Plan: | Kanaalweg 59, Transwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPKANAALWEG59-VA01 |
Kondor Wessels Projecten (KWP) is voornemens om 167 woningen te realiseren rondom een nieuw uit te graven binnenhaven. Naast woningbouw zal er een horecavoorziening aan de haven gerealiseerd worden. Het plan wordt gerealiseerd op het perceel Kanaalweg 59 te Utrecht (hierna: plangebied). Het plangebied grenst aan het Merwedekanaal en is gelegen tegenover de woonwijk Parkhaven.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied Kanaalweg 59 ligt tussen het Merwedekanaal, de panden Koningin Wilhelminalaan 3 en 5, het Defensieterrein en een hulpwarmtecentrale (HWC). De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,5 hectare. Figuur 1 geeft deglobale ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Onherroepelijk | |
Actualisering diverse gebieden | 31 oktober 2013 | 15 oktober 2014 | |
De bestemming voor het plangebied is op basis van dit bestemmingsplan Bedrijventerrein -1
De voor Bedrijventerrein -1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: bedrijven en activiteiten, waar dit specifiek is aangeduid uitsluitend voor bedrijven uit de in bijlage genoemde categorieën ter plaatse van de aanduiding 1 tot en met 3.2 'bedrijf tot en met categorie 3.2.
De belangrijkste bebouwingsbepalingen zijn:
Omdat op het moment van het opstellen van het actualiseringsplan de voorgenomen ontwikkeling nog onvoldoende concreet was, is deze niet meegenomen in het actualiseringsplan. De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de vigerende voorschriften voor wat betreft de bestemmingen, bouwgrenzen en maximaal toelaatbare bouwhoogte.
Om het bouwplan (167 woningen en een horecapand) inclusief herinrichting buitenruimte (waaronder een nieuw uit te graven haven, herinrichting van een deel van de zone waarin de Kanaalweg ligt, aanleg parkeerplaatsen) te realiseren dient een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan te worden opgesteld waarin e.e.a. planologisch en juridisch mogelijk wordt gemaakt.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Op verschillende bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken gedaan die van belang zijn voor de ontwikkeling op Kanaalweg 59. De belangrijkste conclusies van de relevante beleidskaders worden hier weergegeven.
De structuurvisie Randstad 2040 kent een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd. Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht betekent dit dat ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, dienen te worden gebouwd. Het Rijksbeleid is van een te hoog abstractiebiveau om op de ontwikkeling van deze binnenstedelijke locatie toe te passen. Wel dient op basis van het Rijksbeleid getoetst te worden of de voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ladder van duurzame verstedelijking. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.
In trede 1 wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnen stedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag.
Alleen wanneer die behoefte in trede 1 is aangetoond, is trede 2 aan de orde: Kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden?
Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 (bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) aan de orde.
Betekenis voor het plangebied
De ontwikkeling in het plangebied heeft in hoofdzaak betrekking op woningbouw. In de provinciale ruimtelijke structuurvisie heeft de provincie Utrecht de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen en uitgewerkt in de Utrechtse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Voor de toetsing van dit beleid wordt daarom verwezen naar onderstaande paragraaf 2.3.2. Voor de ontwikkeling van Kanaalweg 59 zijn uitsluitend trede 1 en trede 2 aan de orde.
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht belangrijk is als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsectore Life Sciences.
Er is sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte. Deze ontwikkeling leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. Het betreft een braakliggende binnestedelijke locatie. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waar het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.
De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. In paragraaf 2.3.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
De PRV richt zich op het ruimtelijk beleid in de gehele provincie en omvat verschillende onderdelen binnen de ruimtelijke ordening. In deze paragraaf wordt volstaan met de voor dit bestemmingsplan relevante thema's. Dit zijn achtereenvolgens Verstedelijking en Wonen.
Verstedelijking
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder) De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en elkaar te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk. De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit.
De provincie geeft aan dat we in de kenniseconomie op een andere manier wonen en werken. De nabijheid van elkaar versterkende creatieve functies wordt steeds belangrijker. Dat heeft consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling van het land. De steden spelen hierin een steeds belangrijkere rol. In de provincie geldt dat vooral voor Utrecht en Amersfoort, maar ook voor de kleinere steden en dorpen. Functiemenging draagt bij aan de vitaliteit van het stedelijk gebied. Een groot accent bij verstedelijking ligt op de binnenstedelijke opgave.
Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 2.2.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Trede 1: Kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte
De provincie Utrecht heeft ABF Research gevraagd een nieuwe prognose te maken van de ontwikkeling van de bevolking, huishoudens, de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag 2010-2025 met een doorkijk naar 2040. Vorenstaande is gevat in het rapport 'Verkenning kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte provincie Utrecht' van februari 2011.
Kwantitatief
In de kwantitatieve prognose groeit de voorraad tussen 2010 en 2020 met gemiddeld 4.600 woningen per jaar. Het lagere bouwprogramma (in vergelijking met de bouwproductie van voor de crisis) drukt de groei van de huishoudens echter niet. Dit komt door de nu nog jonge bevolkingsopbouw en een economisch aantrekkelijk klimaat dat jonge vestigers aantrekt. De lager geplande groei van de voorraad en de groeiende behoefte zorgen in deze prognose voor een stijgend woningtekort. Daardoor ligt het woningtekort in 2010 op 18.000 woningen en stijgt dit naar 46.000 woningen in 2025 en naar 76.000 woningen in 2040. In relatieve zin loopt het tekort op van circa 4% in 2010 naar 8% in 2025 en 13 % in 2040.
De gemiddelde groei van het aantal huishoudens en van de gewenste voorraad is tussen 2010 en 2025 in de hele provincie Utrecht circa 16%. De woningvoorraad groeit met 11%. Tussen 2010 en 2025 groeit het woningtekort met circa 28.000 wat op een groei van het tekort van 250% uitkomt.
In absolute zin is het tekort in het stadsgewest Utrecht het meest omvangrijk. Het provinciale tekort bestaat namelijk voor bijna 60% uit het tekort van het stadsgewest Utrecht. Tussen 2020 en 2025 lopen de tekorten in vooral de stadsgewesten Utrecht en Amersfoort flink op. De oorzaak van de groei van het tekort ligt enerzijds in de sterke groei van het aantal huishoudens in het stadsgewest Utrecht en anderzijds in de lagere groei van de woningvoorraad.
Ook in de regionale woningmarktmonitor (BRU, 2013) is opgenomen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 moet groeien met 61.000 woningen om woningtekort niet verder te laten groeien:
"Afgeleid van de verwachte groei van het aantal huishoudens neemt de woningvraag in de regio toe tot afgerond 374.400 woningen in 2030. Een 20% hogere vraag dan in het basisjaar 2012. Afgeleid van de verwachte groei van het aantal huishoudens neemt de woningvraag in de regio toe tot afgerond 374.400 woningen in 2030. Een 20% hogere vraag dan in het basisjaar 2012. Om het procentueel woningtekort niet verder te laten toenemen – niet hoger dan 4,1% van de woningvoorraad - zal de woningvoorraad mee moeten groeien naar 359.600 woningen in 2030. Dat zou betekenen dat de regionale woningvoorraad in de periode 2012-2030 met 61.000 woningen" moet groeien."
In de provinciale ruimtelijke structuurvisie (2013) is voor de regio Utrecht een woningbouwprogramma van ruim 40.000 (2013-2028) woningen opgenomen, gebaseerde op mogelijke ontwikkellocaties en verwacht ontwikkeltempo. Er wordt hierbij opgemerkt dat met dit voorgenomen programma het tekort hoog zal blijven. Dit klopt met de behoefte van 61.000 woningen, zoals die uit de regionale woningmarktmonitor blijkt.
Voor de gemeente Utrecht wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 27.750 woningen. Van dit programma zijn 22.750 woningen in het stedelijk gebied gesitueerd, waarvan ongeveer de helft in de Vinex-locatie Leidsche Rijn (11.500 woningen). De andere helft van het programma binnen de rode contouren is voorzien in diverse kleinere en grotere projecten.
Kwalitatief
Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar voor die doelgroep aangepaste woningen en woningen met zorg. De gemeente Utrecht wil tevens het tekort aan studentenhuisvesting terugdringen. De ambitie is om 4000 woningen voor studenten en starters toe te voegen door middel van nieuwbouw en transformatie, zowel permanent als tijdelijk.
De kwalitatieve invulling van het bouwprogramma (2010-2025) wordt bepaald door de inkomensontwikkeling, de woonvoorkeuren en de vraaggestuurde beleidsoptie waarin de woonconsument centraal staat. De vraaggestuurde benadering zorgt voor een nieuwbouwpakket dat de doorstroming optimaliseert waardoor huishoudens ook in de voorraad optimaal bediend worden. Het vraaggestuurde nieuwbouwprogramma toont tussen 2010 en 2025 de grootste toename in het Buitencentrum (28.000 woningen) en het Dorpse woonmilieu (17.000). De overige woonmilieus (Centrumstedelijk, Groenstedelijk en Landelijk wonen) zitten op een omvang rond de 8.500 nieuwbouwwoningen. Binnen het huursegment is het programma voor de middeldure huur het omvangrijkste (19.000), gevolgd door het dure huursegment (13.000). In de koop is de omvang van het duurste segment het grootste (19.000), gevolgd door het middeldure segment (14.000). Wordt het vraaggestuurde programma vergeleken met het pakket gereedgekomen woningen uit het verleden dan zou in de toekomstige nieuwbouw meer aandacht voor de huursector gewenst zijn.
Conclusie
60% van het kwantitatieve tekort aan woningen in de provincie Utrecht komt voor rekening van het stadsgewest Utrecht. Verder blijkt dat nog behoefte bestaat aan Centrum stedelijke woonmilieus. Gezien vorenstaande kan geconcludeerd worden dat zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin behoefte bestaat aan de woningbouw die mogelijk wordt gemaakt binnen het plangebied Kanaalweg 59.
Trede 2: Bestaand stedelijk gebied
Uit de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat de ruimtevraag bij voorkeur dient te worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Vaststaat dat de ruimtevraag in dit geval wordt opgevangen door herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt in de zogenaamde Merwede kanaalzone. Dit gebied wordt gekenmerkt door verouderde bedrijfslocaties die, vanwege hun ligging op korte afstand van het centrum van Utrecht een grote potentie hebben om te transformeren naar een stedelijk woongebied. Thans ligt het terrein braak en vormt als een inbreidingslocatie op een voormalig industriegebied in het stedelijk gebied van Utrecht. De transformatie van het gebied kan een impuls vormen voor de gewenste transformatie van het omliggende gebied.
Conclusie
Met de bouw van circa 167 woningen kan de locatie flink bijdragen aan de vraag naar binnenstedelijke woningbouw in de stad en in de regio. Woningbouw op deze locatie verbindt het Stationsgebied, het Jaarbeursterrein en Dichterswijk met Transwijk en Kanaleneiland.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Betekenis voor plangebied
De relevante regels uit de PRV 2013 voor dit bestemmingsplan betreffen:
Artikel 2.10 sub 3, waarin is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie. In paragraaf 5.11 wordt hier nader op ingegaan.
Artikel 3.1 sub 3, waarin is opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Voor deze beschrijving wordt verwezen naar de planbeschrijving in hoofdstuk 4.
Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Daarbij wordt uitgegaan van drie kernkwaliteiten van de stad, die in de structuurvisie zijn uitgewerkt in drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
De perspectieven zijn deels vertaald naar ambities voor de korte en middellange termijn (2015) in het ontwikkelingsbeeld 2015. Van toepassing op het plangebied is het perspectief De Markt, met als doelen het stimuleren van de economische vitaliteit in Utrecht in stedelijke regionale en landelijke context en het vergroten van de herkenbaarheid van de kernkwaliteit door o.a. het ontwikkelen van een (bijbehorend) hoogstedelijk milieu. Het plangebied is daarbij aangewezen voor “Hoogstedelijke ontwikkelingen met het accent op wonen”. Door de situering van het plangebied tussen snelweg en het centrum kan juist hier een hoogstedelijk milieu vorm krijgen met intensievere bebouwing, architectonische vormgeving van de openbare ruimte en nadruk op OV-ontsluiting. Het ontwikkelen van een hoogstedelijk milieu vraagt om intensief grondgebruik, hoogbouw, gebouwde parkeervoorzieningen, wonen boven bedrijven en winkels en een openbare ruimte met een architectonische vormgeving als onderdeel van de ontwerpopgaven in deze gebieden.
Betekenis voor het plangebied
In de Structuurvisie wordt aangegeven dat de kracht van Utrecht nauw verbonden is met een aantal kernkwaliteiten. Eén daarvan is de stad als randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. Dit is het perspectief de "markt". Het perspectief De Markt wil ruimte bieden aan die functies van de stad die bijdragen aan een typisch hoogstedelijk milieu en de economische vitaliteit van de stad
Voor een aantal gebieden zijn gebiedsperspectieven 2030 opgesteld. Het betreft onder andere de Merwedekanaalzone, waar de inzet gericht is op het versterken van de woonfunctie via transformatie en intensivering. Hierdoor zal een sterke menging van functies ontstaan. Voor de periode tot 2015 wordt ingezet op het toevoegen van stedelijke woonmilieus. Het gebied dat in de Structuurvisie als Marktperspectief wordt aan gegeven, transformeert zich van stadsrandzone naar binnenstedelijk gebied. Verstedelijking zal vooral binnen deze zone plaatsvinden. Intensivering van ruimtegebruik, mengen van functies, verdichting, aanpassen van de inrichting van openbare ruimte en hoogbouw, zijn de instrumenten die kunnen worden ingezet.
In augustus 2005 heeft de Utrechtse gemeenteraad de visie Merwedekanaalzone vastgesteld. In de Merwedekanaalzone bevinden zich veel bedrijven, hetgeen het gevolg is van de oorspronkelijke ligging van de zone aan de rand van de stad. Met de bouw van wijken als Oog in Al, Transwijk en Kanaleneiland is de Merwedekanaalzone meer in de stad komen te liggen en met de komst van Leidsche Rijn zelfs centraal in de stad. Ten tijde van vaststelling van de visie is de zone gekarakteriseerd als relatief extensief gebied, dat gezien zijn ligging vraagt om verandering en intensivering. Bovendien vormt de Merwedekanaalzone op veel plekken een barrière in de stad tussen wijken. De opgave is dan ook om de barrièrewerking van de Merwedekanaalzone om te buigen naar verbindingszone tussen wijken en buurten. Om initiatieven, die een bijdrage kunnen leveren aan de gewenste transformatie, te kunnen toetsen is de Visie Merwedekanaalzone opgesteld, die een ruimtelijk functioneel kader moet vormen.
De Merwedezone kan voor Utrecht voorzien in de opgave gesteld intensiveren, combineren en transformeren. Daarbij zijn devolgende uitgangspunten van belang:
Betekenis voor het plangebied
In de Visie Merwedekanaalzone behoort het plangebied tot deelgebied 4 'stedelijk wonen'. Hiervoor is aangegeven dat de zone langs het Merwedekanaal zal transformeren. Het deelgebied 4 zal gaan transformeren tot stedelijk woongebied. Het gebied heeft vele potenties die momenteel niet tot uitdrukking komen in het gebied. De potenties komen voort uit de ligging midden in de stad, de nabijheid van het station, de goede bereikbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het kanaal. Een stedelijk karakter sluit goed aan bij de aanwezige potenties. De stedelijkheid zal tot uiting moeten komen in dichtheid van de bebouwing, de hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en de functiemenging langs het kanaal. In hoofdlijnen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het dynamisch stedelijke masterplan (DSM) is een interactieve visie voor de stedelijke herontwikkeling in Utrecht. De traditionele grootschalige gebiedsontwikkeling maakt plaats voor een kleinschaliger en organischer aanpak. De gemeente zoekt andere manieren om stedelijke ontwikkeling te stimuleren. Zoals transformatie en herontwikkeling van braakliggende locaties, het geven van ruimte aan experimenten om (binnen) stedelijke herontwikkeling te versnellen en het opbouwen en delen van kennis over de mogelijkheden. De thema's hergebruik van panden, kleinschalig opdrachtgeverschap, tijdelijke invulling van locaties en studentenhuisvesting staan centraal.
Het digitale Stadsdebat heeft het DSM kleur gegeven. De talloze voorstellen, ideeën en opmerkingen die zijn aangedragen door de stad bevestigen het beeld dat deze gebieden sterk in betekenis kunnen groeien voor de bestaande stad en haar inwoners. Met het DSM richt de gemeente zich op initiatieven waarvan verwacht wordt dat die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. De gemeente ziet voor zich zelf daarbij vooral een faciliterende rol.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied maakt deel uit van de Merwedekanaalzone. Utrecht wil op een aantal binnenstedelijke transformatielocaties, zoals bijvoorbeeld de Veemarkt, het Cartesiusdriehoek en de Merwedekanaalzone tussen de zes- en tienduizend woningen bouwen. Vooral voor studenten, starters en gezinnen die in de stad willen wonen. Woningen waarvan de bewoners in de eerste plaats gebruik zullen maken van de voorzieningen in de stad, maar ook van nieuwe stedelijke en groene ruimtes, van culturele hotspots in oude bedrijfsgebouwen en van creatieve werkgelegenheid die tussen de woningen ontstaat.
De doelstelling van de Hoogbouwvisie (2005) is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw. Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied valt op grond van het Wensbeeld 2030 in de Centrale zone. De Centrale Zone biedt de vereiste randvoorwaarden om een goed milieu voor hoogbouw te creëren. Immers, voorwaarde voor het marktperspectief is dat de locaties aansluiten bij de Randstad. De belangrijkste structurerende elementen in dit perspectief zijn de `snelle´ infrastructuur en haar knooppunten: Deltanet, het randstedelijk openbaar vervoernet, het stedelijk HOV net, de OV terminal Utrecht en de knooppunten in de stad. Dat zijn in ieder geval vanuit bereikbaarheidsoogpunt de meest aangewezen locaties voor ruimtelijk functionele ontwikkelingen (zoals kantoren, kennisintensieve bedrijven en het duurdere hoogstedelijke segment van de woningmarkt). Deze locaties zijn voornamelijk gelegen in de Centrale Zone en hier bevinden zich dan ook de plekken zijn waar het inzetten van hoogbouw zijn diensten kan bewijzen.
Ter plaatse is een bebouwingshoogte tot 30 meter mogelijk, met incidentele accenten tot 60 m.
In de Welstandsnota Utrecht van juli 2004, getiteld "De schoonheid van Utrecht", is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. Dit niveau houdt in dat zowel verandering als handhaving van het bebouwingsbeeld mogelijk zijn, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
In verband met een mogelijke ontwikkeling van de zone aan het Merwedekanaal, is dit gebied ook als stimulansgebied aangeduid. Het bijzondere karakter van de kanaalzone leent zich bijzonder goed om te worden versterkt en/of gestimuleerd.
Op 14 januari 2010 heeft de Utrechtse gemeenteraad de woonvisie 2009 - 2019 vastgesteld. In de Woonvisie geeft de gemeente haar visie op het Utrechtse woonbeleid van de komende tien jaar.
De visie krijgt heeft als titel "Wonen in een sterke stad". Utrecht is een sterke stad omdat veel mensen in Utrecht willen wonen en blijven wonen. Dit hangt samen met de aantrekkelijkheid van de stad en haar omgeving, de ligging binnen Nederland en met de economische kracht van de regio. Hierdoor kent de stad wel een grote druk op de woningmarkt.
De Woonvisie geeft aan hoe vanuit het wonen kan worden bijgedragen aan het behouden en versterken van de kracht van de stad. Dit gebeurt door het vergroten van het woningaanbod in Leidsche Rijn en Rijnenburg en door vernieuwing in de bestaande stad. Daarnaast wordt er veel nadruk gelegd op het in beweging krijgen van de verstopte woningmarkt. In de periode 2010-2019 worden er 26.300 woningen aan de voorraad toegevoegd (= 2.630 woningen per jaar).
Bij het in beweging krijgen van de woningmarkt ligt de sleutel voor een belangrijk deel bij het vergroten van het aanbod voor de zogenaamde middeninkomens. Hierdoor wordt er beter tegemoet gekomen aan de woonwensen van deze groep en kan tegelijkertijd de druk op de voorraad sociale huurwoningen worden verkleind.
De visie wil daarbij een duidelijk verbinding leggen tussen het woonbeleid en "Utrecht stad van kennis en cultuur". Dit betekent enerzijds het maken van woonmilieus waarin de werknemers in de Utrechtse kenniseconomie kunnen en willen wonen, en anderzijds meer mensen kansen te bieden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt in combinatie met een gedifferentieerder woningaanbod in de wijken.
Betekenis voor het plangebied
Het plan voorziet in een stedelijk woonmilieu met een fraaie ligging aan het water. Daarnaast wordt voorzien in een gevarieerd woningaanbod waardoor de ontwikkeling voor verschillende groepen van middeninkomens en starters aantrekkelijk is.
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.
De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht. In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is onder andere de ambitie neergelegd voor een groenverbinding langs de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Merwedekanaal.
Betekenis voor het plangebied
De in het plan opgenomen groenstructuur zal na realisatie van het plan passen en onderdeel uit maken van de groene verbinding langs het Merwedekanaal.
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Betekenis voor het plangebied
De in het plan opgenomen groenstructuur zal na realisatie van het plan passen en onderdeel uit maken van de groene verbinding langs het Merwedekanaal. In deze groenstructuur zullen tevens nieuwe bomen aangeplant worden. De bestaande populieren in het plangebied zijn bijna aan het eind van hun levenscyclus, maar zullen grotendeels voorlopig blijven staan.
De gemeente wil van Utrecht dé fiets- en OV-stad van Nederland maken. De introductie van een tramnetwerk in de stad vormt hiervan de motor. Ondanks een forse binnenstedelijke verdichting dient de groei van de automobiliteit te halveren. In de openbare ruimte wil de gemeente een kwaliteitssprong realiseren.
Het Ambitiedocument bevat de mobiliteitsambities van Utrecht en geeft richting aan het mobiliteits- en verkeersbeleid van de gemeente tot 2030. Voor het autoverkeer past het Ambitiedocument de volgende principes toe:
Het ambitiedocument zet in op het terugbrengen van de overlast van het busverkeer in de stad en het verbeteren van de leesbaarheid van het openbaar vervoer voor bezoekers. Ruimte voor groei van het aantal bussen rond de OV-terminal ontbreekt. Daarom is gekozen voor het vergaand bundelen en concentreren van OV-stromen in de stad en waar mogelijk het vertrammen van verbindende OV-corridors.
Het Ambitiedocument wordt verder uitgewerkt in onder andere het Mobiliteitskader. Hierin worden de concrete maatregelen voor de infrastructuurnetwerken van de fiets, openbaar vervoer en autoverkeer nader uitgewerkt. Dit Mobiliteitskader zal te zijner tijd het GVVP vervangen. Een van de onderdelen van Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar vormt het Actieplan Utrecht fietst. Dit actieplan beoogt van Utrecht wereldfietsstad te mane door het fietsgebruik te stimuleren door fietsen gemakkelijker, veiliger en leuker te maken: met comfortabele en snelle fietsroutes, vaker groen bij verkeerslichten, handige en goed bereikbare stallingen, veilige omleidingen en slimme c.q. innovatieve oplossingen.
Betekenis voor het plangebied
De Kanaalweg zal verkeersluw worden gemaakt en zich verder ontwikkelen tot langzaam verkeersroute en hoofdroute voor het fietsverkeer in noord - zuid richting door de stad.
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied valt in het gebied dat in de Bijlage van de Nota Stallen en parkeren is aangeduid als gebied B2 Stedelijk gebied zonder betaald parkeren. Het plan is er echter op gericht het gebied binnen het gebied B1 te brengen, waarvoor lagere parkeernormen gelden. Om aan de voorwaarden uit de nota Stallen en parkeren voor gebied B1 te voldoen dienen in het plangebied extra fietsparkeervoorzieningen te worden gerealiseerd, alsmede voorzieningen ten behoeve van deelauto's. Tenslotte wordt tegelijkertijd met vaststelling van het bestemmingsplan voor het plangebied een besluit genomen om betaald parkeren in te voeren.
Duurzaamheid en klimaat zijn één van de stedelijke ambities. Dit houdt niets meer en minder in dan zorgen dat gebiedsontwikkeling conform het concept van de drie P's (people, planet en profit) tot stand komt. Dat gaat verder dan groen en energiezuinige woningen. De woningen die nu gebouwd worden staan er voor 100 jaar en langer. Centraal in het duurzaam bouwen beleid van de gemeente staat het visiedocument "Duurzaam huisvesten". Daarin verwoordt de bouwinitiatiefnemer zijn visie op de toekomstbestendigheid van de planontwikkeling en de bouwwerken, vast te leggen in een ambitie. Deze visie wordt vertaald naar concrete maatregelen en oplossingen in het ontwerp.
Energie
De gemeente heeft in haar Milieubeleidsplan op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd "in 2030 CO2 neutraal". Ontwikkel- en herstructureringslocaties moeten een bijdrage leveren om deze ambitie te realiseren.
Programma Utrechtse energie 2011-2014
Duurzaamheid is één van de pijlers van het Utrechts collegeprogramma 2010-2014 'Groen, open en sociaal'. Het collegeprogramma legt drie accenten in het werken aan duurzaamheid:
In het ontwerp moet uitwerking worden gegeven aan een bijzonder energieconcept. Dat kan door gebruik te maken van het warmtenet of door een gelijkwaardig alternatief energieconcept. Eventueel met behulp van het toevoegen van stedelijk groen en water om een positieve bijdrage leveren aan klimaatadaptatie.
Betekenis voor het plangebied
In paragraaf 5.13 Duurzaamheid wordt uitgelegd op welke wijze in het gebied met duurzaamheid en energie is omgegaan.
Kernsporten zijn sporten waar Utrecht sterk in is en waar extra in wordt geïnvesteerd. De primaire doelstelling is het behouden en verbeteren van het aanbod van topsport in Utrecht, zodat Utrechtse sporters op (inter)nationale niveau kunnen blijven floreren. Daarnaast wil men de topsportinfrastructuur op Olympisch niveau krijgen voor het organiseren van grote sportevenementen.
2012-2016: vijf kernsporten
De gemeente Utrecht heeft in samenwerking met betrokken partijen vijf kernsporten aangewezen: atletiek, hockey, roeien, waterpolo en wielrennen. Verenigingen en talentcentra die onder deze sporten vallen kunnen, mits ze voldoen aan een aantal strenge criteria, een kernsportstatus aanvragen. Deze status geeft recht op subsidie en ondersteuning voor het topsportbeleid van de vereniging.
Voorliggend bestemmingsplan draagt bij aan de gewenste versterking van de woonfunctie, via transformatie en intensivering, in Merwedekanaalzone. Het betreft een uitwerking van de uitgangspunten, die in de Visie Merwedekanaalzone zijn opgenomen. In afwijking van de visie Merwedekanaalzone wordt in het plangebied één hoogteaccent van 12 bouwlagen en een kap (circa 40 meter) mogelijk gemaakt. In relatie tot de ligging van het plangebied aan het Merwedekanaal en de grootschalige openbare ruimte, gevormd door de binnenhaven wordt dit stedenbouwkundig aanvaardbaar geacht. Het plan is daarnaast in overeenstemming met de hoogbouwvisie.
In de woonwijken kan volgens de Hoogbouwvisie af en toe een hoger gebouw kunnen worden toegestaan. Maar alleen als het aan de volgende eisen voldoet:
- het geeft een speciaal accent wat op die plaats goed past.
- het gebouw is in principe niet hoger dan twee keer de gemiddelde hoogte in de wijk.
- het gebouw is goed bereikbaar.
Bijvoorbeeld: als de huizen in een wijk gemiddeld 9 meter hoog zijn, mag een nieuw hoog gebouw in principe niet hoger zijn dan 18 meter, en dan nog alleen als het op een speciale plaats staat.
De omliggende bebouwing in Transwijk heeft een hoogte tussen de 12 en 27 meter. Daarnaast vormt het haventje een nieuw markant punt langs het Merwedekanaal. Tenslotte is het gebouw via de in het plan voorziene ontsluitingsstructuur goed bereikbaar.
Het plan is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Er wordt ruimte geboden aan een stedelijk woonmilieu, waarin eveneens mogelijkheden zijn voor het ontplooien van kleinschalige bedrijvigheid. Er is sterk behoefte aan dit type woonmilieu in de gemeente Utrecht, waarmee wordt ingespeeld op de woningvraag van starters en middeninkomens. Bovendien wordt hiermee bijgedragen aan de gewenste versterking van de Utrechtse kenniseconomie. Tot slot wordt aaneengesloten op de welstandsnota, die ruimte biedt voor vernieuwing, waarbij belang wordt gehecht aan aansluiting op de bestaande omgeving.
Het plan draagt bij aan de gewenste transformatie en intensivering in de Merwedekanaalzone, waarmee op een binnenstedelijke locatie een bijdrage wordt geleverd aan het opvangen van een deel van de Utrechtse woonvraag. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Kanaalweg 59 is gelegen in de Merwedekanaalzone. De Merwedekanaalzone is (voornamelijk) een bedrijventerrein langs het Merwedekanaal, globaal gelegen tussen de Dichterswijk en de vroeg naoorlogse stadsuitbreiding Kanaleneiland-Transwijk.
Afbeelding 3.1 Bestaande situatie plangebied
Op de locatie was voorheen een verf- en lakfabriek gevestigd en vond er inzameling, opslag en verwerking van klein chemisch afval plaats (Van Vliet-terrein). Momenteel zijn de gebouwen gesloopt, ligt het terrein braak en is het omgeven door een hekwerk.
Aan de overzijde van het kanaal is de woonwijk Parkhaven gerealiseerd. Aan de zuid- en zuidwestzijde grenst het plangebied aan de kantoorgebouwen Koningin Wilhelminalaan nrs. 3 en 5.
Ten zuiden van deze locaties ligt de Koningin Wilhelminalaan en de gelijknamige parallelweg. Aan de noord- en noordoostzijde van het plangebied bevindt zich de HWC (Kanaalweg 60a). De Hulp Warmte Centrale (HWC) van energiebedrijf ENECO heeft een belangrijke invloed op de ontwikkelmogelijkheden van het plangebied in verband met de geluidszoneringen en aanwezige leidingen (zie ook paragraaf 5.6.2).
Aan de west- en noordwestzijde van het plangebied bevindt zich een defensieterrein, gelegen aan de Overste den Oudenlaan. Dit terrein zal in de nabije toekomst worden herontwikkeld tot (voornamelijk) woongebied.
Direct naast het plan gebied ligt de HWC. In 1963 is deze in opdracht en naar ontwerp van het Provinciaal en Gemeentelijk Utrechtsch Stroomleveringsbedrijf (PEGUS) in bedrijf gesteld Deze centrale werd aan het Merwedekanaal aangelegd ten behoeve van het elektriciteitsnet in de wijk Kanaleneiland. Het perceel grenst diagonaal aan de Kanaalweg.
Het is een ensemble van een eenvoudig gebouw met drie hoge schoorstenen en drie tanks.
Het complex is van algemeen belang vanwege de stedenbouwkundige waarde van de drie beeldbepalende schoorstenen en vanwege de cultuurhistorische waarde als onderdeel van de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening in Utrecht, verbonden met de toenmalige nieuwbouw van Kanaleneiland.
Het plangebied zelf ligt momenteel braak. In het plangebied zijn dus geen monumenten of beeld bepalende elementen aanwezig. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het gebied wel een archeologische verwachtingswaarde.
Hierop wordt in hoofdstuk 5 verder ingegaan.
Het belangrijkste structuurbepalende element voor het plangebied wordt gevorm door de het Merwedekanaal en daaraan evenwijdig lopende Kanaalweg. Daarnaast vormt de Balijelaan een andere belangrijke structuur die bepalend is voor de vorm van het plangebied. Tenslotte is het plot van de HWC een belangrijke structuur die de schuine vorm van het plangebied bepaald.
Het Merwedekanaal heeft zijn functie voor water gebonden bedrijvigheid grotendeels verloren en wordt hoofdzakelijk recreatief gebruikt. In de omgeving van het plangebied zijn nog wel wat restanten te vinden van de bedrijvigheid die het gebied eens kenmerkte. Direct naast het plangebied is de Hulpwarmtecentrale van de Eneco gelegen, waarmee, vanwege de akoestische aspecten, bij de ontwikkelingen rekening gehouden zal worden. In hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan. aan de andere zijde wordt het plangebied begrensd door de kantoorgebouwen aan de Koningin Wilhelminalaan. Het plangebiedzelf ligt momenteel braak en er zijn geen bestaande functies.
Wonen
Het woningbouwprogramma voorziet in de realisatie van 167 appartementen en een horecagebouw van 250 m2. Het bouwplan heeft als concept stedelijk wonen aan het water en heeft een uitgesproken robuuste en hedendaagse bouwstijl met een industrieel karakter. Er wordt een gevarieerd woonprogramma gerealiseerd met woon-werk units, starters appartementen, één-kamerflats, 3-4 kamer appartementen, lofts, luxe toren appartementen, penthouse flats, luxe haven appartementen én een horeca voorziening. Het zou gaan om +/- 21.500m² woonprogramma en rond de 350 toekomstige bewoners. Parkeren vind plaats bovengronds maar wordt aan het oog onttrokken, op een afgeschermde parkeerhof. Dit is in het voordeel van de woonkwaliteit.
Het herziene plan is een verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke plan, dat in 2011 met een artikel 19 procedure mogelijk werd gemaakt. Vanwege de woningcrisis werd dat plan echter niet geraliseerd. Inmiddels is het woningbouwprogramma nu beter afgestemd op de huidige vraag, wordt de bouwhoogte direct naast het Merwedekanaal minder hoog en vervalt een woonblok naast de binnenhaven, waardoor er meer openbare verblijfsruimte overblijft. Het parkeren komt geheel bovengronds, maar is niet zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Aan de haven wordt een horecavoorziening van 250 m2 toegestaan. De beheerder van de horeca is tevens beheerder van de ligplaatsen.
Het plan gaat uit van appartementengebouwen rond een binnenhaven met plein (zie ook afbeelding 4.1). Tussen de Kanaalweg en de binnenhaven zal een horecagelegenheid (lunchroom/restaurant) worden gevestigd, met daarboven de mogelijkheid om enige appartementen te realiseren. De binnenhaven zal geschikt zijn voor het afmeren van (roei)sloepen. De vaste ligplaatsen zullen uitsluitend bestemd zijn voor de bewoners van de woningen rond het haventje.
Voor de ingang van de binnenhaven zullen enkele palen worden aangebracht zodat de vaarrichting van de roeisloepen (uit de binnenhaven naar het Merwedekanaal) overeenkomt met de vaarrichting van de roeiers op het Merwedekanaal en zo de kans op aanvaring wordt geminimaliseerd.
Direct ten noorden van de haven ligt een weg die op termijn de verbindingsweg (met name voor de fiets) vormt met het Defensieterrein. Het parkeren wordt achter de bebouwing (uit het zicht vanaf de openbare ruimte) opgelost.
De woningen worden in meerdere woningblokken gerealiseerd, met een bouwhoogte variërend tussen de 4 en 12 lagen met een kap. De bouwblokken aan de haven hebben een gevarieerde opbouw. De basishoogte is 6 a 7 lagen, maar aan de Kanaalweg wordt de bouwhoogte verlaagd naar 4 lagen met kap in verband met de overgang naar de bebouwingsschaal in de Dichterswijk én de bezonning van de Kanaalweg. De bouwblokken aan de noord- en zuidzijde van de haven hebben een accent van 8 bouwlagen met kap. Het bouwblok ten westen van de haven heeft een accent van 12 lagen met kap. Hierdoor wordt het gevarieerde gevelbeeld aan de haven versterkt en wordt de gewenste stedelijkheid bereikt. Deze bouwhoogte past bij de omvang van de haven en door de grote afstand tot bestaande woningen en woonboten is de overlast (uitzicht en bezonning) naar de omgeving acceptabel.
Afbeelding 4.1 stedenbouwkundig plan.
Deze verkaveling met hoogwaardige openbare ruimte geeft het plan een zelfstandig goede woonkwaliteit, gebruikmakend van de potentie van het Merwedekanaal, binnen een (op dit moment) industriële omgeving. Er wordt naar gestreefd om in de toekomst een oost-westverbinding met het achterliggende gebied te realiseren. Deze ontsluitingsweg zal te zijner tijd als openbare weg door de gemeente beheerd gaan worden.
De rest van het gebied (binnenhaven en plein voor de woningen) zal als semi-openbare ruimte in eigendom en beheer van de Vereniging van Eigenaren komen. Deze ruimte zal wel 24 uur per dag toegankelijk zijn voor voetgangers, fietsers en hulpdiensten.
Afbeelding 4.2 Artist impression toekomstig Blok A
Voor de architectuur en buitenruimte is gekozen voor een industrieel karakter waarbij wordt ingezet op een levendige mix van gebouwen met goede buitenruimtes aan het water. De buitenruimte krijgt een robuuste vormgeving passend bij het industriële karakter.
Het gebouw ten noorden van de haven (blok A) heeft aan de noordzijde een geluidswerende functie in verband met de aanwezige hulpwarmtecentrale. Aan de geluidbelaste zijde zal dit bouwblok een wintertuin krijgen die het geluid buiten houdt. De schoorstenen van de HWC zullen in ieder geval vanuit het noorden, het westen en het oosten voor de omgeving zichtbaar blijven. Vanuit het zuiden zal het zicht in de directe nabijheid van het bouwplan enigszins afnemen. Door hun hoogte zullen de schoorstenen wel boven het daarvoor gesitueerde bouwblok uitsteken.
Het horeca-paviljoen wordt een bijzonder architectonisch gebouw, met een terras aan de havenzijde.
De Kanaalweg wordt op termijn opnieuw ingericht. Er komt een brug bij de toegang naar de haven. Op termijn is het de bedoeling om het profiel van de Kanaalweg te herinrichten. Dan wordt een parallelle wetering hersteld zoals die nu nog deels is terug te vinden langs de Kanaalweg.
Hieronder wordt in grote lijnen beschreven hoe de bereikbaarheid van het gebied is gewaarborgd. Daarbij wordt ingegaan op de ligging van het gebied, de ontsluitingen voor auto- en langzaamverkeer, de parkeervraag en het te realiseren parkeeraanbod en de toegankelijkheid voor het vrachtverkeer.
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Overste den Oudenweg en de (parallelweg van de) Koningin Wilhelminalaan en de Dr. M.A. Tellegenlaan. Bij de toekomstige aanleg van de HOV-busbaan op de Dr. M.A. Tellegenlaan zal de aansluiting van de Kanaalweg op de Dr. M.A. Tellegenlaan voor het autoverkeer komen te vervallen. De ontsluiting van Kanaalweg 59, inclusief de HWC, zal dan via de Overste den Oudenlaan en de Koningin Wilhelminalaan plaatsvinden.
De openbare straat tussen de haven en het havengebouw zal op het moment dat het defensieterrein wordt ontwikkeld doorgetrokken worden. Tot die tijd zal het autoverkeer (bezoekersparkeren) moeten keren en kan het via de Kanaalweg en de Koningin Wilhelminalaan het plangebied verlaten.
Ter plaatse van de havenmonding zal de in Kanaalweg een brug (ook geschikt voor gemotoriseerd verkeer) komen. De brug over de haventoegang heeft een doorvaarthoogte van 1,50 m hetgeen betekent dat met een constructiehoogte van 0,50 m de bovenkant van het brugdek minimaal 2,0 m boven het peil van het Merwedekanaal ligt. De doorvaartbreedte is circa 3 meter. Het brugdek zal zodanig ingedeeld worden dat er ruimte is voor een trottoir en een rijstrook, die gebruikt kan worden voor auto- en fietsverkeer in twee richtingen. De rijstrook heeft een breedte van 3,50 m
De nieuw te graven haven heeft functionele en esthetische betekenis. Hier kunnen bootjes/sloepen (van met name toekomstige bewoners) aanmeren. Aan de noordzijde van de haven ligt een plein met flauw aflopende trap met brede treden naar het water. Naast het plein liggen 10 parkeerplaatsen bij het havenpaviljoen en is er ruimte om je fietsen te stallen.
De Kanaalweg is onderdeel van het hoofdfietsnetwerk van de stad. Door de inrit van het parkeerterrein aan de (parallelweg van de) Koningin Wilhelminalaan te situeren wordt bijgedragen aan het (op termijn) autovrij maken van de Kanaalweg. Ten westen van de Kanaalweg is het mogelijk om in de toekomst de 'Vleutense Wetering' weer te herstellen cq. opnieuw uit te graven. Vooralsnog wordt echter uitgegaan van handhaving van de bestaande bomen. Zowel het water in de haven als, op termijn, in de wetering staat in verbinding met het Merwedekanaal.
Tussen blok A en de haven is in het plan een openbare straat opgenomen zodat op het moment dat het Defensieterrein wordt ontwikkeld een nieuwe oost-westverbinding voor met name langzaamverkeer gerealiseerd kan worden. Deze verbinding koppelt de woonwijken Kanaleneiland/Transwijk, deelgebied 4 (defensieterrein en plan Kanaalweg 59). In deze straat worden nieuwe bomen geplant.
Voor voetgangers worden trottoirs aangelegd die verbonden zijn met bestaande routes.
De openbare ruimte wordt ingevuld met robuuste materialen die bij een werf thuishoren.
Het parkeren wordt opgelost op maaiveld (zie figuur 4.1). Achter de blokken B en D, uit het zicht van de openbare ruimte, wordt een parkeerhof aangelegd met in totaal 118 parkeerplaatsen. Ten noorden van Blok C worden nog eens 10 parkeerplaatsen aangelegd. Waaronder 5 plekken voor een deelauto. Verwacht wordt dat een deel van de bewoners zal kiezen voor een abonnement op een deelauto. Dit scheelt in het aantal benodigde parkeerplaatsen zoals toegelicht in onderstaande tabel. In het plangebied worden tevens 28 'openbare' fietsparkeerplekken gerealiseerd ten behoeve van o.a. horeca. De woningen krijgen inpandige (fietsen)bergingen. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen voldoet hiermee aan de geldende parkeernormen welke zijn aangegeven in onderstaande tabellen.
PS: bij horeca in de categoriën D1 en D2 geldt een norm van 6,8 / 100 m2 bvo ipv 3,4 / 100 m2 bvo.
Figuur 4.1 benodigt aantal parkeerplekken conform Nota Stallen en parkeren (gebied B1 betaald parkeren).
Er komen door de planontwikkeling vooralsnog geen wijzigingen in het aanbod van het openbaar vervoer dan wel in bestaande of nieuwe halteplaatsen.
Hulpdiensten en vracht/- en verhuiswagens zullen incidenteel de woningen moeten kunnen bereiken. Voor het opstellen van brandweerwagens is een breedte van minimaal 3,50 m benodigd in geval van een calamiteit. Het plan heeft voldoende ruimte voor het rijden, opstellen en manoeuvreren van vrachtwagens.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
De beoogde plan ontwikkeling van 167 woningen blijft ver onder de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkelingen zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. De planontwikkeling leidt niet tot onevenredige nieuwe emissies of verkeersaantrekkende werking. Het betreft een binnenstedelijke locatie op een voormalig industrieterrein. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie onderstaande paragrafen).
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Tevens zijn er, zoals blijkt uit onderstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van
acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen is op 19 februari 2015 door onderzoeksbureau Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige bebouwing afgerond. Binnen het plangebied is bebouwing geprojecteerd, waarin circa 167 woningen worden gerealiseerd.
In het onderzoek is de geluidbelasting berekend ten gevolge van de relevante wegen en een hulpwarmtecentrale in de directe omgeving van het plangebied.
Uit de berekeningen volgt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Overste den Oudenlaan/Europalaan voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting ten gevolge van deze weg blijft onder de 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Koningin Wilhelminalaan/Balijelaan bedraagt maximaal 54 dB en overschrijdt hiermee de voorkeurswaarde van 48 dB. De ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De voorkeurswaarde wordt alleen overschreden op de blokken B, D en E. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kanaalweg/Parallelweg bedraagt maximaal 54 dB en overschrijdt hiermee de voorkeurswaarde van 48 dB. De ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De voorkeurswaarde wordt alleen overschreden op blok E.
Een volledig overzicht van de rekenresultaten in opgenomen in de bijlagen.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 650 meter vanaf het spoor en ligt daarmee buiten de zone voor de spoorlijn Utrecht - 's Hertogenbosch.
Wet geluidhinder industrielawaai
Het bouwplan grenst direct aan het terrein en het gebouw van de Hulpwarmte-centrale (HWC) van de Eneco. De HWC aan de Kanaalweg is een zogenaamde 'grote lawaaimaker' waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Buiten die zone mag het geluidniveau van de centrale niet meer zijn dan 50 dB(A). Dit is geborgd in de milieuvergunning van de HWC.
Paars de ligging van het bouwplan; Geel: terrein van de HWC; blauw: de zone
Het bouwplan ligt grotendeels binnen deze geluidszone zodat hiervoor vanwege de Wet geluidhinder geluidsonderzoek nodig is en, bij woningen met een overschrijding van de voorkeurswaarde, een hogere waarde die niet hoger kan zijn dan 55 dB(A) etmaalwaarde.
Ten tijde van de art.19-procedure in 2008 zijn reeds hogere waarden vastgesteld. Dit plan is echter niet uitgevoerd. Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw bouwplan ingediend (blokken A en B). Voor de rest van het plangebied worden later bouwplannen in procedure gebracht. Voor dit bouwplan is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus bij de woningen van het bestemmingsplan als gevolg van de HWC. Omdat op diverse gevels de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zullen ook hogere waardes worden vastgesteld. De hogere waarden uit 2008 hebben voor dit bestemmingsplan geen juridische betekenis.
Bij het onderzoek Bijlage 4 Toetsing Laagfrequent Geluid vercammencurve is uitgegaan van de actuele bedrijfssituatie van de HWC die daartoe door middel van metingen is onderzocht. Daaruit bleek dat ten opzichte van de vergunde situatie de verdeling van geluidsproductie van de centrale over de verschillende geluidbronnen (gebouwdelen, schoorstenen) is gewijzigd. Met het actuele rekenmodel van de HWC zijn de geluidsniveaus op de woninggevels berekend. De blokken A en B, die het dichtst bij de centrale staan en een gekoppelde bouwaanvraag kennen, hebben voor een deel gevels zonder te openen delen en voldoende isolatie (dove gevels), omdat de geluidsniveaus daar boven de maximale grenswaarde liggen. Dankzij afscherming door galerijen is het geluidniveau bij andere gevels van de woningen niet boven de maximale grenswaarde. Daar kan een hogere waarde voor worden vastgesteld, omdat de woningen ook nog een luwe gevel hebben.
Ook blijkt dat het binnenniveau van de woningen aan de grenswaarde voldoet. Daarmee wordt voldaan aan de eisen vanuit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid.
Voor het geluid van wegen is een separaat onderzoek uitgevoerd. Ook daarvoor worden bij bepaalde woningen hogere waarden vastgesteld.
Laagfrequent geluid
Uit het onderzoek naar de actuele situatie bleek dat de geluidsproductie van de centrale voor een groot deel uit laagfrequent geluid (lager dan 125 Hz) bestaat. Bij de bepaling van de geluidwering van de gevels is voorgeschreven dat frequenties lager dan de 125 Hz octaafband niet worden meegenomen. Het geluid van de HWC zit echter voor de belangrijkste bronnen bijna uitsluitend in 63 Hz-octaafband. Bekend is dat de gevelwering voor deze lage frequenties doorgaans gering is. Aangezien deze lage frequenties tot ernstige geluidshinder kunnen leiden, is hier nader onderzoek naar gedaan.
Een manier om de beleving van dit geluid te beoordelen is door het berekende binnenniveau in de woningen te vergelijken met de zogenoemde 'Vercammen-curve'. Deze curve geeft voor de laagfrequente tertsbanden aan vanaf welk geluidsniveau ernstige geluidshinder kan worden verwacht. In enkele recente beroepsprocedures voor de Raad van State is het gebruik van deze curve als bruikbaar toetsinstrument geaccepteerd als een manier om ernstige geluidhinder in substantiële mate te voorkomen.
Uit het onderzoek blijkt dat het geluid van de HWC vooral in de 50 Hz-tertsband ligt en dat daar de Vercammencurve (A-curve) aanzienlijk wordt overschreden. In slaapkamers met 7 à 11 dB; in woonkamers met 10 à 14 dB. Het is niet mogelijk om met betere geluidisolatie deze overschrijdingen te voorkomen. Het huidige functioneren van de Warmtecentrale is daarom minder passend met het oog op de ontwikkelingsrichting naar wonen die de gemeente voor het plangebied en de omgeving daarvan (o.a. Defensieterrein) voorstaat.
Daarom is het college met de ENECO in overleg gegaan om de bedrijfsvoering van de HWC zodanig aan te passen dat hij zich beter verhoudt tot de daar om heen gewenste woonfuncties. Dit overleg heeft er toe geleid dat de ENECO en het college inmiddels de intentie hebben uitgesproken om de centrale te verduurzamen en deze een zodanig andere rol in het warmtenetwerk te geven, dat hij geen hinder meer oplevert voor omliggende woonfuncties. Uit onderzoek kwamen diverse opties naar voren, waarbij de 'koppelleiding' tussen HWC kanaalweg en de HWC Nicolaas Beetstraat de meest gunstige is. De gemeente heeft aangegeven een bijdrage te willen leveren aan de daarvoor noodzakelijke investeringen voor zover die in redelijkheid niet geheel voor rekening van ENECO dienen te komen. Een en ander wordt vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst.
Nu in de huidige situatie de geluidshinder slechts tijdens een zeer beperkt aantal dagen per jaar zal optreedt terwijl binnen afzienbare termijn de HWC een andere rol in het warmtenetwerk zal krijgen, waardoor hinder door laagfrequent geluid geheel tot het verleden zal behoren, achten wij het in het kader van een goede ruimtelijke ordening verantwoord nu dit bestemmingsplan vast te stellen.
De cumulatieve geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai, industrielawaai en het lawaai van het parkeren bedraagt volgens berekening ten hoogste 58 dB. Deze geluidsbelasting is ruim lager dan de maximaal toegestane geluidsbelasting door het wegverkeer van 63 dB. Derhalve kan niet gesproken worden over een onacceptabele samenloop van geluid.
Conform het beleid van de gemeente Utrecht dient voor de toekenning van een hogere waarde per woning ten minste een geluidluwe gevel per woning aanwezig te zijn. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de geluidbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor railverkeer en 50 dB(A) voor industrielawaai. In een geluidluwe gevel dient een te openen raam of deur opgenomen te zijn. Tevens dient voldaan te worden aan de eis dat een bij de woning behorende buitenruimte wordt gesitueerd aan de gevel waarop de geluidbelasting ten hoogste 53 dB voor wegverkeer, 60 dB voor railverkeer en 50 dB(A) voor industrie bedraagt.
Omdat de vormgeving en positie van de blokken C, D en E nog wordt uitgewerkt, kan nu in het akoestisch onderzoek nog niet concreet worden aangewezen waar en hoe stille zijden worden gerealiseerd. Indien nodig zal dat gerealiseerd kunnen worden door middel van extra voorzieningen aan de gevel, zoals bijvoorbeeld verhoogde borstweringen. De woningen in de blokken A en B zijn wel uitgewerkt en hebben een stille zijde.
Aangezien de voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting afkomstig van de Koningin Wilhelminalaan/Balijelaan, Kanaalweg/Parallelweg en de Hulpwarmtecentrale Kanaleneiland wordt overschreden is de bouw van de nieuwe woningen alleen mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld voor het geluid afkomstig van deze bronnen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen.
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieu
zonering (2009)” zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan. In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.
Tabel 5.2
De opgenomen richtafstanden zijn geen normen, maar richtafstanden waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken. De afstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de gevoelige functie.
De gemeentelijke ambitie is om deelgebied 4 te transformeren naar een gebied met stedelijk wonen, in hoge dichtheden, met een hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte en een recreatieve zone langs het Merwedekanaal.
Bij de start van het project was het defensieterrein aan de Overste Den Oudenlaan nog in bedrijf. Aan de Kanaalweg waren enkele garagebedrijven gevestigd en naast de te herontwikkelen locatie ligt de HWC. De hulpwarmtecentrale zorgt voor het leveren van warmte bij piekvraag in koude periodes.
De garagebedrijven hebben hun bedrijfsactiviteiten inmiddels beëindigd. De onderhandelingen over de aankoop van het defensieterrein door de gemeente Utrecht zijn inmiddels succesvol afgerond.
De HWC
Het onderhavige plan vormt de eerste fase naar een nieuw woongebied. Aangezien het bedrijfsterrein van de HWC direct grenst aan het plangebied, heeft op deze punten nader onderzoek plaatsgevonden. Navolgend zijn de belangrijkste conclusies beschreven:
Voor de HWC zijn de de volgende milieuaspecten als relevant te beschouwen:
Geur
Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van de HWC vindt emissie plaats van onder ander zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Derhalve is door Royal Haskoning, in samenwerking met NUON, in 2005 onderzoek gedaan naar de invloed van de verspreiding van rookgassen van de HWC. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapportage met kenmerk 9R3377.01 d.d. 18 oktober 2005.
Uit de rekenresultaten van dit onderzoek blijkt dat:
Gevaar
Op het bedrijfsterrein van de HWC zijn aan de zijde van het plangebied drie olietanks aanwezig. Deze tanks vormen mogelijk een gevaar voor de veiligheid van de toekomstige bewoners ter plaatse van het plangebied. In paragraaf 5.5 Externe veiligheid, wordt hier verder op ingegaan
Geluid
Omdat de hulpwarmtecentrale op grond van de wet geluidhinder een geluidzone heeft is dat aspect onder de paragraaf 5.3 Geluidhinder beoordeeld.
De te realiseren Horeca
De te realiseren horeca heeft de categorie B of D. De horeca ligt op enige afstand van de woningblokken. Horeca in een dergelijke categorie wordt passend geacht in een woonomgeving.
De aanwezigheid van de HWC vormt qua geur geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Op de aspecten geluid en externe veiligheid wordt in de paragrafen 5.3 en 5.5. verder ingegaan.
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Transport
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Niet gesprongen explosieven
Op het (voormalig) defensieterrein en gedeeltelijk op de naastgelegen terreinen bevinden zich twee opsporingsgebieden voor niet gesprongen explosieven (NGE). Deze opsporingsgebieden zijn het resultaat van een NGE-onderzoek dat heeft plaatsgevonden in Dichterswijk West.
Gebleken is dat de op het Defensieterrein gelegen (voormalige) fabriek Jongerius doelwit is geweest van bombardementen. De fabriek Jongerius was in WOII werkzaam voor de Duitse wapenindustrie. In 2002 is een onderzoek gedaan naar mogelijke blindgangers in en rond het projectgebied Dichterswijk-West (het huidige Parkhaven). Op basis van dit onderzoek is in Dichterswijk-West een blindganger gevonden (een bom van 500 pond). Gebleken is dat rond de Jongeriusfabriek zich twee verdachte gebieden bevinden. Ook het plangebied ligt in dit risico-gebied. Dit betekent dat alvorens in het plangebied kan worden begonnen met de bouw, er nader (detectie)onderzoek dient te worden gedaan naar niet gesprongen explosieven.
Gevaar
Op het bedrijfsterrein van de HWC zijn aan de zijde van het plangebied drie olietanks aanwezig. Deze tanks vormen mogelijk een gevaar voor de veiligheid van de toekomstige bewoners ter plaatse van het plangebied. Door adviesbureau Tebodin is een brandveiligheidsrapportage (documentnummer 3412121, gedateerd op 10 maart 2010) opgesteld ten aanzien van de externe veiligheid in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Hierover is advies gevraagd aan de Veiligheidsdienst Regio Utrecht (VRU). De HWC is geen inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid. Desalniettemin is ten behoeve van de ontwikkeling door Tebodin een brandveiligheidsrapport nieuwbouw Kanaalweg 59 opgesteld. Hieruit blijkt dat er vanuit de industriële bebouwing rond het plangebied geen bijzondere brandveiligheidsrisico's te verwachten zijn. In het rapport worden een aantal bouwkundige maatregelen genoemd. Deze zullen worden meegenomen bij de bouwaanvraag.
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling te verwachten.
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het “Besluit nibm”, geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 Bg/m3). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.
Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Aangezien het aantal te realiseren woningen slechts 167 betreft, valt deze ontwikkeling onder het besluit ‘niet in betekende mate’. Aangenomen mag worden dat de geringe oppervlakte aan toekomstige horecavoorziening en binnenhaven tevens niet significant bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Om deze conclusie met cijfers te onderbouwen, is gebruik gemaakt van de door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum Infomil ontwikkelde rekentool. In deze rekentool wordt aan de hand van verkeersgeneratie van de functies berekend of voldaan wordt aan de norm ‘niet in betekenende mate’.
De verkeersgeneratie van de appartementen is gebaseerd op de kengetallen van het CROW (publicatie 317: ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’). Worst case is hiervoor een verkeersgeneratie van 7 voertuigbewegingen per woning aangehouden. Voor een horecavoorziening en een binnenhaven zijn geen vaste kengetallen opgesteld. Gelet op de geringe omvang van beide functies wordt hiervoor gezamenlijk een verkeersgeneratie van 50 voertuigbewegingen aangehouden.
Geconcludeerd kan worden dat de toekomstige ontwikkeling in niet betekende mate zal bijdrage aan de luchtkwaliteit en daarmee voldoet aan voorwaarde c. van de Wet luchtkwaliteit.
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hiervoor is de "Grootschalige concentratie- en depositiekaart Nederland" van het RIVM geraadpleegd. Ten aanzien van de maatgevende aspecten, fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), is er voor Utrecht het volgende te melden. Voor stikstofdioxide geldt dat de achtergrondconcentratie in Utrecht 27,9 Bg/m3 (peiljaar 2012) betreft. Voor fijn stof betreft de achtergrondconcentratie 23,8 Bg/m3 (peiljaar 2012).
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet significant bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en hiermee voldoet aan de regeling 'niet in betekenende mate'.
Ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat kan het volgende gesteld worden. Aangezien voor beide stoffen (stikstof en fijn stof) de grenswaarde van 40 Bg/m3 niet wordt overschreden, kan gesteld worden dat de plaatselijke achtergrondconcentraties (jaargemiddelde) een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied niet belemmert.
Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met eventuele nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Op de nieuwbouwlocatie (woningen zonder tuin, horeca en binnenhaven) is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met, met name, PCB. Voor het saneren van deze verontreiniging is een saneringsplan opgesteld (Aveco de Bondt, Rapportnummer 13.1025.03 R-RGN/794, datum 30-04-2014). Met het saneringsplan is door het bevoegd gezag wet bodembescherming ingestemd op 18 september 2014. De RUD Utrecht stelt vast of de sanering is uitgevoerd conform het ingediende saneringsplan. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is na sanering geschikt voor het beoogde gebruik, te weten ander groen, bebouwing en/of infrastructuur.
Als er grondwater wordt onttrokken ten behoeve van de bouw moet onderzocht worden of deze onttrekking invloed heeft op mobiele verontreinigingen in de omgeving van de locatie of in het diepere grondwater. In de directe omgeving van de locatie zijn verontreinigingen in het grondwater aanwezig. Bij een mogelijke beïnvloeding van deze verontreinigingen is het noodzakelijk een saneringsplan op te stellen of aansluiting te zoeken bij het "saneringsplan biowasmachine" of een eventueel in de toekomst vast te stellen gebiedsplan.
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek en/of sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan.
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora en fauawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan.
Ten behoeve van de quickscan is een locatiebezoek uitgevoerd op 16 juli 2013. Het locatiebezoek is uitgevoerd om een algemene indruk van de locatie te verkrijgen en is niet bedoeld om een volledige inventarisatie van soorten en/of ecologische waarden te verkrijgen. Ten tijde van het locatiebezoek was de locatie geheel onbebouwd en braakliggend. De vegetatie bestaat voornamelijk uit grassen (Gramineae). Naast grassen zijn ook andere wilde plantensoorten waargenomen waaronder Jakobskruid.
Tijdens het locatiebezoek zijn de volgende vogelsoorten waargenomen: Houtduif, Merel en kraaien. De locatie is geschikt voor broedvogels, waarbij met name de populieren langs de Kanaalweg, de braamstruiken en de wilgenrij langs de zuidelijke terreingrens van belang zijn. Daarnaast zijn enkele kenmerken waargenomen die duiden op het mogelijk voorkomen van zoogdieren. Er zijn verschillende konijnen waargenomen op het terrein.
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt geconcludeerd dat er in de flora- en faunawet geen beschermde diersoorten voorkomen op de locatie. De plannen (bouw van een appartementen complex met een binnenhaven) en de hieruit voortvloeiende ruimtelijke ingrepen kunnen desalniettemin nadelige gevolgen hebben inzake de in de Flora- en faunawet beschermde soorten.
Vaatplanten
Met het uitgevoerde onderzoek is het voorkomen van wilde inheemse plantensoorten vastgesteld. De waargenomen plantensoorten betreffen algemene soorten, die geen beschermde status hebben in de zin van de Flora- en faunawet. Ten aanzien van inheemse plantensoorten zijn het plan en de hieruit resulterende ruimtelijke ingrepen niet in strijd met de bepalingen in de Flora en faunawet. Wel is voor het verwijderen van op de locatie aanwezige bomen een kapvergunning benodigd. Mochten soorten als Hondskruid en Wilde marjolein toch worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden zullen nadere maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van het een verplaatsen van deze planten.
Vogelsoorten
Hoewel momenteel geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen, kan in de toekomst wel sprake zijn van jaarrond beschermde nesten. De te kappen bomen kunnen op dit moment zonder problemen worden gekapt. Indien met de kap van de bomen langer dan een half jaar wordt gewacht, wordt geadviseerd om kort voor de kap een extra controle op nesten uit te voeren. Indien dan wel jaarrond beschermde nesten worden aangetroffen is alsnog een ontheffing van de Flora-en faunawet nodig en zal pas na het broedseizoen tot kap overgegaan mogen worden. Overigens zijn nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten ook buiten het broedseizoen beschermd.
Zoogdieren
Op de locatie zijn kenmerken van het voorkomen van het Konijn aangetroffen. Konijnen zijn niet strikt beschermd. Wel geldt de zorgplicht, wat betekent dat de werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden op een manier dat de konijnen altijd kunnen vluchten. Verder luid het advies de projectlocatie ongeschikt te maken voor zoogdieren. Dit kan door de locatie regelmatig te bewerken zodat het voor zoogdieren geen geschikte locatie meer is.
Het voorkomen van vleermuizen kan niet worden uitgesloten. De werkzaamheden zullen echter niet tot negatief effect leiden voor de eventueel voorkomende vleermuizen. De gemeente heeft aangegeven dat het karakter van de bestaande bomenrij behouden moet blijven.
Wanneer er een boom gekapt wordt in de bestaande rij van verschillende bomen blijft de rij intact en kan blijven dienen als navigatie of als foerageergebied voor de vleermuizen.
Bomen op het terrein zelf kunnen zonder effecten voor deze diergroep gekapt worden. Foeragerende vleermuizen boven het Merwedekanaal zullen geen nadelige effecten ondervinden van de werkzaamheden op het projectgebied.
Overige soorten
Ten behoeve van de aanleg van de binnenhaven zal een doorbraak naar het Merwedekanaal gemaakt worden. Ter plaatse van deze doorbraak is mogelijk sprake van het voorkomen van amfibieën,
libellen en vissen.
Met de mogelijke aanwezigheid van de rivierdonderpad is het aan te raden om de oeverstenen buiten de periode maart tot en met juni te verwijderen. In deze periode legt de rivierdonderpad zijn eieren tussen de stenen. Buiten deze periode is de verwachting dat de ontwikkeling geen nadelige effecten zal hebben daar de ingreep over een zeer geringe lengte langs het Merwedekanaal plaatsvindt.
Door het tijdig maaien begin maart van de oevers kan daarmee het habitat ongeschikt gemaakt worden voor oa. amfibieën ( maar ook vogels en zoogdieren). Ten tijde van de werkzaamheden aan en op de oever komen de dieren dan niet meer voor.
Gebiedenbescherming
Gezien de grote afstand, zijn geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van de onderhavige werkzaamheden op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk. Als gevolg van de geplande werkzaamheden zal geen sprake zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken van de dichtstbijzijnde EHS. Een ‘nee-tenzij’ toets is niet nodig.
Planning en voortgang
De klepelwerkzaamheden wil men zo snel mogelijk uitvoeren om het gebied kaal te maken. Bij deze werkzaamheden moet van uit de zorgplicht rekening gehouden worden met de aanwezige diersoorten. Men moet klepelen naar de vluchtweg en mogelijk blijvende groenelementen toe.
De aanwezige diersoorten kunnen hier naar toe vluchten. Wanneer het terrein na het klepelen kaal wordt gehouden is de kans op vestiging van flora en fauna minimaal en is bij het bouwklaar maken van het terrein de kan s op vertraging geminimaliseerd.
Bij het creëren van de doorsteek van de oever naar het Merwedekanaal moet gezorgd worden dat de oevers en de strook waar de doorsteek plaats vindt, vanaf het begin van het voorjaar kaal zijn. Hierdoor kunnen geen vogels of andere soortgroepen als beschermde libellen zich hier vestigen.
Met in achtneming van bovenstaande maatregelen vormt de Flora en Faunawet geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
Artikel 85 van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht geeft aan dat het verboden is een houtopstand te vellen of te doen vellen zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Dit verbod geldt niet voor bomen met een dwarsdoorsnede van de stam tot maximaal 15 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.
Naar aanleiding van de quickscan op de Kanaalweg 59 te Utrecht is besloten nog een aanvullende controle uit te voeren. Alle bomen op de locatie zijn geïnventariseerd om een update te krijgen van de bomen die er nu nog staan en te kijken of die kapvergunning plichtig zijn. Voor de aanleg van de nieuwbouw en ontsluitingswegen zullen bomen moeten verdwijnen. Het inrichtingsplan voor het gebied voorziet in de aanleg van een nieuwe groenstructuur met bomen, langs het kanaal.
Kenmerk van het nieuwe gebied is een woningbouwplan rond een nieuw aan te leggen binnenhaven. Om dit te kunnen realiseren zijn de bomen ter plaatse verwijderd. Bij inrichting van het openbaar gebied zullen nieuwe bomen worden geplant.
De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 2014.01, uitgave december 2014, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
[2] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur (www.hdsr.nl).
Betrokken partijen
In dit watertoetsproces participeren de volgende partijen:
Het beleid ten aanzien van hemelwater komt er kortweg op neer dat hemelwater bij voorkeur in het plangebied wordt vastgehouden en indien mogelijk wordt geïnfiltreerd. Een ander leidend principe is om water als mede-ordenend principe in ruimtelijke plannen mee te nemen.
Het rijksbeleid heeft als streven het afkoppelen van 20% van het verharde oppervlak in bestaand stedelijk gebied en 60% in stedelijk gebied waar nieuwbouw plaatsvindt, in combinatie met zoveel mogelijk vasthouden van hemelwater binnen het plangebied. Tevens wordt gesteld dat zoveel mogelijk gebruiksfuncties op een perceel gecombineerd dienen te worden.
Het Hoogheemraadschap maakt vanuit het oogmerk van een duurzame ontwikkeling de volgende opmerkingen:
In het geval van afstromende dakoppervlakken worden, als er afgekoppeld dient te worden, coatings voorgeschreven in het geval er gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen. Ook hier worden bovengrondse open systemen aanbevolen, liefst met bodemfilter in het geval er sprake kan zijn van lichte verontreinigingen.
Waterafvoer
Alleen het hemelwater van schone oppervlakken (daken en verhardingen van verblijfsgebied of met enkel bestemmingsverkeer) mag direct worden geloosd op het oppervlaktewater (Merwedekanaal). Hemelwater van vervuilde oppervlakken (doorgaande wegen met hoge verkeersintensiteit) mag alleen worden geloosd indien er een voorzuivering (zand/olieafscheider) wordt toegepast.
Voor alle lozingen zal een Wvo-vergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap. Met het Hoogheemraadschap is overleg gevoerd over het tot stand brengen van de verbinding tussen haventje en Merwedekanaal. Voor het verleggen van de waterkering (nautische aspecten) heeft het Hoogheemraadschap akkoord gegeven. Daarnaast zal een keurvergunning worden aangevraagd voor de realisatie van de haven.
De huidige maaiveldhoogte bedraagt gemiddeld circa NAP +1,9 m. De maaiveldhoogte voldoet hiermee aan de ontwateringseisen. Uit het detailontwerp moet echter blijken of het huidige maaiveldniveau voldoende is.
Bodem en grondwater
De ondergrond ter plaatse van het plangebied bestaat tot een diepte van circa 3 m uit zandlagen afgewisseld met klei en veenlagen. Onder deze deklaag bevindt zich het goed doorlatende eerste watervoerend pakket. Het watervoerend pakket heeft een dikte van circa 50 m.
De gemiddelde grondwaterstand (GGWS) bevindt zich op NAP +0.25 m, de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op NAP +0.45 m.
Omgang hemelwater/afkoppelen
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden maakt vanuit het oogmerk van een duurzame ontwikkeling de volgende opmerkingen:
Alleen het hemelwater van schone oppervlakken (daken en verhardingen van verblijfsgebied of met enkel bestemmingsverkeer) mag direct worden geloosd op het oppervlaktewater (Merwedekanaal). Hemelwater van vervuilde oppervlakken (doorgaande wegen met hoge verkeersintensiteit) mag alleen worden geloosd indien er een voorzuivering (zand/olieafscheider) wordt toegepast.
Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, dienen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) te worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp indien hemelwater vanaf deze oppervlakken (in)direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Toename verhard oppervlak en watercompensatie
Als richtlijn geldt dat 15% van de toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. Uitgaande van een toename van 8.000 m2 verhard oppervlak (3.750 m2 bestaande uit daken en 4.250 m2 overige verharding) moet 1.200 m2 open water worden gerealiseerd.
Drooglegging en ontwateringseisen
De toekomstige maaiveldhoogte bedraagt gemiddeld circa NAP +2,1m. De maaiveldhoogte voldoet hiermee aan de ontwateringseisen. Uit het detailontwerp moet echter blijken of het huidige maaiveldniveau voldoende is.
Watervergunning
Voor het graven van oppervlaktewater, het laten toenemen van verhard oppervlak, en het lozen van hemelwater op oppervlaktewater, dient een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting. Dit betekent dat bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld vergunningplichtig zijn. In het plangebied heeft in verband met voorgenomen bouwontwikkeling een archeologisch onderzoek plaatsgevonden om de archeologische verwachting te toetsen. Op basis van de onderzoeksresultaten is vast komen te staan dat er door de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch resten verstoord zullen worden. Er bestaat in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen voorgenomen ontwikkeling en er is dan ook geen verplichting tot een archeologievergunning. Het terrein wordt vrijgegeven voor de geplande bouwontwikkeling.
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting. Het plangebied is op basis van archeologisch onderzoek vrijgegeven voor verdere bouwontwikkeling. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. REO afdeling Erfgoed, gemeente Utrecht, 030-2863990 te worden gedaan.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en/of leidingen aanwezig.
Het plan omvat de bouw van 167 appartementen, daarmee is sprake van bouwen in hoge dichtheden en een intensief ruimtegebruik. De woningen zijn levensloopbestendig, allemaal met een lift bereikbaar en met bergingen gelegen op de begane grond. Verder kunnen de kleinere appartementen worden samengevoegd tot grotere appartementen.
De woningen worden aangesloten op de stadsverwarming, een energievoorziening waarbij gebruik gemaakt wordt van restwarmte. De bouwblokken A en B hebben een epc van 0,47 respectievelijk 0,52 en een milieuprestatie (MPG) van € 0,52/m2 bvo per jaar bij een levensduur van 75 jaar.
Door introductie van betaald parkeren, inzet van deelauto's en extra fietsparkeerplaatsen wordt de auto mobiliteit teruggedrongen.
De inrichting van de buitenruimte wordt uitgevoerd met kwalitatief hoogwaardige materialen. De aanleg van de centraal gelegen recreatiehaven, die een open vaarverbinding krijgt met het Merwedekanaal, is een aantrekkelijke aanvulling voor het woonklimaat. De aanwezigheid van de recreatiehaven biedt ook de mogelijkheid voor afvoer van hemelwater van daken en straten via het oppervlaktewater.
Het streven van de ontwikkelaar is om tijdens de bouw de omvang van de grondstoffenstomen te verminderen en zo veel mogelijk te komen tot hergebruik van materialen. Door een gecentraliseerde inkoop van materieel en materiaal worden vervoersbewegingen en brandstofverbruik teruggedrongen. Er wordt daarnaast gebruik gemaakt van secundaire grondstoffen.
De dichtstbijzijnde drukke verkeersweg is de Kon. Wilhelminalaan. De afstand tot de Kon. Wilhelminalaan bedraagt meer dan 50 meter; vanuit het oogpunt van blootstelling aan verkeersgerelateerde luchtverontreiniging is dit afdoende.
Ten aanzien van de HWC moet worden opgemerkt dat deze in een in meteorologisch opzicht gemiddeld jaar een beperkt aantal keren per jaar in werking is, bij extreme koude. Ook in geval van calamiteiten (sporadisch) wordt de centrale ingezet. Hierdoor zal zowel de geur/rookhinder alsook het directe effect op de gezondheid van deze centrale naar verwachting beperkt zijn.
Hoge geluidwaarden die kunnen optreden op de gevel worden opgelost door middel van dove gevels; ook voor geluid weegt de omstandigheid dat de centrale infrequent in werking is zwaar. Naar verwachting levert het geluid van de HWC daarom niet tot nadelige gezondheidseffecten.
De projectontwikkelaar KondorWessels is eigenaar van de tot ontwikkeling te brengen gronden, zodat geen verwervingen meer nodig zijn. Alle kosten worden gedragen door KondorWessels. KondorWessels verricht de ontwikkeling van het project en straks ook de de overdracht van de woningen, commerciële ruimten en gemeenschappelijke ruimten aan een belegger of toekomstige kopers.
Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en KondorWessels, waardoor gemeentelijke kosten verhaald worden. Hierdoor is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd en hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De geraadpleegde instanties hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het plan. Voor zover de instanties opmerkingen hadden over het plan zijn deze meegenomen.
De gebiedsmanager heeft de wijkraad in september 2013 bijgepraat over het plan.
Voor het plan in zijn oude vorm is destijds in het kader van een artikel 19 procedure inspraak georganiseerd, de artikel 19 vrijstelling is uiteindelijk verleend. Dit plan kon echter om diverse reden niet worden uitgevoerd. Het nieuwe plan borduurt voort op het oude, aan veel kritiekpunten van destijds wordt alsnog tegemoet gekomen. Op die basis is de Raad geïnformeerd met een commissiebrief in augustus 2013. Op 24 september 2013 is een informatieavond voor de buurt gehouden. Daar is aangekondigd dat men in het kader van het bestemmingsplan straks weer een mogelijkheid heeft voor het indienen van zienswijzen.
Het plan speelt in op de wens vanuit de buurt om aan de zijde van het Merwedekanaal iets minder hoog te bouwen. Er is een bouwblok komen te vervallen waardoor er rond de binnenhaven een mooie openbare ruimte gecreëerd kan worden. Over dit plan is een informatiebijeenkomst gehouden in de buurt. Daarbij was draagvlak voor het plan, met uitzondering van de roeiverenigingen. Die maken zich zorgen over de uitmonding van de binnenhaven op het Merwedekanaal. Er is de afgelopen periode intensief overleg gevoerd met de roeiverenigingen en RWS over die uitmonding van de binnenhaven. Door het plaatsen van palen bij de monding van de haven waardoor de uitvarende bootjes "als het ware" het kanaal op geleid worden, is een oplossing gevonden om aanvaringen met ander vaarverkeer te voorkomen.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan Kanaalweg 59, Transwijk is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat er op gericht is om een hoogstedelijk woonprogramma, alsmede het bij die functie behorende parkeren mogelijk te maken. Daarnaast wordt een horecavoorziening mogelijk gemaakt. In dit ontwikkelingsplan is er gekozen voor een bestemmingsregeling die voldoende flexibiliteit biedt voor het gebouw binnen het bouwvlak. Daarnaast wordt voorzien in verkeersbestemmingen ten behoeve van het wegverkeer en verbijfsgebieden. Tenslotte voorziet het plan in de bestemming water voor de beoogde aanleg van een binnenhaven.
De dubbelbestemmingen Archeologie en Cultuurhistorische waarden zijn opgenomen om de in het gebied aanwezige waarden afdoende te behouden en te beschermen.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.
In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.
Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.
Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.
Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:
Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.
Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creeren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.
Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.
Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.
Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.
Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.
Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de bouwhoogte of aan de situering van erfbebouwing.
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Binnen de bestemming Gemengd wordt beoogt een horecapaviljoen, in combinatie met wonen te realiseren, inclusief de daarbij behorende terrassen en openbare ruimte. Daarbij is de relatie met het water en het haventje van belang. Om die relatie goed vorm te kunnen geven zijn deze laatste bestemmingen tevens in de doeleindenomschrijving opgenomen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid, waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van voornoemde functies mogen worden gerealiseerd. De maximaal te realiseren hoogten binnen het bouwvlak zijn eveneens op de verbeelding aangeduid. Het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage mag niet worden overschreden.
De bestemming Groen is bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor waterlopen, waterhuishouding, waterbeheer en waterberging, kruisingen met wegverkeer, groenvoorzieningen en kunstwerken. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
De gronden met bestemming “Woongebied” zijn bestemd voor maximaal 167 woningen waarvan een deel gestapeld. De woonfunctie kan al dan niet gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast. In de specifieke gebruiksregels (artikel 7.4 ) worden eisen gesteld aan de omvang en typen bedrijfsactiviteiten van de beroepen of bedrijven aan huis en de bed & breakfast, waarmee onevenredige overlast voor de omgeving moet worden voorkomen. Tot slot wordt binnen de bestemming met de aanduiding 'parkeren' ruimte geboden aan bij de bestemming behorende verkeers- parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid, waarbinnen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van voornoemde functies mogen worden gerealiseerd. De maximaal te realiseren hoogten binnen het bouwvlak zijn eveneens op de verbeelding aangeduid. De maatvoering van ondergeschikte bebouwing is in de regels opgenomen. In de regels worden tevens eisen gesteld aan de maatvoering van de op te richten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erfafscheidingen.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
Deze regel heeft betrekking op de bescherming van de waterkering langs het Merwedekanaal.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Binnen dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot de op de verbeelding getoonde geluidzone. Er wordt bepaald dat de geluidsnorm van 50 dB(A) als gevolg van de nabijgelegen industrie niet overschreden mag worden, tenzij de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge de beschikking Hogere waarde, met inachtneming van de in deze beschikking gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
Het in de bouwregels onder deze aanduidingsregels opgenomen regime geldt aanvullend op de regels onder de hoofdbestemmingen.
Artikel 11 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013).
Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.
Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
De overgangs- en slotbepalingen van Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevatten de onderstaande bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in ‘harde’ tot ‘zachte’ typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.
In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.