Plan: | Centrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BPCentrum-oh02 |
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Malta door een groot aantal EU-landen ondertekend, waaronder ook Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
In de bestemmingsplanregels van dit plan is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport “Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal” nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
In het plangebied zijn percelen met de volgende archeologische verwachtingswaarden aanwezig:
De categorie 1-gebieden betreffen de zones rondom Markt, Hoofdstraat, Hoogstraat, Zandstraat, Verlaat, Achterstraat en Prins Bernhardlaan
Het categorie 3-gebied betreft het westelijk deel van het centrum, met name de omgeving van Achterkerkstraat, Fluitersstraat en Beatrixstraat.
Het categorie 4-gebied ligt voornamelijk in het noord-oosten van het centrum. in de omgeving van Verlaat Vijgendam en Eenvoudlaan.
In gebieden met een archeologische verwachting kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:
Consequenties: wel of geen onderzoekseisen?
De Archeologische Monumentenzorg-procedure (AMZ) is het stapsgewijze proces van informatie-inwinning, afweging en besluitvorming over archeologische waarden bij ruimtelijke ingrepen en nieuwe ontwikkelingsprojecten. Iedere stap eindigt met de afweging of er voldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing over eventuele vervolgacties te kunnen nemen. Als er niet voldoende bekend is over de aard en kwaliteit van de archeologische resten (en dus over de gevolgen van de geplande ingreep) kan de gemeente verlangen dat de initiatiefnemer onderzoek laat verrichten, waarmee de benodigde informatie wordt verzameld over de aard en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten. Op basis van het onderzoeksrapport daarover neemt de gemeente een besluit over het al dan niet verlenen van een vergunning en of daaraan nadere voorwaarden worden verbonden (zoals het verrichten van verder onderzoek, aanpassing van het plan, of een eventuele opgraving).
Het proces dat binnen de gemeente moet leiden tot beantwoording van de vraag of er binnen een aangewezen archeologische zone een bouw-, sloop- of aanlegvergunning kan worden verleend, is onder te verdelen in een aantal stappen:
Stap 1: bureauonderzoek, waarbij de bekende archeologische waarden, landschappelijke gegevens en worden geïnventariseerd en vertaald naar een verwachtingsmodel.
Stap 2: inventariserend veldonderzoek (niet gravend), waarbij het in stap 1 vermelde verwachtingsmodel in het veld wordt getoetst middels prospectieve technieken (boren, geofysica, remote sensing). Doel is: 1) het onderzoeken van de mate van intactheid van het bodemprofiel; 2) het vaststellen van aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren; en 3) eventueel begrenzen van vindplaatsen.
Stap 3: inventariserend veldonderzoek (gravend), waarbij conform een goedgekeurd PvE door middel van proefsleuven veldgegevens worden verzameld over aanwezigheid van spoor- en vondstlagen. Doel is het waarderen van vindplaatsen, ter voorbereiding van de selectie (afvoeren, begeleiden, opgraven of in situ behouden).
Stap 4: behoud in situ (fysiek beschermen of inpassen in ruimtelijke plannen), opgraven of begeleiden. Bij opgraven worden alle sporen en vondsten van de vindplaats binnen het plangebied gedocumenteerd op tekening, foto en lijsten. Bij behoud in situ wordt de vindplaats niet verstoord, maar middels passende maatregelen (fysieke en planologische) voor de toekomstige generaties in de bodem behouden. Bij archeologische begeleiding blijft het onderzoek beperkt tot het documenteren en bergen van archeologische gegevens die tijdens de realisatie van een bodemingreep aan het licht komen. Ook voor deze processtap is een goedgekeurd PvE vereist.
Het AMZ-proces is dus een vorm van trechtering, waarbij begonnen wordt met betrekkelijk eenvoudige onderzoeksmethoden en de meer complexe en kostbare werkzaamheden pas later in het proces alleen worden toegepast op vindplaatsen die deze investeringen waard zijn. Na elke stap besluit het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente) - op advies van een deskundige en conform de KNA - of vervolgonderzoek op basis van de beschikbaar gekomen informatie noodzakelijk is (= selectiebesluit). Zo wordt via een proportionele inzet van middelen gekomen tot een afweging van het archeologische belang in het kader van de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is een aantal gebouwen aangewezen als rijks- dan wel gemeentelijk monument. Als rijksmonument aangewezen zijn de panden:
Kerkewijk 8, 22 en Markt 7 en 9
Thans zijn de volgende, binnen het plangebied gelegen, panden op de Gemeentelijke Monumentenlijst geplaatst:
Bescherming van deze panden vindt plaats via de Monumentenwet en de gemeentelijke Erfgoedverordening. Uiteraard zijn deze panden conform de huidige bebouwingsmassa en functiemogelijkheden ingepast in het bestemmingsplan. De meest recente standaard voorschriften voor de inhoud van bestemmingsplannen staan niet toe dat de monumentale panden een aanduiding op de verbeelding (plankaart) krijgen.
Nabij de buiten het plangebied gelegen stellingmolen 'De Nieuwe Molen' dient rekening te worden gehouden met een molenbeschermingszone. Binnen deze zone gelden regels voor de maximaal gewenste bebouwingshoogte. Voor een actief functionerende molen is het van belang dat deze rondom voldoende ruimte heeft voor een optimale windvang. Met het oog hierop geldt een hoogtebeperking rond de molen. De beperkende hoogtes lopen op naarmate de woningen of bomen verder van de molen zijn gesitueerd.
In bijgaand schema is conform de Handleiding Molenbiotoop de wenselijke maximale hoogte aangegeven in relatie tot de afstand tot de molen.
Adres | Type molen | Hoogte A | Hoogte B | Hoogte C |
Mulderslaan 1 | Stellingmolen | 6,3 m | 7,3 m | 9,3 m |
In de bestemmingsregeling is aangegeven dat de beperking niet geldt voor bestaande, vergunde en volgens het bestemmingsplan mogelijke bebouwing. De regeling is daarmee vooral een attenderende bepaling voor toekomstige bestemmingswijzigingen.