direct naar inhoud van Toelichting projectbestemmingsplannen
Plan: Mesos, Overvecht
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01

Toelichting projectbestemmingsplannen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding, ligging en doelstelling

Door de verhuizing van het Mesos Ziekenhuis Overvecht naar de Leidsche Rijn blijft een ziekenhuisterrein met bebouwing leeg achter. De gemeente is door Timpaan gevraagd om medewerking te verlenen aan herontwikkeling van dit terrein. Gezien de ligging van het gebied leent het zich goed voor de realisatie van woningbouw in een groene setting. Daarnaast wordt in beperkte mate nog ruimte geboden voor terugkeer van een maatschappelijke functie.

Het projectgebied is gelegen in gemeente Utrecht ten noorden van het centrum in de wijk Overvecht (figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging projectgebied

Meer specifiek maakt het projectgebied deel uit van de subwijk 'Vechtzoom-Zuid' en is het gelegen aan de Paranádreef 2, het kavel waarop in de huidige situatie het St. Antonius Ziekenhuis is gelegen (figuur 2). Het projectgebied wordt begrensd door de Achttienhovensedijk (zuidzijde), de Paranádreef en Pampadreef (oostzijde), de sportvelden en Rio de Janeirodreef (westzijde) en de Belo Horizontedreef (noordzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0002.png"

Afbeelding: Projectgebied

Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van een nieuw woongebied op het voormalige Mesos-terrein. In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.2 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Onherroepelijk  
Overvecht-Noordelijke stadsrand   21 juni 2012   5 november 2012  

Het projectgebied is gesitueerd in het plangebied van bestemmingsplan 'Overvecht Noordelijke stadsrand' vastgesteld op 21 juni 2012. Hieronder is een uitsnede van het desbetreffende gebied uit het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0004.png"

De gronden binnen het plangebied hebben grotendeels de bestemming 'Maatschappelijk' en zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen. Binnen deze bestemming gelden op verschillende plekken nadere functie-aanduidingen waardoor ter plaatse aanvullend een kantoor, wonen en bovengronds parkeren is toegestaan.

Binnen het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 45,5 meter en een bebouwingspercentage van maximaal 50%. Een kleiner deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen- 1' en de bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied'.
Binnen het plangebied gelden twee dubbelbestemmingen: 'Waarde- Archeologie' en 'waterstaat-waterlopen'. Deze regelingen beschermen archeologische waarden en watergangen.
Voor een klein deel van het projectgebied aan de zuidoostkant dient rekening te worden gehouden met de gebiedsaanduiding 'Geluidzone-Industrie' vanwege de geluidemissie van de Hulpwarmtecentrale Nuon. Voor een groter deel van het projectgebied aan deze zuidoostkant geldt de aanduiding 'Vrijwaringszone- Straalpad'. De maximale bouwhoogte binnen deze zone dient minder dan 59 meter ten opzichte van NAP te bedragen.

Omdat de gronden voornamelijk bestemd zijn voor maatschappelijke- en groen- en verkeersvoorzieningen is het boogde nieuwe woongebied niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijks- en provinciaal beleid

Het Rijks- en provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Zo staat in de Nota Ruimte het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten centraal. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden (regio Utrecht) en hoofdverbindingsassen. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Ook de structuurvisie Randstad 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRV 2013-2028) en verordening kennen een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd. Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht betekent dit dat ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, dienen te worden gebouwd. In de toelichting bij dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen waarmee het plan voldoet aan de regels die vanuit de PRV worden gesteld aan bouwen binnen stedelijk gebied.

Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Er is sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte voor de beoogde doelgroep. Omdat bij deze binnenstedelijke herontwikkeling het bestaande perceel, met grotendeels leegstaande bebouwing (ziekenhuis), wordt herontwikkeld tot woningbouw en bijbehorende voorzieningen wordt voldaan aan het criterium van zuinig ruimtegebruik. De sloop-nieuwbouw leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd.

Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op een sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied (binnen rode contour van de provinciale structuurvisie), is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.

2.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Utrecht 2015 – 2030
In de Structuurvisie is het ruimtelijk kader van de stad vastgelegd. Hiervoor zijn drie ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven ontwikkeld: De Markt, Het Podium en De Binnentuin. De ambitie en denkrichting van de perspectieven vormen het kader voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht. Voor het projectgebied geldt het ontwikkelperspectief 'De binnentuin'. Dit betekent dat dient te worden ingezet op het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk.

Het bijbehorend ontwikkelingsbeeld 2015 voorziet voor het projectgebied een stedelijk en groenstedelijk woonmilieu. De functionele opbouw van een dergelijk gebied wordt gekenmerkt door een lage graad van functiemenging met accent op rustig wonen in een stedelijke omgeving, het voorzieningenpakket dient te zijn afgestemd op de buurt of wijk, en de ruimte voor stedelijke voorzieningen en grootschalige werkgelegenheid is in dit milieu beperkt.

Bij herstructurering dient de oorspronkelijke maat en schaal van de buurt en wijk als uitgangspunt gehanteerd te worden. Deze dient te zijn afgestemd op de woningvoorraad wat betreft type woningen, stapelvorm en verkavelingsstructuur.

Het beoogde stedelijk en groenstedelijk woonmilieu kent een openbare ruimte die bestaat uit woonstraten en woonerven. Waarbij het bijbehorend openbaar groen is geclusterd in parken en plantsoenen en/of langs randen van de buurt en wijk, langs infrastructuur en waterstructuren. Deze buurten en wijken worden ontsloten door stedelijke autowegen en een fijnmazig netwerk van fietsverbindingen.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 is de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020 weergegeven. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.

Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden ('verblijfsgebieden') en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit.

Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken zeggen iets over de functie van een straat in het netwerk. In het GVVP is de Einsteindreef aangeduid als primaire as en de paranadreef als wijkontsluitingsweg. De wijkontsluitingswegen zorgen voor de aansluiting van de verblijfsgebieden op de primaire en secundaire wegen.

Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar
Utrecht groeit en fiets, OV en auto vragen steeds meer ruimte in de stad. Utrecht heeft daarom een nieuwe visie op mobiliteit ontwikkeld, het Ambitiedocument Aantrekkelijk en Bereikbare Stad. Utrecht zet daarbij in op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte met zeven beleidsprincipes:

1.De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
2. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
3. Levendige centra op knooppunten
4. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
6. De fiets als primair vervoermiddel in de stad
7. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.

Nota stallen en parkeren 2013
Utrecht werkt aan een aantrekkelijke, bereikbare en gezonde stad. Een belangrijk instrument hierbij is het beleid voor het stallen van fietsen en parkeren van auto's in de stad. Het college zet dit instrument in om de leefbaarheid van de wijken te verbeteren en een kwaliteitsslag in de openbare ruimte te maken. Ook kunnen parkeermaatregelen bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit en het goed bereikbaar houden van de vitale economische functies in de stad. Uitgangspunt hierbij is een financieel gezonde exploitatie van het parkeren in Utrecht.

In de Nota stallen en parkeren 2013 en de daarbij behorende bijlage Nota Parkeernormen Fiets en Auto 2013 worden de kaders van het parkeernormenbeleid van de stad neergelegd. De parkeernormen gelden als voorwaarde voor het verstrekken van een omgevingsvergunning voor het bouwen en geven aan hoeveel parkeerplaatsen aangelegd moeten worden als een gebouw wordt gebouwd, uitgebreid of verbouwd voor een andere functie. Het uitgangspunt is dat, rekening houdend met de kenmerken van de locatie en functie, het parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden. De autoparkeernormen hebben een bandbreedte met een minimum- en maximumnorm om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. Voor fietsparkeernormen geldt enkel een minimumnorm die bepaalt hoeveel fietsparkeerplaatsen minimaal gerealiseerd moeten worden.

In de planbeschrijving in hoofdstuk 4 wordt aangegeven op welke wijze is omgegaan met deze uitgangspunten.

Woonvisie Wonen in een sterke stad (2009)
De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken. Daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. Verder wordt beoogd om ook de grootste kansen te benutten. De kansen bestaan uit het realiseren van sociale stijging in de wijken en het faciliteren van een stad van kennis en cultuur met de daar bij passende woningbouw. De speerpunten zijn:

  • 1. Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen van druk op de woningmarkt;
  • 2. Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit;
  • 3. Doorstroming, toegankelijkheid en doelgroepen;
  • 4. Kwaliteit woningvoorraad;
  • 5. Alle nieuwbouw levensloopbestendig, met uitzondering van starterswoningen;
  • 6. Reductie van 30kton C02 binnen de bestaande woningvoorraad voor 2012;
  • 7. Stad van Kennis en Cultuur.

Visie Wonen 2030
De Visie Wonen 2030 dient als input voor de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 en gaat over de ruimtelijke aspecten van het wonen. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. In de Visie Wonen wordt benadrukt dat de behoefte aan wonen in de stad ook in de toekomst zal blijven bestaan. Om aan de vraag naar bepaalde woonmilieus te kunnen voldoen, zijn er in de toekomst nieuwe locaties nodig. De koers is gericht op verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. Enerzijds om meer midden- en hogere inkomens te binden en anderzijds om samen met de regio een voldoende en kwalitatief beter woonaanbod te garanderen voor de lagere inkomens.

Groenstructuurplan Utrecht
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.

De groenstructuur langs de Vecht ten zuiden van het plangebied, in het groenstructuurplan aangegeven als “verbinding” voor het stedelijk groen, zijn van belang vanwege hun potentie om vlakken in het groen te verbinden en om continue lijnen in de groenstructuur te verzorgen. De grote, lange maat van de oevers langs de kanalen biedt bovendien oriëntatie en herkenning en geeft een gevoel van ruimte en van samenhang. Bewoners, dieren en planten kunnen zich langs de oevers van de rivieren en de kanalen verplaatsen.

Het plangebied maakt deel uit van natuurpark 'Vechtzoompark'. Het park ontleent zijn karakter aan de ligging aan het water, nabij een cultuurhistorisch element en aan de natuurlijke begroeiing, het reliëf en het gebogen padenverloop. Tevens wordt de Vecht, gelegen ten zuiden van het plangebied, in het groenstructuurplan aangeduid als “verbinding” voor het stedelijk groen. Onder andere zijn de oevers van belang vanwege hun potentie om vlakken in het groen te verbinden en om continue lijnen in de groenstructuur te verzorgen. De grote, lange maat van de oevers langs de kanalen biedt bovendien oriëntatie en herkenning en geeft een gevoel van ruimte en van samenhang. Bewoners, dieren en planten kunnen zich langs de oevers van de rivieren en de kanalen verplaatsen

Nota externe veiligheid
Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.

De beleidskeuzes ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico hebben geen consequenties voor het plangebied.

Bomenbeleid Utrecht 2009-2030 (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit vindt plaats als gevolg van twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.

Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030.
Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners besloten te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de systematiek 'vasthouden, bergen, afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.

Door toepassing van de watertoets wordt beoordeeld op welke wijze wordt voldaan aan dit beleid. De resultaten van de watertoets is als bijlage bij dit plan opgenomen en in hoofdstuk 5.10 nader beschreven.

Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.

De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied wordt deels gekarakteriseerd als 'Open' en deels als 'respect'.

Nota Speelruimtebeleid (2009)
De nota Speelruimte geeft een stedelijk kader om in aansluiting op de ontwikkelingen die spelen in de stad de kansen te benutten om meer en goede speel- en verblijfsruimte voor jeugd te realiseren. De visie is een integrale benadering van speelruimte: alle ruimte vormt een basis om te spelen.
De ambitie is dat in de hele stad de Jantje Betonnorm als minimum norm voor het aantal vierkante meters formele speelruimte gaat gelden. Daarnaast is van belang dat de kwaliteit goed is. Deze wordt bepaald door de inrichting, de bereikbaarheid en de (sociale) veiligheid.

In alle wijken vindt herstructurering plaats door sloop met vervangende nieuwbouw en het toevoegen van nieuwe woningen in bestaande wijken (het zogenoemde 'inbreiden'). Deze ontwikkelingen betekenen een afnemende bespeelbaarheid van de omgeving voor met name kinderen en jongeren ouder dan 6 jaar. De opgave is hier om al bij bestemming en planvorming rekening te houden met meer speel- en verblijfruimte voor kinderen van 6 jaar en ouder. Dit speelt in alle wijken en met name in West, Noordwest, Overvecht, Zuid en Zuidwest.

Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020
De ruimtelijke visie Overvecht dient ervoor te zorgen dat de verschillende ontwikkelingsactiviteiten op elkaar kunnen worden afgestemd en bijdragen tot een samenhangend geheel. De visie biedt het ruimtelijk-programmatische kader voor alle 'fysieke' vernieuwingsplannen in de wijk. Voor het projectgebied is in de ontwikkelingsambitie wonen opgenomen. Tevens wordt het gebied beschouwd als een entree van Overvecht. Hier dienen beeldbepalende objecten gesitueerd te zijn. Ze maken deze plekken herkenbaar en zorgen voor identiteit. Naast bebouwing kunnen ook andere, meer landschappelijke, elementen de entrees markeren.

2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het beoogde stedelijk en groen stedelijk woonmilieu zoals vastgesteld in de Structuurvisie Utrecht. Er is aansluiting gezocht op de oorspronkelijke maat en schaal van de buurt en wijk. De wegen en straten binnen het plangebied worden als erftoegangsweg of woonerf ingericht, het bijbehorend openbaar groen is geclusterd in parken en plantsoenen en langs randen van de buurt. De buurt wordt ontsloten door een stedelijke autoweg en fietsverbindingen. Parkeren zal conform de vigerende parkeernormen voor auto's en fietsen voornamelijk op eigen terrein worden opgelost.

De beoogde binnenstedelijke nieuwbouwwoningen, die levensloopbestendig en met aandacht voor CO2 reductie worden uitgevoerd, zullen verlichting van de druk op de woningmarkt geven. In het definitieve plan wordt eveneens met speelvoorzieningen rekening gehouden. Zo zal een speelplaats voor de allerkleinsten in het plan worden opgenomen. Speel- en verblijfsruimte voor jongeren vanaf 6 jaar is aanwezig in het naastgelegen park. Het park is vanaf projectplan door de woonerfvorm gemakkelijk en veilig te bereiken.

Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Beschrijving van het plangebied

De woonwijk Overvecht is gerealiseerd in de jaren zestig en is een duidelijk product van die tijd met herkenbare buurten die als hechte gemeenschap werken. Dit stadsdeel, gemaakt voor 45.000 inwoners, is opgedeeld in verschillende buurten in het groen.

Het te ontwikkelen Mesos-terrein, met een oppervlakte van 44.650 m2, maakt onderdeel uit van het noordelijk deel van Overvecht (Overvecht-Noord). Het ziekenhuiscomplex staat solitair in zijn omgeving en is in groen omsloten. Het terrein kent twee prominente entrees aan de Pampadreef/Paranádreef en wordt door dezelfde wegen ontsloten. Deze wegen sluiten aan op de Einsteindreef, die als hoofdontsluitingsweg (primaire as) voor het gebied geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0005.png"

Afbeelding: schematische weergave bestaande plangebied

Het ziekenhuis is gerealiseerd in de jaren zestig en heeft geen beschermde status of cultuurhistorische waarde. Het gebouw bestaat uit diverse bouwdelen, variërend van 2 tot 12 bouwlagen. Centraal binnen het plangebied is een groot parkeerterrein gelegen, voorzien van platanen. Op het noordelijk deel bevindt zich een voormalige zusterhuis voorzien van een separaat parkeerterrein. In de huidige situatie zijn binnen het projectgebied in totaal 329 parkeerplaatsen aanwezig. De naastgelegen sportvelden worden ontsloten via het plangebied en maken ook gebruik van de parkeerplaatsen. De zusterflat bestaat uit 3 bouwdelen waarvan het grootste deel uit 1 bouwlaag bestaat. De overige twee delen bestaan uit 4 bouwlagen. De woningen in het zusterhuis worden momenteel verhuurd. Vanwege de verschillende functies en omvang heeft dit gebied een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking.

Het gebied is goed bereikbaar met de fiets, openbaar vervoer en auto.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Het beoogde programma bestaat voornamelijk uit grondgebonden eengezinswoningen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot het realiseren van appartementen aan de Einsteindreef en een maatschappelijke functie. Het woningtype richt zich in eerste instantie op het behoud en aantrekken van middeninkomens in de wijk. De realisatie wordt in twee fases (figuur 5) uitgevoerd waarbij in de eerste fase circa 57 woningen en in fase twee circa 150 woningen worden gebouwd. In de tussenliggende fase zal het ziekenhuis als revalidatiecentrum worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0006.png"

Luchtfoto met fasering

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Het gebied maakt onderdeel uit van voor Overvecht wezenlijke raamwerkonderdelen: het Vechtzoompark en de Einsteindreef. Het Vechtzoompark is een landschappelijke structuur met ecologische en recreatieve betekenis voor de stad en de regio. Het doel is om Overvecht beter aan te laten sluiten op de Vechtzoom en om bijzondere woonmilieus te creëren. Het Mesosterrein scheidt door haar naar binnen gekeerde bebouwing momenteel Overvecht van de Vechtzoom.

De Einsteindreef is een belangrijke entree van Utrecht. Het doel is om een groene entree te maken en de verblijfsfunctie te versterken. Hierbij is er ook ruimte voor een nieuw beeldbepalend element.

Behalve het realiseren van een aantrekkelijk groen woongebied op deze ziekenhuislocatie, kan de herontwikkeling met de juiste inrichting, de wijk beter onderdeel laten uitmaken van het Vechtzoompark en de entree van Overvecht markeren. Een aantal zaken zijn hierbij van belang:

  • Creëren van een duurzaam woongebied met goede leefkwaliteit in een groene setting;
  • Zorgen voor een nieuwe presentatie naar de Einsteindreef;
  • Bevorderen van een sociaalveilige en aantrekkelijke route langs de Paraná- en Pampadreef waarmee een logischere ontsluitingsroute van het sportpark ontstaat. De huidige fietsroute is door het ontbreken van woningen en het huidige hekwerk en dichte beplanting sociaal onveilig.

Deze zaken komen terug in de stedenbouwkundig opzet en het nog op te stellen inrichtingsplan voor de onbebouwde ruimte.

Stedenbouwkundige opzet
Het nieuwe wijkje bestaat uit twee buurtjes met eenzelfde opzet en bebouwingstypologie. De buurtjes worden van elkaar gescheiden door een centrale open ruimte op de plek van de huidige parkeerplaats van het ziekenhuis. Binnen het plangebied wordt de voor Overvecht kenmerkende orthogonale structuur doorgevoerd.

Fase 1
De bebouwing met circa 57 eengezinswoningen is opgezet als een gesloten bouwblok, met aan de binnenzijde tuinen en een centrale parkeerplaats voor bewoners. De maximale bouwhoogte 11 meter. De parkeerplaats wordt voor de auto's ontsloten via een poort onder de bebouwing naar de centrale ruimte tussen fase 1 en 2. In deze centrale ruimte kunnen bezoekers parkeren. Alle woningen richten zich met de voorkanten naar de buitenzijden van het bouwblok. De woonblokken worden aan de buitenzijde omgeven door woonpaden en grenzen veelal direct aan het (autovrije) groen.

Invulling van fase 1 is in dit bestemmingsplan geconcretiseerd middels een woonbestemming met bouwvlakken en een maximale bouwhoogte van 11 meter.


Fase 2
Voor het woongebied in fase 2 is nog niet (exact) bekend op welke wijze het gebied ingedeeld en ontsloten zal worden. Hieronder is een schetsplan van een mogelijke indeling opgenomen. Het schetsplan gaat uit van een opzet van drie bouwblokken, waarbij doorzicht ontstaat vanuit de woonstraten naar de Einsteindreef. Twee woonblokken hebben hierdoor parkeerplaatsen aan de binnenzijde, die via de woonstraten op de centrale ruimte ontsluiten. In het midden is plaats voor een pleintje.

Tevens wordt een mogelijkheid gecreëerd voor een maatschappelijke functie in te passen binnen het plangebied. Het brutovloeroppervlak voor deze maatschappelijke functie beslaat 1100 tot 1300 m2 en biedt ruimte voor circa 25 plaatsen. Het gebouw kan gebouwd worden in twee of drie bouwlagen in een compacte vorm. Tevens dient hierbij een buitenruimte worden gerealiseerd van minimaal 200 m², die is afgescheiden van de openbare ruimte (bijvoorbeeld in de vorm van een binnentuin).

Voor het grootste deel van fase 2 is de maximale bouwhoogte 11 meter. Bij de zone langs de Einsteindreef is een hogere bebouwing tot maximaal 14 meter toegestaan. Er wordt voldoende afstand tot de sportvelden en Einsteindreef behouden om een groene rand om de woonwijk te behouden en/of te versterken. Bij het onderdeel groen en openbare ruimte wordt nader ingegaan op de groene dragers en verbindingen in het plan. De samenhang tussen de bebouwing en het groen essentieel. Het gaat daarbij onder meer om aansluitingen op en overgangen naar het park. Daarnaast is van belang dat de opzet een alzijdigheid uitstraalt zodat geen naar binnen gekeerde bebouwing ontstaan. Zo zullen de woningen aan de rand van het gebied zich met voorgevels naar de omgeving richten. Daarnaast is van belang dat de achtertuinen niet aan de straten liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0007.png"

Afbeelding: schetsplan

Dit bestemmingsplan geeft de mogelijkheid deze ontwikkeling binnen de gestelde randvoorwaarden in te vullen en biedt de mogelijkheid bij de uitwerking hieraan nadere eisen te stellen (zie ook de juridische toelichting van hoofdstuk 7).

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt via de centrale zone plaats op de wijkontsluitingsweg Paranadreef (huidige ontsluitingsweg). De centrale zone, met parkeerplaatsen voor bezoekers van de bewoners en het naastgelegen sportcomplex, leidt naar de verschillende woonblokken van fase 1 en 2 en fungeert daarnaast voortaan als ontsluitingsweg voor het sportcomplex.


Verkeersaantrekkende werking ten opzichte van huidig gebruik
De realisatie van circa 205 woningen en een mogelijke maatschappelijke functie, geschikt voor maximaal 25 personen, zorgen voor een maximale verkeersgeneratie (CROW-publicatie 317) van 1485 vervoersbewegingen per etmaal. Dit bedraagt beduidend minder dan de huidige circa 2.500 vervoersbewegingen per etmaal.

De verkeersaantrekkende werking van het huidige gebruik is als volgt bepaald:
Het ziekenhuis heeft een brutovloeroppervlak van in totaal circa 33.700 m2. De verkeesaantrekkende werking die bij een dergelijk ziekenhuis hoort bedraagt (conform CROW-publicatie 317) maximaal 2.292 vervoersbewegingen per etmaal. De bijbehorende zusterflat met circa 100 (2,1 vvb per woning) woningen zorgt voor een verkeersaantrekkendewerking van maximaal 210 vervoersbewegingen per etmaal. Ook indien er sprake zou zijn van appartementen langs de Einsteindreef, waardoor het aantal woning tot circa 257 zal toenemen, blijft er per saldo sprake van een afname van vervoersbewegingen.

Parkeren
In de Nota Stallen en Parkeren 2013 zijn bandbreedtes (minimum en maximum) voor autoparkeren en minimale parkeernormen voor fietsparkeren opgenomen.
De invloed van de auto op de buitenruimte wordt zoveel mogelijk ingeperkt. De parkeerplaatsen voor de bewoners worden waar mogelijk binnen de bouwblokken en uit het zicht gerealiseerd. Een deel van de bestaande parkeerplaats in de centrale zone wordt benut voor parkeren voor bezoekers en parkeren voor de sportvelden. In deze centrale zone wordt tussen de bomen geparkeerd.

Volgens het schetsplan zullen in totaal circa 205 woningen worden gerealiseerd. Het parkeren ten behoeve van de naastgelegen sportvelden zal eveneens binnen het plangebied worden opgelost. Het plan dient dan ook in minimaal 287 en maximaal 371 autoparkeerplaatsen te voorzien. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om aan deze parkeernormen te voldoen. De ruimte die niet aan parkeren hoeft te worden toegewezen, wordt benut om de binnengebieden van extra groen te voorzien.

Fietsenbergingen worden op eigen terrein gerealiseerd.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Voor de openbare ruimte wordt een inrichtingsplan gemaakt. Hierbij gelden de gemeentelijke randvoorwaarden en heeft de aansluiting van de woningen op het groen en het plangebied op de omgeving bijzondere aandacht. De centrale zone is voor het bezoekersparkeren en voor het sportcomplex. Deze zone dient ook als ontsluiting van de woonblokken en het sportcomplex. Binnen fase 2 wordt gestuurd op zo min mogelijk straten/verharding.

Het plangebied ligt deels in de Stedelijke Groenstructuur. De herontwikkeling sluit hier op aan doordat een nieuwe groene schakel wordt ontwikkeld en een groen woonmilieu wordt beoogd. Rond de woonbuurtjes worden groene dragers gerealiseerd, waarbij bestaande bomen zoveel mogelijk worden gehandhaafd. De groene dragers zijn de brede groenzones tussen het sportcomplex en de woningen, de centrale zone en de zuidelijke groenstrook tussen de woningbouw en de Einsteindreef. Door afstand te houden van het sportcomplex blijven de groene lanen behouden en ook de centrale zone met de plantanen wordt grotendeels ingepast.

De precieze inrichting van de groene dragers wordt nog nader uitgewerkt, maar hierbinnen is geen autoverkeer mogelijk. Alleen in de centrale zone mag, net als nu, in de groenbestemming tussen de bomen geparkeerd worden.

In het plangebied komen 488 bomen voor, deels op het Mesosterrein en deels in openbaar gebied. Hiervan zijn 49 aangeduid als zeer waardevol, 90 als waardevol en de rest als niet waardevol. Gelet op het voorgaande worden zo veel mogelijk bomen gespaard of verplant. Vanwege de grote verspreiding van de bomen zullen echter niet alle bomen gespaard kunnen worden. Met de positionering van de bouwblokken en groene dragers wordt geprobeerd zoveel mogelijk waardevolle bomen en volwassen groen te behouden.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluid belastende object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voorde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht Geluidnota 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie & conclusie
Voor het plangebied is zowel wegverkeers- als industrielawaai relevant.

Wegverkeerslawaai
Uit akoestisch onderzoek wegverkeer (Akoestisch onderzoek Wegverkeer MESOS te Utrecht, projectnummer 130917, d.d. 28 november 2013 door BK Geluid en Trillingen) blijkt dat de nieuwbouw op het Mesosterrein aan de Paranadreef woningbouw mogelijk is binnen de kaders van de Wet geluidhinder. De maximaal toelaatbare waarde (63 dB Lden) wordt in geen enkel geval overschreden. Wel wordt zowel voor fase 1 als 2 de voorkeursgrenswaarde (48 dB Lden) overschreden, waardoor een hogere waarde noodzakelijk is om woningbouw mogelijk te maken. In overeenstemming met het gemeentelijk beleid zullen de woningen die een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde ondervinden zo gepositioneerd en ingedeeld worden dat ieder woning die een hogere geluidsbelasting heeft, tenminste tevens één geluidsluwe gevel bezit (maximaal 48 dB, inclusief aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder). Tevens wordt tenminste 30% het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied aan de geluidsluwe gevel gerealiseerd en wordt de buitenruimte aan de geluidsluwe zijde gerealiseerd. Voor fase 1 wordt aan deze voorwaarden voldaan. Voor fase 2 zal de inrichting van de woningen hierop afgestemd worden.

Industrielawaai
Het zuidoostelijke puntje van het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Hulpwarmte Centrale in Overvecht. In overeenstemming met de Wet geluidhinder is door de Sector Milieu & Mobiliteit van de gemeente Utrecht een akoestisch onderzoek uitgevoerd, d.d.14 februari 2014. Uitkomst van dit onderzoek is dat de gevelbelasting op de twee hoogste verdiepingen, dicht bij de hoek van het zuidoostelijke plangebied, de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai met 1dB overschrijdt. Deze overschrijding ontstaat door het geluidsniveau in de nachtperiode.

Hierdoor dienen de woningen in deze hoek van het plangebied over een gevelisolatie van tenminste 16 dB te beschikken, waarvan 14 dB in de 63 Hz band (het geluid van de Hulpwarmte Centrale wordt vooral in de lagere frequentievanden uitgestoten).

Geluidwering gevels
De geluidsbelasting op de gevels van de woningen binnen het projectgebied overschrijden de voorkeursgrenswaarde. Dit geldt voor zowel de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai als industrielawaai. Ten behoeve van de gevelisolatie is in het onderzoek geluidwering gevels (Akoestisch onderzoek Geluidwering gevel MESOS te Utrecht, projectnummer 130917, d.d. 20 december 2013 door BK Geluid en Trillingen) gekeken naar de geluidsbelasting van de Hulpwarmte Centrale in Overvecht daar het hier gaat om laagfrequent geluid. Uit het onderzoek blijkt dat in de woningen/appartementen zonder ingrijpende voorzieningen voldaan kan worden aan een binnenniveau van 35 dB(A) ten gevolge van industrielawaai. Enkel wanneer de woningen worden uitgevoerd met een dakkapel zal extra aandacht aan de lichte zijpanelen dienen te worden besteed.

Conclusie 
Voor de bouw van de woningen aan de Paranadreef te Utrecht Overvecht is een hogere waarde noodzakelijk. In het akoestisch onderzoek dat bij het verzoek om hogere waarde is ingediend is aangetoond dat de benodigde hogere waarde past binnen het wettelijk kader. Door het treffen van geluidsisolerende maatregelen kan aan de normen van het Bouwbesluit 2012 worden voldaan. Indien bekend is welk type woningen exact gebouwd gaan worden zal bij indiening van de omgevingsvergunning 'bouw' een akoestisch onderzoek geluidwering gevels worden bijgevoegd.

Maatregelen om de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde terug te dringen zijn onvoldoende doeltreffend dan wel ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, landschappelijke en/of financiële aard. Door het vaststellen van een hogere waarde is geen sprake van een onacceptabele situatie.

5.2 Milieuhinderlijke bedrijvigheid

Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Vaak zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van omliggende bedrijven op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan van belang. Om bij de inpassing van nieuwe bestemmingen deze aspecten te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de systematiek van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) waarin richtafstanden tussen woningen en bedrijven worden aanbevolen.

Plansituatie

Algemeen
In de directe omgeving is sprake van enige mate van bedrijfsactiviteiten en drukkere (hoofd)infrastructuur zoals de Einsteindreef en Paranádreef. Als bedrijvigheid worden het zwembad in het noordoosten, de sportvelden ten westen, de rioolwaterzuivering in het zuiden en het winkelcentrum ten zuidoosten aangemerkt. Na sloop van het ziekenhuis, wordt de nieuwe woonlocatie ingepast in dit bestaande, in hoofdzaak, gemengde gebied.

Het vigerende bestemmingplan 'Overvecht-Noordelijke Stadsrand' staat maximaal milieucategorie 3.1.bedrijven toe. Dergelijke bedrijven hebben in een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter.

De bedrijvigheid ten zuiden en ten noorden van het plangebied ligt op meer dan 50 meter afstand en voldoet daarmee aan de richtafstanden van de VNG. De dichtstbijzijnde inrichtingen ten opzichte van het plangebied zijn een zwembad in het oosten op 19,4 meter, en de sportvelden in het westen op 22,4 meter. Dergelijke inrichtingen worden tot milieucategorie 3.1 gerekend, waarbij het aspect geluid bepalend is. De nieuwe woonbestemming ligt hiermee binnen de richtafstanden van het zwembad en de sportvelden. Vanwege de ligging binnen de richtafstanden is akoestisch onderzoek verricht naar het zwembad en de voetbalvereniging. Deze akoestische onderzoeken strekken zich uit tot het bepalen van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax) ten gevolge van de geluiduitstraling van het zwembad en de sportvelden. De uitkomsten hiervan zijn getoetst aan de vigerende normen van het Activiteitenbesluit en aan de richtwaarden van de VNG-publicatie.

Zwembad
Uit het akoestisch onderzoek (Akoestisch Onderzoek Zwembad de Kwakel, kenmerk 130917. d.d. 20 december 2013 door BK Geluid en Trillingen) blijkt dat zowel de normen van het Activiteitenbesluit als richtwaarden van de VNG-publicatie niet worden overschreden.

Voetbalvereniging
De nieuwe woningen die evenwijdig aan het zuidelijke voetbalveld zijn geprojecteerd liggen binnen de richtafstand. De afstand tussen de grens van de bestemming sport en de dichtstbijzijnde gevel van een woning in het nieuwe woongebied is hier 22,4 meter. Wanneer gemeten wordt vanaf de zijlijn van het voetbalveld, bedraagt de afstand tot de dichtstbijzijnde gevel van een woning in het nieuwe woongebied circa 28 meter, maar blijft binnen de richtafstand van 30 meter. Daarom is nader onderzoek gedaan naar de mogelijke geluidhinder van het daadwerkelijk gebruik van de sportaccommodatie.

Uit het akoestisch Onderzoek Voetbalvereniging, kenmerk: 130917 d.d. 2 mei 2014 door BK Geluid en Trillingen) komt naar voren dat de voetbalvelden in de weekenden overdag gebruikt worden en doordeweeks met name in de avonden. Uitkomst van het onderzoek is dat de normen van het Activiteitenbesluit (wettelijke norm) niet, maar de richtwaarden van de VNG-publicatie wel worden overschreden. De richtwaarden worden met name tijdens de avondperiode overschreden. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt indien een scheidsrechterfluitje wordt gebruikt, en in beperkte mate door stemgeluid.

Maatregelen in de vorm van een geluidscherm bieden te weinig soelaas. Pas bij een scherm van 6 meter hoogte wordt een kleine verbetering behaald. Dergelijke schermen zijn stedenbouwkundig zeer onwenselijk, onder andere vanwege de beoogde openheid van het gebied en de sociale veiligheid.

Bij het gebruik van de sportveldenvelden ontstaat logischerwijs bijkomende geluidsproductie zoals stemmen en bijvoorbeeld het gebruik van een scheidsrechtersfluitje. Dit is aanvaardbaar en gebruikelijk in een stedelijke omgeving, waarin sportvelden zijn gelegen nabij woningen. Sportvelden verdragen zich goed met woningbouw op kortere afstand dan de richtafstand van de VNG. Op diverse locaties in de stad zijn sportvelden geïntegreerd in een woonomgeving. Voorbeelden hiervan zijn onder andere Thorbeckepark en Veemarkt.

Daarbij is in overweging genomen dat:

  • de voetbalvereniging ook in de huidige situatie niet aan de VNG-richtafstand voldoet t.o.v. het geluidgevoelige object ziekenhuis. In de nieuwe situatie wordt de afstand tussen de bestemming sport en woongebied vergroot (van 12 naar 20 meter) en de bebouwing wordt op iets grotere afstand van de velden gesitueerd. Omdat zowel een ziekenhuis als woningen geluidgevoelige bestemmingen zijn, is planologische gezien sprake van een lichte verbetering.
  • in de praktijk met name in het binnenmilieu veel minder hinder zal worden ondervonden dan nu het geval is. De woningen zijn nieuw en worden geïsoleerd volgens de nieuwste maatstaven. In de huidige situatie zijn geen klachten van het ziekenhuis of patiënten bekend over geluid van sportactiviteiten.
  • de woningen die evenwijdig aan het sportveld liggen, de voorgevel naar de sportvelden gericht hebben en geen voortuin krijgen. Deze woningen krijgen rustige achtertuinen omdat de woningen het geluid van de sportvelden afschermen.
  • in de praktijk de sportvelden niet het hele jaar door gebruikt worden en ook het avondgebruik veelal tijdig stopt.

Maatschappelijke functie
Binnen het plangebied kan tevens een maatschappelijke voorziening (voor bijvoorbeeld tijdelijke opvang van mensen) worden gerealiseerd, die vanwege de bedrijfsvoering, geen beperking vormt voor de ontwikkeling van woningbouw.

Conclusie 
De VNG-richtlijn hanteert uitsluitend normen aan de buitenzijde van de woningen. Voor het binnenklimaat dienen nieuwbouwwoningen te voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit 2012.

De opzet van de nieuwe bebouwing is zodanig dat de voorgevels van de woningen aan buitenranden van het plangebied worden gesitueerd. Aan de achter/binnenzijden van deze eerstelijnsbebouwing bevinden zich de rustige zijden en de achtertuinen. Dit is in lijn met het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in de 'Geluidnota Utrecht 2014-2018' waarin is bepaald dat iedere woning over een geluidsluwe gevel dient te beschikken. De woningen die verder naar het binnengebied zijn gelegen worden daardoor afgeschermd door de eerstelijnsbebouwing. Door deze ruimtelijke opzet wordt hinder vanuit de omgeving zo veel mogelijk voorkomen, ontstaat een goed woon- en leefklimaat en kunnen omliggende bedrijven hun activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden uitoefenen. Het zwembad de Kwakel en de voetbalvereniging kunnen binnen de normale bedrijfsvoering voldoen aan het Activiteitenbesluit en wordt niet belemmerd door de woningbouw.

De voetbalvereniging, en dan met name het gebruik van het trainingsveld wijkt af van de richtwaarden van de VNG-publicatie. Gelet op het feit dat in de stad op meerdere plaatsen sportvelden voorkomen nabij woningen (zowel bestaand als nieuw) en sportvelden normale voorzieningen zijn in stedelijk/bebouwd gebied wordt het aanvaardbaar geacht dat de nieuwe woningen in de nabijheid van de sportvelden worden gerealiseerd. Tevens zijn in de huidige situatie, waarbij een ziekenhuis nabij de sportvelden is gelegen, nooit klachten ontvangen over geluidsoverlast afkomstig van de voetbalvereniging. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat in de nieuwe situatie met realisatie van woningbouw geen sprake is van een slecht of verminderd woon- en leefklimaat.

5.3 Lichthinder


Kader
Verlichting kan voor omwonenden hinder veroorzaken. Vaak wordt overlast veroorzaakt door schijnwerpers die zijn geplaatst als inbraakpreventie, door lichtbakken voor reclamedoeleinden of door verlichting van sportvelden. Naast de intensiteit van directe en indirecte lichtinstraling kan er ook door knipperen, flikkeren of door kleur hinder door verlichting ontstaan.

Er is geen specifiek beleid op rijksniveau ten aanzien van lichthinder. In het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels gereguleerd op grond van de zorgplicht. Onder de zorgplicht met betrekking tot lichthinder valt het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinderlijke lichtverschijnselen in woon- of slaapvertrekken van woningen als gevolg van lichtinstallaties. Tevens zijn in het activiteitenbesluit voor sportvelden voorschriften opgenomen waarin tijden zijn aangegeven wanneer de verlichting uitgeschakeld dient te zijn (tussen 23.00 uur en 07.00 uur, en indien er geen sport wordt beoefend noch onderhoud plaatsvindt).

Uit de toelichting bij het Activiteitenbesluit blijkt dat de invulling van deze zorgplicht moet worden afgeleid uit de "Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder" van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Deze richtlijn is inmiddels voor een groot aantal sporten nader gespecificeerd. Voor hockey is dit bijvoorbeeld gedaan in de publicatie "Verlichting voor Sportaccommodaties Hockey" en voor voetbal in de publicatie "Verlichting voor Sportaccommodaties Voetbal". In deze publicaties wordt per locatie waar het sportveld is gelegen aangegeven hoe fel het licht mag zijn en op welke tijdstippen het licht mag branden. Ook lamptypen, afschermkappen en armatuur worden beschreven.

Lichthinderonderzoek toont aan dat met vervanging van de armaturen van het hoofdveld en het afstellen van de installatie van het trainingsveld de toekomstige omwonenden van het sportcomplex geen lichthinder, in de zin van de door de NSVV opgestelde grenswaarden, ondervinden. (Bijlagen 200101.mees en 200102.mees, uitgevoerd door Light Pollution Research & Measurements, d.d. 20 januari 2014).

Plansituatie & conclusie

In fase 2 worden woningen in de nabijheid van het trainingsveld van de naastgelegen voetbalvereniging gesitueerd. Door vervanging van de armaturen en de installatie zorgvuldig af te stellen en specifiek te richten op de sportvelden wordt lichthinder in de omgeving voorkomen. Gezien het feit dat lichthinder een zeer locatiegebonden probleem is, vraagt dit om lokaal maatwerk. Het afstellen van de verlichting zal plaatsvinden conform de publicatie "Verlichting voor Sportaccommodaties Voetbal". De tijd van uitvoering zal plaatsvinden in de periode dat de bomen, gelegen tussen het sportpark en de nieuwbouwwoningen, bladloos zijn en de bouw van de woningen in fase 2 zijn voltooid. Afspraken hierover worden opgenomen in de anterieure overeenkomst.

5.4 Externe veiligheid

Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen

Plansituatie & conclusie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risico veroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. De relevante transportassen liggen allen op meer dan 1 kilometer van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Langs de Klopvaart loopt een hogedruk aardgastransportleiding. De afstand van het plangebied tot deze leiding is ca. 750 meter. Vanwege deze grote afstand is de leiding niet van invloed op het plangebied.
  • Bedrijven die vallen onder het Bevi. Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Buiten het plangebied was de LPG-installatie van de Texaco relevant. De tank is inmiddels verwijderd en de vergunning hiervoor is op 19 februari 2014 onherroepelijk ingetrokken. Het tankstation is daarom niet meer van invloed op het plangebied.

5.5 Luchtkwaliteit

Kader
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnenbijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen(lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Plansituatie en conclusie
Conform het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' draagt een besluit m.b.t. een project niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van het besluit, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. De aanwijzing kan onder meer betrekking hebben op een besluit met betrekking tot één of meer daarbij genoemde categorieën van:

  • Inrichtingen;
  • Infrastructuur;
  • Kantoorlocaties;
  • Woningbouwlocaties.

In de bijbehorende regeling zijn categoriale gevallen opgenomen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de Luchtkwaliteit. Deze categorieën hebben betrekking op Inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties, infrastructuur en activiteiten of handelingen. Voor woningbouwprojecten is de regeling van toepassing in de volgende gevallen:

Woningbouw
Aangewezen worden woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.

Voorliggend plan bevat naast de realisatie van woningen tevens een de mogelijke realisatie van een maatschappelijke functie. Hierdoor kan het initiatief niet beschouwd worden als een categoriaal geval volgens de 'Regeling niet in betekenden mate bijdragen'. De netto verkeersaantrekkende werking van het project dient inzichtelijk te worden gemaakt. Zoals in hoofdstuk 4 is beschreven zal de beoogde ontwikkeling minder verkeer aantrekken dan het huidig gebruik, hetgeen ertoe zal leiden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied per saldo zal verbeteren. Hiermee draagt het project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van goede ruimtelijke ordening dient tevens de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van de projectlocatie inzichtelijk te zijn. De concentraties uit de digitale monitoringstool, behorende bij het NSL, geven een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van de projectlocatie. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof respectievelijk 36,4ìg/m3 en 27,6ìg/m3 bedragen. Hiermee wordt onder de wettelijke grenswaarde van 40,0 ìg/m3 die voor beide stoffen geldt gebleven.

Conclusie
Dit plan voldoet aan voorwaarde van lid 1 onder c van art 5.16 van de Wet luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen en de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied vormen geen belemmering voor de relevante ruimtelijke besluiten van dit plan.

5.6 Bodemkwaliteit

Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Bodembescherming

Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.

  • Bodemsanering

Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.

  • Bodembeheer

Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan Bij een aanvraag om omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
Ter plaatse van het Mesos-terrein is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Search 1 juni 2010, kenmerk Verkennend bodemonderzoek Paranadreef 2 te Utrecht, projectnummer: 250066.1). Tevens heeft Oranje Woud in het kader van een second opinion een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (14 juli 2010, kenmerk Verkennend bodemonderzoek St Antonius locatie Overvecht aan de Paranadreef 2, projectnr. 231159.2). De onderzoeksresultaten van beide onderzoeken komen nagenoeg overeen en komen op het volgende neer:

  • Grond

Plaatselijk zijn in de grond bijmengingen met puin en/of grond aangetroffen. In de zandige ophooglaag en de kleiige grond (al dan niet met bijmengingen) zijn in het algemeen licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en/of PCb's gemeten. Daarnaast waren in het onderzoek van Search in de bovengrond nog lichte verontreinigingen met minerale olie aangetroffen.
Er zijn in het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen of brandstof gerelateerde veldwaarnemingen gedaan.

  • Waterbodem

Het slib in de westelijke watergang is vrij verspreidbaar op het aangrenzende perceel.

  • Grondwater

In het grondwater is in het algemeen een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten en plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan molybdeen. In het onderzoek van Search waren in de plaats van licht verhoogde concentraties aan Molybdeen, licht verhoogde concentraties aan cis en trans 1,2 dichkooretheen aangetroffen. De gehalten aan overige onderzochte stoffen zijn lager dan de betreffende streefwaarden en/of de detectiegrenzen.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek. De aangetroffen bodemverontreinigingen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt zowel bij het huidige als toekomstige gebruik geen belemmering.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Ecologie

Kader
Het groenstructuurplan is in april 2007 door de gemeente vastgesteld en geldt sindsdien als vigerend groenbeleid. In het groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Aan het Groenstructuurplan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld: het Meerjaren Groen Programma.
Het groenstructuurplan heeft drie belangrijke doelen; recreatiegebieden om de stad aanleggen, verbindingen aanleggen tussen groen in de stad en groen om de stad en de kwaliteit van het groen in de stad verbeteren. Voor een goed functioneren van het groen zijn de verbindingen tussen groene kerngebieden noodzakelijk.
Op stedelijk niveau is een goede stedelijke groenstructuur een gelijkwaardig belang naast andere stedelijke belangen. De bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De menging van stedelijk groen met andere functies is in principe mogelijk. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteit en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders gecompenseerd. Verandering van functie kan alleen na een bestuurlijke afweging.

Plansituatie & conclusie
Het projectgebied is gesitueerd tegen het stadspark de Vechtzoom. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de waarde van dit park door de bouwkavels van beide fases zo dicht mogelijk tegen de Pampadreef te situeren. Hierdoor wordt aan de zuidzijde van het terrein zoveel mogelijk groen gespaard. Het inrichtingsplan richt zich daarnaast op behoud en uitbreiding (ter plaatse van het centrale parkeerterrein) van bestaand groen.

5.7.2 Planten en dieren

Kader
Onder de Flora en Faunawet zijn diverse dier- en plantensoorten beschermd via verbodsartikelen en een algemene zorgplicht. Deze geldt voor alle dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Alle Nederlandse flora en fauna is beschermd en de wet legt een zorgplicht op ten aanzien van alle planten en dieren. Dat betekent dat dieren en planten niet verstoord, verontrust of gedood mogen worden. Er is echter wel verschil in beschermingsgradatie. De Nederlandse flora- en fauna is verdeeld in drie categorieën, die elkeen andere bescherming genieten. Er wordt gesproken over tabel 1 soorten, tabel 2 soorten inclusief broedvogels en tabel 3 soorten. Tabel 3 soorten genieten de zwaarste bescherming.

De ontwikkelingen en uitvoering van plannen mogen niet in strijd zijn met de Flora- en faunawet en de internationale verplichtingen (Vogel- en Habitatrichtlijn). Daarom dient er bij dergelijke plannen eerst zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en plantensoorten ende effecten van de plannen hierop. Bij ingrepen waar beschermde planten of diersoorten in het geding zijn dient in het kader van de verbodsartikelen een compensatieplan of mitigatieplan te worden geschreven. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat geen ontheffing meer kan worden verleend voor 'ruimtelijke ingrepen' zonder dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Het ministerie EL&I heeft daarom gesteld dat met mitigerende maatregelen moet worden voorkomen dat verbodsbepalingen worden overtreden.

Plansituatie & conclusie
Door Bureau Koenders & Partners en adviseurs en projectmanagers bv is een quickscan flora en fauna opgesteld (Project Mesos Paranadreef 2 te Utrecht opgesteld d.d. 26 maart 2013 onder projectnummer 130141).

  • Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Vogelrichtlijngebied (VR), Habitatrichtlijngebied (HR) (samen Natura 200), Ecologische hoofdstructuur of ecologische verbindingszone binnen de EHS. Gezien de afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde EHS en/of Natura 2000-gebied, het verschil in habitat en de dempende werking van ongeveer drie kilometer aan stedelijk gebied (de wijk Overvecht), zijn effecten van de voorgenomen werkzaamheden bij voorbaat uitgesloten.

  • Soortbescherming

Indien de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten hebben op beschermde plant- en diersoorten in het plangebied, dient hiervoor een ontheffing op de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Bij het (vermoedelijk) voorkomen van zogenaamde tabel-1-soorten in het plangebied geldt een algehele vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing wanneer de werkzaamheden vallen onder 'bestendig beheer en onderhoud', 'bestendig gebruik' of 'ruimtelijke ontwikkeling'. Indien zwaarder beschermde soorten (de zogenaamde tabel-2- en tabel-3-soorten) binnen het projectgebied voorkomen, is voor het uitvoeren van een ingreep een ontheffing noodzakelijk.

Alle inheemse vogelsoorten zijn daarnaast extra beschermd: voor (mogelijke) verstoring of schade toegebracht aan broedende vogels kan geen ontheffing worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Werkzaamheden waarbij broedvogels worden verstoord of aangetast, mogen daarom niet worden uitgevoerd. Het ministerie van EZ hanteert geen vaste grensdata voor het vogelbroedseizoen; van belang is of de werkzaamheden een broedgeval verstoren of vernietigen.

Van een aantal vogelsoorten is de nestplekjaarrond beschermd. Het verstoren of vernietigen van het nest en/of de directe omgeving is verboden conform de Flora- en faunawet. Na een specifiek onderzoek kan een ontheffing voor het vernietigen van de jaarrond beschermde nestplek worden aangevraagd.

Op basis van onderhavige ecologische quickscan wordt geconcludeerd dat naast vleermuizen (tabel-3) enkel soorten uit tabel-1 worden verwacht zoals de egel, veldmuis, mol en gewone pad. Aangezien de herontwikkeling van het plangebied onder ruimtelijke ontwikkeling valt, is een ontheffing op de Flora- en faunawet niet benodigd voor tabel-1-soorten; ten behoeve van een (eventuele) ontheffing op deze wet voor vleermuizen is een nader onderzoek benodigd.

Vleermuisonderzoek
Door Dresmé & van der Valk is een vleermuisonderzoek uitgevoerd Project Mesos Paranadreef 2 te Utrecht opgesteld d.d. 10 september 2013).

Tijdens alle veldonderzoeken zijn circa vier foeragerende gewone dwergvleermuizen nabij de zusterflat waargenomen en gemiddeld twee aan de achterzijde van het projectgebied die langs de bomen foerageerde. Tijdens de ochtendronde is een zomerverblijfplaats van een enkele gewone dwergvleermuis in het trappenhuis op het platte dak van de zusterflat waargenomen (zwermend gedrag). Daarnaast zijn drie invliegende gewone dwergvleermuizen in de gevel van de nieuwbouwvleugel gezien. Kraamverblijfplaatsen zijn niet gezien en worden ook niet verwacht. In het najaar zijn paarterritoria waargenomen op dezelfde locaties als de foerageergebieden. Gewone dwergvleermuizen baltsen tijdens de vlucht waardoor het lastig is de paarverblijfplaats vast te stellen. Op basis van het gedrag worden alle paarverblijfplaatsen in de gevel verwacht, behalve de paarverblijfplaats aan de oostzijde van het projectgebied. Daar zijn grote populieren met holtes aanwezig. In deze holtes worden paarverblijfplaatsen verwacht. In het projectgebied zijn veel volwassen platanen aanwezig, maar bevatten geen holtes. Nabij de platanen zijn nauwelijks foeragerende of vliegende vleermuizen waargenomen. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de verlichting op de parkeerplaats. Het is gezien de grootte van het gebied niet bekend waar migratieroutes lopen. Massale winterverblijfplaatsen kunnen worden uitgesloten.

Met de sloop van de gebouwen gaan 2 zomerverblijfplaatsen en 4 paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verloren. Als ook de populieren aan de oostzijde worden gekapt gaan in totaal 5 paarverblijfplaatsen verloren. Daarnaast moet het foerageergebied in samenhang gezien worden met de vaste verblijfplaatsen waardoor ook deze gebieden aangemerkt zijn als vaste verblijfplaats, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet. Voor deze aantasting is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de meest kwetsbare periode voor vleermuizen. Voor deze situatie geldt dat de sloop bij voorkeur tussen augustus en november wordt uitgevoerd en dat ongeveer 3 maanden van te voren maatregelen ter compensatie en mitigatie wordt uitgevoerd.

Conclusie
Voor het voorgenomen initiatief is een ontheffing van de Flora-en faunawet aangevraagd. Hiertoe is een activiteitenplan met mitigerende en compenserende maatregelen opgesteld. De Rijksdienst heeft de ontheffing op 3 maart 2014 verleend.

Met inachtneming van de hiervoor genoemde maatregelen en voorwaarden van de ontheffing vormt de Flora en Faunawet geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Milieu en gezondheid

De gemeente heeft sinds het van kracht worden van de Wet Publieke Gezondheid (per 1 januari 2009) de wettelijke taak om gezondheidsaspecten te bewaken bij bestuurlijke beslissingen. Naar aanleiding van het Actieprogramma Volksgezondheid 2007-2010 heeft het college in 2010 besloten dat de GG&GD, daar waar nodig en binnen de beschikbare middelen, adviseert over gezondheid bij ruimtelijke plannen.

Plansituatie & conclusie
Tot gezondheidsbescherming worden onderwerpen gerekend als luchtkwaliteit en geluid. Gelet op de conclusie uit de voorgaande milieu-onderdelen blijkt dat de ruimtelijke relevante onderdelen (met name geluid en luchtkwaliteit) geen probleem vormen voor de gezondheid(sbescherming). Gezondheidsbevordering heeft te maken met het inrichten van de ruimte zodat deze uitnodigt tot bewegen en het inrichten van een omgeving zodat deze als prettig en aantrekkelijk wordt ervaren. Bewegen, spelen en groen zijn hierbij belangrijke aspecten. In het plangebied en in de directe omgeving zijn voldoende mogelijkheden om hierin te voorzien (groen, speelvoorzieningen, wandelpaden, zwembad, sportvelden etc).

In de bijlagen is het advies van de GG&GD (memo 8 oktober 2013) opgenomen.

5.9 Milieu-effectrapportage en Strategische Milieu Beoordeling

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie & conclusie
De aanleg van woningen valt onder de categorie D11,2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is 2000 woningen of meer. Het bouwen van ongeveer 200 woningen valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r./beoordelingsplichtig.

D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van
200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in
De artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:

  • 1. Kenmerken van de projecten;
  • 2. Plaats van de projecten;
  • 3. Kenmerken van het potentiële effect.

1. Kenmerken van de projecten
Het project bestaat uit een herontwikkeling van een terrein waarbij het Mesos ziekenhuis plaatsmaakt voor woningbouw. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en er wordt nieuwe bebouwing teruggeplaatst. De realisatie van het initiatief, zal een verkeergeneratie van 1.485 motorvoertuigen op een gemiddelde weekdag met zich meebrengen.

2. Plaats van de projecten
De projectlocatie aan de rand van de Wijk Overvecht en is omringd is omringd door woningen, bedrijventerrein en sportgelegenheden. De projectlocatie ligt op geruime afstand van beschermde natuurgebieden.

3. Kenmerken van het potentiële effect
De ontwikkeling levert een verkeersgeneratie van 1.485 motorvoertuigen op een gemiddelde weekdag. Dit is minder dan de 2500 motorvoertuigen die het huidig gebruik (ziekenhuis) genereerd. Dit heeft een gunstig effect op de milieuaspecten luchtkwaliteit en geluid. Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat het initiatief geen nadelige gevolgen heeft voor de milieuaspecten bodem, archeologie en water.

Conclusie
Het project ligt ruim onder de drempel voor een mer-beoordelingsplicht. Tevens heeft onderzoek aangetoond dat de milieuaspecten door het initiatief niet of nauwelijks verslechteren en zelfs verbeteren.

5.10 Water

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd, Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd, De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlakte-, overgangs-, kust- en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verder achteruitgang worden gehoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt voor gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan (2009)
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen te benutten.

Waterplan provincie Utrecht
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema 'water als ordenend principe' loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

Watertoets
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De Watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

Water in relatie tot het plangebied
Het projectgebied behoort tot het beheersgebied van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.

Toetsing
Bij de watertoets wordt gekeken of het beleid met betrekking tot de onderwerpen waterkwantiteit, waterkwaliteit, veiligheid/waterkeringen en ecologie hier van toepassing is. Is het beleid van een specifiek onderdeel niet van toepassing dan dient dit bij het desbetreffende onderdeel te worden vermeld.

Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in het peilgebied dat behoort tot het beheersgebied van de Stichtse Rijnlanden. Het vastgestelde vaste waterpeil in het peilgebied (peilgebiedscode OTV-002) bedraagt NAP -0,10 m (zie figuur hieronder).Ten zuidoosten van het plangebied ligt een primaire watergang. Ten zuidwesten van het plangebied liggen diverse tertiaire watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0008.png"

Afbeelding: Watersysteem en peilgebieden

Van het totale projectgebied is in de oude situatie 24452 m2 verhard oppervlak. In de toekomstige situatie bedraagt de totale verharding binnen het projectgebied 31263 m2 (zie afbeeldingen hierna). Hiermee bedraagt het extra verhard oppervlak in de toekomstige situatie 6811 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0009.png"

Afbeelding: verharding huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0010.png"

Afbeelding: verharding nieuwe situatie

Het beleid van het Hoogheemraadschap is erop gericht dat bij toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2 compensatie dient plaats te vinden conform het voorkeursbeleid (keur) van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Dit betekent dat eerst wordt gekeken naar infiltratie mogelijkheden binnen het gebied. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken op de projectlocatie terrein blijkt dat het grondwater zich op circa 2,1 meter beneden maaiveld bevindt. Infiltratie behoort hiermee tot de mogelijkheden.

Voor het bepalen van de bergingscapaciteit wordt uitgegaan van 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak. In dit geval, waarbij 6811 m2 extra verhard oppervlak wordt gerealiseerd dient de watercompensatie 306 m3 te bedragen. Binnen het projectgebied zal gebruik worden gemaakt van Wadi's (op tekening schetsmatig in blauw weergegeven). Deze worden uitgevoerd conform de richtlijnen (aangeleverd door het Hoogheemraadschap) voor infiltratievoorzieningen en halfverhardingen. Wadi's en waterpasserende verharding die in openbaargebied worden aangelegd worden overeenkomstig het Handboek Inrichting Openbare Ruimte (HIOR) uitgevoerd.

Waterkwaliteit
Ter plaatse van het projectgebied is geen gescheiden rioolsysteem aanwezig. Het hemelwater afkomstig van de daken van de woningen (schone oppervlakten) en de wegen en parkeervoorzieningen zal respectievelijk direct worden geloosd op het oppervlaktewater en worden geïnfiltreerd.

Met het ontwerp van de nieuwbouwwoningen wordt rekening gehouden met uitloogbare materialen. Deze materialen zullen in de bouw niet worden gebruikt voor delen van de woningen die in contact met hemelwater kunnen komen.

Grondwater
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bedraagt circa. NAP -0.1/-0.2 m en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) circa. NAP -0.45/-0.50 m (gemeentelijke informatie). Uit de verkennend bodemonderzoeken behorende bij dit project blijkt dat de grondwaterstand op circa 2,1 meter beneden maaiveld (of lager) is gelegen Het initiatief is hiermee niet van invloed op de verschillende grondwateraspecten zoals: kwaliteit, stand en stroming.

Veiligheid
In het projectgebied is geen waterkering aanwezig waardoor veiligheid hier niet aan de orde is. Wel zijn in de nabijheid van het projectgebied enkele watergangen aanwezig. Het gaat hierbij om: een primaire watergang die parallel aan de Einsteindreef is gelegen en tertiaire watergangen die ten westen van het projectgebied zijn gelegen. De primaire watergang heeft een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de sloot. Voor tertiaire watergangen geldt een beschermingszone van twee meter breed. Binnen deze zones is de Keur van het waterschap van toepassing. Het plan voorziet niet in bebouwing binnen deze zones en heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de aanwezige primaire watergang en overige watergangen.

In de berm tussen de Rio de Janeirodreef en de watergang om het sportpark bevindt zich een persleiding. Deze persleiding transporteert het vuilwater van het sportcomplex richting het gemengd stelsel in de Belo Horizontedreef. Dit tracé wordt vrijgehouden van obstakels.

Conclusie
Watercompensatie is noodzakelijk, omdat binnen het project 6811 m2 (meer dan 500 m2) extra verhard oppervlak zal worden gerealiseerd. Hierdoor bedraagt de wateropgave 306 m3. In het projectgebied is door bodemonderzoek komen vast te staan dat het grondwater zich op 2,1 meter beneden maaiveld bevindt waardoor infiltratie een reële optie is. Binnen het project zullen wadi's worden aangelegd om aan de gestelde watercompensatie te voldoen.

Uitloogbare materialen zullen niet worden toegepast in delen van de woningen die in contact kunnen komen met hemelwater. Het schone water van deze delen wordt direct op het oppervlaktewater geloosd. Het hemelwater van de infrastructuur zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee wordt aangesloten bij het afkoppelingsbeleid van het Hoogheemraadschap.

Tot slot heeft het initiatief geen invloed op de veiligheid van waterkeringen en grondwateraspecten. Binnen de beschermingszone van de nabijgelegen watergangen worden geen woningen gerealiseerd. Deze stroken blijven beschikbaar voor het onderhoud aan deze watergangen.

Het initiatief heeft hiermee geen negatieve effecten op de huidige waterhuishouding. Water vormt geen belemmering voor de doorgang van het project. negatieve effecten op de waterhuishouding.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP is opgenomen dat Utrecht in 2030 CO2-neutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energie behoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energie prestatie. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale

component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoogkwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

Plansituatie
De beoogde ontwikkelingen richt zich op vele onderdelen binnen het begrip duurzaamheid, met uiteindelijk doel woningen te creëren die langdurig haar waarden blijven houden.

Met de ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt, die ambitieuzer zijn dan de voorschriften voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit. Deze afspraken zijn gebaseerd op het Beleidskader Integrale Woningkwaliteit van de gemeente Utrecht en op het convenant voor het stimuleren van het gebruik van FSC-gecertificeerde producten, dat is afgesloten tussen de Gemeente Utrecht en FSC-Nederland.

Voor de planontwikkeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: (Deze uitgangspunten kennen een hoger ambitieniveau op het gebied van duurzaamheid dan het bouwbesluit, het beleidskader integrale woonkwaliteit en bóven het convenant FSC)

  • Trias Energetica als basisfilosofie (stap 1: verminder de energievraag, stap 2: gebruik van restenergie uit de woning, 3: vermijden van fossiele brandstoffen).
  • Zo veel mogelijk toepassen van eenvoudige en beproefde technieken om de wettelijke EPC te halen.
  • Pas daarna toepassen van aanvullende installaties om de energiebehoefte verder te verlagen.
  • De energiemeter is een belangrijkere leidraad voor energiezuinigheid dan de EPC berekening.
  • Gebruik van onderhoudsarme materialen.
  • Een gemiddelde EPC prestatie die hoger ligt dan de wettelijke norm.
  • Veel aandacht voor de isolatiewaarde van de 'schil' van de woning.
  • Tijdens de bouw wordt de kwaliteit van de uitvoering gecontroleerd met infrarood metingen en met luchtdichtheidsmetingen.

Naast deze toepassingen wordt aan de kopers van de woningen duurzame pakketten aangeboden die de EPC van de woningen verder verlaagt. Voor dit pakket zijn geen aanpassingen nodig in de woningschil, maar worden een aantal technische voorzieningen toegevoegd. Bij het vaststellen van het duurzame pakket (het aanvullende pakket nadat de minimale EPC is aangetoond) wordt gestuurd op het verlagen van de energie lasten. Voorbeelden van aanvullende voorzieningen die frequent in een duurzaam optiepakket worden gekozen zijn zonnecollectoren gecombineerd met een buffervat voor opgewarmd water, warmteterugwinning uit douchewater of photovoltaïsche cellen voor het opwekken van elektriciteit.

5.12 Archeologie


Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.

Archeologie in het plangebied en conclusie
Het plangebied Mesos Overvecht, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met archeologische verwachting (groen) en deels in een gebied zonder archeologische verwachting (wit).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPMESOSOVERVECHT-VA01_0012.png"

De archeologische verwachting is gebaseerd op de ligging op de stroomrug waar bewoningsresten uit de prehistorie en Middeleeuwen verwacht kunnen worden (zie bijlage).

Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 50 cm. archeologievergunningplichtig zijn. Het gebied zonder archeologische verwachting is niet archeologievergunningplichtig.

Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport aantonen (in de bijlagen is archeologisch onderzoek opgenomen) of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien er sprake is van archeologische waarden, moet de initiatiefnemer deze laten opgraven. Indien hier geen sprake van is, zal het plangebied middels een selectiebesluit archeologisch worden vrijgegeven. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht (030-2863990).

5.13 Kabels en leidingen

Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn. Wel geldt er een straalpad. De maximale bouwhoogte binnen deze zone dient minder dan 59 meter ten opzichte van NAP te bedragen. De beoogde nieuwbouw blijft daar ruim onder.

5.14 Kwaliteit van de leefomgeving

Het plan zal getoetst worden aan de bepalingen die zijn opgenomen in het 'Handboek inrichting openbare ruimte (Hior)'. De inrichting van het gebied zal conform dit beleid worden uitgevoerd waardoor het plan naar verwachting op het gebied van sociale veiligheid geen belemmeringen zal ondervinden. Vanwege de nieuwbouw van woningen zal de sociale veiligheid voor de omgeving, waaronder het fietspad, toenemen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Deze planontwikkeling heeft betrekking op een particuliere integrale gebiedsontwikkeling die uit twee fasen bestaat. In de eerste fase van het project wordt het gebied aan de noordelijke kant van het projectgebied ontwikkeld terwijl in fase 2 het zuidelijk deel aan de beurt is.

Utrecht behoort al jaren tot een van de aantrekkelijkste steden om te wonen en wordt gekenmerkt door een gunstige sociaal-economische positie. De stad zal in de toekomst nog verder groeien. Ondanks deze positieve uitgangspunten, blijkt uit de Utrecht Monitor 2013 dat de gevolgen van de economische crisis ook Utrecht niet ongemoeid laten. De huidige woningmarkt dwingt dan ook tot een realistische benadering voor wat betreft het bouwprogramma, de faseerbaarheid en de prijs/ kwaliteitsverhouding. Deze gefaseerde ontwikkeling met de beoogde ruime grondgebonden eengezinswoningen met privétuinen, speelt in op de huidige economische ontwikkeling. De faseerbaarheid van het plan versterkt de afzetbaarheid van de woningen, omdat de woningaantallen per fase kunnen worden afgestemd op de marktbehoefte van dat moment. De beoogde categorie woningen is bovendien beperkt aanwezig in Overvecht.

De zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling maakt dat het risico op planschade voor de omgeving als laag wordt beoordeeld. Eventuele planschadeverzoeken zullen conform de geldende procedure worden afgehandeld. In de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Timpaan, waarin tevens een regeling treffen over de afhandeling van planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, wordt het gemeentelijke kostenverhaal als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro verzekerd. Onder het kostenverhaal valt ook het verhaal van de kosten voor de door de gemeente uit te voeren aanpassingen van de openbare ruimte. In deze overeenkomst worden daarnaast zaken geregeld die niet in een bestemmingsplan kunnen worden vastgelegd. Hierbij kan in dit geval gedacht worden aan afspraken over de inrichting van de toekomstige openbare ruimte en de ontsluiting voor de naastgelegen sportclub.

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is en de realisatie van het plan is gewaarborgd. Omdat het gemeentelijke kostenverhaal in de anterieure overeenkomst is geregeld, is het opstellen van een exploitatieplan volgens de grondexploitatiewet niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze uitbreiding van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de afname van de verkeersaantrekkende werking van het plan en omdat de wijkontsluiting gelijk blijft, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, heeft de provincie bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Met inachtneming van de watertoets vormen de wateraspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar de bijlagen.

6.2.2 Inspraakresultaten

Na een inspraakperiode is op 13 januari 2009 voor het Ziekenhuisterrein Mesos een Nota van Uitgangspunten (NvU) door het college vastgesteld.

De Nota van Uitgangspunten geeft een globaal kader met verschillende mogelijkheden voor de uitwerking. Het kader is opgesteld op basis van de (met name groene) kwaliteiten van de locatie en beschrijft verschillende varianten. Echter, sinds de vaststelling van de NvU is de marktsituatie sterk veranderd. Hierdoor is een aantal aanpassingen ten opzichte van de vastgestelde NvU toegepast om te komen tot een haalbare ontwikkeling. De voornaamste verschillen betreffen:

  • De begrenzing van de woonbuurten wordt iets verruimd. Dit heeft enerzijds te maken met de verandering van het programma waardoor meer ruimte nodig is om een haalbaar plan te realiseren en anderzijds met de wens om meer waardevolle bomen in de centrale ruimte te behouden.
  • Het programma verschuift van een mix van appartementen en grondgebonden woningen naar een woonbuurt met grondgebonden koopwoningen. In het schetsplan van Timpaan worden twee min of meer gelijke woonbuurten gemaakt met een gemiddelde dichtheid. Het aantal woningen is daarmee teruggebracht van 350-500 woningen naar circa 210 woningen.
  • De percentages openbaar groen die in de NvU werden gesteld, worden niet gehaald. Deze percentages waren realistisch bij de eerder beoogde hogere gestapelde woningbouw. Grondgebonden woningen nemen meer ruimte in beslag waardoor een verschuiving plaatsvindt van openbaar naar privé groen.
  • De in de NvU gevraagde landmark is gezien de huidige marktsituatie niet meer realistisch. Er dient wel aandacht te worden besteed aan de presentatie van de nieuwe wijk naar de Einsteindreef.

Indien vraag naar appartementen alsnog aantrekt, kunnen langs de zone van de Einsteindreef alsnog appartementen worden opgericht. Dit heeft tot gevolg dat het aantal woningen iets toeneemt en een stevigere presentatie langs de Einsteindreef kan worden gerealiseerd.

Het woonmilieu dat gerealiseerd gaat worden is niet uniek in Overvecht, maar is wel een gewenste toevoeging om de woningdifferentiatie te vergroten. Het plan sluit in hoofdlijnen aan op de gevraagde structuur; er worden twee woonbuurten gemaakt en de groene dragers van het plan (de groene lanen rond de sportvelden, de nabijgelegen straat en de centrale as) worden gerealiseerd of in stand gehouden. Gelet op de afname in bouwhoogte en de verminderen van het aantal woningen, is er geen aanleiding om opnieuw met het plan te participeren.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.2.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders me inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen, zodat er ondanks de globaliteit van de bestemming, een goed samenhangend gebied wordt gebouwd.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en bebouwingsmogelijkheden. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel(qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter (op detailniveau) aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren. Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen onder andere de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten
    In gebieden die alleen globale eindbestemmingen kennen en waar dus bouwblokken en stratenpatronen niet voorkomen, is het van belang om nadere eisen te kunnen stellen om een (samenhangend) straat- en bebouwingsbeeld te realiseren.
  • Verkeersaspecten
    De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen van overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen.
  • Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
    Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen onnodige hinder ondervinden van de ontwikkelingen op nabijgelegen percelen. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld de plaats en het aantal parkeerplaatsen van belang zijn voor de verkeersveiligheid maar ook voor de beperking van hinder voor omwonenden.

7.3 Artikelsgewijze toelichting

In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.

Artikel 1 en Artikel 2 bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.

Artikel 3 Groen
De bestemming Groen is bedoeld voor de bestaande en nieuwe groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. In deze bestemming is ook waterbeheer en waterberging mogelijk. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Deze bestemming biedt enerzijds bescherming ter behoud van belangrijke bestaande groenvoorziening, waaronder de groene dragers van het plangebied, maar geeft anderzijds ook de nodige flexibiliteit voor de beoogde herindeling.
Rondom de woningen van de bestemming 'Wonen' kan in beperkte mate worden gebouwd. Hierdoor kunnen verspringingen in de voorgevels als gevolg van een dwarskap, erkers of andere architectonische verbijzonderingen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.
Rondom de woningen van de bestemming 'Wonen' kan in beperkte mate worden gebouwd. Hierdoor kunnen verspringingen in de voorgevels als gevolg van een dwarskap, erkers of andere architectonische verbijzonderingen worden gerealiseerd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.

Artikel 6 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering van het buiten het plangebied gelegen water (zuiden) door middel van een bouwbeperking met afwijkingsbevoegdheid en een omgevingsvergunningenstelsel.

Artikel 7 Wonen

Voor fase 1 wordt een gedetailleerde bestemming gehanteerd waarin duidelijk aangegeven wordt welke bouwmogelijkheden er zijn. Er is sprake van een (min of meer) gesloten bouwblok waarbij het parkeren voor bewoners aan de binnenzijde van het bouwblok plaatsvindt. Parkeren voor bezoekers dient in de centrale zone gerealiseerd te worden. De woningen zijn daarmee uitsluitend via de binnenzijde van het bouwblok met de auto te bereiken.
Om eenduidigheid in de bebouwing te behouden, is de regel opgenomen dat na eerste oprichting van de woningen er geen ingrijpende wijzigingen meer in de hoofdbebouwing mogelijk zijn. Behoudens ondergeschikte verbouwingen, zoals een dakkapel of aanbouw, dient de opzet (bouwdiepte en kapvorm) van de hoofdbebouwing gerespecteerd te blijven. Voor bijbehorende bouwwerken (aangebouwde en vrijstaande) is de standaardregeling opgenomen.

Geluidonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend gevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit hogere waarde. Voor het geluidsaspect is daarom in Artikel 9 de regel opgenomen dat een omgevingsvergunning bouwen voor een te bouwen geluidsgevoelige bestemming aan de voorwaarden van het besluit hogere waarde moet voldoen dan wel dat vaststaat dat de voorkeurswaarde op de gevel(s) niet wordt overschreden.

Artikel 8 Woongebied

Binnen de bestemming 'woongebied' zijn woningen mogelijk en is ook ruimte voor een maatschappelijk functie met maximaal 25 personen. De details van het gebied worden later bekend, na afronding van het ontwerpproces. Dit betekent dat binnen de kaders zoals omschreven in de planbeschrijving met enige flexibiliteit rekening gehouden moet worden en daarom is de globale bestemming 'Woongebied' opgenomen. Deze bestemming biedt op hoofdlijnen kaders aan de bouw en geeft een directe bouwtitel zodat omgevingsvergunningen bouwen direct aan de bestemmingsregels getoetst kunnen worden. Om sturing te behouden, kunnen burgemeester en wethouder echter wel nadere eisen aan de omgevingsvergunning bouwen opleggen.

Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van het wonen en openbare ruimte toegestaan, zoals onder andere tuinen, erven, aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven, ontsluitingswegen, paden, (gebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterbeheer en waterberging.

Bebouwing
In de regels zijn in samenhang met de verbeelding op hoofdlijnen voorwaarden geformuleerd betreffende de hoofdbebouwing van de woningen, aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen het hele woongebied mogen woningen en een maatschappelijke voorziening worden opgericht waarbij voor het grootste deel van het gebied een maximale bouwhoogte geldt van 11 meter.
Parallel aan de Einsteindreef is een hogere bebouwing tot maximaal 14 meter mogelijk. Deze hogere bebouwing is opgenomen om eventueel appartementengebouwen en maatschappelijke voorziening te realiseren. Deze gebouwen mogen dieper worden dan de eengezinswoningen. In afwijking van het uitgangspunt dat gebouwen mogen worden onderkelderd, mag de parkeergarage van deze bebouwing ook gedeeltelijk buiten het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor de parkeergarage gelden wel aanvullende voorwaarden zoals een maximale hoogte boven het maaiveld en maximale diepte van het gebouw.

Verkeer
Op de verbeelding zijn twee aanduidingen 'relatie' opgenomen in verband met de aan te leggen straten in het woongebied. De ontsluiting van het autoverkeer van het woongebied dient binnen de zone van deze relaties en via de centrale zone plaats te vinden. Vanaf de aanduiding mag de as van de weg 15 meter naar beide zijden verschoven worden. Tussen de twee aangeduide relaties, kunnen nog maximaal twee straten worden aangelegd om de relaties onderling te verbinden.

Nader eisen
Via de nadere eisen, de exploitatieovereenkomst en het op te stellen inrichtingsplan kan waar nodig nog sturing worden gegeven aan de inrichting van het gebied. De nadere eisen worden opgenomen om te zorgen voor een heldere ruimtelijke structuur, een goede samenhang van het straat en bebouwingsbeeld, een goede ruimtelijke kwaliteit en overgang naar de omgeving. Daarvoor is het van belang dat het gebied qua opzet en verkaveling aansluit op de bebouwing en de omgeving en er sprake is van een goede locatie voor de parkeervoorzieningen en verkeersontsluitingen.

Meer specifiek dient hierbij rekening te worden gehouden met:

  • De beoogde groene dragers in het gebied en de afstand van de woningen tot deze groene dragers.
  • Eenheid in bebouwingsbeeld en bebouwingsstructuur van het plangebied alsmede de oriëntatie van de woningen. Onder andere kunnen nadere eisen worden gesteld zodat heldere en alzijdige bouwblokken ontstaan met de voorzijden van de woningen aan de buitenzijde van de bouwblokken. Hierbij is van belang dat langs de woonstraten, de sportvelden, de Paranádreef en de centrale zone de bebouwing in één lijn staat (waarbij de voorgevels onderling wel enigszins kunnen verspringen al dan niet door bijvoorbeeld architectonische verbijzonderingen of erkers).
  • De presentatie van de nieuwe wijk naar de Einsteindreef. Ter plaatse van de Einsteindreef is een flexibelere rooilijn mogelijk, maar per woonblok dient de de bebouwing in één lijn staat (waarbij de gevels onderling wel enigszins kunnen verspringen).
  • De orthogonale structuur van de wijk Overvecht.
  • Parkeren voor bewoners zo veel mogelijk binnen de bouwblokken wordt opgelost en parkeren zo min mogelijk in het openbare gebied plaatsvindt (minimaal 1 per woning aan de binnenzijde van de bouwblokken en het overige bewonersparkeren langs de woonstraten; bezoekersparkeren in de centrale zone).
  • Zowel de woningen, de maatschappelijke voorziening en het buurtje dat ze samen vormen, moeten goed kunnen functioneren. De locatie van de maatschappelijke voorzieningen, de situering, de minimale en maximale afmeting van die bebouwing en de aanwezigheid van een bijbehorende (binnen)tuin spelen daarbij een rol.
  • Een helder stratenpatroon zonder dat achtergevels en achtertuinen aan de openbare weg grenzen.
  • Geen auto-ontsluiting van de woningen rechtstreeks op de Paranádreef maar via de woonstraten/centrale zone.

Geluid en parkeren
Voor de geluids- en parkeeraspecten wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij artikel 7.

Artikel 9 Overige regels

Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met de ontheffing Hogere waarde.

Artikel 10 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid

Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloopnieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.

Artikel 11 Antidubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten en de ruimte tussen bouwwerken.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen omtrent de in het gebied geldende geluidzone industrie en een vrijwaringszone ten behoeve van het over het plangebied lopende straalpad. Deze bepaling stelt grenzen aan de bebouwingsmogelijkheden.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor een initiatiefnemer en geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om die mogelijkheden toe te kennen. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een afwijking van maten, afmetingen en percentages.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.

Artikel 16 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 17 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.4 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

7.5 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijgebouw is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is ook mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning bouwen wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen voor bouwen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning, het betreffende bouwwerk niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.