Plan: | 'Het Noorderwerk' |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BPHetNoorderwerk-OH01 |
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre het plan ten koste gaat van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de ‘toets in het kader van gebiedsbescherming’ (natuurtoets) en de ‘toets in het kader van soortenbescherming (flora en faunatoets).
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in het Natuurbeschermingsbeleid 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet beschermd drie typen gebieden: natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands.
Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde gebieden. Wel ligt ten noorden van het plangebied het beschermd natuurmonument het 'Meeuwenkampje'
De omliggende gronden maken deel uit van het buitengebied van Veenendaal. Een gedeelte rond het Meeuwenkampje is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het gebied tussen de snelweg en het Meeuwenkampje maakt echter geen deel meer uit van de EHS.
Uitsnede kaart EHS
Bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 -2028
Bij de herijking van de EHS is dit gebied aangewezen als Groene contour. In deze gebieden liggen er wel kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS. Hier geldt geen nee, tenzij principe.
Aangezien voorliggend bestemmingsplan voornamelijk een actualiseringsplan betreft, waarin de bestaande (planologische) situatie met bijbehorende geldende rechten centraal staat, wordt aangenomen dat er geen significante aantasting van de EHS aan de orde is. De EHS grenst niet direct aan het plangebied.
Het is mogelijk dat bepaalde ontwikkelingen die zich buiten de EHS begrenzing afspelen, een significant schadelijk effect hebben op natuurgebieden binnen de EHS. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinere gebieden, die door de geringe omvang kwetsbaar zijn voor verstoringen van buitenaf. Er is vaak veel geïnvesteerd om deze elementen aan te leggen en zij spelen een cruciale rol in het verbinden van grotere natuurgebieden. Ook kan het gaan om gebieden die gevoelig zijn voor ingrepen in het hydrologische systeem of voor sterke toename van licht (afname van donkerte), geluid of betreding.
Plannen dan wel projecten in de nabijheid van deze gebieden kunnen in verband met de zogenaamde externe werking, vergunningplichtig zijn. In het kader van de natuurbeschermingswet moet bij vergunningsplichtige ontwikkelingen een vergunning bij de provincie worden aangevraagd.
In het kader van het trajectbesluit verbreding A12 Maarsbergen- Veenendaal is door Witteveen en Bos een onderzoek uitgevoerd naar de significante invloed van de verbreding A12 op het beschermd natuurmonument het Meeuwenkampje. Hieruit blijkt dat er geen significante gevolgen zijn voor wat betreft stikstofdepositie.
De toets in het kader van de soortbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd.
Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet. Zoals reeds genoemd, is in het voorliggende bestemmingsplan de bestaande (planologische) situatie in hoofdzaak het uitgangspunt. De bestaande groene gebieden blijven behouden en worden als zodanig bestemd (‘Groen’). Er is geen reden om aan te nemen dat de natuurwaarden dan wel de individuele flora- en faunasoorten als gevolg van de planopzet beperkt worden.
Individuele ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan worden in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning getoetst. Bij eventuele verstoring van soorten moet worden bezien op welke wijze deze kunnen worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd om het project uit te kunnen voeren.