direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijnvliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Rijnvliet is één van de laatste gebieden in Leidsche Rijn (Utrecht) die nog ontwikkeld wordt. Vergeleken met de meeste andere wijken van Leidsche Rijn, ligt Rijnvliet relatief dicht bij de binnenstad. Ook is de wijk via de Stadsbaan direct aangesloten op de A2 en de A12. Langs de wijk loopt een HOV-baan die zorgt voor een snelle busverbinding met Utrecht centrum.

Aan de noordkant van het plan ligt de Rijksstraatweg waarlangs het riviertje de Leidsche Rijn stroomt. Daarachter ligt landgoed Park Voorn, een gebied dat zich kenmerkt door veel volwassen groen en veelal karakteristieke monumentale bebouwing. Het gebied grenst aan de Strijkviertelplas met een recreatieve functie.

In Rijnvliet komen maximaal 1.100 woningen. Daarnaast is er ruimte voor voorzieningen, zoals maatschappelijke functies (waar onder een school) en bedrijven. Rijnvliet is een woongebied met voornamelijk grondgebonden woningen, maar ook enkele appartementen. Om het gebied te ontwikkelen is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen in Rijnvliet planologisch-juridisch mogelijk te maken. De basis voor dit bestemmingsplan is het in 2012 vastgestelde stedenbouwkundig plan Rijnvliet. Het bestemmingsplan is globaler van opzet, zodat er ruimte blijft voor optimalisering van het Stedenbouwkundig Plan.

In het bestemmingsplan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van het stadsdeel Leidsche Rijn. Het gebied wordt globaal begrensd door het bedrijventerrein Oudenrijn/Strijkviertel en de Strijkviertelplas in het westen, sportpark Rijnvliet in het zuiden, de Stadsbaan in het oosten en in het noorden door de percelen aan de Rijksstraatweg. De begrenzing is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0001.jpg"

Afbeelding: Begrenzing en ligging plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In onderstaande tabel en afbeelding is te zien welke bestemmingsplannen eerder zijn vastgesteld voor het plangebied.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Goedgekeurd door GS (indien van toepassing)  
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.   12 september 2014    
HOV-baan Rijnvliet   7 oktober 2010    
Leidsche Rijn Utrecht 1999   28 oktober 1999   6 juni 2000  
Vleuten De Meern landelijk gebied   26 mei 1981    

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0002.jpg"

afbeelding: overzicht vigerende plannen

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

Eén van de ambities voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden op grond van het Bro een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen: de treden. Deze drie stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

De drie treden van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' kort samengevat.

Op de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Indien de behoefte in trede 1 is aangetoond, is trede 2 aan de orde.

Op de tweede trede wordt bekeken of binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Hiertoe moet worden bepaald wat de beschikbare ruimte is (kwantiteit) en wat de (financiële) haalbaarheid van de intensivering is (kwaliteit).

Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde. De gebruiker wordt geholpen om de meest duurzame ruimte te vinden voor verstedelijking buiten het (bestaand) stedelijk gebied. Er wordt bekeken in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing op deze ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd.

Eerste trede

Utrecht behoort op dit moment tot één van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland. In de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerde op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals die uit de regionale woningmarktmonitor blijkt.

Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.

Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten, zoals de Merwedekanaalzone, de 2e Daalsedijk en het Veemarktterrein. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien.  Rijnvliet maakt deel uit van de locatie Leidsche Rijn. In totaal betreft dit een woonwijk van ca. 1100 woningen. Een wijk van een dergelijke omvang bestaat niet alleen uit woningen maar ook aan een scala aan functies die aan de hoofdfunctie zijn gerelateerd. De leerlingprognoses 2014 (ontleend aan de bevolkingsprognoses 2014) laten zien dat er ruimte is voor de vestiging van een school. Overige in aanmerking komende kleinschalige bijbehorende functies zijn aangegeven in artikel 4.1. De geplande ontwikkeling is in overeenstemming met trede 1.

Tweede trede 

Zoals hierboven aangegeven wordt het grootste deel van de woningbouwbehoefte van de gemeente Utrecht opgevangen in stedelijk gebied. Rijnvliet maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. Doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen in de stad.

Trede drie is niet aan de orde omdat de ontwikkeling in het stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook bijlage).

Naast de genoemde beleidskaders in dit hoofdstuk staat in hoofdstuk 5 een uitwerking van overige beleidskaders, waaronder ecologische en archeologische waarden op basis van de Flora- en faunawet en het Verdrag van Malta, die van toepassing zijn op het plangebied.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Voor het regionale beleid zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (2013), het Regionaal Structuurplan Utrecht 2005 - 2015 (RSP, 2004) en de Ontwikkelingsvisie 2015 - 2030 (2009), die in NV Utrecht-verband is opgesteld, richtinggevend. De nota's vullen elkaar aan, waarbij de Ontwikkelingsvisie een langetermijnvisie biedt en de ruimtebehoefte aangeeft voor het 'Noordvleugelgebied', bestaande uit Amersfoort, Hilversum, Utrecht en de omliggende regiogemeenten.

Het plangebied is in de Provinciaal Structuurvisie aangeduid als Wonen en Werken (binnenstedelijk). In het provinciaal beleid wordt de hoofdkeuze gemaakt om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkeling. De binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie stimuleert dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren. Vanuit het provinciaal belang wordt specifieke aandacht gevraagd voor het thema archeologie: de samenhang tussen verschillende archeologische structuren en elementen, de relatie tussen archeologische structuren en elementen en het landschap, en de lineaire structuur van de Limes. Hier wordt in hoofdstuk 5 van deze toelichting nader op ingegaan. Daarnaast dient ter plaatse van de Leidsche Rijn rekening te worden gehouden met een zone aangeduid als 'Vrijwaringszone versterking regionale waterkering' ter bescherming van de van waterkerende functie aan weerszijden van de waterkering (buiten het plangebied Rijnvliet).

In de provinciale Structuurvisie en het Regionaal Structuurplan wordt gekozen voor beheerste groei. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Er wordt naar gestreefd om ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in Leidsche Rijn (11.500 woningen). De ontwikkeling van Rijnvliet is onderdeel van dit programma.

Bestuur Regio Utrecht heeft in 2005 het Regionaal Structuurplan (RSP) vastgesteld waarin in grote lijnen is weergegeven hoe de regio Utrecht zich moet gaan ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, groen en bereikbaarheid in de periode 2005 - 2015. In de Wet ruimtelijke ordening is het instrument regionaal structuurplan niet langer opgenomen. Het huidige RSP heeft onder de nieuwe wet dezelfde status gekregen als een provinciale structuurvisie. De inhoud van het door de samenwerkende gemeenten vastgestelde RSP had een geldigheid tot 2015.

Het centrale thema van het plan is beheerste dynamiek. Via het principe beheerste dynamiek moet sturing gegeven worden aan de verstedelijkingsdruk om te komen tot een evenwichtige ontwikkeling.

Op de plankaart RSP Utrecht 2005-2015 is het plangebied van Rijnvliet aangemerkt als Groenstedelijk/suburbaan milieu. Dat wil zeggen een milieu waarin de woonfunctie dominant is en centraal staat met een lage graad van functiemenging in een stedelijke omgeving. Veel grondgebonden woningen met tuin of flatwoningen in een groene setting. In het Stedenbouwkundig Plan en bestemmingsplan Rijnvliet is hier invulling aan gegeven.

In 2007 hebben de gemeenten gezamenlijke uitvoeringsafspraken geformuleerd en vastgelegd in het uitvoeringscontract RSP 2005-2015. In het programma voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van de ontwikkeling van woningen in Leidsche Rijn, waar Rijnvliet een onderdeel van is.

In regionaal verband werken de 10 Utrechtse gemeenten nu samen in U10 verband. In verband met het opheffen van de het BRU is in september 2014 is een Tijdelijk Arrangement opgesteld en in alle colleges vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over de gewenste manier van samenwerken in de periode 2014-2016. De gemeente willen in ieder geval op verschillende terreinen samenwerking behouden, vernieuwen en uitbreiden waaronder ruimtelijke ontwikkeling, economie en wonen.

2.3 Gemeentelijk beleid

Hieronder is een overzicht van relevant gemeentelijk beleid opgenomen, waarbij een onderscheid naar thema is gemaakt.

Ruimte

Een belangrijk aspect van gemeentelijk beleid is de Structuurvisie Utrecht 2015-2030. In de Structuurvisie 2015-2030 zijn de kernkwaliteiten die Utrecht heeft, uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en de Binnentuinen.

De Markt: Utrecht als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. De rijksweg A2 vormt de centrale ontwikkelingsas van Utrecht, waarlangs groei en intensivering kansrijk wordt geacht. Het (her)ontwikkelen van de centrale zone biedt Utrecht de kans een oude stadsrand om te vormen toe een binnenstedelijk gebied. De opgave om de oude en nieuwe stadsdelen te koppelen vindt plaats in dit gebied. Rijnvliet ligt in de centrale zone langs de A2. Het perspectief is gericht op 'hoogstedelijke ontwikkelingen met het accent op wonen'.

Het Podium: Utrecht als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. De opgaven van Het Podium zijn te verdelen in de (her)ontwikkeling van de Utrechtse ontmoetingsplaatsen en podia en het verbeteren van het trage netwerk als verbinding tussen de podia: water, groen- en fietsverbindingen. Naast de grote podia (binnenstad, Uithof en Nieuwe Hollandse Waterlinie) worden aanvullend hierop twee nieuwe grote podia ontwikkeld: Leidsche Rijn Centrum en het Máximapark. Voor de Podia is een goed netwerk van langzame verbindingen van belang. Daarnaast is de ontsluiting via een snelle openbaarvervoer verbinding (HOV) van belang. De HOV-verbinding Utrecht CS-station Vleuten loopt door het plangebied.

De Binnentuinen: Utrecht als de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De twee ruimtelijke opgaven voor De Binnentuinen zijn het onderhouden van de wijken als eenheden, met hun eigen identiteit en dynamiek en wijkvoorzieningen en het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk. Het perspectief van De Binnentuin is van toepassing op een groot deel van het plangebied aansluitend op het lint van de Rijksstraatweg.

De ontwikkeling van Rijnvliet past in de perspectieven van de Binnentuinen, de Markt en het Podium. De wijk krijgt in hoofdzaak een woonfunctie. De Kop van Rijnvliet (oostzijde), die gedeeltelijk onderdeel is van nu voorliggende bestemingsplan, neemt een bijzondere positie in vanwege de ligging langs de Stadsbaan en de A2. Hier zijn ook andere functies zoals maatschappelijke voorzieningen en sport gepland. De opzet van de wijk is gericht op een zowel stedenbouwkundig als verkeerskundig goede aansluiting op de omgeving.


De Hoogbouwvisie (2005) is een flankerende studie bij de Structuurvisie. Deze dient met name om de discussie over hoogbouw te structureren met als handvat de kwaliteiten van de stad Utrecht, zoals deze staan beschreven in de Structuurvisie Utrecht. De zone langs de A2 ligt in de 'centrale zone' Dit betekent een basismaat van 15 of 30 meter. Er zijn al dan niet gegroepeerde accenten tot in principe het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte mogelijk. Het deel ten westen van de zone van de A2 is aangeduid als 'Binnentuin'. Er geldt een hoogte van 9 meter of een hoge basishoogte van 15 meter. Incidentele accenten tot in principe twee maal de hoogte van de omliggende bebouwing zijn mogelijk maar moeten wel passen binnen de context van de wijk of buurt en hebben als doel om een bijzondere plek te markeren. Het verdubbelingsprincipe is geen wet van Meden en Perzen, er is maatwerk per geval. Het bestemmingsplan maakt een basishoogte van 15 meter mogelijk en een grotere hoogte tot 20 meter aan de oostzijde van het plangebied.


Het Masterplan Leidsche Rijn vormde in 1995 het ruimtelijke en programmatische startpunt voor de ontwikkeling en de realisatie van de plannen voor het 'aangewezen 'VINEX'-gebied. Het Masterplan ging uit van de realisering van in totaal 30.000 woningen binnen Leidsche Rijn. Het Masterplan was vooral bedoeld om richting te geven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar heeft geen juridisch bindende status. Het Masterplan was erop gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een stedelijk gebied met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de woningnood in de regio Utrecht.

In de visie die aan het Masterplan ten grondslag lag nemen drie begrippen een centrale plaats in: compactheid, duurzaamheid en identiteit.

Bij compactheid gaat het niet zozeer om een hoge dichtheid, maar vooral om een sterke verbondenheid met bestaande concentraties van bebouwing. Met duurzaamheid wordt gedoeld op het streven naar een evenwicht van ecologische en economische aspecten. Tenslotte heeft identiteit te maken met karakter. Behoud van identiteit dient onder meer te worden nagestreefd door rekening te houden met de onderling sterk verschillende karakters van de stad Utrecht enerzijds en de kernen Vleuten en De Meern anderzijds. Hierbij dienden veel kleine wijken met eigen stedenbouwkundige en architectonische identiteit te worden ontwikkeld.


In de Ontwikkelingsvisie Utrechts deel Leidsche Rijn (januari 1997) zijn voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn de programmatische en stedenbouwkundige randvoorwaarden en kwalitatieve eisen gegeven voor alle deelgebieden. Dit geheel vormt zo een integraal programma van eisen.


In de Structuurschets Vleuten - De Meern (1997) heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Vleuten - De Meern een samenhangend ontwerp voor de hoofdstructuur van de nieuwe wijk vastgelegd voor het deel van Leidsche Rijn dat binnen de toenmalige gemeente viel.


In de Actualisatie Ontwikkelingsvisie 2003, wordt voortgebouwd op de Ontwikkelingsvisie uit 1997 en de actualisatie daarvan in 1999, en op de Structuurschets Vleuten-De Meern 1997.


De actualisering heeft voor de planontwikkeling van de Centrale Zone rond de A2 geleid tot de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2005). In de Centrale Zone moeten de bestaande stad en Leidsche Rijn met z'n diversiteit aan wijken tot een eenheid worden gesmeed. Voor Rijnvliet richt de opgave zich op een aantrekkelijk woongebied met een recreatieve route langs de sportvelden naar de Strijkviertelplas.

In de Welstandsnota 'De Schoonheid van Utrecht' (2004) is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De Welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen.

'Open': voor het beleidsniveau 'Open' geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden.


'Respect': bij het beleidsniveau 'Respect' wordt uitgegaan van het respecteren van de essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken.


'Behoud'; het beleidsniveau 'Behoud' richt zich op behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard

Op het plangebied Rijnvliet is het beleidsniveau 'Open' van toepassing. Tevens is het gebied aangeduid als 'ontwikkelingsgebied'. Enkele uitzondering zijn verbindingen met de Rijksstraatweg, waar het beleidsniveau 'Behoud' van toepassing is op het lint.

Groen en Water

Het 'Groenstructuurplan Utrecht, Stad en land verbonden' (2007) geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden. Het streefbeeld is voldoende stedelijk groen in alle wijken en in verbindingen met grote recreatiegebieden rondom de bebouwde kom. Tussen deze gebieden en door de verschillende wijken heen zijn er (wenselijke) groenverbindingen. Voor Rijnvliet zijn er twee (wenselijke) groenverbindingen van belang. Er is een verbinding aangeven langs de oostzijde van de Strijkviertelplas, die de Rijksstraatweg en Rijnenburg verbindt. Daarnaast is er een verbinding aangeven tussen de Strijkviertelplas en Papendorp. In het stedenbouwkundig plan Rijnvliet zijn groene verbindingen opgenomen die invulling geven aan de uitgangspunten van het groenstructuurplan. Daarnaast krijgt Rijnvliet zelf een groen karakter - waaronder een belangrijke groene ruimte aan de noordzijde (midden) - en met in noord-zuid richting en oost-westrichting nieuwe routes voor langzaam verkeer. Het bestemmingsplan maakt deze ruimte en verbindingen mogelijk.


Als aanvulling op het groenstructuurplan is de Nota Bomenbeleid (2009) opgesteld. In de nota zijn lijnen en gebieden aangewezen die van betekenis zijn voor cultuurhistorie, ruimtelijke beleving en ecologie. Eén van de doelen is om deze hoofdstructuur waar mogelijk aan te vullen, te verbeteren en verder te ontwikkelen zodat een volwaardige hoofdbomenstructuur ontstaat. Op de Bomenstructuurkaart Utrecht is aangegeven welke lijnen en vlakken onderdeel zijn van de stedelijke boomstructuur.
De in het groenstructuurplan aangegeven groenverbindingen zijn tevens onderdeel van de stedelijke boomstructuur. Ze zijn aangeduid als een stedelijke boomstructuur met ecologische betekenis.Bij nieuwe ontwikkelingen is er na afweging van belangen ruimte voor nieuwe structuren Voor Rijnvliet geldt dat de sportvelden zijn aangeduid als groengebied (vlak). Ten noorden van het plangebied is de Leidsche Rijn als oude toegangsweg aangeduid, aan de oostzijde is de Parkway aangegeven en aan de zuidoostzijde de stadslaan. In Rijnvliet wordt waar mogelijk op deze structuren aangesloten. Binnen het plangebied zijn in het bomenbeleid geen structuren of gebieden aangeduid in het beleid.


Verkeer

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020 (GVVP) beoogt een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu. Daartoe is gekozen voor selectieve bereikbaarheid. De economisch belangrijke gebieden worden via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets.

In Leidsche Rijn zijn er twee centrale ontsluitingsassen (secundaire assen). Deze ontsluitingsassen zijn verbonden met de grootste wegen van de wijk Leidsche Rijn (primaire assen). De primaire assen zijn verbonden met knooppunten van de snelwegen A2 en A12, het centrum van Leidsche Rijn en met primaire assen van de bestaande stad. Een deel van deze primaire assen, waaronder de Stadsbaan die Rijnvliet ontsluit, bevindt zich langs de snelwegen A2 en A12. De woonbuurten zijn met uitzondering van de wijkontsluitingswegen ingericht als 30 km/uur gebied. Binnen dit principe is Rijnvliet aan de oost en westzijde ontsloten.

In het GVVP is de openbaarvervoer verbinding station Vleuten - Utrecht CS aangeduid als primaire OV-as ten behoeve van de sneltram of HOV. Deze verbinding loopt door Rijnvliet.

Er wordt in het GVVP uitgegaan van twee wenselijke hoofdfietsroutes door het gebied in de richting noord-zuid, die een verbinding vormt tussen de Rijksstraatweg en Rijnenburg. Daarnaast is een geplande hoofdfietsroute aangegeven in de richting oost-west, langs de Strijkviertelplas richting Papendorp. De hoofdfietsroutes die in het plangebied worden voorzien zijn in overeenstemming met het GVVP.

De hoofdfietsroute in oost-west richting maakt tevens onderdeel uit van het regionale kernnet fiets 2020.


Het Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar' (2012), geeft de hoofdlijnen aan waarlangs de doelen een aantrekkelijk en bereikbaar Utrecht kunnen worden bereikt.

De spoorlijn Utrecht CS -Rotterdam/Den Haag met RSS station Vleuten en de snelle HOV lijn Station Vleuten - Utrecht CS met een tram/ HOV knoop in het centrum van De Meern zijn onderdeel van het basis openbaar vervoersysteem.

Vanuit de keuze voor de fiets als primair vervoermiddel is een aantal op snelheid en comfort ingerichte 'snelfietsroutes' tussen de stedelijke en regionale centra opgenomen. Voor Rijnvliet is de snelfietsroute langs de Leidsche Rijn van belang.

Een verdere uitwerking van de nota 'Utrecht Aantrekkelijk en Bereikbaar' is de nota Stallen en Parkeren. Hiermee is in 2013 het huidige parkeerbeleid van kracht geworden. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Om de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid te verhogen wordt meer ruimte gegeven aan voetgangers en fietsers. Dit heeft als gevolg dat op verschillende minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. Daarnaast stimuleert de gemeente om auto's aan de rand van de stad te parkeren. Dit kan bij de P+R terreinen, NS-stations of andere OV-knooppunten. Om binnenstedelijke ontwikkelingen te stimuleren, zijn de autoparkeernormen in het betaald parkeergebied verlaagd. Ook is extra flexibiliteit gegeven door het verruimen van de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen. In de nota zijn zones opgenomen met verschillende parkeernormen. Voor het plangebied is 'zone B2 - Stedelijk zonder betaald parkeren' van toepassing. Het bestemmingsplan voorziet in een pasende regeling om voldoende parkeerplaatsen te borgen.


Economie

Het Ontwikkelingskader Detailhandel (2012) beschrijft hoe de gemeente nu en in de komende jaren de detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. Ook beschrijft het kader hoe de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen in de bestaande gebieden. Op basis van deze nota kunnen plannen en specifieke gebieden op maat ontwikkeld worden. Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. De huidige winkelstructuur die op basis van een strakke regie en planologie tot stand is gekomen wordt daar waar mogelijk ook behouden. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. Rijnvliet krijgt zelf geen winkelcentrum en wordt bediend door de wijkwinkelcentra in de omgeving, waaronder wijkwinkelcentrum Parkwijk en Mereveld.

Voor internetwinkels in of bij woningen is in het Ontwikkelingskader Detailhandel aangegeven dat de vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.

In Vitale Stad-functiemenging in woonwijken (2013) wordt de wenselijkheid van functiemenging op wijkniveau beschreven. De wijk van de toekomst wordt gekenmerkt door flexibiliteit, een mix van functies die goed gemengd kunnen worden en een bepaalde mate van (economische) levendigheid. De economische levendigheid in (woon)wijken wordt vooral bepaald door kleinschalig ondernemerschap in de wijk.

Om de geformuleerde ambitie voor werken in de wijk te kunnen waarmaken, is het van belang dat ondernemerschap letterlijk en figuurlijk de ruimte krijgt in de wijk, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en/of het woongenot. Het vestigingsklimaat in een wijk moet ruimte bieden aan ondernemers die hun verzorgingsgebied in de wijk zelf hebben en aan startende ondernemers en doorstarters die groeien en de potentie hebben de wijk te overstijgen.

Functiemenging is omschreven als het mengen van woonfuncties met kleinschalige economische en niet-economische functies. Specifiek wordt gedacht aan:

  • dienstverlening (adviesbureaus, makelaars, kappers, schoonheidssalon, trimsalon etc);
  • ambacht en nijverheid (reparatiebedrijven, ateliers etc);
  • maatschappelijke voorzieningen (kinderdagverblijf, medische en paramedische voorzieningen etc.);
  • sportvoorzieningen (dansscholen en fitnesscentra), en
  • hotel en bed&breakfast (conform hotelbeleid).

In het bestemmingsplan Rijnvliet is in de regels invulling gegeven aan deze functiemenging in de wijk. In Rijnvliet is tevens uitvoering gegeven aan het amendement 'Haal lopend door Hoge Weide je krantje en croissantje' waarmee met het oog op de gewenste functiemenging, in beperkte mate en onder voorwaarden detailhandel in de wijk wordt toegelaten.


Om de kantorenmarkt in Utrecht gezond te houden, heeft het college van burgemeester en wethouders in de Kantorenstrategie (2012) besloten selectiever nieuwe kavels uit te geven. De focus is gericht op behoud van een gezonde markt voor de bestaande kantoren en op transformatie van leegstaande gebouwen.

Het college wil een mix van maatregelen om de leegstand aan te pakken. De nadruk ligt daarbij op transformatie van leegstaande panden, op samenwerking met marktpartijen en op kwaliteitsverbetering van bestaande locaties. Dat is nodig om huurders aan te trekken en te behouden. Ook levert acquisitie een bijdrage aan het tegengaan van leegstand.

Het college wil kritisch selecteren waar de komende jaren kantoorbouw mag plaatsvinden. De drie belangrijkste prioritaire locaties hebben elk hun eigen profiel:

• Het Stationsgebied als grootstedelijke locatie;
• De strook langs de rijksweg A2 in Leidsche Rijn Centrum, bij het nieuwe NS-station;
• Het zuidelijke deel van Papendorp voor middelgrote kantoren.

Leidsche Rijn Centrum is een geprioriteerde locatie waar kantoorbouw mag plaatsvinden. De locatie biedt kansen om in te spelen op de marktvraag op A-locaties en die realisatie van nieuwe (duurzame) kantoren draagt bij aan de economie van de stad. Voor Leidsche Rijn Centrum / A2 Zone wordt uitgegaan van circa 80.000 m2 kantoren. Het bestemmingsplan Rijnvliet maakt geen nieuwe kantoren mogelijk.


In het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 (2012) is de richting geformuleerd waarin, en de kaders waarbinnen, de horecasector zich kan ontwikkelen in de stad Utrecht. Voor de verschillende gebieden wordt uitgegaan van profielgebieden. Voor Rijnvliet zijn de profielen 'Leidsche Rijn en Vleuten - De Meern' ' Spraakmakende horeca' van belang. Dit profiel richt zich op (buurt)winkelcentra, radialen en de locaties in de wijk. Het toevoegen van horeca in de deelgebieden Leidsche Rijn en Vleuten- De Meern is van belang voor het realiseren van een volledig voorzieningenniveau. De gemeente ondersteunt de ontwikkeling van horeca in beide wijken door het hanteren van een regime van 'ja, mits...' .

Het profiel Spraakmakende horeca richt zich op vernieuwende concepten op bijzondere locaties. Aan spraakmakende horeca werkt de gemeente mee, als naast de reguliere toetsingscriteria, tenminste aan twee van de drie onderstaande criteria voldaan wordt:

  • bijzondere lokaties, meer dan enkel een monumentaal pand: watertorens, bij de forten, in de Sluizen, bij de Hollandse Waterlinie, bij historische vindplaatsen, in musea etc;
  • bijzonder vernieuwende concepten, niet gelieerd aan ketens, maar bijvoorbeeld wel aan innovatieve combinaties met andere functies, zoals zorgconcepten, of wellness. Eigenlijk zijn deze niet in traditionele horeca categorieën te vatten;
  • horeca met een bijzondere aantrekkingskracht op (verblijfs)toeristen en meer dan een lokale uitstraling en bij voorkeur ook meer dan een regionale uitstraling.

De Metaal Kathedraal- grenzend aan het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan - is een locatie waar dit profiel op van toepassing is. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan Rijnvliet is ruimte voor aanvullende spraakmakende horeca. Deze mogelijkheid is niet in nu voorliggend bestemmingpslan geregeld. Initiatieven worden afgewacht en op dat moment afgewogen.


Wonen

Met de Actualisering woonvisie Utrecht (2015) wil de gemeente laten zien hoe zij zich, samen met partners, inzet voor een gezonde toekomst van de stad waar iedereen passend, toekomstbestendig en betaalbaar kan wonen. In de visie worden vijf prioriteiten gesteld: woningen moeten betaalbaar zijn, het aanbod sociale huurwoningen moet passen bij de vraag, het aanbod middelvrije sector huurwoningen vergroten, realiseren van duurzame woningen en de woningen moeten kwalitatief goed zijn. Om in de nieuwe deelgebieden in Leidsche Rijn sociale woningbouw te realiseren, moet worden gezocht naar nieuwe bouwconcepten en nieuwe samenwerkingen tussen partijen. Daarnaast moet in dit deel van de stad voldoende productie van woningen in de middeldure huursector plaatsvinden.

In de Actualisering van de Woonvisie Utrecht wordt een aantal duidelijke prioriteiten gesteld bij de meest acute kwesties op de Utrechtse woningmarkt. Focus ligt op de huursector en dan met name op de sociale huursector. Het probleem van de betaalbaarheid van huurders krijgt hierbinnen de meeste aandacht. Ook kwaliteit en duurzaamheid van woningen staan centraal, evenals een vergroting van het aantal middeldure huurwoningen (huren tussen EUR 710 en EUR 900).

Met deze actualisering van de Woonvisie wil de gemeente laten zien hoe zij zich, samen met partners, inzet voor een gezonde toekomst van de stad waar iedereen passend, toekomstbestendig en betaalbaar kan wonen. De visie is met input uit de samenleving tot stand gekomen.

De komende paar jaar staan de volgende prioriteiten centraal:

  • 1. Betaalbaarheid; huurprijzen voor de laagste inkomens ontwikkelen zich gematigd en de totale woonlasten van huurders worden beperkt.
  • 2. Aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag; duidelijke afspraken maken over de omvang en differentiatie van de sociale huurwoningvoorraad en over de samenstelling naar prijs van de aan te bieden sociale huurwoningen.
  • 3. Middeninkomens: middeldure vrije sectorhuur; groter aanbod van middeldure huurwoningen.
  • 4. Duurzame woningen; Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen. In 2030 wil Utrecht klimaatneutraal zijn.
  • 5. Kwaliteit: We willen een goed onderhouden woningvoorraad met een goede kwaliteit, maar niet tot elke prijs.

Doel is om met de nieuwbouwproductie een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan het oplossen van het kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan woningen. Hiervoor zijn richtingen en maatregelen bepaald (zie bijlage) die ook bij de ontwikkeling van Rijnvliet zoveel als mogelijk worden toegepast.

De minimale kwaliteit van de woningvoorraad is vastgelegd in de prestatieafspraken met de corporaties Bouwen aan de Stad, welke volgens het collegebesluit van 20 november 2007 voor alle woningnieuwbouw geldend is verklaard. Het gaat daarbij om het toepassen van het Politie Keurmerk Veilig wonen, duurzaam en legaal hout (FSC of een alternatief keurmerk goedgekeurd door de TPAC) en het vermijden van uitlogende verontreinigende bouwmaterialen. Voorts wordt geadviseerd te letten op de toegankelijkheid en bruikbaarheid door ruimere maatvoering (cfm IWK 2012).


Cultuurhistorie en archeologie

In het beleidsplan Beheer van de chaos der eeuwen (2004) is het monumentenbeleid van de gemeente verwoord. Het beleid is gebaseerd op een drietal pijlers:

  • het stimuleren van restauratie en onderhoud van de beschermde monumenten
  • het gebruikmaken van de cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad
  • het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek.

Het college van B&W heeft de 'Erfgoedagenda 2013' op 2 april 2013 vastgesteld. De Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek. De Romeinse Limes is een onderwerp uit de Erfgoedagenda dat betrekking heeft op het plangebied.


De verordening op de Archeologische Monumentenzorg en de daarbij behorende Archeologische Waardenkaart van Utrecht geeft inzicht in de ligging van beschermde en te beschermen archeologische terreinen. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen. Daarbij geeft de kaart inzicht in de gebieden waarvoor een archeologische waarde of verwachting geldt. Het grootste deel van het gebied heeft een laag niveau van archeologische verwachting of geen verwachting toegekend gekregen. In Rijnvliet bevindt zich de locatie van de Romeinse Limes. In het plangebied ligt daarom een zone waaraan een hoge archeologische waarde is toegekend.

In het plangebied zelf zijn geen monumenten aanwezig.

Uitgangspunt in de Nota externe veiligheid is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden. De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.

Aan de ambities ten aanzien van de richtwaarde en de oriëntatiewaarde wordt in het plan voldaan. De beleidskeuzes uit de nota geven geen beperkingen voor het plangebied.

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd, ingevoerd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.
De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Het doel van de Nota speelruimte Utrecht 'Geef jeugd de ruimte!' (2009) is een stedelijk toetsingskader met inhoudelijke doelstellingen voor speelruimte in de wijken. De uiteindelijke vraag “Hoe zal de speelruimte er uit zien?” zal op wijkniveau en samen met kinderen en jongeren beantwoord moeten worden.

Hoofdpunten uit deze nota zijn;

- De nadruk op kwaliteit en informele speelruimte naast het aantal vierkante meters en formele speelplekken. Daarbij rekening houden met de eigen identiteit (stedenbouwkundig, qua bevolkingsopbouw et cetera) van iedere wijk en hier op inspelen.

- Het belang om samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden van dubbel gebruik van bestaande plekken (als schoolpleinen of sportvelden), ter vergroting van de beschikbare speelruimte in buurten waar verder weinig ruimte is; het opstellen van 10 Wijkspeelruimteplannen, in nauwe samenwerking met alle betrokkenen in 2009 en 2010. Versterking van de regie op ontmoetingsplekken voor jongeren in de buitenruimte. Ook aandacht voor ontmoetingsmogelijkheden voor jongeren die geen overlast veroorzaken.

- Financiering van de plannen uit een mix van geld dat beschikbaar is gekomen naar aanleiding van het amendement 'Speelplekken voor de buurt' (november 2007), het benutten van overige gemeentelijke budgetten (waarbij we trachten synergievoordelen te behalen door ontwikkelingen aan elkaar te verbinden) en het aanspreken van externe fondsen.

Het Wijkspeelruimte (WSP) in Leidsche Rijn, Geef jeugd de ruimte! is een kadernotitie. Dat betekent dat het WSP in de eerste plaats een langjarig perspectief schetst van hetgeen nodig is om van de wijk Leidsche Rijn een nog speelvriendelijker wijk te maken. De belangrijkste rol van een kadernotitie is dat spelen en al wat daarvoor nodig is, aandacht krijgt en integraal wordt meegenomen bij beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen (wijkuitleg, bouwprojecten, uitwerking van bestemmingsplannen etc.).

De volgende ambities zijn geformuleerd:

1 Tieners en jongeren letterlijk en figuurlijk de ruimte geven.

2 Flexibel zijn bij het inrichten van speelplekken.

3 Creeren van informele speelruimte voor kleinere kinderen.

4 Bestaande speelplekken groeien mee met veranderde behoefte aan speelruimte als kinderen ouder worden.

5 Creatief gebruik van wat beschikbaar is. Juist in ruimtes 'waar niks mag', bijvoorbeeld omdat er waterleidingen onderdoor lopen, zoeken we naar creatieve mogelijkheden om ze toch te gebruiken om in te spelen. Voorbeelden van dit soort plekken zijn: Rijnkennemerlaan, Waterwinpark, Grauwaertpark.

6 Mogelijkheden van informeel spelen onderzoeken en stimuleren.

7 Kansen liggen in gebieden in ontwikkeling. Niet alleen gebieden in ontwikkeling zijn de laatste gebieden van Leidsche Rijn die verder ingevuld gaan worden (Centrale Zone); het geldt ook voor de projecten die uitgesteld worden en leiden tot herverkaveling. Dan is er juist aandacht nodig voor het actualiseren van speelruimte in de planvorming.

Uit het WSP komt het creëren van meer ruimte voor tieners en jongeren duidelijk als de voornaamste prioriteit naar voren. Direct daarna volgt de noodzaak van meer flexibiliteit bij de inrichting van (formele) speelplekken. Ook moeten wij ons veel meer rekenschap geven van het doorslaggevende belang van de informele speel- en verblijfsruimte. De aanpak richt zich op deze prioriteiten. Het SP Rijnvliet is het uitgangspunt voor de inrichting van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan geeft ruimte voor nadere uitwerking daarvan.

Wijkgericht beleid

De meer gedetailleerde visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied is vervat in het door B&W in 2012 vastgestelde Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet (SP); deze is tot stand gekomen mede in samenwerking met de beoogde ontwikkelaar van het gebied met wie een overeenkomst is gesloten. Uiteraard is het SP een uitwerking van de aanwijzing door het Rijk van Leidsche Rijn als VINEX-locatie en de door de gemeenteraad eerder vastgestelde Masterplan Leidsche Rijn (1995), de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2006) en het Structuurplan Woongebied Rijnvliet (2008). Het SP bevat een aantal belangrijke uitgangspunten voor de structuur van het toekomstig gebied (zie bijlage).

Als aanbevelingen voor woonomgeving en woningen vanuit woningmarktanalyses geldt voor Rijnvliet (SP):

  • Groene en rustige woonomgeving, (vooral) ook privé-groen, liefst ook voor het huis/voortuin;
  • Speelgelegenheid voor kinderen;
  • Parkeerplaats zichtbaar vanuit de woning;
  • Woningen van elkaar verschillend, alle soorten mogelijk, bijzonder vormgegeven, met status; historisch of modern;
  • Praktische indeling;
  • Zelf meebepalen gewenst.

In het collegeprogramma wordt naast het verder ontwikkelen van Leidsche Rijn aandacht besteed aan de volgende speerpunten.

Utrecht is de snelst groeiende regio van Nederland en de meest competitieve regio van Europa. De bevolking van de stad en de regio neemt de komende decennia toe. Hiervoor is een systeemsprong van de stad en zijn omgeving nodig. De vraag naar openbaar vervoer neemt sterk toe. Het fietsverkeer in Utrecht groeit met 4% per jaar. Utrecht is in rap tempo een grote stad aan het worden en importeert daarmee ook de 'grote vraagstukken'. Tegelijkertijd is er in de stad een enorm potentieel aan oplossingen voor die verschillende vraagstukken te vinden. Utrecht is een plek waar mensen graag wonen en werken met een hoge kwaliteit van leven. Hoe behouden we die hoge kwaliteit van leven en concurrentiekracht terwijl de stad een systeemsprong maakt?” (Bron: Gemeente Utrecht, Position paper Agenda Stad # Utrecht, juni 2015). Hoe gaan we om met de thema's, die zo belangrijk zijn voor een leefbare stad; gezondheid, duurzaamheid, wonen, werken, erfgoed, groen, ecologie, bereikbaarheid, toegankelijkheid, energie, water, spelen, openbare ruimte, klimaat etc.? Kortom, hoe bouwen we aan een gezonde toekomst voor Utrecht?

De speerpunten van het college van B&W, verankerd in het coalitieakkoord, zijn; Bouwen aan een Gezonde Toekomst (1), Werken aan Werk (2), Samen maken we de stad (3). Een belangrijke uitwerking van het eerste speerpunt is de ambitie om “Utrecht duurzaam en gezond te verstedelijken”. Ook in de gemeenteraad wordt de ambitie breed gedragen. Het Utrechtse volksgezondheidsbeleid 2015-2018 is hier een uitwerking van. Op 3 september 2015 is dit beleid in de gemeenteraad vastgesteld. Duurzame en gezonde verstedelijking staat ook hoog op de agenda van kennisinstellingen, het rijk en de provincie.

Utrecht wil een stad zijn waar inwoners gezond en veerkrachtig zijn. De gemeente levert hier zelf een bijdrage aan door gezondheid centraal te stellen in al onze beleidsvelden. Daarnaast nodigt de gemeente iedereen in de stad die zich aangesproken voelt door deze ambitie van harte uit om ook een bijdrage te leveren. Zo bouwt Utrecht aan een gezonde toekomst.

Ten aanzien van een gezonde leefomgeving in een gezonde wijk heeft de gemeente Utrecht de ambitie bij de inrichting van de openbare ruimte (sport en bewegen) en de stedelijke ontwikkelingen op gebiedsniveau gebieden gezond en duurzaam te ontwikkelen. In hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting wordt aangegeven hoe aan dit thema voor het gebied Rijnvliet invulling is gegeven.

Ten behoeve van een gezonde start van kinderen richt de gemeente de openbare ruimte zo in dat deze uitnodigt tot spelen en bewegen. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.

Rijnvliet ligt nabij rijkswegen waardoor de aspecten lucht en geluid aandachtspunten zijn, maar de ligging van Rijnvliet biedt ook kansen om door toevoegen van groene verbindingen en ruimten en het realiseren van routes voor langzaam verkeer te profiteren van de aanwezigheid van de recreatieplas, het buitengebied en het sportpark. Daarnaast kent het Stedenbouwkundig Plan als belangrijkste drager een ruim opgezette groene en waterstructuur. De openbare ruimte biedt ruimte voor speelplekken voor diverse leeftijdsgroepen.

De gemeente heeft in haar beleid Duurzaamheid in de gebouwde omgeving vergaande duurzaamheidsdoelen voor People en Planet vastgelegd. Ook in het huidige collegeakkoord lezen we onder andere: Utrecht wil zuinig omgaan met energie en grondstoffen, zoveel mogelijk kringlopen sluiten en energie duurzaam opwekken. In de overgenomen motie Utrecht Koploper 2015/M47 staat aangegeven dat de gemeente energieneutrale woningbouw wil waar dat privaatrechtelijk vastgelegd kan worden. Energieneutraal is daarbij te vertalen 'met een EPC=0', dat wil zeggen 'Het gebouwgebonden energieverbruik is op jaarbasis gemiddeld NUL.'

Maar ook in eerder vastgestelde beleidsplannen zijn doelen van soortgelijk karakter vastgesteld, zoals de Kadernota Duurzaam Bouwen en in het energie- en klimaatbeleid, waarin Utrecht in 2030 klimaatneutraal moet zijn.

Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht (Trias Energetica). Die klimaatambities betekenen een fors betere energieprestatie die gebouwen moeten leveren. Dat laat zich vertalen in een Energieprestatiecoëfficiënt (of haar opvolger) die aangeeft dat het gebouwgebonden energieverbruik nihil is (EPC <= 0). Recent gebouwde of in aanbouw zijnde woningen tonen aan dat energieneutrale woningbouw binnen bereik is. In de gemeente Utrecht zijn al enkele woningen neergezet met EPC waarden op of beter 0, dus op of voorbij energieneutraal gaan.

Teneinde opdrachtgevers te stimuleren om over bovengenoemde kwaliteitsaspecten goed na te denken wordt een visie op de toekomstbestendigheid van het bouwinitiatief gevraagd. Vanuit die visie worden dan verder de concrete maatregelen benoemd en worden ook de ruimtelijk relevante maatregelen en voorzieningen helder.

Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'bemeterd' en getoetst worden. Denk daarbij aan GPR Gebouw, waarvan de bouwinitiatiefnemer bij de gemeente een sub-licentie kan ontvangen.

De ontwikkeling van Rijnvliet biedt binnen de kaders van het reeds vastgestelde SP én reeds gemaakte afspraken met ontwikkelende partijen, bij de verdere uitwerking kansen om hier een bijdrage aan te leveren.

2.4 Conclusie

Ten aanzien van het plangebied kan uit het relevante beleid worden geconcludeerd dat de ontwikkeling van Rijnvliet past binnen de beleidskaders op rijks, provinciaal, regionaal en lokaal niveau. De realisering van woningbouw draagt bij aan het woonbeleid. Het stedenbouwkundig plan Rijnvliet bevat uitgangspunten en waarborgen voor het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig en gezond woon- en leefgebied.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

Door de eeuwen heen is de positie die de locatie Rijnvliet inneemt ten opzichte van Utrecht veranderd. Was het in het begin van de jaartelling nog een locatie van weinig betekenis aan de Limesroute, in de jaren erna groeide de locatie uit tot een kleine woongemeenschap aan de Leidsche Rijn. Met de ontwikkeling van Leidsche Rijn is de positie van Rijnvliet drastisch veranderd en is de locatie praktisch in het topografische middelpunt van de stad komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0003.png"

afbeelding Rijnvliet omstreeks 1900

Het gebied waarop Rijnvliet ontwikkeld wordt kent een lange historie. Sinds het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw heeft in Leidsche Rijn op grote schaal archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Vooral de opgravingen met spectaculaire vondsten uit de Romeinse tijd, zoals de schepen en wachttorens, hebben het beeld van de Romeinse aanwezigheid in Nederland voor altijd veranderd.

Romeinen in Rijnvliet

Een groot deel van het onderzoek heeft betrekking op de ontwikkeling en ligging van de Romeinse infrastructuur, die in dit gebied bestaat uit een combinatie van waterlopen en wegen. Vanaf 80 na Chr. begonnen de Romeinen met de aanleg van een weg die de verschillende op de linkeroever van de Rijn gelegen forten met elkaar verbindt. Deze weg staat bekend als de Limes. Door de ‘vernietigende’ kracht van de Rijn zijn de Romeinen in de loop van de eeuwen dat ze in het gebied aanwezig waren, gedwongen de limes-weg een aantal keer te verplaatsen. In de tweede helft van de tweede eeuw heeft men besloten de weg naar het zuiden op te schuiven, waarbij de weg ten zuiden van de huidige Leidsche Rijn is komen te liggen. Tijdens de aanleg van een bouwput langs de Ouderijnseweg is ontdekt dat de Limes dwars door het deelgebied Rijnvliet loopt.

In eerste instantie is de globale ligging van de Limes vastgesteld door middel van grondboringen. De ligging van de weg verraadt zich door de aanwezigheid van grind in de opgeboorde grond. Om de plaats van de weg precies vast te stellen heeft in 2010 archeologisch proefonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de weg in de loop van de tijd door ploegen en egaliseren grotendeels verdwenen is, waardoor een exact tracé niet is vast te stellen en ook niet kan worden opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan. Wel is in de hoofdstructuur van het Stedenbouwkundig Plan een verwijzing naar de voor de geschiedenis van Leidsche Rijn zo belangrijke weg opgenomen.

Bij het archeologische proefonderzoek in het noordelijk deel van Rijnvliet is een grafveld uit de Romeinse tijd gevonden. In een van de sleuven troffen de archeologen een crematiegraf met daarin een bronzen munt en een kruikje. Het grafveld hoort vermoedelijk bij de oude bewoning onder het huidige Archeologiepark (Langerak).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0004.png"

afbeelding historische ontwikkeling van Utrecht rondom de Limes

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Groene poort van Leidsche Rijn

Van oudsher vormt het water de Leidsche Rijn een belangrijke verbinding tussen de stad en het buitengebied. In eerste instantie is de Leidsche Rijn gegraven voor de ontginning van kom- en veengebieden. Vanaf de twaalfde eeuw vinden ontginningen plaats waardoor een regelmatige verkaveling is ontstaan die nu nog steeds zichtbaar is. De boerderijen stonden langs de Leidsche Rijn. Bij het archeologisch onderzoek zijn sporen van deze bewoning inderdaad teruggevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0005.png"

afbeelding Leidsche Rijn

In de veertiende eeuw wordt de Leidsche Rijn geschikt gemaakt voor scheepvaart en krijgt het de naam Leidsche Rijn. In de zeventiende eeuw is het kanaal verbreed ten behoeve van de trekvaart tussen Utrecht en Leiden. Ter hoogte van Park Voorn wordt aan de zuidkant een jaagpad aangelegd die via de Stadsdambrug aan de noordkant verder loopt. Het jaagpad groeit uit tot de Rijksstraatweg die rond 1827 als een van de eerste wegen van het gebied wordt voorzien van een klinkerbestrating. De Rijksstraatweg was een van de belangrijkste uitvalswegen vanuit Utrecht richting het westen en is daarmee een aantrekkelijke plaats om langs te wonen. Het is niet voor niets dat Huis Voorn zo is ontworpen dat de voorkant vanaf de Rijksstraatweg zichtbaar is.

In de loop van de tijd wordt een groot aantal monumentale boerderijen en woonhuizen gebouwd. Het deelgebied Rijnvliet dankt ook zijn naam aan één van deze panden. Het landhuis Rhijngaarden wat lag op Rijksstraatweg nr. 5 (nu gesloopt) droeg voorheen de naam ‘Rhijnvliet’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0006.png"

afbeelding huis Rhijnvliet

De combinatie van Park Voorn, de Leidsche Rijn en de monumentale panden aan de Rijksstraatweg vormt dan ook de groene poort van Leidsche Rijn.

Metakkerk

Van alle monumenten valt één op. Dit is de Rijksstraatweg 20, een in 1859 gebouwde katholieke kerk met daarin tot 2011 de Metak, een staalconstructiebedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0007.png"

afbeelding Metakkerk, een fabriek in een kerk

De kerk is in 1859 gebouwd ter vervanging van een schuilkerk uit 1797. In dat jaar werd de vrijheid van godsdienst ingesteld. Dit feit werd door de katholieken van het gebied ten zuiden van de Leidsche Rijn aangegrepen om zo snel mogelijk een eigen kerkgebouw te stichten. Het huis `Rhijnzicht´ werd de pastorie en een bijgebouw werd omgebouwd tot kerk. Door een reorganisatie van de parochies werd de kerk uit 1795 al snel veel te klein en daarom in 1859 vervangen door de huidige kerk.

In 1941 is, in verband met een nieuwe katholieke kerk nabij de dorpskern van De Meern, de kleine kerk aan de Rijksstraatweg verkocht aan de Hollandia zijspanfabriek. Bij deze gelegenheid is de kerk sterk verbouwd en heeft het de huidige vorm gekregen. Bijzonder is de rijkversierde kapconstructie. De Metakkerk (verder te noemen Metak kathedraal) ligt net buiten het bestemmingsplangebied.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Rijnvliet ligt omsloten door verscheidene gebieden met allemaal een andere functie. In tegenstelling tot de andere wijken van Leidsche Rijn, sluit Rijnvliet nauwelijks aan op andere woongebieden.

Rijksstraatweg

Aan de noordzijde ligt de Rijksstraatweg met zijn bestaande, vaak monumentale, (woon)bebouwing. De Rijksstraatweg met het water van de Leidsche Rijn vormt de informele entree tot Rijnvliet. Met Park Voorn en het recentelijk gerenoveerde Huis Voorn, direct aan de overkant van de Leidsche Rijn, biedt dit gebied veel kwaliteit voor de woonwijk. De Metaal Kathedraal wordt herontwikkeld. Tot voor kort was het gebouw in gebruik door Metaalbewerkingsbedrijf ‘Metak’. Deze is in 2011 verhuisd naar een nieuwe locatie. Op dit moment wordt het gebouw gebruikt door enkele kunstenaars als atelier en expositieruimte. Het gebouw krijgt een nieuwe functie als culturele hotspot met ruimte voor kunst, cultuur en horeca.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0008.jpg"

afbeelding overzicht monumenten

Sportpark Rijnvliet

Aan de zuidkant ligt Sportpark Rijnvliet. Hier zijn een rugby-, voetbal- en tennisvereniging gevestigd. Het sportpark is eind 2011 in gebruik genomen en wordt de komende tijd verder ontwikkeld.

Stadsbaan, Marinus van Tyrusviaduct en A2

Deze stedelijke infrastructuur begrenst de wijk aan de oostzijde. De Stadsbaan vormt een belangrijke ontsluitingsroute voor Leidsche Rijn. Deze noord-zuid gelegen weg loopt parallel aan de A2 en verbindt Rijnvliet met het toekomstige Leidsche Rijn Centrum. Het Marinus van Tyrusviaduct slaat de brug over de A2 richting Papendorp, Kanaleneiland en het centrum van Utrecht.

HOV baan

Het Marinus van Tyrus Viaduct is eind 2010 opgeleverd en maakt een directe snelle busverbinding mogelijk tussen Utrecht CS, De Meern-centrum, Vleuterweide-centrum en Station Vleuten. Het tracé van deze HOV baan ligt aan de zuidzijde van Rijnvliet en heeft ter plaatse twee haltes.

Bedrijventerrein Oudenrijn & Strijkviertel

Ten westen van Rijnvliet ligt de kop van het bedrijventerrein Oudenrijn aan de Strijkviertelweg. Een aantal bedrijven grenst direct aan het gebied Rijnvliet.

Milieuhinder in het plangebied Rijnvliet die afkomstig is van het bedrijventerrein zal waar nodig met maatregelen worden beperkt. Hierdoor wordt gewaarborgd dat er een aanvaardbaar woonklimaat ontstaat en de bedrijven aan de wettelijke eisen kunnen blijven voldoen.

Strijkviertelplas

Aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt de Strijkviertelplas: een grote landschappelijke kwaliteit. Deze groene ruimte wordt doorgetrokken de wijk in. Hierdoor krijgt de openbare ruimte in het gebied een grotere omvang en meer betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0009.png"

afbeelding structuurbepalende elementen

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Het overgrote deel van de gronden in het plangebied wordt op dit moment tijdelijk agrarisch beheerd. Een drietal percelen in het plangebied zijn nog niet verworven. Op deze percelen is sprake van (semi-)agrarisch gebruik een woonfunctie (tuin).

Op het gemeentelijk perceel Rijksstraatweg 24 staat nu nog een woning. Deze zal worden gesloopt. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de niet woonfuncties grenzend aan het plangebied.

Bedrijf/functie   Adres  
opslagbedrijf   Rijksstraatweg 8A  
installatiebedrijf   Rijksstraatweg 11/11a  
restauratiebedrijf   Rijksstraatweg 12A  
schildersbedrijf   Rijksstraatweg 18  
garagebedrijf   Rijksstraatweg 21  
fijnmechanisch atelier   Rijksstraatweg 28  
agrarische schuur   Rijksstraatweg 30  
autobedrijf   Rijksstraatweg 32 F  
productiebedrijf overslag en baggergrijpers   Rijksstraatweg 32  
kraanverhuur en transport   Strijkviertel 16  
diverse bedrijfsactiviteiten (voorheen groothandel in hout en bouwmaterialen)   Strijkviertel 68  
sportpark rijnvliet   Rijnvliet 3  
nutsvoorziening
Rijksstraatweg  
Rijksstraatweg 8  
Metak kathedraal   Rijksstraatweg 20  

3.4 Conclusie

De historie van Rijnvliet en de structuurbepalende elementen vormen de basis voor het reeds vastgestelde stedenbouwkundig plan (SP) Rijnvliet. Dit SP is de basis voor het nu voorliggende bestemmingsplan. Bij de uitwerking van het plan en in de regels van het voorliggende bestemmingsplan worden deze elementen betrokken en vormen ook de aanwezige functies om het plangebied het uitgangspunt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

Het Stedenbouwkundig Rijnvliet (SP) is in april 2012 door het College van B en W vastgesteld. Door de economische omstandigheden heeft de planvoorbereiding in 2013 en 2014 stil gelegen. Begin 2015 heeft Gemeente Utrecht de planontwikkeling weer opgepakt waarbij het SP uit 2012 als basis geldt. Als gevolg van de eigendomssituatie en nieuwe inzichten kan het SP bij de verdere uitwerking naar concrete plannen op onderdelen nog worden aangepast/geoptimaliseerd. Hierbij blijft de hoofdopzet van de wijk gehandhaafd. De realisering van Rijnvliet omvat een gefaseerde, integrale ontwikkeling van het woongebied, voorzieningen en daarbij behorende (wijk)infrastructuur en groen.

Ligging

Ten opzichte van de gehele stad Utrecht ligt Rijnvliet op een strategische plek in Leidsche Rijn. De stedelijke voorzieningen van zowel de binnenstad van Utrecht als het centrum van Leidsche Rijn zijn direct met de fiets of de auto te bereiken. Daarnaast maakt de HOVhalte van Rijnvliet de locatie goed bereikbaar per openbaar vervoer.

De ligging vlakbij de rijkswegen A2, A12 en knooppunt Hooggelegen zorgt voor een optimale bereikbaarheid op nationaal en regionaal niveau.

De locatie grenst aan en wordt doorkruist door diverse recreatieve routes naar het buitengebied van Utrecht. Vooral de Leidsche Rijn, die je in en uit de stad leidt en de noordelijke grens van het plangebied vormt, heeft hierin grote waarde. Het Máximapark ligt op fietsafstand.

In de directe omgeving van Rijnvliet zijn verscheidene voorzieningen te vinden. De dagelijkse boodschappen worden gedaan in het centrum van De Meern, het winkelcentrum in Parkwijk of Kanaleneiland. Sporten kan op de nieuwe sportvelden van Rijnvliet of bij een van de vele sportverenigingen in het Máximapark. Naast een nieuwe school die in Rijnvliet gepland is, ligt ook kindercluster Voorn op steenworp afstand in Langerak.

Voor een hapje of drankje ligt De Meern op fietsafstand, net als het grootstedelijke Leidsche Rijn Centrum. Bij de Methaal kathedraal kan men terecht voor een kopje koffie. Daarnaast zijn er allerlei recreatiemogelijkheden rondom de Strijkviertelplas, die direct aan het gebied grenst en lopend te bereiken is. Het historische landgoed Park Voorn is dan wel niet openbaar toegankelijk, maar draagt wel bij aan het groene karakter van Rijnvliet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0010.jpg"

afbeelding ligging Rijnvliet

4.1.1 Programma
4.1.1.1 Wonen

Rijnvliet kan op basis van de gekozen stedenbouwkundige uitgangspunten en gezien de goede ligging en bereikbaarheid uitgroeien tot een gewild woongebied. De wijk krijgt verschillende woningtypen en daarmee kunnen verschillende woonconsumenten er een plek vinden.

De Utrechtse Woningvraag

De druk op de Utrechtse woningmarkt blijft naar de toekomst toe groot. De hoogste vraagdruk zit voor eengezins koopwoningen in alle prijssegmenten, voor appartementen in het goedkope en dure segment. In de huursector is de vraagdruk juist het grootst in het middensegment (tussen € 526 en € 621 per maand).

Woningen en woningtypen Rijnvliet

In Rijnvliet worden maximaal 1100 woningen gebouwd: het grootste deel grondgebonden (ongeveer 850) en voor een deel appartementen (ongeveer 150). Een klein deel van het sociale en marktprogramma wordt gerealiseerd in een bijzondere woonvorm. De verdeling dient bij de gefaseerde ontwikkeling van Rijnvliet aan te sluiten op de behoefte op de woningmarkt. Er zal een mix van eengezinswoningen en appartementen worden ontwikkeld in de categorieën sociale huurwoningen, goedkope, middeldure en dure koopwoningen.

Bijzondere woonvormen

In Utrecht is groeiende behoefte aan diverse vormen van wonen gecombineerd met zorg. In het “Basisdocument Woonservicegebied Leidsche Rijn Centrale Zone” is vastgelegd dat er in Rijnvliet een programma bijzondere woonvormen (al dan niet met zorg) gerealiseerd moet worden. Het gaat dan om, naast individuele levensloopgeschikte woningen, kleinschalig groepswonen met 24 uur per dag zorgverlening. Deze woningen/maatschappelijke voorzieningen zijn geschikt voor mensen met een geestelijke of lichamelijke beperking.

Kwaliteit woonomgeving en woningen

Zoals aangegeven, komen in Rijnvliet diverse categorieën woningen. De stedenbouwkundige opzet is een mix van woningtypen en prijscategorieën. Hierbij moet wel gelet worden op verschillende leefstijlen en de (financiële) uitvoerbaarheid. De woningen zelf moeten tenminste voldoen aan de woonkwaliteit zoals geformuleerd in de Integrale Woning Kwaliteit (IWK). Dit is gemeentelijk beleid. In het vastgstelde SP is een indicatieve indeling van woningtypes opgenomen.

4.1.1.2 Maatschappelijk

Algemeen

In Rijnvliet komen een beperkt aantal maatschappelijke voorzieningen gericht op de eigen buurt. Deze voorzieningen zijn vooral geconcentreerd in het onderwijscluster dat in het woongebied Rijnvliet is beoogd. Met het oog op de flexibiliteit voor de planperiode is het wenselijk om in het woongebied en aan de zuidoostzijde van het plangebied ruimte te houden voor maatschappelijke functies (zoals een kinderdagverblijf/BSO en begeleid wonen). Daarnaast biedt de nabijgelegen recreatieplas Strijkviertel en het Sportpark Rijnvliet ruime mogelijkheden voor recreatie en beweging.

Onderwijscluster

Het onderwijscluster - dat beoogd is in het midden/noorden van het plangebied - bestaat in de basis uit de volgende onderdelen: een basisschool van 16 klassen, piekopvang, een gymzaal, een kleine ontmoetingsruimte, een voorschoollokaal en ruimten voor buitenschoolse opvang.

Bij de indeling van de kavel en de randvoorwaarden voor het schoolgebouw wordt er rekening mee gehouden dat de school in de toekomst moet kunnen uitbreiden. Het onderwijscluster herbergt verschillende voorzieningen bij elkaar; een multifunctioneel cluster waarbij sprake is van compartimentering. Dit houdt in dat de verschillende voorzieningen bij of tegen elkaar liggen, maar in ieder geval elk hun eigen entree hebben. De programmaonderdelen zijn afzonderlijk inpasbaar maar door de clustering kan worden geprofiteerd van nabijheid, samenwerking en mogelijkheden voor dubbelgebruik. Het programma kan op verschillende manieren worden opgenomen, waarbij gezocht wordt naar clusterung van school, vroeg- en voorschoolse educatie, een ontmoetingsruimte, een gymzaal en kinderopvang.

Kinderopvang en buitenschoolse opvang

De beoogde acht ruimten voor kinderdagopvang en acht ruimten voor buitenschoolse opvang zijn bestemd voor kinderdagverblijven (0-4 jarigen) en buitenschoolse opvang (4-12 jarigen). De opvang is afgestemd op de behoefte van Rijnvliet. Bij de Kop van Rijnvliet en bij het Sportpark Rijnvliet is ruimte voor buitenschoolse opvang en kinderdagopvang gereserveerd voor de behoefte uit andere delen van Leidsche Rijn waar nog onvoldoende aanbod is.

Openbare ruimte - spelen

Voldoende openbare speelruimte is van groot belang in de wijk. Het bevordert de lichamelijke ontwikkeling van kinderen. Zij ontmoeten elkaar, leren samen spelen en leren rekening met elkaar te houden. Bovendien zijn voldoende openbare speelruimten goed voor de leefbaarheid in de wijk. Het stimuleert ontmoeting tussen ouders en verkleint de kans op overlast.

In de openbare ruimte wordt een deel voor spelen ingericht. Daarnaast zijn informele speelruimten zoals autoluwe straten, pleinen en stoepen belangrijke plekken voor kinderen om te spelen.

De methodiek en de richtlijn die in de Atlas voor openbare ruimte Leidsche Rijn worden gehanteerd, stemmen daar voor een groot deel mee overeen, mits de volledige bandbreedte wordt benut. Voor de ruimtelijke invulling hanteren we de uitgangspunten dat bestaande speelplekken meegroeien met de vraag naar speelruimte, dat de speelplekken flexibel worden ingericht, dat er naast formele ook informele speelplekken voor kleine kinderen zijn en dat aan de jongeren in de wijk de ruimte wordt gegeven.

4.1.1.3 Commercieel
4.1.1.4 Overig programma

In de voormalige Metaal Kathedraal - grenzend aan het bestemmingsplangebied - heeft de eigenaar plannen tot restauratie en herontwikkeling. Het gaat daarbij om culturele en kunstzinnige functies alsmede horeca. Er is een omgevingsvergunning verleend voor onder andere het gebruik van het terrein voor horeca A2 en D1 en voor culturele activiteiten. Door het treffen van (isolerende) maatregelen aan de bebouwing en het realiseren van een gebouwde afscheiding aan de westzijde zijn deze activiteiten verenigbaar met de bestaande en nieuwe woningen.

Ten oosten van het Sportpark Rijnvliet zijn drie kavels die in het SP geen concrete invulling hebben gekregen. Met name voor de kavel bij het sportpark kan gedacht worden aan bedrijven, een maatschappelijk programma of sport. Daar waar vanuit de markt initiatieven komen voor detailhandel zal de gemeente dit op beperkte schaal mogelijk kunnen maken na afweging van een concreet initiatief. Voor het toelaten van horeca vormt het gemeentelijke horecabeleid de basis. Het bestemmingsplan maakt horeca niet rechtstreeks mogelijk.

In het kader van de gewenste functiemenging in de wijk worden op kleine schaal mogelijkheden gegeven voor dienstverlening en bedrijvigheid. Dit naast de mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis. De wijk van de toekomst wordt gekenmerkt door flexibiliteit, een mix van functies die goed gemengd kunnen worden en een bepaalde mate van (economische) levendigheid. De economische levendigheid in (woon)wijken wordt vooral bepaald door kleinschalig ondernemerschap in de wijk.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan
4.1.2.1 Ruimtelijke uitgangspunten

Er zijn een aantal ruimtelijke uitgangspunten opgesteld bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan Rijnvliet. Deze zijn hieronder opgesomd.

Geen harde grens, maar logische aansluiting op de randen

Uitgangspunt voor het ontwerp is om de verschillende omliggende sferen het plangebied in te trekken en deze in elkaar te verweven waardoor Rijnvliet als vanzelf overgaat in zijn omgeving.

Gezicht van de wijk aan de Rijksstraatweg

De wijk moet een gezicht krijgen aan de Rijksstraatweg door middel van een grote openbare ruimte. De wijk ligt niet achter de lintbebouwing zoals verderop langs de Leidsche Rijn, maar voegt zich in het lint door middel van een ruime groene entree. Deze sluit tevens aan op de bestaande groenstructuur van Park Voorn.

Programmatische kern van de wijk: verbinding tussen wijk en omgeving

In het plangebied is in hoofdzaak een woonfunctie gepland. Dit kan er voor zorgen dat er voor de omgeving geen reden is om de wijk te 'gebruiken' en er zo geen interactie is tussen wijk en omgeving. Om dit het hoofd te bieden wordt het collectieve programma zoals de school, BSO en eventueel horeca (Metaal kathedraal) op een centrale plek gesitueerd waardoor er een plek in de wijk ontstaat met bovenplanse betekenis.

Bestaand groen handhaven en gebruiken

Bestaand groen handhaven en gebruiken. Het plangebied bestaat voornamelijk uit weidegrond. Langs enkele sloten staan knotwilgen. Waar dit kan zijn deze opgenomen in het ontwerp. Wanneer dit niet mogelijk blijkt wordt gekeken of de bomen verplant kunnen worden. Aan de noordzijde van het plangebied ligt rondom de kerk het nodige groen (een boomgaard, en een carré van Lindes rondom de voormalige begraafplaats). Deze elementen krijgen een prominente plek in het ontwerp.

Kwaliteit Strijkviertelplas koppelen aan de wijk

Naast het plangebied ligt een grote landschappelijke kwaliteit in de vorm van de Strijkviertelplas. Deze groene ruimte wordt doorgetrokken de wijk in. Hierdoor krijgt de openbare ruimte in het gebied een grotere omvang en meer betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0011.jpg"

afbeelding Visieschets rijnvliet die ten grondslag ligt aan het SP

Waterstructuur verbinden

De lage peilhoogte en de grondgesteldheid van het plangebied zorgen voor een grote wateropgave (+/- 4 ha). De opgave is dit water voor zo veel mogelijk bewoners beleefbaar te maken. Door de interne waterstructuur met de omliggende waterstructuur te verbinden (hoofdwatergang of Strijkviertelplas) krijgt de waterstructuur meer waarde.

Entrees auto en fiets: geen eiland, maar netwerk

In de ontwikkelingsvisie wordt het autoverkeer afgewikkeld via de aansluiting op de Stadsbaan. Om te voorkomen dat Rijnvliet een verkeerskundig (en daarmee stedenbouwkundig) eiland wordt, komt er een fiets- en autoverbinding aan elke zijde van het plangebied. Hierdoor wordt Rijnvliet deel van een groter netwerk.

Gebruik maken van bestaand hoogteverschil en ondergrond

In het plangebied ligt een natuurlijk hoogteverschil. De hoogte loopt aan de noordzijde op richting de Rijksstraatweg (+1.8 n.a.p.) en aan de oostzijde richting de Stadsbaan (+6.7 n.a.p.). Dit hoogteverschil en het verschil in grondsoort wordt gebruikt voor de beleving en inrichting van de openbare ruimte.

Flexibiliteit in de westrand als uitgangspunt

Aan de westzijde van het plangebied ligt het bedrijventerrein Oudenrijn. Ontwikkelingen en transformatie van het bedrijventerrein zijn in dit stadium moeilijk te sturen. Daarom zal de westrand van het ontwerp flexibel moeten zijn en kunnen anticiperen op transformatie in de toekomst.

Belang van Kop van Rijnvliet op verschillende schaalniveaus

De Kop van Rijnvliet neemt een bijzondere positie in binnen Rijnvliet. Dat komt door zijn strategische ligging ten opzichte van Rijnvliet (entree), Leidsche Rijn (Stadsbaan), Utrecht en Nederland (A2, A12). Verder bevinden zich hier ten opzichte van de rest van de wijk bijzondere functies als maatschappelijk programma.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0012.jpg"

afbeelding Indicatieve verkaveling uit stedenbouwkundig plan Rijnvliet

4.1.2.2 Principes hoofdstructuur

De Stedenbouwkundige hoofdstructuur is opgehangen aan drie belangrijke openbare ruimten:

  • de hoofdentree van het gebied: Kop van Rijnvliet
  • het gezicht aan de Rijksstraatweg: de Boomgaard
  • de Strijkviertelplas in het zuidwesten

Deze openbare ruimten hebben ieder hun eigen karakter en hechten het gebied aan de omgeving.

Tussen deze drie belangrijke openbare plekken zijn enkele lineaire openbare ruimten opgespannen: de Vliet, de Binnenvliet en de Buitenvliet. Daarnaast zijn er nog drie bestaande structuren in het plangebied met elk een eigen karakter: de Rijksstraatwegzoom, de Letschertweg en de oude Limesweg. Al deze gebieden vormen samen de hoofdstructuur van Rijnvliet. In de volgende paragrafen worden de verschillende deelgebieden besproken.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0013.png"

4.1.2.2.1 Strijkviertelplas/Buitenvliet

De Strijkviertelplas heeft een bijzondere landschappelijke kwaliteit en grenst pal aan het plangebied. Door een goede aansluiting kan de wijk optimaal profiteren van deze kwaliteit en wordt het gevoel van openbare ruimte van de wijk vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0014.jpg"

Van de Strijkviertelplas naar de Boomgaard loopt de Buitenvliet. Dit is de overgang van de grote openbare ruimte van de plas naar de beslotenheid van de wijk. De overgangszone is er niet zozeer op gericht om te verblijven (de verblijfsgebieden rondom de plas nodigen namelijk altijd meer uit om te verblijven) maar om de robuuste sfeer van de Strijkviertelplas de wijk in te trekken.

4.1.2.2.2 De Vliet

Van de Kop van Rijnvliet naar de Boomgaard aan de Rijksstraatweg ligt de hoofdwatergang met de belangrijkste entreeroute het gebied in, de Vliet. Het profiel is constant en heeft een formeel karakter. Dit profiel is niet symmetrisch, maar heeft meer gewicht aan de kant van de hoofdrijbaan. Langs de gehele route zijn verblijfsplekken aan het water minder van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0015.jpg"

4.1.2.2.3 Binnenvliet

Er is nog een belangrijke openbare ruimte die grofweg van de Kop van Rijnvliet naar de Boomgaard loopt. Dit waterprofiel, de Binnenvliet, heeft een informeler karakter dan de Vliet. Het profiel geeft veel aanleidingen om te verblijven, hier is het water goed benaderbaar door middel van strandjes, vlonders, bruggen, eilandjes etc. De zone langs het knooppunt Hooggelegen/Letschertweg waar de structuur van de Limesweg en de Letschertweg samen komen, leent zicht door het aanwezige water, de hoofdinfrastructuur en de aanwezigheid van een hoofdleiding voor de inrichting als openbaar gebied (zie ook inrichtingsplan, bijlage 37). Afschermende bebouwing langs de Letschertweg is wel uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0016.jpg"

4.1.2.2.4 De Boomgaard

Deze entree heeft door zijn bestaande bebouwing en monumentaal groen een grote cultuurhistorische waarde. Hier gaan oud en nieuw hand in hand. De groene entree, met veel verblijfskwaliteit, geeft vervolg aan het groene karakter van Park Voorn en vormt zo de schakel naar de woonwijk. Rond deze entree liggen bijzondere programmapunten zoals de basisschool en mogelijk een horecafunctie (buiten plangebied). Dit zorgt ervoor dat deze openbare ruimte de gemeenschappelijke ruimte van de wijk zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0017.jpg"

4.1.2.2.5 Limesweg

Dwars door het plangebied in oost/westrichting loopt de oude Limesweg. Deze brede bomenlaan met het karakter van een dorpsstraat refereert naar de oude Romeinse Limesroute die door het gebied loopt. Als vervolg van de Letschertweg vormt de Limesweg de tweede ontsluitingsroute in het gebied. Er is onderzoek uitgevoerd naar de exacte ligging van de Limes, deze is niet zodanig aan te wijzen. Daarom is er voor gekozen om naar de vorm, locatie en naam van de route te verwijzen; de Limesweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0018.jpg"

4.1.2.2.6 Kop van Rijnvliet

Dit is een formele ruimte waar drie omliggende gebieden zich presenteren: het sportpark, de ontwikkellocaties aan de Letschertweg en de woonwijk. Door het hoogteverschil tussen wijk en Stadsbaan komt men hoog het plangebied binnen en heeft men een goed overzicht over de wijk als het knooppunt. De entree heeft een formele inrichting van infrastructuur en groen, er zijn weinig echte verblijfsgebieden. De entree wordt gevormd door drie viaducten die de Stadsbaan en het Marinus van Tyrusviaduct verbinden met Rijnvliet. Van noord naar zuid gaat het om één viaduct voor de fiets, één viaduct voor de HOV en één viaduct voor de auto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0019.jpg"

4.1.2.2.7 Letscherweg

De C.H. Letschertweg is de oorspronkelijke hoofdontsluiting van het gebied. Met de komst van het nieuwe verkeersplein Hooggelegen en de Stadsbaan is deze functie echter komen te vervallen. Door de vele kabels en leidingen die in de berm van de Letschertweg liggen, zal het tracé, inclusief zijn variabele hoogteligging en bomenrij gehandhaafd blijven. Het 'dal' tussen de Letschertweg en de Stadsbaan zal opgevuld worden. Het profiel van de Letschertweg is vanaf het zuiden vrij constant met brede groenbermen en een begeleidende watergang. Wanneer het water afbuigt verandert het profiel in een smallere woonstraat die eindigt op een centrale groenruimte op het hoogste punt van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0020.jpg"

4.1.2.2.8 Rijksstraatwegzoom

Dit is de zone die de overgang tussen de oude lintbebouwing aan de Rijksstraatweg en de toekomstige woonwijk verzorgt. In deze zone zijn vele ruimtelijke kwaliteiten te vinden zoals: bestaande groenstructuur, ruime indruk, karakteristieke bebouwing etc. Bij de inpassing van de achterterreinen van de kavels is getracht deze bestaande kwaliteiten zo goed mogelijk uit te nutten, ook door bij minder diepe percelen een bouwgrens op te nemen in het bestemmingsplan. Op de plekken waar deze kwaliteit niet aanwezig is, worden de kavels met een nieuwe rij woningen afgezoomd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0021.jpg"

4.1.2.2.9 HOV-baan

Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de HOV-baan. In de ontwikkelingsvisie trok deze een rechte lijn door het plangebied waardoor het deel ten zuiden van de HOV-baan van de wijk viel. Door de HOV-baan niet door, maar langs de wijk te trekken blijft niet alleen de wijk een geheel, maar wordt de HOV-baan op zijn beurt op minder plekken onderbroken door overstekend verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0022.jpg"

4.1.2.3 De woonbuurten

De hoofdstructuur deelt het gebied op in een aantal woonbuurten. De woonbuurten krijgen niet ieder een eigen thema of karakter, maar vormen juist samen een eenheid waardoor er één duidelijk beeld voor Rijnvliet ontstaat. De buurten hebben een intieme sfeer: woonstraten met een grasberm en bomenrij worden afgewisseld met smalle straatjes waar incidentele bomen in staan en intieme pleintjes en groene ruimtes met speelvoorzieningen voor de kleinste kinderen. Het parkeren vindt plaats langs één zijde van de straat en in parkeerkoffers die direct vanaf de straat te bereiken zijn. Hierdoor wordt de levendigheid op de straten vergroot zonder dat het parkeren de overhand krijgt. In de straten komen verschillende typen woningen voor (o.a. twee-onder-één kap, vrijstaand en rijtjeswoning). Door deze mix ontstaat een divers en afwisselend straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0023.png"

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer
4.2.1.1 Hoofdwegenstructuur

Voor het gemotoriseerde verkeer van en naar Rijnvliet is sprake van twee aansluitingen op de Stadsbaan. Eén via de Kop van Rijnvliet en een tweede via de Letschertweg. Rijnvliet is in het oosten via de Kop van Rijnvliet aangesloten op de Stadsbaan. De Stadsbaan maakt onderdeel uit van de hoofdverkeersstructuur van Leidsche Rijn en verbindt de wijken van Leidsche Rijn onderling en met het Rijkswegennet A2 (via aansluiting Hooggelegen) en de A12 (via de aansluiting De Meern).

Via Hooggelegen is ook de bestaande stad bereikbaar. Een alternatieve verbinding met de bestaande stad wordt gevormd door de route via het Marinus van Tyrusviaduct (gelegen direct ten oosten van Rijnvliet), via Papendorp richting de Prins Clausbrug.

Aan de westkant komt een meer ondergeschikte aansluiting van het gebied op de Strijkviertelweg. Deze maakt het mogelijk voor bestemmingsverkeer om de voorzieningen in, met name De Meern te bereiken. Om te voorkomen dat er (te) veel doorgaand autoverkeer door de wijk Rijnvliet ontstaat, is er gekozen voor een ligging van de aansluiting en een inrichting die van ondergeschikt belang is.

De totale verkeersproductie van Rijnvliet bedraagt ca. 9.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). In de voorliggende ontsluitingsstructuur past deze verkeersproductie in een 30 km/u gebied. In de ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn is aangegeven dat intensiteiten nabij ontsluitingen tot 4.000 mvt/etm acceptabel zijn voor een woongebied. Verder in het gebied geldt een maximum van 2.500 mvt/etmaal. In Rijnvliet wordt alleen bij de hoofdontsluiting richting de Stadsbaan en het Marinus van Tyrusviaduct een intensiteit van meer dan 4.000 mvt/etm verwacht. Om deze reden geldt voor de entree via de Kop van Rijnvliet een maximum snelheid van 50 km/u en is het fietspad gescheiden van de rijbaan ontworpen. Na de kruising met de HOV wordt ter hoogte van de eerste brug in Rijnvliet overgegaan naar een regime van 30 km/u.

Zoals hierboven aangegeven is ook een ontsluiting gepland op de Strijkviertelweg. Door deze aansluiting ontstaat er beperkt doorgaand autoverkeer door de wijk Rijnvliet. Dit is naar verwachting maximaal 10% van de totale verkeersproductie. In het concept SP was ook een ontsluiting op de Rijksstraatweg ingetekend. Omdat blijkt dat de intensiteiten die de gemeente wenselijk acht op met name de Burgemeester Verderlaan mogelijk worden overschreden is deze ontsluiting vervallen. Deze optionele ontsluiting is in voorliggend bestemmingsplan dan ook niet mogelijk gemaakt.

Binnen het gebied heeft een aantal straten een ontsluitende functie voor het gebied. Deze straten vormen de hoofdontsluiting van het gebied en verbinden de deelgebieden met de hoofdverkeersstructuur. De overige straten hebben alleen een functie als woonstraat en ontsluiten de individuele woningen voor bestemmingsverkeer.

De routes in het gebied Rijnvliet maken onderdeel uit van een verblijfsgebied met een snelheidsregime van 30 km/u. De wegen in het gebied ontsluiten de functies in het gebied en dan met name de parkeervoorzieningen behorend bij de functies. Daarnaast zal bevoorradend verkeer gebruik maken van deze wegen.

4.2.1.2 Openbaar vervoer

Een belangrijk structurerend element wordt gevormd door de HOV-baan, die van oostwest aan de zuidkant van Rijnvliet langs het gebied loopt.

Deze HOV-baan maakt onderdeel uit van het stedelijke netwerk van HOV-banen en vormt een schakel in de 'HOV-Zuidradiaal'. Deze radiaal verbindt Vleuten CS, Vleuterweide, Veldhuizen, De Meern, Oudenrijn en Rijnvliet met Papendorp, Kanaleneiland, Jaarbeurs en Utrecht CS/binnenstad en vice versa. Binnen het plangebied is een halte langs de HOV-baan, te weten bij de Kop van Rijnvliet aan de oostkant. Aan de westkant aan de rand van het plangebied is een tweede halte. Bij het ontwerp van de HOV-baan is rekening gehouden met een eventuele vertramming in de toekomst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0024.jpg"

4.2.1.3 Langzaam verkeer

Fietsroutes

In Leidsche Rijn is een netwerk van hoofdfietsroutes waarvan een deel door Rijnvliet loopt.

In Oost-westrichting is sprake van een hoofdfietsroute via de Zandweg en deels de Rijksstraatweg tussen De Meern en Utrecht Centrum. Een tweede route loopt parallel aan de HOV-baan en verbindt Rijnvliet met De Meern (in het westen) en Papendorp/Kanaleneiland (in het oosten).

Noord-zuid is in het SP sprake van drie hoofdfietsroutes:

  • In het verlengde van de fietsroute langs de Strijkviertelplas richting de Rijksstraatweg
  • Aan de oostkant vanaf het zuiden langs het Sportpark Rijnvliet via Rijnvliet naar de Rijksstraatweg en het vervolg langs de Stadsbaan richting Leidsche Rijn Centrum
  • Vanaf de Strijkviertelplas langs 'de Vliet' richting de Rijksstraatweg en vervolgens via de Stadsdambrug naar het noorden

Vooral aan de randen van het plangebied is sprake van solitaire fietspaden. Op de overige routes is sprake van fietsen op de rijbaan. Daarnaast is er nog sprake van een aantal informele fietsroutes die vooral zorgen voor de interne ontsluiting van bestemmingen. Vooruitlopend op de definitieve situatie wordt een tijdelijk fietspad gerealiseerd tussen de Rijksstraatweg en Sportpark Rijnvliet.

Voetgangers

In principe komt langs elke weg in het plangebied een trottoir aan één of twee zijden van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0025.jpg"

4.2.2 Openbare ruimte en groen
4.2.2.1 Bomen

Binnen het projectgebied heeft de gemeente de bomen geïnventariseerd voor de gronden in het bestemmingsplangebied (zie bijlage). Begin 2016 is de bomeninventarisatie geactualiseerd. Deze bomenparagraaf is op die gegevens gebaseerd.

Langs de Letschertweg staat een laan van Essen. In het Stedenbouwkundig Plan is zoveel mogelijk van deze laan van essen ingepast. Dit is mogelijk tot het punt waar het water van de Letschertweg afbuigt. Op dit punt zal het bestaande hoogteverschil tussen de Letschertweg en het gebied ten westen daarvan geleidelijk opgelost worden, waardoor de woningen direct aan de Letschertweg komen te liggen. Dit betekent dat het behoud van de bomen, die onderaan het huidige talud van de Letschertweg staan, vanaf dit punt niet mogelijk is.

In het zuiden van het plangebied staat een populierenbos. De inpassing van deze bomen is niet mogelijk in het Stedenbouwkundig Plan. Gedeeltelijk behoud is niet mogelijk omdat het risico van omvallen binnen de levensduur van de bomen te groot is.

Langs enkele sloten in het plangebied staan knotwilgen. Aan de noordzijde wordt een bestaande sloot met de daar aanwezige knotwilgen ingepast. De overige sloten worden in verband met het nieuw aan te leggen waterpeil gedempt en vervangen door nieuwe watergangen. Uit de recente inventarisatie blijkt dat verplanting van de wilgen niet mogelijk is.

In het noorden van het gebied staat ter hoogte van de monumentale kerk een carré van lindes op de locatie van een voormalige begraafplaats. In het Stedenbouwkundig Plan wordt dit carré van lindes ingepast. Ook de bomen ten oosten van het carré van lindes worden zo veel mogelijk ingepast. Samen met de aanwezige knotwilgen geven deze bestaande en volwassen bomen kwaliteit en identiteit aan de 'boomgaard'.

In het plangebied wordt een nieuwe groenstructuur met bomen gerealiseerd (zie Stedenbouwkundig Plan Rijnvliet en het concept Inrichtingsplan).

De gemeente onderzoekt momenteel het initiatief van een aantal bewoners van de Rijksstraatweg om (een deel) van de openbare ruimte van Rijnvliet zodanig in te richten dat dit bijdraagt aan een 'eetbare woonwijk' voor mens en dier (zoveel als mogelijk volgens de principes van een voedselbos). De gemeente heeft tijdens een workshop van 23 maart 2016 in eerste reactie positief op de plannen gereageerd en onderzoekt nu de haalbaarheid onder meer qua beheer en in combinatie met het overige programma voor de openbare ruimte. In Rijnvliet komt een nieuwe robuuste groenstructuur terug waar ruimte is voor het planten van circa 600 bomen. Deze nieuwe robuuste groenstructuur zou niet mogelijk zijn, bij het volledig andhaven van de bestaande structuren en groen. De suggestie van bewoners in de omgeving van het plangebied om zoveel mogelijk groen te realiseren vooruitlopend op de ontwikkeling van Rijnvliet wordt overgenomen door het deel ter plaatse van het park bij de Methaalkatedraal versneld uit te voeren. De toekomstige groeninrichting is opgenomen in het concept inrichtingsplan en wordt per te ontwikkelen deelgebied nader uitgewerkt. De gemeente betrekt de omgeving bij deze uitwerkingen.

4.2.3 Parkeren

Voor de woningen in Rijnvliet zijn de volgende parkeernormen van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0026.png"

Dit betekent dat niet de laatste parkeernormen uit de Nota stallen en parkeren 2013 voor de woningen van toepassing zijn. In deze Nota is voor stedenbouwkundige plannen die zijn vastgesteld vóór de Nota stallen en parkeren een uitzondering gemaakt. In dat geval mag worden uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het plan is hiermee wel in overeenstemming met de nota stallen en parkeren aangezien de overgangsregeling (uitgaan van eerder vastgesteld SP) ook geregeld is in de nota stallen en parkeren.

Bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen dient het parkeren op eigen terrein als volgt te worden meegeteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0027.png"

Voor de overige functies gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Stallen en parkeren 2013. Voor de basisschool is de 'Notitie halen en brengen in Leidsche Rijn' van toepassing. In deze notitie is de wijze van berekenen van het halen en brengen bij basischolen opgenomen en de wijze waarop parkeren voor halen en brengen kan worden gefaciliteerd.

Voor de duurdere woningen wordt uitgegaan van parkeergelegenheid op eigen terrein. De overige functies maken in principe gebruik van openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aan de straat of geclusterd in openbare parkeerkoffers. Voor Rijnvliet is de bovenkant van de parkeernorm het uitgangspunt.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van alle relevante uitvoeringsaspecten en het uitgevoerde onderzoek dat van belang is voor het aantonen van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Per aspect is een conclusie opgenomen.

5.2 Milieu-effectrapportage en Strategische Milieu Beoordeling

5.2.1 Kader

Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

5.2.2 Plansituatie

In 1995 is het Intergemeentelijk Structuurplan voor de regio Utrecht vastgesteld. Dit plan is in 1997 vertaald in het Regionaal Structuurplan (verder RSP). In het RSP is het ruimtelijk beleid van de stadsregio rond Utrecht vastgesteld voor de periode 1995-2005 met een doorkijk naar 2015. Onderdeel van het RSP is de ontwikkeling van Leidsche Rijn. Voor het RSP is een m.e.r.-procedure doorlopen. In 2002 heeft, in verband met een partiële herziening van het RSP voor het onderdeel Leidsche Rijn, een actualisatie van het Milieueffectrapport (MER) plaatsgevonden.

De ontwikkeling van dit gedeelte van het Leidsche Rijn valt binnen de kaders van het genoemde structuurplan en bijbehorende MER. De effecten van de ontwikkeling van Rijnvliet concentreren zich op het effect voor geluid en lucht. De ontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten. Het MER wordt bij dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.2.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Maar er is geen sprake van een substantiële wijziging van het programma zoals opgenomen in het RSP. Er vinden met dit bestemmingsplan sec bovendien geen activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante (milieu)aspecten (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, ecologie en water) geen andere factoren aanwezig die bij de ontwikkeling van het woongebied en het mogelijk ondergronds brengen van de hoogdspanningsverbinding, aanleiding geven tot het opstellen van een MER. Op basis hiervan kan er geconstateerd worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 2011/92/EU) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied en er liggen geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied.

5.3 Geluidhinder

5.3.1 Wettelijk kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals wonen, zorg en onderwijs.

Op grond van de Wet geluidhinder zijn rond bepaalde wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor de maximum snelheid van 30 km/u geldt) en bepaalde industrieterreinen aandachtsgebieden (zones) vastgelegd.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe gezoneerde (spoor) wegen (niet zijnde rijkswegen of hoofdspoorwegen vallend onder de Wet milieubeheer);
  • reconstructie van wegen (niet zijnde rijkswegen);
  • bestemmen van gronden van gezoneerde industrieterreinen;
  • wijzigen van grenzen van gezoneerde industrieterreinen of bijbehorende zones.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-53 dB voor rijkswegen en 48-58 dB voor lokale wegen, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
5.3.2 Industrielawaai

Het plangebied Rijnvliet is gelegen binnen de zones van de gezoneerde industrieterreinen Hooggelegen/Papendorp en Bedrijventerrein Oudenrijn. In dit bestemmingsplan Rijnvliet wordt de zone van het gezoneerde industrieterrein Hooggelegen/Papendorp verkleind. Dit is mogelijk doordat de geluidsproductie van Nedal Aluminium aanzienlijk is afgenomen. Na de zoneverkleining is de geluidsbelasting van het industrieterrein buiten de zone beneden de grenswaarde van 50 dB(A). Dit is inzichtelijk gemaakt met de berekende 50 dB(A) geluidcontour van het industrieterrein in het geluidrapport (zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt dat geluidgevoelige bestemmingen binnen deze zone kunnen worden toegelaten en op een hoogte van meer dan 5 meter de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar niet de maximale grenswaarde van 55dB(A).

Voor Bedrijventerrein Oudenrijn wordt een cosmetische wijziging van de zone doorgevoerd. Een deel van het plangebied aan de westzijde ligt binnen deze zone industrielawaai. Hier wordt geen woningbouw mogelijk gemaak. Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

5.3.3 Wegverkeerslawaai

Het onderzoek (bijlage) heeft zich - gelet op het globale karakter van het bestemmingsplan - in het algemeen gericht op het totale plangebied. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door bepaling van geluidscontouren in hoogtestappen van 5 meter tot een hoogte van maximaal 25 meter.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in het plangebied van het bestemmingsplan Rijnvliet de maximale waarden in gevolge de Wet geluidhinder worden overschreden ten gevolge van verschillende wegen. In die delen van het plangebied dienen daarom of woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) te worden uitgesloten, of aanvullende mitigerende (overdrachts-) maatregelen te worden getroffen of bij de uitwerking op die delen van de woningen waar de maximale waarde wordt overschreden een dove gevel of een vliesgevel te worden toegepast.

In het bestemmingsplan Rijnvliet is er mede vanwege de flexibiliteit en de toekomstbestendigheid voor gekozen om middels een borging via de planregels de kwaliteit te regelen. Er zijn aanvullende eisen in het besluit hogere waarde en daarmee in de planregels in het bestemmingsplan opgenomen. Deze hebben enerzijds betrekking op de voorwaarden waaronder woningen gerealiseerd mogen worden en anderzijds tot welke geluidsbelasting. Op deze manier is geborgd dat de maximale toegestane waarde ingevolge het hogere waarde besluit bij omgevingsvergunning verlening niet wordt overschreden. Door deze keuze blijft het in het plangebied ook mogelijk om vrijkomende milieuruimte door het eventueel treffen van additionele geluidsbeperkende maatregelen te kunnen benutten voor ruimtelijke ontwikkeling. Indien zou worden gekozen voor een defensieve benadering (d.w.z. uitsluiten van bestemmingen) zou dit niet kunnen.

De effecten van het plan op zijn omgeving zijn beperkt en kunnen aanvaardbaar worden geacht. Het emissie effect bedraagt ten hoogste 1dB. Er kan derhalve gesproken worden van een goede ruimtelijke ordening.

5.3.4 Spoorweglawaai

In het geval er een nieuwe spoorlijn wordt aangelegd, of een nieuwe woning wordt gebouwd, moet worden voldaan aan de geluidsnormen van het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs). De voorkeurswaarde bedraagt daarbij 55 dB. Dit aspect is voor voorliggend bestemmingsplan niet relevant.

Er liggen geen relevante spoorlijnen in en in de nabijheid van het plangebied en er wordt geen nieuwe spoorlijn mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

5.3.5 Conclusie

Er dienen voor wegverkeer (diverse wegen) en industrielawaai hogere waarden te worden vastgesteld. Ten einde de geluidskwaliteit vanwege wegverkeerslawaai te borgen bij de uitwerking van het bestemmingsplan is in de regels van het bestemmingsplan een specifieke bepaling opgenomen (artikel 22). Verder bevat het besluit Hogere Waarde (en daarmee het bestemmingsplan) aanvullende voorwaarden om de uitvoering van het geluidbeleid te borgen (geluidluwe gevel, woningindeling en buitenruimte). Tenslotte biedt het bestemmingsplan planologisch de ruimte voor het realiseren van geluidwerende voorzieningen.

De effecten van het plan op zijn omgeving zijn beperkt en kunnen als aanvaardbaar worden geacht.

Met bovenstaande planologisch juridische voorzieningen kan worden gesteld dat er bij de uitwerking van het bestemmingsplan gegarandeerd sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee is dit aspect geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

5.4 Geur

5.4.1 Kader

Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer (Wm) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven/inrichtingen. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf/inrichting. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf/inrichting zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.

5.4.2 Plansituatie

Buiten het plangebied ligt de asfaltcentrale Asfaltcentrale Utrecht (KWS). KWS heeft sinds 2011 een nieuwe milieuvergunning. De vergunning was enerzijds voor een hogere productiecapaciteit en anderzijds om het moderniseren van het productieproces teneinde de milieuhinder naar de omgeving te reduceren. Met de nieuwe milieuvergunning wordt het mogelijk een moderne asfaltinstallatie te bouwen en door middel van een hogere schoorsteen de hinder naar de omgeving voor wat betreft luchtkwaliteit, geur en geluid te verminderen door de toepassing van de best beschikbare technieken. De aanvraag voor het realiseren van het bouwproject is inmiddels ingediend bij de gemeente Utrecht.

Geurhinder vanwege KWS is niet belemmerend voor de realisering van Rijnvliet. De geurcontour rond KWS is bepaald op basis van de dichtstbijzijnde woningen ten oosten van het AmsterdamRijnKanaal. Deze liggen veel dichterbij dan het plangebied en bovendien in lijn met de overheersende zuidwestelijk windrichting. Het plangebied ligt ten westen van de asfaltcentrale en niet in de lijn van de overheersende windrichting.

In of nabij het plangebied zijn geen andere bedrijven die relevant zijn voor het aspect geur. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Kader

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies, of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.

5.5.2 Plansituatie

Aan de hand van de VNG-systematiek Bedrijven en Milieuzonering zijn de verschillende bestemde bedrijfscategorieën en feitelijk aanwezige bedrijven rond het plangebied Rijnvliet beschouwd (zie hiervoor de bijlage). De meeste bedrijven(terreinen) hebben geen relevante milieu-invloed in het gebied. Enkele bedrijven geven wel aanleiding tot het aanhouden van een zekere afstand. In de bijlage (Bedrijven en milieuzonering) zijn de relevante bedrijven uitvoerig beschouwd. Uit onderzoek blijkt dat maatregelen noodzakelijk zijn om een akoestisch aanvaardbare situatie in het plangebied te verkrijgen. Voor het perceel Strijkviertel 68 geldt overigens dat voor dit terrein gestudeerd wordt op een transformatie van het terrein naar een woonfunctie eventueel in combinatie met lichte bedrijvigheid.

Voor wat betreft de realisering van de school in het plangebied geldt dat ter voorkoming van hinder bij het ontwerp nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met het stemgeluid van spelende kinderen op de speelplaats. De locaties van het schoolgebouw, speelplaats en woningen (vooral de achtertuin) dient hierop afgestemd te worden.

5.5.3 Conclusie

Aan de westzijde van het woongebied Rijnvliet zal bij een van de bedrijven (Vd Tol) een geluidsreducerende maatregel moeten worden getroffen om een aanvaardbaar woonklimaat te verkrijgen. Het bestemmingsplan biedt planologisch de ruimte voor verschillende maatregelen in de groenstrook en in de bedrijfsbestemming. Deze maatregelen richten zich op het terugbrengen van de milieuhinder tot - in beginsel - ten hoogste categorie 3.1 (met een richtafstand van 50 meter). Deze 50 meter strook heeft in het nu voorliggende bestemmingsplan een groenbestemming gekregen om als buffer naar de bedrijvigheid te fungeren. Daarnaast is op de verbeelding een bouwgrens opgenomen om extra afstand tot hoofdgebouwen (woningen) te waarborgen.

Gelet op de mogelijkheid tot het doeltreffend treffen van maatregelen voor een van de bedrijven, is voor dit bestemmingsplan een afstand van 50 meter tot de bedrijven als uitgangspunt genomen.

Geconcludeerd kan worden dat met het treffen van maatregelen bij een van de bedrijven aan de westzijde er geen belemmeringen zijn voor een volledige ontwikkeling van Rijnvliet. Geadviseerd wordt om het schoolgebouw bij de verdere uitwerking als geluidswerende buffer te laten fungeren tussen speelplein en woningen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Kader

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

5.6.2 Plansituatie

In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. De rijksweg A2 ligt op ca. 110 meter van het plangebied. Die route is daarmee relevant voor het plangebied. De kortste afstand vanaf het plangebied tot het Amsterdam Rijnkanaal bedraagt ca. 400 meter; de dichtstbijzijnde bebouwing van het plangebied ligt op ca. 500 meter van het Amsterdam Rijnkanaal. Deze afstand is te groot om nog van invloed te zijn op het plangebied. De A12 ligt op ca. 900 meter van het plangebied. Ook deze afstand is te groot om van invloed te zijn op het plangebied. Andere Basisnet-transportassen liggen allen op zeer grote afstand (meer dan 1 kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
  • Bedrijven die vallen onder het Bevi. In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Buiten het plangebied, op het bedrijventerrein Oudenrijn, bevinden zich twee Bevi bedrijven: BASF en Videojet. De afstanden van deze bedrijven tot het plangebied zijn te groot om van invloed te zijn op het plangebied. De kortste afstand tussen het terrein van BASF en het plangebied is ca. 500 meter en bij Videojet bedraagt die afstand ca. 400 meter. Het invloedsgebied van BASF reikt tot maximaal 110 meter buiten de terreingrens, voor Videojet bedraagt die afstand ca. 90 meter. De invloed van beide bedrijven op het plangebied is daarmee verwaarloosbaar.

Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over weg, spoor en water).

Voor uitgebreidere achtergrondinformatie wordt verwezen naar de bijlage met de rapportage van de RUD Utrecht: “Toetsing plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording groepsrisico (GR) – Bestemmingsplan Rijnvliet” (bijlage10) .

Vervoer gevaarlijke stoffen over wegen

Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. tankwagen) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding en/of door brand. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tankwagen tot gevolg. Een ongeval met brandbare vloeistof zal leiden tot een grote brand met veel hittestraling. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk.

Vanwege de risico's is een toets uitgevoerd aan risiconormen volgens de uitgangspunten van het Basisnet. Dit Basisnet is per 1 april 2015 wettelijk verankerd door middel van aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het nieuwe Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Warmtetransportleiding

Door het plangebied loopt een warmteleiding die beschermd is via een dubbelbestemming. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een specifieke regeling. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

Transport van gevaarlijke stoffen over de A2

Voor de A2, ter hoogte van het plangebied, bestaat volgens het Basisnet geen PR 10-6 contour. Wel bestaat er volgens de uitgangspunten van het Basisnet een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG heeft echter geen overlap met het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door realisatie van het bestemmingsplan. Dit wordt verklaard door de relatief grote afstand van het plangebied tot aan de A2 en de dominerende rol van de bebouwing in Papendorp.

De hoogte van het groepsrisico is het resultaat van een langdurig afwegingsproces tot het optimaliseren van de externe veiligheid rond het totale Nederlandse wegennet, hetgeen heeft geleid tot het Basisnet. Bij dit proces waren gemeente, wegbeheerder en ministerie betrokken en is een optimum gezocht voor groeimogelijkheden van het vervoer en het behoud van ontwikkelmogelijkheden voor de gemeente.

Gelet op het voorgaande wordt het groepsrisico als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het wegvervoer van gevaarlijke stoffen legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.

De onderbouwing van de conclusies zijn weergegeven in de bijlagen:

  • Rapportage van de RUD Utrecht: “Toetsing plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording groepsrisico (GR) – Bestemmingsplan Rijnvliet” (bijlage 10 )
  • Rapportage over de RBM-II berekening van de A2: "Rapportage BP Rijnvliet (RBM II)" (bijlage) .

Aan de ambities ten aanzien van de richtwaarde en de oriëntatiewaarde wordt in het plan voldaan. De beleidskeuzes uit de nota geven geen beperkingen voor het plangebied. Gelet op het bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
5.7.2 Plansituatie

Voor het bestemmingsplan Rijnvliet is de luchtkwaliteit beoordeeld (bijlage). Het primaire doel is om inzicht te geven in hoeverre luchtkwaliteitseisen een belemmering kunnen zijn voor de ruimtelijke ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Tevens geeft het onderzoek inzicht in de ontwikkeling van de lucjtkwaliteit in de komende jaren ter plaatse van het plangebied.

De ontwikkeling van Rijnvliet maakt onderdeel uit van het NSL (opgenomen als project IB – 1310, ontwikkeling Leidsche Rijn). In dit kader wordt dan ook voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder d van de Wet milieubeheer.

Als het project is opgenomen in het NSL vindt, met betrekking tot de effecten van de diverse projecten, geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit plaats. Een afzonderlijke toets van het bestemmingsplan Rijnvliet aan de Wet milieubeheer is derhalve strikt genomen niet nodig. Op verzoek zijn desalniettemin de consequenties voor de luchtkwaliteit vanwege het bestemmingsplan Rijnvliet gedetailleerd in kaart gebracht.

De luchtkwaliteit langs de wegen in het bestemmingsplangebied is op twee momenten (2015 en 2020) inzichtelijk gemaakt. Geconstateerd kan worden dat in beide onderzoeksjaren voldaan wordt aan de vigerende grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Uit de uitgevoerde luchtberekeningen blijkt dat ook ter plaatse van de te realiseren school ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en er geen sprake is van (dreigende) overschrijding. Ook zijn er geen dreigende overschrijdingen van de grenswaarden binnen 300 m van de rijksweg.

In de beschouwde periode 2015-2020 verbetert de luchtkwaliteit, als gevolg van de verschoning van het wagenpark en generiek beleid.

Eindconclusie

In paragraaf 2.1 van het luchtrapport (bijlage3) is aangegeven op welke gronden (genoemd in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer) bestuursorganen hun bevoegdheden (die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit) kunnen uitoefenen.

Op basis van het feit dat de ontwikkeling van Rijnvliet onderdeel uitmaakt van NSL-project IB-1310 (Ontwikkeling Leidsche Rijn) en op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitsberekeningen kan worden geconcludeerd dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder d en onder a, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Uit de uitgevoerde luchtberekeningen blijkt tevens dat voor de onderzochte straten geldt dat in geen van de onderzochte jaren sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof.

Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om het bestemmingsplan Rijnvliet vast te stellen.

5.8 Bodemkwaliteit

5.8.1 Kader

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieu-hygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie. Bij de uitgifte van kavels in Leidsche Rijn maakt een bodemrapport NEN 5740 deel uit van de notariele bescheiden. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

5.8.2 Plansituatie

In opdracht van Gemeente Utrecht is een vooronderzoek (bijlage 2), afgeleid van de NEN5725, uitgevoerd ter plaatse van de ontwikkelingslocatie Rijnvliet te Utrecht. Het doel van het vooronderzoek is:

- In kaart brengen van de huidige bodemkwaliteitsgegevens;

- Bepalen waar actualiserend bodemonderzoek noodzakelijk is op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken;

- In kaart brengen deellocatie waar nog geen bodemkwaliteitsgegevens bekend zijn.

Op basis van de Nota bodembeheer 2012-2022 is het plangebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur voor wat betreft de ontgravingskwaliteit en toepassingseis.

Het plangebied is hoofdzakelijk in gebruik voor veeteelt en landbouw. Aan de noordzijde, langs de Rijksstraatweg vinden bedrijfsmatige activiteiten plaats, zoals reparaties aan motorrijtuigen, sloop van auto's en hier zijn brandstoftanks aanwezig. Ook is daar sprake van enkele kleine gevallen van bodemverontreiniging met olie en zink, waarbij een enkele sanering is uitgevoerd. Bij eventuele herontwikkeling van deze locaties moet rekening gehouden worden met aanvullend onderzoek en/of saneringsmaatregelen.

In het landbouwgebied zijn tussen 2004 en 2011 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij hoofdzakelijk licht tot matige verontreinigingen zijn aangetroffen, die geen belemmering vormen voor de toekomstige woonsituatie. In watergangen zijn plaatselijk sterke verontreinigingen aangetoond. Deze bodemonderzoeken zijn te oud om zonder meer gebruikt te worden voor een omgevingsvergunning. In het plangebied is een ophoging met grond voorzien, deze grond moet vrij toepasbaar zijn conform het Besluit Bodemkwaliteit. Voorafgaand aan de nieuwbouw moet de bodemkwaliteit zijn vastgelegd, bijvoorbeeld met bodemonderzoeken conform NEN 5740.

Ten zuidwesten van het plangebied zijn in het (diepere) grondwater verontreinigingen met minerale olie en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aanwezig. Indien grondwater wordt onttrokken ten behoeve van de bouw moet onderzocht worden of de onttrekking invloed heeft op deze mobiele verontreinigingen in de omgeving van de locatie of in het diepere grondwater. Als dit het geval is, is het noodzakelijk een saneringsplan op te stellen of aansluiting te zoeken bij het vastgestelde gebiedsplan voor een gebiedsgerichte aanpak van het grondwater (Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer en visie op duurzaam gebruik van de ondergrond, gemeente Utrecht, april 2015).

In 2015 is onder andere in Rijnvliet onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de waterbodems (zie bijlage 38). De conclusie luidt dat er in de onderzochte watergangen geen sprake is van verontreinigingen die de uitvoerbaarheid van het plan belemmeren.

5.8.3 Conclusie

Uit het vooronderzoek zijn deellocaties naar voren gekomen waar bodemverontreinigingen bekend zijn of verwacht worden. Tevens blijkt uit locatiebezoek en luchtfoto onderzoek dat er langs de noordkant binnen het werkgebied diverse percelen in gebruik zijn voor de functie wonen of voor bedrijfsmatige activiteiten. Buiten de deellocaties genoemd in het vooronderzoek de bovengenoemde bedrijfs- en woonpercelen, kan het projectgebied als onverdacht worden beschouwd. Het is steeds in gebruik geweest als gras- of akkerland. Het merendeel van het projectgebied is op enig moment verkennend onderzocht (zie kaartmateriaal in bijlage 2). Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor aanvullend onderzoek en grondverzet, indien nodig saneringsmaatregelen, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.9 Flora en fauna

5.9.1 Kader

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

5.9.2 Plansituatie

Ten behoeve van het SP Rijnvliet is in het voorjaar van 2011 een soortgericht Flora en Fauna onderzoek gedaan naar de polder Rijnvliet uitgevoerd door ingenieursbureau TAUW (zie bijlage). Conform de inventarisatie zijn in 2012 ontheffingen aangevraagd voor de Buizerd en voor de Grote modderkruiper. Voor de vleermuizen is de bestaande rapportage uit 2008 opnieuw bekeken ten opzichte van het bouwen van Rijnvliet. Het betreft dan alleen het mitigeren van vliegroutes, aangezien er geen vaste verblijfplaatsen verdwijnen. Tevens zijn de ontheffingen van het Sportpark uitgebreid met de woonwijk Rijnvliet, zodat ook de ontheffing voor Kleine modderkruiper en Bittervoorn hiervoor van toepassing wordt.

In het plangebied worden verschillende nieuwe watergangen aangelegd. In het ontwerp van deze watergangen worden (waar mogelijk) gunstige elementen voor vissen, zoals flauwe oevers en modder op de bodem van de watergangen, ingepast. Deze maatregelen dienen reeds onderdeel te zijn van het uit te voeren ontwerp van het plan Rijnvliet. Daarnaast wordt een deel van het plangebied speciaal ingericht voor de grote modderkruiper als compensatiegebied.

Samengevat:

  • Bittervoorn (ontheffing 2013)
  • Kleine modderkruiper (ontheffing 2013)
  • Vleermuizen (rekening houden met maatregelen)
  • Grote modderkruiper (ontheffing 2013)
  • Buizerd (ontheffing 2013)

Op 11 februari 2013 is door de Dienst Regelingen van het Ministerie ontheffing verleend voor verschillende verbodsbepalingen uit de Flora en faunawet (zie bijlage). Deze ontheffing is geldig tot en met december 2017.
Uitvoering van de werkzaamheden vind plaats in nauwe samenwerking met de ecologische specialisten van de gemeente. Hiervoor is ook een werkprotocol opgesteld (bijlage). Vanuit het aspect Flora en fauna zijn er geen belemmeringen voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Uit recent veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de rapportages nog actueel zijn (zie bijlage).

Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt opgemerkt dat de ontwikkeling van Leidsche Rijn is als prioritair project met ontwikkelingsruimte opgenomen in de bijlage van de regeling programmatische aanpak stikstof van de provincie.

5.9.3 Bomen

De bomen binnen het plangebied Rijnvliet zijn bij het opstellen van het SP geïnventariseerd (zie bijlage). Deze inventarisatie is in het kader van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan Rijnvliet geactualiseerd (zie bijlage). Langs de Letschertweg staat een laan van Essen. In het SP zijn zoveel mogelijk van deze essen ingepast. Dit is mogelijk tot het punt waar het water van de Letschertweg afbuigt. Op dit punt zal het bestaande hoogteverschil tussen de Letschertweg en het gebied ten westen daarvan geleidelijk opgelost worden. Dat betekent dat het behoud van de bomen, die onderaan het huidige talud van de Letschertweg staan, vanaf dit punt niet mogelijk is. Zoals ook in hoofdstuk 4 aangegeven blijven ook een groot aantal bomen aan de noordzijde behouden.

In het zuiden van het plangebied staat een populierenbos. Het bosperceel heeft een grootte van circa 1 hectare (225 x 45 meter). Oorspronkelijk zijn de bomen in een patroon van 5x5 meter aangeplant, maar door dunning is inmiddels de helft verdwenen. Het bos bestaat nu nog uit 291populieren met een gemiddelde stamdoorsnede van 0,45 meter, een hoogte van circa 30 meter en een geschatte leeftijd van 25 jaar. Op afstand ziet dit bos er uit als één geheel met een goed bladerdek in de bovenste helft van de boomhoogte. Vanaf maaiveld wordt de eerste 5 meter inmiddels opgevuld door een nieuwe generatie spontaan ontstane beplanting, voornamelijk bestaande uit meidoorn. De tussenliggende ruimte (van circa 5 tot 20 meter vanaf maaiveld) heeft een open structuur gekregen.

Vanuit de binnenkant bekeken, ziet het bos er geheel anders uit. De populieren hebben een lange stam vol dode takken, slechts de bovenste 10 meter bestaat nog uit levende takken met blad. De onderbegroeiing van meidoorn is hier erg beperkt aanwezig, circa 1 exemplaar per 50 m2. Op deze leeftijd hebben populieren een dalende curve wat betreft groei en vitaliteit. De verwachting is dat ook takken boven uit de kroon gaan breken of afsterven, waardoor de kroonomvang verminderd. Ook wordt de kans steeds groter dat bomen geheel gaan afsterven c.q. omvallen of omwaaien. De inpassing van deze bomen in het Stedenbouwkundig plan is daarom niet wenselijk.

Langs enkele sloten in het projectgebied staan knotwilgen. Aan de noordzijde wordt een bestaande sloot met de daarbij behorende knotwilgen ingepast. De overige sloten worden in verband met het nieuw aan te leggen waterpeil gedempt en vervangen door nieuwe watergangen. Voor de knotwilgen langs de sloten die worden gedempt blijkt uit de meest recente inventarisatie dat ze van onvoldoende kwaliteit zijn om te verplanten naar de nieuwe watergangen.

Voor de niet in te passen bomen geldt dat hiervoor een separate omgevingsvergunning voor het vellen wordt aangevraagd.

5.10 Water

5.10.1 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Deze waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets ten behoeve van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling Rijnvliet.


Beleidskader

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoerengescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014 [1];
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur [2].

De waterstructuur van Rijnvliet is onderdeel van het watersysteem Leidsche Rijn. Dit is verwoord in het rapport 'Nieuwe stad, Schoon water' dat gezamenlijk met het Hoogheemraadschap is opgesteld en leidraad is bij de ontwikkeling van Leidsche Rijn wat betreft de wateraspecten. Het concept SP is besproken in het Adviesorgaan Openbare Ruimte (AOR) AOR en met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Voordat de watergangen worden gegraven worden waar nodig separate vergunningen (keur) aangevraagd en vindt definitieve afstemming met het HDSR plaats.

De lage peilhoogte en de grondgesteldheid van Rijnvliet zorgen voor een grote wateropgave (circa 4 ha.). De opgave is dit water voor zoveel mogelijk toekomstige bewoners beleefbaar te maken. Door de interne waterstructuur met de omliggende waterstructuur te verbinden (hoofdwatergang of Strijkviertelplas) krijgt de waterstructuur meer waarde. Bij de Strijkviertelplas is sprake van een visuele verbinding, het blijven wel twee watersystemen.

Door de gemeente Utrecht wordt in samenwerking met het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden een Waterhuishoudingsplan opgesteld dat de basis is voor een watervergunning (bijlage). Op basis van dit plan wordt tevens het definitieve rioleringsplan opgesteld. Op basis van dit Waterhuishoudingsplan is een watertoets opgesteld (bijlage 4).

Het nieuwe watersysteem dient voldoende bergings- en afvoercapaciteit te hebben om het afstromend hemelwater in en vanaf het toekomstige plangebied zonder wateroverlast te kunnen bufferen en afvoeren.

Om een robuuste waterhuishouding te garanderen, wordt in de planregels de benodigde m2 waterberging (graven van oppervlaktewater, aanleg van wadi's) opgenomen. Deze extra waterberging is nodig als compensatie voor de toename aan verhard oppervlak en daar wordt wateroverlast voorkomen omdat de versnelde afvoer van overtollig water is voorkomen.

Uitgaande van het extra verhard oppervlak dient de versnelde afvoer op basis van de bergingsnorm van 45 mm per m2 (450 m3 per ha) gecompenseerd te worden met enkele ha aan open water (15% van de toename). Conform de uitkomsten van de maatwerkberekening wordt er minimaal 42.500m2 waterberging gerealiseerd, waarvan 39.500m2 uit oppervlaktewater en 3000m2 uit moerasachtige zones bestaat. HDSR vraagt om aandacht voor wadi's. Het toepassen van wadi's heeft de volgende voordelen:

•            Wadi's leveren een bijdrage aan zuivering van afstromend hemelwater;

•            Het zichtbaar afvoeren  van hemelwater, door middel van wadi's, levert een bijdrage aan vergroting van de bewustwording van burgers;

•          Het is mogelijk om een speelvoorziening en ander openbaar groen te combineren met opvang van regenwater en hiermee bewustwording te vergroten.

In de eindsituatie is in deelgebied Rijnvliet voldoende open water aanwezig. Het bestemmingpsplan biedt hiervoor de planologische mogelijkheden alsmede de borging.

De waterparagraaf is tot stand gekomen in nauw overleg met het Hoogheemraadschap.

5.11 Archeologie

5.11.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Tenslotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.11.2 Plansituatie

Binnen het plangebied bevinden zich, volgens de gemeentelijke archeologische waardenkaart, drie zones waarvoor verschillende verwachtingen/waarden en beleidscriteria gelden.

Door het plangebied loopt een zone met een hoge archeologische waarde (rood). Deze verwachting is gebaseerd op de vermoedelijke aanwezigheid van de Romeinse limesweg hier. Bij archeologisch onderzoek in 2011 zijn, ongeveer 900 meter ten westen van het plangebied, sporen aangetroffen van deze tweede-eeuwse limesweg. Daarnaast hebben delen van het plangebied een archeologische verwachting (groen), wat betekent dat hier een lage verwachting op archeologische resten is. Ten slotte hebben delen van het plangebied geen verwachting meer (wit).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0028.png"

Afbeelding bestemmingsplangebied Rijnvliet op de archeologische waardenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0029.png"

5.11.3 Conclusie

Voor de zone met een hoge archeologische waarde (rood) geldt dat bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld archeologie vergunningplichtig zijn. Voor de zone met een hoge archeologische verwachting (geel) geldt dat bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologie vergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting (groen) geldt dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld archeologie vergunningplichtig zijn. Voor de zones zonder verwachting (wit) geldt geen vergunningstelsel.

Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2863990 te worden gedaan.

5.12 Kabels en leidingen

In het gehele gebied van Leidsche Rijn - en zo ook in Rijnvliet - wordt nieuwe nutsinfrastuctuur aangelegd en de bestaande structuur ingepast of verwijderd.

De nutsleidingen zijn ontworpen conform de atlas nutsleidingen. Dit betekent dat in elke straat aan de woningzijde(s) een strook gereserveerd is voor de aanleg van de nutsvoorzieningen. Voor sommige gedeeltes is dit tracé verbreed naar vier meter omdat hier de aanvoerleidingen naar de verdeelstations in zijn opgenomen.

Naast deze reguliere kabels en leidingen loopt er door het plangebied Rijnvliet ook een 150kV hoogspanningstracé aan de westzijde. Dit tracé ligt voor het overgrote deel in Rijnvliet onder de grond. Daar waar de 150kV leiding onder de grond ligt mag een zone van 24 meter (12 meter aan weerszijden van de leiding) niet worden gebouwd. Dit gebied wordt ingericht als (groene) openbare ruimte. Nabij de Strijkviertelplas komt de 150kV hoogspanningsmast boven de grond. Deze bovengrondse hoogspanningsverbining heeft op basis van de netkaart van het ministerie een risicozone van 80 meter breed.

De gemeente onderzoekt in samenwerking met de netbeheerder Stedin de mogelijkheid om deze leiding onder de grond te brengen. Het bestemmingsplan biedt hier planologisch de ruimte voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0030.png"

afbeelding netkaart ivm risicocontour

Aan de oostzijde van het plan liggen grote waterleidingen van Waternet, de zogenaamde WRK-leiding. Door deze waterleidingen wordt voorgezuiverd water vanuit de Lek naar de duinen getransporteerd. Op deze waterleidingen en de daarbij behorende zakelijk rechtstrook van 20 meter mag niet worden gebouwd. Ook aan de oostzijde is daarom een strook openbare ruimte ingepast vanaf de Stadsbaan (waar de leiding het plangebied binnenkomt) tot aan de Leidsche Rijn.

In noordzuidrichting liggen warmtetransport- en distributieleidingen van Eneco. Deze leidingen hebben een beschermingszone.

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

De beleving van de ruimte is belangrijk. Daarbij zijn in het bijzonder vier aspecten van belang, zon/schaduw, wind, stank-geur en spraakverstaanbaarheid, waarbij de eerste twee aspecten vooral bij hoogbouw (of 1,5 hoger dan de omgeving) relevant zijn.

Afhankelijk van de aanwezige of beoogde functies in de (semi-)openbare ruimte zal deze hinder- of overlastsituatie meer of minder storend worden ervaren en zo een positief of negatief effect op de beleving geven. Uit onderzoeken bij de planuitwerking zal moeten blijken of aanwezige of beoogde functies passen in de nieuw ontstane belevingskwaliteit in die ruimte. Aandachtspunten per functie zijn gegeven in bijlage 13.

5.14 Duurzaamheid

Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een visiedocument aan te geven waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor het onderhavige plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.

Aparte aandacht vraagt de kwaliteit van het binnenmilieu, in het bijzonder gebouwen waar kinderen langdurig verblijven. Bij scholen is dit vaak zo slecht dat de leerprestaties daar onder lijden. Daarom is de gemeente Utrecht met de gezamenlijke schoolbesturen als kwaliteitseis voor de thema's luchtkwaliteit en thermisch comfort bij binnenmilieu klasse B overeengekomen. In de geest van de afspraak voor scholen is het verstandig ook voor andere gebouwen met 'verblijvers' zoals kantoren, gebouwen voor kinderopvang/BSO (BuitenSchoolse Opvang) en woningen kwaliteitseisen te stellen aan het binnenmilieu. De kwaliteit van het binnenmilieu wordt uiteindelijk in de bouwplanfase uitgewerkt, maar hangt sterk samen met de energiehuishouding. Daarom is het belangrijk om integraal te ontwerpen.

Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.

Woningbouw

In 2007 en geactualiseerd en herbevestigd in 2011 zijn tussen gemeente en woningbouwcorporaties afspraken gemaakt onder de titel 'Bouwen aan de stad', waarin eisen staan over tegengaan vervuiling van (grond)water door diffuse bronnen vanwege uitloging door verontreinigende bouwmaterialen en gebruik van hout met een goed duurzaamheidscertificaat (FSC of goedgekeurd door de TPAC), naast zaken als Politiekeurmerk Veilig Wonen. Voorts worden een aantal adviezen gegeven op het gebied van toegankelijkheid en bruikbaarheid. Deze eisen en adviezen worden ook wel de IWK 2012 afspraken genoemd. Op 20 november 2007 heeft het college besloten om die kwaliteitseisen voor alle ontwikkelaars te laten gelden. Sinds 1 februari 2015 geldt het gewijzigde beleidskader Integrale Kwaliteit Nieuwbouw.

Energie

De gemeente Utrecht heeft de ambitie om in 2030 als grondgebied CO2-neutraal te zijn. Dit vereist een stevige inspanning van alle betrokken partijen. Voorwaarde voor het kunnen realiseren van de nodige maatregelen, ook op gebouwniveau, is een optimale energie-infrastructuur op bouwblok-, buurt- en wijkniveau. Daarbij kan het gaan over het gebruik van stadsverwarming als dat in de nabijheid ligt of over de inzet van overtollige (koel)warmte uit de omgeving. Ook andere technieken kunnen de behoefte aan fossiele energie beperken zoals het inzetten van warmtepompen met bijvoorbeeld warmte-koude opslag in Phase Change Materials (PCM) of in het grondwater in de bodem. Maar de belangrijkste eerste stap is een goed geïsoleerd en kier/naad-dicht gebouw, rekening houdend met gezondheidscondities en oververhittinggevaar in de zomer.

Een reële bijdrage aan de gemeentelijke energieambitie vereist een energieprestatie ruim beter dan het wettelijk vereiste. De wettelijke eis ligt vast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie PrestatieCoëfficient van 0,4. Op termijn wordt die wettelijke eis verder aangescherpt naar (bijna) 0. Conform de motie 'Utrecht Koploper' stelt de gemeente aan bouwende partijen nu al de eis van EPC = 0 (energieneutrale woningbouw of beter), indien daarvoor binnen lopende contracten ruimte bestaat. Voor Rijnvliet geldt dat het Bowbesluit van toepassing is verklaard in de onderliggende afspraken over de bouw in Rijnvliet.

5.15 Gezondheid

Het thema Gezonde verstedelijking kan op verschillende manieren worden ingevuld; dit kan zijn een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, ruimte voor voetganger en fiets, energie, etc.

Het bieden van aantrekkelijke ruimte voor sport en bewegen in de openbare ruimte is een aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en waar de druk op onze gezondheid zo laag mogelijk is. Bij een gezonde leefomgeving gaat het zowel om harde milieuaspecten van de omgeving (zoals lucht- en geluidskwaliteit) en de inrichting van de omgeving en de manier waarop we deze beleven als om een gebouw waarin we wonen en werken, die een goede kwaliteit biedt (binnenmilieu) en geen ongezonde situaties kent.

De ligging van het plangebied ten opzichte van de binnenstad, het buitengebied, voorzieningen(recreatie en sport) en OV is positief voor gezonde mobiliteit (lopen en fietsen). Een van de belangrijke dragers van het stedenbouwkundig ontwerp is een ruime groen- en waterstructuur die aansluit aan de omgeving en het toevoegen van groen aan de noordzijde van het plan (midden). In de openbare ruimte bestaat voldoende ruimte voor speelruimte voor diverse groepen.

Binnen kan een gezonde geluidsituatie worden bereikt door de benodigde extra gevelisolatie die volgt uit de geluidwetgeving. Daarnaast zal bij het indelen van de woningen rekening moeten worden gehouden met de gemeentelijke Geluidnota, zodat toekomstige bewoners kunnen slapen aan een geluidluwe zijde waardoor hinder en slaapverstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het bestemmingsplan biedt een kader om voornoemde volksgezondheidaspecten zo optimaal mogelijk vorm te geven. Volksgezondheid heeft een sterke relatie met belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte.

Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en een grotere kans op lange droge periodes. Heel veel regen in korte tijd, lange tijd droogte, hetere dagen en warmere nachten hebben gevolgen voor onze leefomgeving en gezondheid.

De rijksoverheid vind het belangrijk dat inwoners van steden nu en in de toekomst gezond kunnen wonen werken en ontspannen (Healthy Urban Living) Ook in Utrecht staat Healthy Urban Living centraal.

Om Healthy Urban Living in de praktijk te brengen, kiest Utrecht voor in totaal 8 City Deals met de rijksoverheid. Er is o.a. een City Deal klimaatveranderingen, een City Deal energieprogramma en een City Deal woonkwaliteit en duurzaamheid met aandacht voor zorg.

City Deal klimaatadaptieve stad

De gemeente Utrecht heeft op 9 oktober 2014 twee intentieverklaringen ruimtelijke adaptatie getekend. Een landelijke en een regionale. Met de landelijke ondertekening onderschrijft de gemeente Utrecht de volgende landelijke doelstellingen:

  • 1. De stad Utrecht is ook in 2050 nog aantrekkelijk om te leven, omdat de stad bestand is tegen wateroverlast door heviger regen en langduriger droogte en hogere temperaturen;
  • 2. Uiterlijk in 2020 moeten alle ruimtelijke ingrepen integraal getoetst worden op hun klimaatbestendigheid;
  • 3. De periode tot 2020 wordt benut om voldoende kennis en een aanpak te ontwikkelen om de eerste twee doelstellingen concreet te kunnen invullen.

In de regionale verklaring beloven 7 gemeenten, het waterschap, de provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht in de regio Utrecht de komende jaren samen te werken om de regio nog klimaatbestendiger te maken. De samenwerking moet eind 2015 resulteren in een gezamenlijke aanpak voor die problemen die het beste regionaal aangepakt kunnen worden.

Het klimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en een grotere kans op lange droge periodes. Heel veel regen in korte tijd, lange tijd droogte, hetere dagen en warmere nachten hebben gevolgen voor onze leefomgeving en gezondheid.

De rijksoverheid vind het belangrijk dat inwoners van steden nu en in de toekomst gezond kunnen wonen werken en ontspannen (Healthy Urban Living) Ook in Utrecht staat Healthy Urban Living centraal.

Om Healthy Urban Living in de praktijk te brengen, kiest Utrecht voor in totaal 8 City Deals met de rijksoverheid. Er is o.a. een City Deal klimaatveranderingen, een City Deal energieprogramma en een City Deal woonkwaliteit en duurzaamheid met aandacht voor zorg.

Gevolgen voor Rijnvliet

De stedenbouwkundige ontwikkeling van Rijnvliet kent een langere geschiedenis dan het concept van 'gebiedsontwikkeling nieuwe stijl' met als uitgangspunt de gezonde, duurzame en klimaatadaptieve stad. In het bestemmingsplan worden klimaatadaptieve investeringen niet belemmerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële aspecten van de ontwikkeling.

Voor dit bestemmingsplan is op basis van het SP - en de daarin aangebracht wijzigingen - een financiële analyse gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verkoop van bouwgrond ten behoeve van woningbouw. De kosten worden met name bepaald door de grondverwerving, het bouw- en woonrijp maken van de locatie en de plankosten / apparaatskosten van de gemeente. Om de effecten van rente en inflatie te bepalen, zijn de kosten en opbrengsten gefaseerd in de tijd. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn de doorlooptijd van procedures, beschikbaarheid van gronden en de ingeschatte opname door de woningmarkt.

De conclusie van de financiële analyse is dat de kosten en opbrengsten passen binnen de grondexploitatie van Leidsche Rijn. Dit bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Voor de locatie Rijnvliet is een ontwikkelovereenkomst gesloten met een projectontwikkelaar, die bouwrijpe kavels afneemt en de woningen realiseert. De gemeente is grondeigenaar, en zal zelf het bouwrijp maken uitvoeren. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid afdoende aangetoond.


Kostenverhaal

De gemeente is voor vrijwel het gehele plangebied de grondeigenaar. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd, namelijk via de uitgifte van bouwrijpe kavels. Er zijn drie percelen in eigendom bij particulieren, maar op die percelen worden (nog) geen bouwplannen mogelijk gemaakt. Op die percelen kunnen dus ook geen kosten worden verhaald.

Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd. Daarnaast is er geen noodzaak tot het stellen van eisen aan de fasering danwel aan de uitvoering. Voor zover nodig zijn deze eisen vast gelegd in de ontwikkelovereenkomst. Er zal bij dit bestemmingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.


Planschade

Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Dit risico is ambtelijk geanalyseerd, de conclusie is dat de omliggende gronden niet in waarde dalen door de nieuwe ontwikkelingen. De planschade wordt daarom geraamd op nihil. Het eventuele risico van planschade komt ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage Nota van inspraak en vooroverleg.

6.2.2 Advies wijkraad

Het advies van de wijkraad is opgenomen in bovengenoemde nota (bijlage).

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan betreft een zogeheten globaal bestemmingsplan met bouwtitel. Op grond van dit bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruik en de bebouwing van de gronden ten behoeve van woonwijk. De opzet van het plan is globaal van aard, wat niet wil zeggen dat alles is toegestaan. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan zijn namelijk bepalingen opgenomen over de positionering van bebouwing en de massa ervan.

Het bestemmingsplan is globaal van karakter. Over 10 jaar zal een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld waarbij er gedetailleerder bestemd gaat worden, conform de uitgevoerde bouwplannen. De bestemmingsplanregeling wordt dan qua bouwregels en qua functies beperkter van aard.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.3 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.3.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten;
  • Landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • Milieukundige aspecten;
  • Cultuurhistorische aspecten;
  • Verkeersaspecten;
  • Sociale veiligheid;
  • De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de bouwhoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.4 Regeling bijbehorende bouwwerken

7.4.1 Inleiding

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

De regeling voor erfbebouwing

Het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt gehanteerd als verzamelterm voor uitbreidingen, zoals aan- en uitbouwen, maar ook voor bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet over dakkapellen, dakramen, erf- of perceelafscheidingen, speeltoestellen, vlaggenmasten en (schotel) antennes.

Vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan op het voorerf en het zijerf dat in een hoeksituatie langs openbaar toegankelijk gebied ligt. Er mag alleen gebouwd worden in het achtererfgebied.

Achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

De actuele omvang van het hoofdgebouw en de actuele omvang van het perceel bepalen de grootte van het achtererfgebied. Het hoofdgebouw is het gebouw, of gedeelte daarvan, dat gelet op de bestemming uit het bestemmingsplan het belangrijkst is. Bij een woonbestemming is dat de woning met alle daarbinnen opgenomen ruimten, zoals de woonkamer, slaapkamers, keuken, bergruimte en bijkeuken. Een aangebouwde garage of berging, ook al is deze toegankelijk vanuit de woning, maakt geen onderdeel uit van het hoofdgebouw als deze in bouwkundig opzicht is af te splitsen. Alleen als een garage of bergruimte geheel binnen de architectuur van de woning is geïntegreerd en niet bouwkundig kan worden afgezonderd, wordt deze gerekend tot het hoofdgebouw.

In bijzondere situaties kan een deel van een omvangrijk kadastraal perceel in het bestemmingsplan een andere bestemming hebben die niet hoort bij het hoofdgebouw en die het verbiedt deze gronden te gebruiken en in te richten ten dienste van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld als er op het perceelsgedeelte een natuur-, bos,- of agrarische bestemming rust). Het kan zijn dat zo’n perceelsgedeelte daarom niet als erf kan worden aangemerkt waardoor er dus ook niet vergunningvrij kan worden gebouwd. Het achtererfgebied ligt achter de lijn die loopt op 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw. Als voorkant geldt de voorgevel. Dit is de gevel aan de voorzijde die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Aan- of uitbouwen aan de voor- of zijgevel, zoals een erker of serre, blijven buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. De voorzijde van een gebouw is meestal de naar de weg gelegen zijde. Meestal is daar de voordeur of hoofdingang gesitueerd. Kelders blijven buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.

Achtererfgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0031.png"

Bebouwingsgebied

Onder meer uit planologisch oogpunt mag een achtererf niet helemaal volgebouwd worden. Om de toelaatbare oppervlakte van een vergunningvrij te bouwen bijbehorend bouwwerk te bepalen, wordt uitgegaan van een zogenoemde ‘nulsituatie’. Vanuit die nulsituatie mag een bepaalde hoeveelheid vierkante meters worden bebouwd. Voor die nulsituatie wordt uitgegaan van het hoofdgebouw zoals dat indertijd volgens de vergunning is opgeleverd. Bij dit oorspronkelijk hoofdgebouw mag in het achtererfgebied een bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Om de precieze oppervlakte te bepalen wordt gewerkt met het begrip ‘bebouwingsgebied’. In onderstaand kader is de omschrijving van het begrip ‘bebouwingsgebied’ opgenomen.

Bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

Het bebouwingsgebied bestaat uit het achtererfgebied en daarbij opgeteld de delen van het hoofdgebouw (aan- of uitbouwen of andere uitbreidingen die niet tot het oorspronkelijke hoofdgebouw behoren) die naderhand aan het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn toegevoegd. De grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw telt dus niet mee.

Met de oppervlakte van het bebouwingsgebied wordt met bebouwingspercentages over gedeelten van het bebouwingsgebied bepaald welke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal bij het oorspronkelijk hoofdgebouw gebouwd mag worden. In onderstaande tabel staat welk maximaal toelaatbaar bebouwingspercentage geldt voor het desbetreffende gedeelte van het bebouwingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0032.png"

Rekenvoorbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0033.png"

50% van 100 m2 = 50 m2

20% van 200 m2 = 40 m2

10% van 360 m2 = 36 m2 

= 126 m2

minus aanbouw 50 m2 = 76 m2

Op bovenstaand perceel mag er nog 76 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwd.

Bouwhoogten

Er is een onderscheid in de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 4 meter vanaf het oorspronkelijk hoofdgebouw en daarbuiten. De hoogte binnen een afstand van 4 meter moet aansluiten bij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw (maximaal 30 cm boven de hoogte van de vloer van de eerste verdieping). Binnen deze afstand mag het bouwwerk niet hoger zijn dan het hoofdgebouw en ook nooit hoger dan 5 meter. Voor bijbehorende bouwwerken buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw die hoger zijn dan 3 meter, moet de daknok worden gevormd door tenminste twee schuine dakvlakken. De dakvoet (het laagste punt van het schuine dak) mag niet hoger zijn dan 3 meter. De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer zijn dan 55°. De hoogte van de daknok mag niet meer zijn dan 5 meter, waarbij verder voldaan moet worden aan de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.

Binnen een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag het gebruik gelijkwaardig zijn aan dat van het hoofdgebouw. Bij een woning betekent dat er binnen 4 meter bijvoorbeeld een keuken, bijkeuken, serre of uitbouw van de woonkamer mag worden gebouwd. Buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag de aanbouw alleen gebruikt worden voor bijvoorbeeld een berging, garage of plantenkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPRIJNVLIET-VA01_0035.png"

7.5 Aan huis verbonden bedrijf

Een belangrijk onderdeel van de woonbestemming is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven of een bed & breakfast, als ondergeschikte functie bij het wonen. In dit bestemmingsplan zijn een aan-huis-verbonden bedrijf en een bed & breakfast toegestaan binnen de woonbestemmingen en binnen de gemengde bestemmingen waar de woonfunctie is toegestaan. Voorheen werd gesproken over een beroep of bedrijf aan huis, deze term is verlaten omdat een beroep ook een bedrijf is. De definitie is exact hetzelfde gebleven. Inhoudelijk verandert er niks.

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een ander belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 40 m². Het beroep of bedrijf mag zowel in de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Via een aantal nadere voorwaarden is bepaald dat geen hinder (milieucategorie A of B1 van de LvB als maximum) en geen verkeersaantrekkende werking of parkeerdruk mogen ontstaan voor de omgeving. Ook mag bij een aan-huis-verbonden bedrijf geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

In een beperkt aantal gevallen, namelijk wanneer de woonoppervlakte van een woning groter is dan 200 m², kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de oppervlaktemaat voor een aan-huis-verbonden bedrijf tot maximaal 60 m². Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijven.

Bed & breakfast
Bij de woonbestemming is het eveneens mogelijk om een bed & breakfast te hebben, als ondergeschikte functie bij het wonen. De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen is dan ook uitsluitend toegestaan indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor wonen.

7.6 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten

In artikel 1 worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. In artikel 2 is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels vastgelegd.

Artikel 3 Agrarisch

Aan de noordzijde van het plangebied heeft een perceel een agrarische bestemming gekregen conform het huidige gebruik. Het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing zijn hier uitgangspunt. De bestemming kent een wijzigingsbevoegdheid voor een woonfunctie om het stedenbouwkundig plan Rijnvliet te kunnen afronden.

Artikel 4 Bedrijventerrein

Aan de noordwestzijde van het plangebied is een bedrijfsbestemming opgenomen. Op deze locatie wordt de vigerende bestemming één op één herhaald, waarbij in geringe mate de bouwmogelijkheden worden verruimd. Met deze verruiming wordt het mogelijk om de noodzakelijke bebouwing te realiseren om aan de westzijde van het woongebied Rijnvliet een aanaardbaar leefklimaat te waarborgen. De maximale bouwhoogte van de bedrijfsbebouwing bedraagt 10 meter.

Artikel 5 Gemengd

In het zuiden van het plangebied heeft een strook grond deze bestemming. Verschillende functies (zoals maatschappelijke voorzieningen en sport) zijn hier mogelijk binnen de gegeven randvoorwaarden zoals op de verbeelding opgenomen: bebouwingspercentage (80%) en bouwhoogte (20 meter).

Artikel 6 Groen

De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming ter behoud van bestaande groenvoorziening, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde inrichting.

Aan de westzijde is in de groenbestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar Wonen. Indien kan worden aangetoond dat het realiseren van gevoelige functies op een korte afstand tot de percelen aan de Strijkviertelweg mogelijk is, kan van deze wijziginsbevoegdheid gebruik worden gemaakt om het stedenbouwkundig plan verder af te ronden. In delen van de groenbestemming zijn geluidwerende voorzieningen mogelijk gemaakt om een aanvaardbaar leefklimaat in Rijnvliet te kunnen borgen.

Artikel 7 Verkeer

Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Ter bevordering van het ontstaan van ecologische verbindingszones zijn in deze bestemming faunapassages toegestaan. Tevens is via de aanduiding HOV-baan aangegeven dat er een HOV baan door het plangebied loopt.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen. De route vanuit het woongebied naar de Rijksstraatweg is voorzien van een nadere aanduiding om duidelijk te maken dat geen autoverkeer is toegestaan.

Artikel 9 Wonen

Binnen de bestemming Wonen zijn maximaal 1100 woningen toegestaan. Naast wonen is er ruimte voor een school en begeleid wonen. Begeleid wonen valt onder de functie Maatschappelijk wanneer er 24 uurs zorg aanwezig is. Vandaar dat er binnen de bestemming wonen een maximum aan maatschappelijke voorzieningen is geregeld. De locatie van de school is op de verbeelding door middel van een aanduiding aangegeven.

In de bestemming is op plaatsen waar dat wenselijk is (milieuzonering of afstand tot bestaande woonpercelen wenselijk is) bouwgrenzen op de verbeelding opgenomen. Hiermee ontstaat een bouwvlak op de verbeelding. Hoofdgebouwen zijn alleen binnen het aangegeven bouwvlak toegestaan.

Voor de regeling van bijbehorende bouwwerken en aan-huis-verbonden-bedrijf wordt verwezen naar de paragrafen 7.4 en 7.5.

Binnen deze bestemming zijn ook voorzieningen ten behoeve van het wonen toegestaan, zoals onder andere water (alsmede recreatief gebruik daarvan), groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen, ontsluitingswegen en paden.

Milieugevoelige functies zoals woningen, gebouwen en terreinen bestemd voor verblijf waar(in) personen een groot deel van de dag aanwezig zijn in de zone ter plaatse van risicozone van de bovengrondse hoogspanningsverbinding niet toegestaan. Pas nadat de hoogspanningsverbining ondergronds is gebracht is het toegestaan de gronden te gebruiken voor deze functies.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanning

De in het plangebied voorkomende ondergrondse hoogspanningleiding heeft deze dubbelbestemming gekregen. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Een deel van de hoogspanningsleiding in het plangebied ligt bovengronds. Deze verbining heeft een bredere zakelijk rechtstrook dan de ondergronde leiding. Het is wenselijk dat deze hoogspanningsverbinding ondergronds wordt gebracht om een deel van het meest westelijk deel van het woningbouwprogramma te kunnen realiseren. Er is daarom een wijzgingsbevoegdheid opgenomen om deze dubbelbestemming te wijzigen naar een ondegrondse hoogspanningsleiding.

In de woonbestemming is door middel van een voorwaardelijke verplichting een beperking opgenomen ten aanzien van het ingebruik nemen van goevoelige functies ter plaatse van deze hoogspanningsverbinding.

Artikel 12 Leiding - Water

Door het plangebied loopt een hoofdwaterleiding die beschermd is via een dubbelbestemming. Voor de andere bestemmingen van deze gronden gelden bijzondere bepalingen met het oog op de bescherming van en de veiligheidssituatie rond deze leiding. Het bouwen conform die andere bestemmingen is alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid. Dat om te kunnen beoordelen of door dat bouwen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding. Essentieel is dat de beheerder van de betreffende leiding in die beoordeling wordt betrokken. Daarom is als voorwaarde gesteld dat per afwijking vooraf diens advies dient te worden ingewonnen.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

Op de verbeelding zijn de gebieden waarvan bekend is dat er (vermoedelijk) archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch monument, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De bescherming van de archeologisch waardevolle gebieden is binnen de gemeente vastgelegd in de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Voor een archeologisch waardevol gebied geldt het volgende regime:

  • a. bij bouwwerken wordt de archeologie gekoppeld aan de omgevingsvergunning;
  • b. alvorens B&W een omgevingsvergunning verlenen winnen zij advies in bij de gemeentelijk archeoloog over de gevolgen van voorgenomen werken of werkzaamheden voor het behoud van de archeologische waarden in het gebied;
  • c. de gemeente beslist op basis van het advies of en onder welke voorwaarden de vergunning wordt verleend.

Artikel 15 Waterstaat - Waterkering

De waterkering aan de oostzijde van het plangebied heeft deze dubbelbestemming gekregen. Bij bebouwing in deze zone dient het belang van de waterkering te worden betrokken.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone industrie' ligt de rond het industrieterrein gelegen zone als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder buiten welke zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50dB(A) niet te boven mag gaan.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 18 Algemene bouwregels

Overschrijden bouwgrenzen
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren. Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 17 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Omzetting en woningvorming
In artikel 17 is het in 2015 vastgestelde beleid over omzetting en woningvorming vertaald in een regeling. In de paragraaf 2.2.1 Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting is de beleidsmatige achtergrond kort toegelicht. De regels in dit lid zien, met toepassing van 3.1.2 lid 3 Besluit ruimtelijke ordening, op het in stand houden van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 17 verbiedt woningvorming en omzetting. Met woningvorming wordt bedoeld: een woning door bouwkundige splitsing zodanig opdelen dat nieuwe woningen ontstaan die afzonderlijk verhuurd kunnen worden of waarop een appartementsrecht gevestigd kan worden. De definitie van woningvorming wijkt enigszins af van de definitie die in het huisvestingsbeleid wordt gehanteerd. In dat beleid wordt namelijk een onderscheid gemaakt in woningvorming door het creëren van verhuurbare wooneenheden en in kadastrale splitsing. Ruimtelijk gezien is dat onderscheid niet relevant en wordt alleen het resultaat, namelijk: meer woningen, in ogenschouw genomen.
Met omzetting wordt bedoeld het veranderen van een (zelfstandige) woning in een woning waar onzelfstandige bewoning, zoals kamerverhuur of verhuur van etages, plaatsvindt.

Het verbod onder a kan met een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) toegestaan worden. Een dergelijke vergunning wordt verleend als voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen uit de beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels


Strijdig gebruik

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Omzetting en woningvorming zonder bouwkundige aanpassingen

Het vormen en omzetten van woningen is soms ook mogelijk zonder dat er een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is. Daarom is het verbod hier als gebruiksverbod opgenomen. De werking van dit artikel is verder overeenkomstig het voorgaande artikel.

Artikel 20 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat een algemene flexibiliteitsbepaling.

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 22 Overige regels

Dit artikel bevat een bepaling om vanuit akoestiek een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen. Met dit artikel worden ook de voorwaarden van het besluit Hogere Waarde direct toetsbaar.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 2 regels.

Artikel 23 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 24 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.7 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten en Lijst van bedrijven functiemenging.

Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

7.8 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.