direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Woerd, De Meern Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

De woonwijk De Woerd maakt deel uit van Leidsche Rijn. Voor de realisatie van de woonwijk is in 2005 het bestemmingsplan De Woerd vastgesteld, met een grotendeels uit te werken woonbestemming. Inmiddels zijn de woningen gerealiseerd. Dit nieuwe bestemmingsplan richt zich op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het plangebied.

In dit bestemmingsplan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0001.png"  
Afbeelding - Begrenzing  


Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Utrecht in het gebied Leidsche Rijn, tussen deelgebied De Hoge Woerd (beschermd archeologisch monument), Langerak/Parkwijk en de Leidsche Rijn.
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Zandweg, de Oudenrijnseweg, Langerakbaan, Bertus Aafjeslaan en de bestaande bebouwing langs de Woerdlaan.

De plangrenzen van het bestemmingsplan volgen de bestaande bebouwing en sluiten aan op de structuur van de wijk. Het plangebied is hierboven weergegeven.

1.3 Vigerende plannen

Binnen het plangebied is is een tweetal bestemmingsplannen van kracht.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Goedgekeurd door GS  
De Woerd   03-05-2005   30-06-2005  
De Woerd, 1e herziening   22-11-2006   02-02-2007  

Het bestemmingsplan De Woerd uit 2005 vormde de grondslag voor de realisatie van ruim 550 nieuwe woningen. Dit bestemmingsplan wordt gekenmerkt door een zeer globale regeling op de verbeelding en in de planregels. Nu de woningen gereed zijn, ontstaat vanuit het beheer de behoefte aan een meer gedetailleerde regeling. Hierbij wordt aangesloten op de standaardregels die voor de gehele gemeente Utrecht worden gehanteerd.

Het bestemmingsplan De Woerd, 1e herziening uit 2006 had specifiek de betrekking op de wijze van bestemmen van de bestemming bijzondere doeleinden 1 en 2 aan een aantal percelen aan de Zandweg.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. Hoofdstuk 3bevat de beschrijving van de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies heeft hier een plek. In dit hoofdstuk worden in 4 Planbeschrijving de mogelijkheden die het plan biedt voor de toekomst beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van onder meer milieuaspecten komen in Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden aan bod. Hoofdstuk 6 bevat de verantwoording van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en in Hoofdstuk 7 wordt de juridische planopzet toegelicht.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de gevolgen van relevante beleidskaders van nationaal tot lokaal niveau voor het plangebied besproken. Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken van belang. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal en nationaal beleid. Specifiek voor de stad Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Deze visie werkt door in de bestemmingsplannen. Daarnaast zijn er diverse sectorale beleidsnota's die relevant zijn voor bestemmingsplannen. De belangrijkste conclusies hiervan zijn in deze paragraaf weergegeven.

2.2 Rijksbeleid en provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.

Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2028) zijn:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland, waarbij door het rijk vooral wordt ingezet op mainports, brainports en greenports;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De stad Utrecht maakt deel uit van de MIRT-regio Utrecht (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport). Deze regio beslaat de provincie Utrecht en is onderdeel van het gebied 'Noordvleugel van de Randstad'. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • het goed laten functioneren van de 'draaischijf' Nederland (weg, spoor- en vaarweg);
  • realiseren van de waterveiligheidsopgave langs de Lek en Neder-Rijn (Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier, deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma) en zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem;
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden;
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380kV) en het accommoderen van de inzet van de regio op geothermie en warmte-koudeopslag;
  • op lange termijn stimuleren van regionale ontwikkeling van de A12-zone.
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden op grond van het Bro een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard moeten motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen: de treden. Deze drie stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

De drie treden van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'

Eerste trede

Op de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) bepaald voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien: eventuele andere initiatieven in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties of een binnenstedelijke herstructurering, dekken immers al (deels) de regionale ruimtevraag. Ook leegstand speelt een rol in de bepaling van de vraag. De vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Alleen wanneer de behoefte in trede 1 is aangetoond, is trede 2 aan de orde.

Tweede trede

Op de tweede trede wordt bekeken of binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte, zoals aangegeven in trede 1, kan worden voorzien. Oftewel: kan de beoogde ontwikkeling plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door een andere bestemming van een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. Hiertoe moet worden bepaald wat de beschikbare ruimte is (kwantiteit) en wat de (financiële) haalbaarheid van de intensivering is (kwaliteit).

De ruimtevraag moet dus bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het zal nodig zijn om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefiniëerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Derde trede

Als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, is trede 3 aan de orde.

De gebruiker wordt geholpen om de meest duurzame ruimte te vinden voor verstedelijking buiten het (bestaand) stedelijk gebied. Het (potentiële) aanbod aan modaliteiten is sturend. De beantwoording van twee vragen staat centraal:

  • 1. welke plekken zijn of worden op korte termijn multimodaal ontsloten op een wijze die past bij de schaal van de ontwikkeling?
  • 2. wat is een optimale afstemming tussen de resterende regionale vraag en het aanbod aan passende (in potentie) multimodaal ontsloten of op korte termijn te ontsluiten locaties?

Het antwoord op deze vragen is het eindresultaat van de toepassing van de ladder: zicht op (in potentie) multimodale locaties die passen bij de schaal en de omvang van de ontwikkeling.

Gebiedsontwikkeling per regio (betekenis voor Utrecht)
Het kabinet heeft voor 9 regio's in Nederland opgaven van nationaal belang uitgewerkt. Het gaat hierbij om doelen die voor Rijk en regio van belang zijn. Voor Utrecht geldt daarbij dat Utrecht belangrijk is als het gaat om de verbinding van autowegen, spoorwegen en vaarwegen. Station Utrecht Centraal heeft daarbij een centrale rol. Ook speelt de regio Utrecht een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van de topsectore Life Sciences.

Het voorliggende bestemmingsplan ‘De Woerd, De Meern Noord’ beoogt zoals reeds aangegeven geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een actualisering van verouderde bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan legt de hiermee met name de bestaande woonfunctie vast. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat aangezien geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op dit bestemmingsplan.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 & de Ontwikkelingsvisie van NV-Utrecht

Het provinciale en regionale beleid dat van toepassing is op dit plangebied zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013- 2028 (2013) en de Ontwikkelingsvisie van NV-Utrecht (samenwerkingsverband tussen Hilversum, Amersfoort, Utrecht en omliggende regio).

De bovenvermelde nota's vullen elkaar aan: er wordt gekozen voor een beheerste groei door verdere verdichting van het stedelijke gebied om zo de landschappen te sparen. Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De twee belangrijkste beleidsopgaven van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) richten zich op het aantrekkelijk houden van de provincie Utrecht als vestigingsplaats. Het accent ligt op de binnenstedelijke opgave. De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer, en vermindert de druk op het landelijk gebied. Volgens de provinciale structuurkaart behoort De Woerd tot het binnenstedelijk woongebied waarbij naar duurzaam bodemgebruik wordt gestreefd. Daarnaast maakt het plangebied De Woerd deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie (CHS). De cultuurhistorische en archeologische waarden geven een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de provincie. Dit betekent voor De Woerd dat bijgedragen moet worden aan het behouden, versterken en beleefbaar maken van cultuurhistorie in de provincie Utrecht. Daarbij is 'behoud door ontwikkeling' het uitgangspunt.

2.3.2 Waterstructuurvisie en waterbeheerplan, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Waterbeheersplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden '(2010-2015) beschrijft de doelstellingen en het beleid voor zowel het waterkwaliteits- als het waterkwantiteitsbeheer. Het beleid is vooral gericht op het minimaliseren van wateroverlast en watertekort, het zoveel mogelijk voorkomen van het inlaten van gebiedsvreemd water van minder goede kwaliteit, het tegengaan van verdroging en het bestrijden van eutrofiëring. In de Waterstructuurvisie (2002) is een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen die aan de orde zijn. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon water schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterde gescheiden riolering en het realiseren van voldoende waterberging. Zie paragraaf 5.8 Water voor een uitgebreide toelichting.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie 2015-2030

In de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 wordt de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven, aan de hand van drie perspectieven: De Markt, het Podium en de Binnentuin.
De Markt: Utrecht als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving. De opgave van De Markt valt uiteen in:

  • een hoogstedelijke ontwikkeling van de centrale zone langs de A2 en deels A12: voor het versterken van de nationale positie van Utrecht, en
  • het herontwikkelen van een aantal locaties in de stadsrand om een compleet aanbod te kunnen bieden van de verschillende vestigingsmilieus, zowel voor wonen als werken.

Het Podium: Utrecht als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. De opgaven van Het Podium zijn te verdelen in:

  • de (her)ontwikkeling van de Utrechtse ontmoetingsplaatsen en podia en het verbeteren van het trage netwerk als verbinding tussen de podia: water, groen- en fietsverbindingen.

De Binnentuinen: Utrecht als de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De twee ruimtelijke opgaven voor De Binnentuinen zijn:

  • het onderhouden van de wijken als eenheden, met hun eigen identiteit en dynamiek en wijkvoorzieningen;
  • het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren binnen een wijk.

Op dit plangebied is het ontwikkelperspectief 'De binnentuin' van toepassing. Het plangebied grenst aan de Noordkant aan de Hoge Woerd wat deel uitmaakt van het Leidsche Rijn Park. De opgave voor het ontwikkelingsperspectief 'De Binnentuin' ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren. De woonfunctie domineert. Afhankelijk van de situatie kan er sprake zijn van intensivering of juist extensivering. Maatvoering en wijkkenmerken zijn hierbij leidend. Er is een basispakket aan voorzieningen nodig en ook kleinschalige functiemenging is mogelijk. De Leidsche Rijn wordt in het ontwikkelperspectief 'Het Podium' als ook 'De Binnentuin' als waterstructuur aangemerkt. Deze structuren komen overeen met de bestaande water, groen- en fietsverbindingen in De Woerd.

2.4.2 Hoogbouwvisie

In de Hoogbouwvisie wordt een toetsingskader gegeven voor hoogbouwplannen. De indeling is grotendeels gebaseerd op de ontwikkelingsperspectieven uit de Structuurvisie Utrecht. Een accent in De Binnentuinen vervult een rol op het niveau van de wijk of buurt en niet van de stad. Accenten moeten daarom altijd passen in de context van de wijk of buurt en hebben tot doel een bijzondere plek in de wijk of buurt te markeren. De vraag waar accenten in De Binnentuinen gezet kunnen worden, blijft te allen tijde maatwerk. Uitgaande van de 'menselijke maat' kan in woongebieden waar veel laagbouw aanwezig is, af en toe een hoger gebouw worden toegestaan. De Hoogbouwvisie gaat uit van een basismaat van 9 meter met incidentele accenten tot het dubbele van de omliggende bebouwing.

Het hoogbouwregime van De Binnentuinen is op het gehele plangebied De Woerd van toepassing. Voor 'De Binnentuin' geldt voor 'laag' een basis van 9 meter en voor 'hoog' een basis van 15 meter. Beide hebben de mogelijkheid tot incidentele accenten tot (in principe) het dubbele van de omliggende bebouwingshoogte. In enkele binnentuinen kan een buurt voorkomen waarvan de gemiddelde bouwhoogte deze 15 meter overstijgen.

Het stedenbouwkundig plan is een verzameling van continue bouwblokken van verschillende dichtheid waar tussen in interessante ruimtes overblijven in de vorm van straten en plantsoenen die uitlopen in pleinen. De bouwblokken zijn steeds een totaalcompositie van verschillende woningtypes die recht doen aan de specifieke stedenbouwkundige situatie zoals hoeken, poorten, etcetera.
Het gemiddelde aantal bouwlagen van de bouwblokken ligt bij 2 a 3 lagen hoog. De verdichte bouwblokken aan de noordrand zijn 3 tot 4 lagen hoog. Ten slotte zijn er hoekwoningen, de poorten en de woningen die met hogere accentpunten van maximaal 5 bouwlagen worden benadrukt. De woningen zijn zo ontworpen dat zij op natuurlijke wijze aansluiten bij de bestaande bebouwing van De Meern.

2.4.3 Welstandsnota (2004)

In de Welstandsnota Utrecht van juli 2004, getiteld 'De schoonheid van Utrecht', is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van omgevingsvergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. Voor omgevingsvergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: Behoud, Respect en Open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

De Welstandsnota is per gebied raadpleegbaar, de welstandscriteria en richtlijnen vormen een apart onderdeel.

Zowel de bestaande lintbebouwing langs de Zandweg als de inmiddels gerealiseerde woningbouw behoren tot de gebiedstype 'Respect'. Voor het gebiedstype 'Respect' geldt dat essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd.
In de respectgebieden geldt dat ondanks de ruimte voor vernieuwing en verandering de essentie van de bestaande stedenbouwkundige structuur, de architectonische verschijningsvorm dient te worden gehandhaafd. Daarnaast betekent 'Respect' dat het streven gericht is om een harmonieus evenwicht te vinden tussen de bebouwde en onbebouwde omgeving.

2.4.4 Woonvisie 2009-2019

In de Woonvisie 2009-2019 zijn kaders geschetst van het woonbeleid van de gemeente Utrecht op de lange termijn. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op het Utrechtse woonbeleid van de komende tien jaar. De visie geeft aan hoe vanuit het wonen kan worden bijgedragen aan het behouden en versterken van de kracht van de stad. Naast verruiming van het aanbod door nieuwbouw in Leidsche Rijn en Rijnenburg, wil de gemeente ook de kwaliteit van de woningen in de bestaande stad verbeteren. Daarnaast wordt er veel nadruk gelegd op het in beweging krijgen van de verstopte woningmarkt. De woningbehoefte in Utrecht is veel hoger dan het aanbod. Uit zowel woningbehoefte-onderzoeken in het kader van de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030 als de woonvisies is gebleken dat nieuwbouw in de stad zich vooral moet richten op het realiseren van 'centrumstedelijke' en 'dorpsrand/landelijke' woonmilieus.

De Woerd maakt deel uit van het woningbouwproductie voor Leidsche Rijn. Er zijn in het plangebied geen verdere kavels meer uit te geven.

2.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2005)

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets.

De Woerd is aangesloten op de secundaire assen van het autonetwerk en of belangrijke wegen buiten bebouwde kom. De oostelijke as wordt gevormd door de Langerakbrug/Oudenrijnsweg. De noordelijke as, dat voor een deel aan het plangebied De Woerd grenst, vormt de Langerakbaan. Deze twee assen zijn verbonden met de primaire assen van Leidsche Rijn. De primaire assen zijn verbonden met opknooppunten van de snelwegen A2 en A12, het centrum van Leidsche Rijn en met primaire assen van de bestaande stad. De woonbuurten zijn met uitzondering van de wijkontsluitingswegen ingericht als 30 km/uur gebied, met uitzondering de Vicuslaan die voor een deel ook als 50km/uur gebied geldt.

Fiets
In het GVVP is het bestaande fietsbeleid opgenomen. Het hoofdfietsnetwerk uit de nota 'Verder met de fiets' (2002) en het regionale kernfietsnet uit het RVVP zijn overgenomen. In het plangebied De Woerd maakt slechts de Zandweg deel uit van het kernfietsnetwerk. Om de fietsrecreatie te faciliteren en verder te stimuleren is een samenhangend netwerk van recreatieve fietsroutes in de stad, regio en provincie gewenst. Momenteel is er al een netwerk van recreatieve lange afstand fietsroutes vastgelegd, waartoe ook de fietsroute langs de Leidsche Rijn behoort.

Openbaar vervoer
Het plangebied De Woerd is niet direct ontsloten met het OV-netwerk. De Woerd grenst wel aan de Langerakbrug/Oudenrijnseweg (buiten plangebied). Deze weg maakt deel uit van de OV-as naar het station Leidsche Rijn.

2.4.6 Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar' 2012

Het Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2012, geeft de hoofdlijnen aan waarlangs de doelen een aantrekkelijk en bereikbaar Utrecht kunnen worden bereikt. De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:

  • 1. de gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid;
  • 2. kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen;
  • 3. levendige centra op knooppunten;
  • 4. de plaats bepaalt de mobiliteitskeuze;
  • 5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem;
  • 6. de fiets als primair vervoermiddel in de stad;
  • 7. de stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.

Fiets
De Leidsche Rijn maakt deel uit van de snelfietsroute Utrecht Centraal richting Vleuten. Hiermee wordt naar een goede en snelle verbinding van de verschillende stadszones onderling en vanuit de regio gestreefd. Onder een snelfietsroute wordt verstaan bij voorkeur een tweerichtingenpad met relatief weinig verstoring door kruisend verkeer. Daarnaast zijn er in het netwerk dragende fietsroutes waar het verkeer van en naar de woongebieden zich verzamelt, zoals de Leidsche Rijn in het plangebied De Woerd. Deze routes vormen de dragende fietsroutes waar ingezet wordt op een betere herkenbaarheid, een betere oorstroming en een hogere belevingswaarde.

Openbaar vervoer
Volgens het ambitiedocument zal de HOV/RSS-verbinding vanaf Utrecht Centraal naar Vleuten via De Meern worden ontsloten. Het plangebied De Woerd ligt vlak langs het aangewezen en toekomstige knooppunt Tram/HOV-knooppunt De Meern. De tangentiële (bus)verbindingen worden versterkt, waaronder ook de snelle doorgaande lijnen naar Leidsche Rijn.
De hierboven genoemde routes vormen de uitgangspunten voor de ontsluiting van het fiets- en OV-verkeer van De Woerd.

2.4.7 Nota Stallen en Parkeren

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Het beleid in die nota is vertaald in normen voor auto- en fietsparkeren in de nota Parkeernormen Fiets en Auto.
Het beleid in deze nota is erop gericht om ter verbetering van de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid en om meer ruimte te geven aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er waar dat mogelijk is op straat minder ruimte komt voor het parkeren van auto's. De gemeente stimuleert auto's om aan de rand van de in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen stad te parkeren of bij stations en andere knooppunten van openbaar vervoer.

Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in gebieden met betaald parkeren verlaagd.

In de nota wordt de verplichting ingevoerd om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in het geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren.

De nota biedt flexibiliteit en daarmee ruimte voor maatwerk door geen strakke norm maar een bandbreedte te geven en door de mogelijkheid te bieden om af te wijken van de normen.

2.4.8 Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 (2012)

Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. In het plangebied De Woerd wordt geen detailhandelconcentratie voorzien. Bewoners zijn aangewezen op winkels en andere voorzieningen in de nabijgelegen omgeving zoals Parkwijk en De Meern. Dat betekent dat er in het plangebied van De Woerd dan ook geen nieuwe detailhandel kan worden gevestigd.

Voor internetwinkels in of bij woningen is in het ontwikkelingskader Detailhandel aangegeven dat de vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid.

2.4.9 Vitale Stadswijken, functiewijziging in woonwijken

Met het vaststellen (2013) van het beleidskader 'Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken' optimaliseert het college de flexibiliteit voor kleinschalig ondernemerschap in de Utrechtse stadswijken. Dit met het doel de economische levendigheid in de Utrechtse wijken te vergroten en flexibiliteit en ruimte te bieden aan kleinschalig ondernemerschap in de wijk.

Het is de bedoeling dat functiemenging overal mogelijk is, mits het geen overlast voor de (woon)omgeving oplevert. Aangezien het plangebied De Woerd een buurt is waarin de woonfunctie domineert en daardoor functiemenging voor overlast zou kunnen zorgen, is alleen beroep/of bedrijf aan huis wenselijk/mogelijk.

2.4.10 Groen en ecologie

Het Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. Gebleken is dat een gevarieerde natuur- en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte door de bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat er groene verbindingen zijn tussen het groene buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.

In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe groen blijven. Bij de (her)inrichting moet rekening worden gehouden met de ecologische functie. Functieverandering is alleen toegestaan na bestuurlijke afweging. Afname in omvang en/of kwaliteit moet gecompenseerd worden.

Het Groenstructuurplan heeft tot doel het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen. Tot en met 2011 liggen de prioriteiten bij:

  • het aanleggen van recreatiegebieden aan de rand van de bebouwde kom;
  • de realisatie van de 1e fase van het Maximapark;
  • het versterken van de groenstructuur in stedelijke wijken.

Op de stedelijke groenstructuurkaart staat een wenselijke verbinding aangegeven tussen De Hoge Woerd en de Zandweg. Deze verbinding is met de nieuwbouw van de woonwijk reeds gerealiseerd in vorm van een groene zone. In de paragrafen 3.2.2 en 5.7 is aangegeven hoe met deze structuren wordt omgegaan. Daarnaast maakt de Leidsche Rijn ook deel uit van een groenstructuur-verbinding.

Bomenbeleid
Naar aanleiding van het Groenstructuurplan is een afzonderlijk beleid voor de bomen en bomenlanen in Utrecht ontwikkeld, omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Dit is het Bomenbeleid Utrecht, Verbeterde regelgeving voor beheer, behoud en ontwikkeling van bomen (2009). Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een samenhangende structuur te creëren en door het verder verbeteren van de bomenstructuur door middel van extra zorg voor beheer en onderhoud.

De meeste bomen in het plangebied zijn jonge bomen en geplant rond 2007, toen de woonwijk werd gerealiseerd. De bomen aan het lint langs de Leidsche Rijn Zandpad variëren tussen 1970 en 2007 en behoren tot de stedelijke groenstructuur van de gemeente Utrecht.

2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan legt de huidige situatie van het plangebied De Woerd vast: een inmiddels volledig gerealiseerde woonwijk. In het gemeentelijk beleid zijn de ruimtelijke structuren en kenmerken van de woonwijk benoemd die de uitgangspunten vastleggen voor dit bestemmingsplan. Deze uitgangspunten komen overeen met het landelijke en provinciale beleid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is voor een belangrijk deel consoliderend van aard. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Ruimtelijke structuur

3.2.1 Historisch-georgrafische ontwikkeling

De structuur van het oorspronkelijke landschap is bepaald door de loop van de rivier de Oude Rijn. De rivier heeft in het verleden zijn bedding herhaaldelijk verlegd. Daarbij is een min of meer vervlochten stelsel ontstaan van stroomruggen en komgronden. De thans afgesneden rivierloop is binnen het gebied van Leidsche Rijn nog terug te vinden als slingerende waterloop. De stroomruggen liggen in een vrij brede zone aan weerszijden van de oude rivierloop en ook aan de weerszijden van de huidige rivier de Leidsche Rijn. Deze rivier is dwars door de stroomrug gegraven en vormde de eerste ontginningswetering ten zuiden van de Oude Rijn.

Aan de Leidsche Rijn is De Meern ontstaan. De restanten van het kasteel Nyvelt, de omgrachte boerderij 't Klooster en andere boerderijen wijzen er op dat dit gebied ook daarvoor al bewoond werd. Door het graven van de Leidsche Rijn kreeg de Oude Rijn ter hoogte van Harmelen een verbinding met het Amsterdam-Rijnkanaal

In de structuur van het dorp De Meern is de oorspronkelijke ligging aan de Leidsche Rijn terug te vinden door de ligging van de historische kern langs het water en de kenmerkende verkavelingen. De kruisstructuur van De Meern is ontstaan door de situering van de lintbebouwing van de Meerndijk haaks op de Leidsche Rijn. De Leidsche Rijn verbindt nog steeds De Meern met de oeverwal aan de noordzijde en met de dorpen langs de Hollandsche IJssel aan de zuidzijde.

Tot het moment dat is begonnen met de werkzaamheden ten behoeve van Leidsche Rijn is er niet veel veranderd. De Woerd had een overwegend agrarische functie met een beperkte woonfunctie langs de Zandweg. De grond was oorspronkelijk voor een belangrijk deel in gebruik als gras- en bouwland. Een deel was in gebruik als boomgaard. In de loop van de twintigste eeuw zijn de boomgaarden en weilanden in toenemende mate vervangen door glastuinbouw waarvan in de omgeving ook een aantal grote kassen heeft gestaan.

Door de bouw van Leidsche Rijn is het open en agrarische landschap getransformeerd naar een nieuwe stad waarbij in het ontwerp rekening is gehouden met archeologische en cultuurhistorische waarden.
De Woerd is gerealiseerd vanaf 2005. Alle woningen zijn inmiddels opgeleverd.

3.2.2 Ruimtelijke opzet
3.2.2.1 De Woerd

Het plangebied bestaat uit een grotendeels recent gerealiseerde wijk. In het plangebied is de woonfunctie verreweg het belangrijkste. De woonbebouwing kent een grote variatie aan woningtypes en woonmilieus. In het gebied zijn vrijstaande woningen, rijenwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en appartementengebouwen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0002.jpg"  
Afbeelding - luchtfoto  

De opzet van het plangebied laat zicht het beste vergelijken met die van de oude tuinstad. De structuur van de openbare ruimte bestaat uit een heldere structuur van straten en pleinen. Kenmerkend voor het gebied is de sterke noord-zuid gerichte verkavelingswijze en de bestaande bebouwing langs de linten.
De bebouwing kenmerkt zich door een afwisseling van gesloten en open bouwblokken, verspringende gevelwanden, hoogteverschillen, poorten en kleine voortuinen.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande bebouwingsstructuur vastgelegd. De hierboven beschreven afwisseling wordt hiermee geborgd.

3.2.2.2 Lintbebouwing

Het bebouwingslint langs de Zandweg is een karakteristiek overblijfsel uit de periode waarin dit gebied nog werd gebruikt voor agrarische en tuinbouwdoeleinden. Vanwege het verdwijnen van de agrarische functie is de woonfunctie in de linten dominant geworden en is nog weinig bedrijfsbebouwing aanwezig. De woningen zijn met de representatieve zijde naar de weg gekeerd en eventuele bedrijfsbebouwing staat op afstand daarachter. De bebouwing wordt gekenmerkt door kleinschaligheid en diversiteit in omvang, hoogte en architectuur. Ook nu nog is de voormalige functie als waterkering te herkennen door de verhoogde ligging ten opzichte van de omgeving en de aanwezigheid van water. Hier zijn landschappelijke kwaliteiten zoals bomenrijen, sloten en grote tuinen beeldbepalend. Behoud van deze specifieke kwaliteiten is uitgangspunt van dit plan.

Om de karakteristieken en kwaliteiten van het lint te behouden, zijn regels opgenomen ten aanzien van het bouwvolume, de bouwhoogte, de breedte van bebouwing en de afstanden tot perceelsgrenzen. De aanwezige variatie in het lint maakt het leveren van maatwerk in bepaalde gevallen noodzakelijk. De bestaande situatie is het uitgangspunt. Voor maatwerk zijn afwijkingsregels opgenomen. Dit betekent in bepaalde gevallen een nadere afweging van de eerder ingezette koers voor de linten in eerdere bestemmingsplannen voor dit woongebied, waaronder het bestemmingsplan De Woerd uit 2005.

Zandweg
De Zandweg is samen met de waterloop de Leidsche Rijn en de aan de overzijde gelegen Rijksstraatweg van oudsher een belangrijke transportroute geweest tussen Utrecht en Leiden. Vandaag de dag heeft de Rijksstraatweg voornamelijk een verkeersfunctie (waaronder het HOV-tracé tussen Utrecht en Vleuten). De smallere Zandweg is bestemd voor bestemmingsverkeer, fietsers en voetgangers. De waterkant is toegankelijk via een grastalud.

3.2.2.3 Openbare ruimte, water en groen

De openbare ruimte buiten de wegen is grotendeels autoluw en wordt als verblijfsruimte gebruikt. Veel van de nieuwe woningen zijn op zeer korte afstand van de openbare weg gerealiseerd.

Het water in het plangebied wordt gevormd door de waterlopen langs de Langerakbaan en binnen het oostelijk deel van het plangebied. Deze waterlopen maken deel uit van een groter netwerk van waterlopen in de omgeving die van belang is voor de waterhuishouding binnen de Leidsche Rijn. De waterlopen zijn geïntegreerd in het woongebied. Een aantal woningen aan de Martinus Nijhoffsingel zijn enkel via een brug bereikbaar. De Leidsche Rijn maakt deel uit van het plangebied.

De groenstructuur van het plangebied wordt in belangrijke mate gevormd door het Visalisplantsoen en het Hélene Swartplantsoen. De plantsoenen vormen ruimtelijk gezien een belangrijke verbinding tussen het Máximapark als onderdeel van het Leidsche Rijnpark en het Meentpark. De plantsoenen hebben een aantal deelfuncties, zoals langzaamverkeersroute, speel- en ontmoetingsplek en een uitlaatplek voor honden.
Verspreid door het plangebied zijn groenvoorzieningen gerealiseerd met speelvoorzieningen. Verder bestaat het groen uit groene oevers langs de waterlopen en de berm langs de HOV-busbaan.

3.2.2.4 Monumenten

Binnen het plangebied is een gemeentelijke monument aanwezig. Het betreft Huize Overvliet, een herenhuis aan de Zandweg 82. Het pand, naar schatting daterend uit de 17e eeuw, wordt een grote architectonische waarde (neo-classicisme) toegekend en een grote waarde voor de nederzettingsgeschiedenis van De Meern. In het pand is momenteel een orthodontie-praktijk gevestigd.

Het pand betreft een wit gepleisterd laaghuis met rechte kroonlijst en is van eenvoudige doch harmonische architectuur en van oudheidkundige waarde. Het pand is iets verhoogd gelegen en bestaat uit een begane grond met zadeldak evenwijdig aan de weg. Haaks op de achtergevel is een uitbouw aanwezig van identieke vorm en proportie. De zadeldaken hebben een topgevelbeëindiging met schoorsteenmotieven. De voorgevel kent een symmetrische indeling en heeft vier 6-ruits schuifvensters met luiken en voorts is een tweevensterbreed licht middenrisaliet aan, met erboven een dakkapel met twee 4-ruits openslaande ramen. De rechterzijgevel heeft een waranda met zuilen onder een hoofdgestel.

Het pand wordt op basis van de gemeentelijke monumentenverordening voldoende beschermd. Aanvullende bescherming door het bestemmingsplan is niet nodig.

3.3 Functionele structuur

3.3.1 Wonen

De Woerd is in hoofdzaak gerealiseerd als woonwijk. De woningen bestaan voor het merendeel uit grondgebonden eengezinswoningen en voor een deel uit meergezinswoningen (appartementen, maisonettes en beneden-/bovenwoningen).

3.3.2 Detailhandel, horeca en dienstverlening

Voor de dagelijkse voorzieningen zijn de bewoners van De Woerd aangewezen op de bestaande voorzieningen in Parkwijk/Langerak en De Meern. In het plangebied zelf zijn dergelijke voorzieningen niet gerealiseerd en ook niet mogelijk.

3.3.3 Bedrijven en kantoren

De zelfstandige bedrijven in het plangebied zijn van oudsher vooral te vinden in de oude lintbebouwing langs de Zandweg. Het betreft een rijopleiding en twee medische praktijken. Het gaat om kleinschalige vormen van bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen die goed passen in het bestaande gemengde lint langs de Zandweg.

Verspreid over het plangebied zijn ten behoeve van een beroep- of praktijk aan huis diverse nieuwe woon-/werkwoningen gerealiseerd en woningen voorzien van een praktijkruimte.

3.3.4 Maatschappelijke voorzieningen

Maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijs, religie en openbare orde en veiligheid zijn in De Woerd niet aanwezig. Ook hier zijn de bewoners aangewezen op de bestaande voorzieningen in de omliggende wijken Parkwijk/Langerak en De Meern. De overige maatschappelijke voorzieningen zoals welzijn, volksgezondheid, kinderopvang en buitenschoolse opvang komen wel voor in dit plan.

3.3.5 Verkeer (Auto, langzaam verkeer, openbaar vervoer en parkeren)

De auto-ontsluiting van het plangebied wordt gevormd door twee aansluitingen via de Vicuslaan op de Langerakbaan (de zuidelijke stadsas). Vanaf de aansluiting op de stadsas is het gebied aangewezen als verblijfsgebied. Het stratenpatroon is afgestemd op een maximum snelheid van 30 km/uur. De straten zijn uitsluitend bestemd voor bestemmings- en fietsverkeer. De Oudenrijnseweg en de Vicuslaan zorgen voor een veilige en vlotte verkeersafwikkeling van het autoverkeer binnen Leidsche Rijn. Langs de Oudenrijnseweg ligt een vrije busbaan ten behoeve van het openbaar vervoer (HOV). Binnen het plangebied zijn geen halteplaatsen aanwezig.

De fietsers en voetgangers in het plangebied krijgen ruim baan. De verbindingen in het plangebied zijn heel direct en er zijn, met uitzondering van de HOV-baan, geen barrières in het gebied aanwezig. Zo zijn de Zandweg en de Woerdlaan met de fiets en te voet wel direct bereikbaar vanuit De Woerd. Er is zorg gedragen voor een goede aansluiting op het fietsnetwerk Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern.

Parkeren is op twee manieren ingepast. Het parkeren door bewoners vindt zoveel mogelijk plaats door middel van gezamenlijk parkeren op centrale binnenplaatsen (binnen de bouwblokken) en waar mogelijk individueel op eigen terrein. Op een aantal plaatsen zijn parkeergarages gerealiseerd. Het bezoekersparkeren vindt plaats op openbare parkeerstroken langs de weg en in halfopen openbare 'parkeerkoffers'.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Het plangebied bestaat uit een recent gerealiseerde wijk. In het plangebied is de woonfunctie verreweg het belangrijkste. In het plangebied is de lintbebouwing langs de Zandweg ingepast in de nieuwe stedenbouwkundige invulling. Het plangebied betreft dus een bestaand stedelijk gebied en er zijn geen nieuwe ruimtelijke plannen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het bestemmingsplan De Woerd, De Meern Noord heeft een consoliderend karakter. Het doel van dit bestemmingsplan is dan ook om de bestaande situatie zoveel mogelijk vast te leggen en te koppelen aan een passende regeling. Daarbij staat het behoud en het versterken van de bestaande kwaliteiten, die beschreven zijn in hoofdstuk 3 van deze toelichting, op de eerste plaats.

4.2 Ruimtelijke structuur

De ruimtelijke structuur wordt vastgelegd door de bestaande bebouwing op de verbeelding aan te geven. Met de bebouwingsmaten van de woningen wordt uitgegaan van de bestaande situatie. In de planregels wordt binnen de woonbestemming een onderscheid gemaakt tussen het zij- en achtererf en de voortuin.
De inrichting van de openbare ruimte wordt op de verbeelding en in bijbehorende planregels geborgd.

4.3 Wonen

Het grootste deel van het plangebied heeft de functie wonen. Het is dan ook gewenst om de huidige woonfunctie in het plangebied te handhaven.

Aanpassingen aan de woning
Over het algemeen kan worden gesteld dat bij het ouder worden van de woning de wens tot verandering in en aan de woning zal toenemen. Deze veranderingen hebben over het algemeen betrekking op het uitbreiden van de woonruimte, het luxer maken van de woning of een grotere of nieuwe berging/garage op het zij- of achtererf.
Dit bestemmingsplan dient mogelijkheden te bieden voor veranderde verbouw- en gebruikswensen. Dit betekent echter niet dat de uitbreiding van de woningen ongelimiteerd kan zijn. De ruimte is doorgaans beperkt. Uitbreidingen aan de woning kunnen namelijk ook hinderlijk zijn voor de buren.

Voor zover voor de aanpassingen een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, worden deze niet alleen getoetst aan het bestemmingsplan, maar ook aan de gemeentelijke welstandsnota.

4.4 Functiemenging

Steeds vaker wordt een sterkere verwevenheid van wonen en werken bepleit; functiemenging binnen een woonomgeving. Met functiemenging kan enerzijds een bijdrage worden geleverd aan het plaatselijke voorzieningenniveau. Anderzijds kan het werken-aan-huis een stimulans geven aan de economische ontwikkelingen. Veel startende ondernemers zijn op deze manier begonnen. Bij de uitbreiding van de activiteiten dient vanzelfsprekend uitgezien te worden naar meer passende huisvesting.
In principe staat de gemeente positief tegenover deze ontwikkeling, echter zonder de mogelijke nadelen uit het oog te verliezen. Bij het toestaan van nieuwe functies bij de woonfunctie dient voorkomen te worden dat overlast voor de omgeving ontstaat, omdat bijvoorbeeld het verkeerssysteem, parkeervoorzieningen en de verkaveling niet inspelen op andere functies en de gevolgen van die andere functies. In de planregels zijn derhalve voorwaarden opgenomen waarmee voorkomen wordt dat dergelijke functies hinder veroorzaken voor de woonomgeving.

4.5 Nieuwe ontwikkelingen

In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

De volgende aspecten zijn van belang:

Dit hoofdstuk gaat in op deze verschillende (milieu)aspecten.

5.1 Milieu-effectrapportage en Strategische Milieu Beoordeling

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

Plansituatie
Het bestemmingsplan 'De Woerd, De Meern Noord' is een consoliderend plan, er worden dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden dan ook geen nieuwe activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit navolgende beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER. Gezien de aard, omvang en ligging van het project wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit bestemmingsplan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.

5.2 Geluidhinder

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object. Hiervoor kent de wet het begrip 'geluidsgevoelige bestemmingen' (onder andere woningen, onderwijs en zorg).
De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn van toepassing bij:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • wijzigen van (spoor)wegen;
  • wijzigen van geluidsgezoneerde industrieterreinen.
5.2.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. De normering voor wegverkeer loopt tussen de 48 dB en 58 dB, de normering voor spoorweglawaai loopt tussen de 55 en 68 dB. Bij een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde gelden er geen voorwaarden voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan (uitzondering voor zogenaamde "dove gevels"). Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde kan ontheffing hogere waarde worden verleend.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient een akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De procedure voor het verlenen van een ontheffing loopt parallel met de ruimtelijke ordeningsprocedure, bestemmingsplanprocedure of de procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Op grond van de Geluidnota Utrecht 2007 gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. er dient een reden te zijn om van de voorkeursgrenswaarde af te wijken, die past binnen de ontheffingscriteria;
  • 2. er dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden;
  • 3. iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • 4. de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • 5. indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie
Voor De Woerd zijn de relevante geluidsbronnen de Langerakbaan, de Oudenrijnseweg en de HOV-baan. De geluidsemissies van omliggende autosnelwegen A12 en A2, de spoorlijn Utrecht-Gouda en de bedrijventerreinen Lageweide/De Wetering, Oudenrijn en Groenedijk zijn vanwege de grote afstand of de bestaande afscherming in het plangebied niet relevant.

De Woerd is één van de woonwijken in Leidsche Rijn. De ontwikkeling van De Woerd is mogelijk geweest op grond van het bestemmingsplan 'De Woerd' uit 2005. In dit bestemmingsplan was ook het aspect geluid geregeld.
Dit bestemmingsplan maakt geen realisatie van nieuwe of uitbreiding van bestaande geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk of de aanleg van of de wijziging van infrastructuur, waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

5.2.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Voor dit bestemmingsplan is railverkeerslawaai niet relevant.

5.2.3 Industrielawaai

Van industrielawaai kan ook hinder worden ondervonden. Het optreden van hinder als gevolg van industrielawaai kan worden voorkomen en beperkt door afstand te bewaren tussen geluidsbron en ontvanger.
Bij industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan zijn geluidszones vanwege de Wet geluidhinder vastgesteld. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Voor geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone kan ook een hogere waarde worden vastgesteld. De normering loopt hier van 50 dB(A) tot 55 dB(A) en hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als bij ontheffingen vanwege verkeerslawaai.

Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Voor het dit bestemmingsplan is industrielawaai dus niet relevant.

5.3 Milieuhinder bedrijvigheid

Er wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving. Het kan gaan om de mogelijke hinder van een nieuw te vestigen bedrijf op bestaande woningen zowel als om nieuwe woningen naast een bestaand bedrijf.

Plansituatie
In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die (geluid)hinder veroorzaken op aangrenzende woningen. De bedrijven kennen een maximum categorie van B1 – functiemenging. Ook in de aangrenzende gebieden bevinden zich geen bedrijven die geluidhinder veroorzaken.

Het nabijgelegen bedrijventerrein Oudenrijn is een gezoneerd industrieterrein, waar van de geluidszone aan de noordzijde ligt op de Rijksstraatweg. Daarbuiten mag de geluidsbelasting van de bedrijven niet meer bedragen dan 50 dB(A).

5.4 Externe veiligheid

Bij bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Daarnaast kan transport van gevaarlijke stoffen risico's opleveren (transport over weg, spoor en water en door buisleidingen). In de stad ligt een vastgestelde route waarover transport van gevaarlijk stoffen plaats mag vinden. De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Kwetsbare bestemmingen moeten voldoende afstand houden tot bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn.

Plansituatie
Het onderhavige bestemmingsplan 'De Woerd, De Meern Noord' is een consoliderend bestemmingsplan. Het plan maakt geen realisatie van nieuwe of uitbreiding van bestaande (beperkt) kwetsbare bestemmingen of de wijziging van infrastructuur mogelijk:

  • Bedrijvigheid:
    Er liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de invloedzone van een bedrijf (binnen of buiten het plangebied) dat onder de Bevi-regeling valt.
  • Transport:
    In de nabijheid van de planlocatie is geen spoorlijn waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua plaatsgebonden risico en groepsrisico invloed heeft op het plan.

5.5 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 Wet milieubeheer (Wm, luchtkwaliteitseisen) staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het vaststellen van een bestemmingsplan, als ten minste aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. de voorgenomen ontwikkeling leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • d. de voorgenomen ontwikkeling is genoemd of is niet in strijd met het Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL).

Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen Rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren.

Plansituatie
De gerealiseerde woningen en bijbehorende voorzieningen en dergelijke in de woonwijk De Woerd passen binnen het in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemde "In Betekenende Mate – project" (IB-nr. 1310 "Ontwikkeling Leidsche Rijn").

Daarnaast is in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in dit gebied (rapport "Beoordeling luchtkwaliteit Leidsche Rijn-parkwijk (koepelrapport)" 22 maart 2010). Op basis van de uitgevoerde berekeningen is geconcludeerd dat in de wijk De Woerd geen overschrijding van de grenswaarden voorkomen.

Dit bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan heeft daarmee geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg en daarmee kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat dit plan tot een verslechtering van de luchtkwaliteit zal leiden.

Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder respectievelijk d, a en b van de Wet milieubeheer kan gesteld worden dat luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering vormen. Daarnaast worden er geen gevoelige bestemmingen gerealiseerd in de nabijheid van drukke binnenstedelijke, rijks- of provinciale wegen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.6 Bodem

Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • bij nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd;
  • gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten worden gesaneerd als er tevens sprake is van milieuhygiënische risico's. Dit gebeurt functiegericht en kosteneffectief. Tevens is nieuwbouw op een geval van ernstige bodemverontreiniging niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen;
  • hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Als er geen recent bodemonderzoek beschikbaar is moet bij een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen. Als er in de invloedssfeer van de onttrekking een verontreiniging aanwezig is moeten hiervoor in een saneringsplan voldoende tegenmaatregelen worden beschreven.

Plansituatie
Voor 2005 zijn er diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in deelgebied De Woerd-Zandweg en heeft er plaatselijk een bodemsanering (koper, bestrijdingsmiddelen) plaatsgevonden. Bij een controle onderzoek voorafgaand aan de nieuwbouw van 26-10-2005 (verkennend bodemonderzoek, CSO Adviesbureau, 05.R266) zijn licht verhoogde gehaltes aan metalen en EOX aangetroffen. Langs de Zandweg zijn enkele ondergrondse tanks aanwezig. Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend.
Buiten de Woerd, aan de westkant, bevinden zich de boringsvrije zone en het waterwingebied De Meern.

Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan genereert daarmee geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van bodem en het grondwater.

5.7 Flora en fauna

De Flora en Faunawet legt een zorgplicht op ten aanzien van natuur, planten en dieren. Indien een ontwikkeling mogelijk de bestaande natuurwaarden kan verminderen moet de initiatiefnemer aangeven hoe dat beperkt en/of gecompenseerd gaat worden. Wanneer bij planvorming de bestemming in een gebied verandert moet er, bij kans op voorkomen van beschermde diersoorten, middels een flora-fauna inventarisatie de huidige waarde worden bekeken en moet er inzicht worden gegeven in het voorkomen van beschermde planten en diersoorten.
De Flora en Faunawet beschermt inheemse dier- en plantsoorten, en onderscheidt deze in verschillende beschermingscategorieën. Voor algemeen voorkomende beschermde soorten (tabel 1) geldt vrijstelling van verbodsbepalingen. Soorten van Tabel 2 zijn zwaarder beschermd, voor deze soorten kan ontheffing worden aangevraagd. Ontheffing op grond van het belang ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is niet mogelijk voor soorten van Tabel 3, die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten geldt dat overtreding van verbodsbepalingen voorkomen dient te worden door het treffen van mitigerende maatregelen. Het bevoegd gezag voor de Flora en Faunawet is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Gemeente Utrecht beschikt over een vastgestelde Gedragscode Flora en Faunawet. Eventuele werkzaamheden zullen worden uitgevoerd conform deze 'Gedragscode Flora en Faunawet' van de gemeente Utrecht (goedkeuringsbesluit ministerie LNV d.d. 7 september 2010, ref DR/210/3379).

Plansituatie
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit plan genereert daarmee geen directe initiatieven die gevolgen kunnen hebben voor de aanwezige beschermde flora en fauna.
Bij aanvragen van omgevingsvergunningen zal getoetst worden aan de voorwaarden van de Flora en Faunawet.

5.8 Water

5.8.1 Aanleiding

Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig, expliciet en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen. Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Deze waterparagraaf beschrijft de bestaande waterhuishoudkundige- en rioleringssituatie van 'De Woerd' zodat strategisch en operationeel wijkbeleid op het lokale watersysteem kan worden afgestemd.

5.8.2 Beleidskader

In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:

  • Rijksbeleid: Nationaal Waterplan, WB21, NBW, Waterwet, etc.;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Waterhuishoudingsplan, Beleidsplan Milieu en Water, Streekplan, etc.;
  • Gemeentelijk beleid: Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2014;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerplan 2010-2015, Beleidsregels 2010 Keur 2009, Keur.

De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast. Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014.
De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie 18 april 2013, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.

Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur (www.hdsr.nl).

5.8.3 Waterhuishouding

Oppervlaktewater
In het plangebied bevinden zich twee belangrijke oppervlaktewaterstructuren:

  • de 'M. Nijhoffsingel' in het oostelijk deel van het plangebied langs de H. Marsmanlaan, de G. den Brabanderlaan en de M. Nijhoffsingel. Dit betreft een tertiaire watergang met een flexibel peil van NAP 0.00/+0.15 m, het vaknummer is TN30576;
  • de Langeraksingel aan de noordoostzijde van het plangebied langs de Langerakbaan. Dit betreft een primaire watergang met een flexibel peil van NAP 0.00/+0.15 m, het vaknummer is PN01464;
  • de Leidsche Rijn ten zuiden van het plangebied. De Leidsche Rijn is een primaire watergang en heeft een streefpeil van NAP -0.40 m, het vaknummer is PN02468.

Historie
De structuur van het oorspronkelijke landschap is gevormd door de historische loop van de Oude Rijn, hierdoor is een vervlochten stelsel ontstaan van stroomruggen en komgronden. De voormalige rivierloop is binnen het gebied van Leidsche Rijn nog terug te vinden in het meanderende landschapspatroon. De stroomruggen liggen in een vrij brede zone aan weerszijden van de oude en de huidige rivierloop. Om de afwatering van de omliggende polders te verbeteren, is in de 19e eeuw de huidige Leidsche Rijn gegraven. Deze ontginningswetering is door de stroomrug heen gegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0003.png"  
Afbeelding - ligging oppervlaktewater en beschermingszones De Woerd eo (bron: HDSR, digitale legger)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0004.png"  
Tabel - kenmerken M. Nijhoffsingel  
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0005.png"  
Tabel - kenmerken Langeraksingel  
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0006.png"  
Tabel - kenmerken Leidsche Rijn  

Functioneren
De Langeraksingel is onderdeel van het peilgebied Langerak (NAP +0.0/-0.3 m) en maakt als primaire watergang onderdeel uit van het 'Hoge stelsel' dat het noordelijke en zuidelijke deel van het watercirculatiesysteem van Leidsche Rijn met elkaar verbind. De doorvoer van water geschiedt globaal van oostelijke naar westelijke en zuidelijke richting: via de Langeraksingel naar het gebied rondom de Alendorperweg en via de sifon onder de Leidsche Rijn naar het oppervlaktewater rondom het Meentpark. Het is ook mogelijk om de watergang door de wijk, de 'M. Nijhoffsingel', door te spoelen vanuit de Langeraksingel richting Oudenrijn.

Bij hevige neerslaggebeurtenissen mag het waterbezwaar leiden tot een peilstijging van 0,3 m.

Watersysteem Leidsche Rijn
In het oorspronkelijke waterhuishoudkundige plan voor Leidsche Rijn, getiteld 'Nieuwe stad, schoon water' uit 1997, was een omvangrijk zelfstandig functionerend watersysteem voorzien. Door hemelwater lokaal op te vangen en vast te houden in het lokale grond- en oppervlaktewatersysteem, zou aan- en afvoer van gebiedsvreemd en fosfaat/nutriëntenrijk water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Leidsche Rijn in een normaal hydrologisch jaar vrijwel niet nodig zijn. Uitgangspunt hierbij was dat door variatie in waterpeil en het rondpompen van oppervlaktewater stilstaand water (en zuurstofloosheid en muggenoverlast) vrijwel zou worden voorkomen.

Beheer
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dit waterschap is bevoegd gezag voor de waterkeringen en het primaire oppervlaktewater en is verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer ervan (betreft de Langeraksingel en Leidsche Rijn). De gemeente Utrecht is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het tertiaire oppervlaktewater (betreft de 'M. Nijhoffsingel' en de westelijke bermsloot van de Oudenrijnseweg).
Het is onbekend bij wie de watergang tussen de percelen Zandweg 74L en 75 in beheer is.

Ruimtelijke consequenties
Het functioneren van ondergrondse èn bovengrondse voorzieningen ten behoeve van de inzameling en het transport van afvalwater, de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast, dient te zijn gewaarborgd.

De mate van functioneren is afhankelijk van de conditie èn de dimensies van de voorzieningen. Het huidige ruimtebeslag en afmetingen van bijvoorbeeld riolering, rioolgemalen, persleidingen, watergangen, wadi's en infiltratievoorzieningen is dus essentieel voor een goede systeemwerking. Verkleining of aanpassing hiervan (bijvoorbeeld het verwijderen van een greppel of wadi) heeft directe consequenties voor het functioneren van de voorzieningen en is niet toegestaan zonder compenserende maatregelen.

Status wadi's
De wadi's langs het H. Swarthplantsoen (voorziening voor berging en infiltratie van hemelwater) waarop de overstorten van het Infiltratie-Transportstelsel van De Woerd lozen, hebben geen formele ruimtelijk juridische status. De groenstroken waarin deze wadi's aangelegd zijn, hebben enkel de bestemming 'Groen'. Hierdoor zijn de wadi's niet specifiek voor hun functie bestemd als 'Groen-Water' of 'Water'.
De ervaring leert dat wadi's bij herinrichting van de openbare ruimte vaak moeten wijken, bv. voor parkeerplaatsen. Door het dempen van wadi's komt de noodzakelijke verwerking van hemelwater en de robuustheid en duurzaamheid van het watersysteem echter ernstig onder druk te staan.

Beschermingszone watergangen
De status van watergangen is van belang voor de breedte van de beschermingszone. Een beschermingszone beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast en de aan/afvoer en berging van water dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Om het goed functioneren van de waterhuishouding te kunnen waarborgen, voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken ter plaatse van oppervlaktewatergangen en in beschermingszones voldaan is aan de algemene en specifieke criteria.

De breedte van de beschermingszone aan weerszijden van oppervlaktewater bedraagt voor primaire watergangen 5 m en voor tertiaire watergangen 2 m vanuit de insteek. Deze beschermingszone's worden als een dubbelbestemming ('waterstaat-waterstaatkundige functie') bestemd. Indien er werkzaamheden in de beschermingszone plaatsvinden, dan dient een watervergunning te worden aangevraagd.

Kaderrichtlijn Water
In het plangebied bevindt zich de Leidsche Rijn. Dit oppervlaktewater is in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (EKRW) aangewezen als waterlichaam van het type M6b (Grote ondiepe Kanalen met scheepvaart) en heeft de EKRW-code NL14_16.

De Leidsche Rijn wordt door het HDSR gekarakteriseerd als een kunstmatig, groot, ondiep kanaal dat vooral bestaat uit oppervlaktewater waarbij de herkomst wisselend is en de stromingsrichting gedurende het jaar kan omkeren. Periodiek is er zichtbare stroming, vooral in de buurt van gemalen. Er is sprake van een belangrijke scheepvaartfunctie, het water heeft een bakvormige inrichting met abrupte overgangen van land naar water.

5.8.4 Waterkeringen
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0007.jpg"  
Afbeelding - ligging beschermingszone waterkering Leidsche Rijn in plangebied (bron: HDSR, digitale legger)  

'Regionale waterkering (genormeerd)'
In het plangebied ligt de noordelijke kade van de Leidsche Rijn (zie figuur 6, rode lijn met lichtblauwe zone). Deze kade is aangemerkt als waterkering met de status 'Regionale Waterkering (genormeerd)'. Waterkeringen met een belangrijke waterstaatkundige functie worden door de provincie -via de provinciale verordening en conform de IPO-richtlijn- aangewezen als genormeerde regionale waterkering. Daarbij wordt tevens het maatschappelijk gewenste beschermingsniveau vastgesteld (de veiligheidsnorm).

Dit beschermingsniveau wordt weergegeven in een veiligheidsklasse, die uitgedrukt wordt in de verwachte overschrijdingsfrequentie van inundatie van het door de waterkering beschermde gebied. Deze veiligheidsklasse wordt door de provincies bepaald op basis van een inschatting van de economische schade na het bezwijken van de waterkering. Hoe groter de gevolgen, hoe hoger de veiligheidsklasse.

In december 2008 is door HDSR het hoofdrapport ' Veiligheidstoetsing regionale waterkeringen - 1e Toetsronde genormeerde regionale waterkeringen HDSR' gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de waterkering aan de zuidzijde van de Leidsche Rijn ('Leidsche Rijnkade Zuid') veiligheidsnorm I heeft met een overschrijdingsfrequentie van 1/10 jaar.

Dubbelbestemming
De waterkering 'Leidsche Rijnkade Noord' heeft een kernzone (waterstaatszone) van 12 m (6 m aan weerszijden van as kering) en een beschermingszone van 50 m (zie figuur 6). De kernzone dient in het bestemmingsplan als 'waterstaat- waterstaatkundige functie' (dubbelbestemming) te worden aangemerkt.

Begripsbepaling
Een waterstaatswerk is een waterkering die als zodanig in de legger is aangegeven. In de beleidsregels wordt het waterstaatswerk onderscheiden in het dijklichaam en de aangrenzende zones (zie afbeelding). Het dijklichaam is gedefinieerd als “de kruin en de wederzijdse taluds van de waterkering met inbegrip van de bermen tot aan de teen van de waterkering of tot aan de bodem van de naastliggende watergangen en de daarin of daaraan aangebrachte werken”. Wanneer geen sprake is van een talud is het dijklichaam gelijk aan het waterstaatswerk. Het leggerprofiel is het minimale profiel waaraan een waterkering in elk geval dient te voldoen en dat in de legger is vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0008.png"  
Afbeelding - principeprofiel beschermingszone waterstaatswerk (bron: HDSR- april 2011)  

In de keur wordt uitgegaan van een systeem van kernzones (de fysieke kering), beschermings- en buitenbeschermingszones (zie afbeelding). De kernzone is de zone waarin de waterkering zelf ligt, daar gelden de strengste regels. De (buiten)-beschermingszones bevinden zich bezijden de kernzone, in de beschermingszone gelden minder strenge regels.

Binnen de beschermingszones mag zonder ontheffing van het hoogheemraadschap niets worden gebouwd en opgeslagen worden. Voorkomen moet worden dat de stabiliteit van het profiel en/of de veiligheid ervan wordt aangetast, de berging (incl. aan- en afvoer) van de watergang wordt verminderd of het onderhoud wordt gehinderd. Ter bescherming van het waterstaatswerk waterkering zijn voorschriften krachtens de keur van toepassing.

Tussen 1 oktober en 1 april mogen er geen werkzaamheden plaatsvinden die mogelijk het waterkerende vermogen van een waterkering negatief beïnvloeden. Het betreft met name werkzaamheden waarbij in of naast de waterkering wordt gegraven of waarbij de bekleding van het dijklichaam wordt veranderd.

5.8.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet kent één watervergunning. Bij ruimtelijke ontwikkelingen met consequenties voor het watersysteem dient vooraf contact met de gemeente (als het overheidsloket) of direct met het bevoegde gezag (Rijkswaterstaat, waterschap of provincie) te worden opgenomen.

Niet elke activiteit in het watersysteem is vergunningsplichtig. Vaak is voor minder ingrijpende activiteiten een melding voldoende, maar de melder moet wel voldoen aan algemene regels zoals opgenomen in het Waterbesluit, de Waterregeling of een verordening van het waterschap (de keur) of de provincie. Een watermeldingsplicht kan ook voortvloeien uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah) of het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blib). Veel activiteiten vallen onder algemene regels, waardoor geen watervergunning nodig is en veelal met een melding kan worden volstaan.

Keur HDSR 2009
Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. Aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem moeten door het Hoogheemraadschap worden vergund. Er geldt een vergunningsplicht op grond van de belangrijkste verordening, de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).

In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewatergangen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewatergangen, waterkeringen of grondwatergangen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting.

Eventuele vergunningen worden alleen verleend als waterstaatkundige belangen niet in het gedrang komen. Bij het verlenen van een vergunning worden deze belangen altijd afgewogen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de verbrede doelstellingen van de Waterwet te weten de samenhang met chemische en ecologische aspecten en de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen.

Algemene regels
In principe zijn alle activiteiten die van invloed (kunnen) zijn op waterstaatswerken volgens de Keur verboden. Onder bepaalde voorwaarden kunnen, voor specifieke activiteiten, ontheffingen van die verboden worden verleend. De ervaring leert dat bepaalde, regelmatig voorkomende activiteiten weinig invloed hebben op de staat van oppervlaktewaterlichamen en/of waterkeringen in het beheersgebied van De Stichtse Rijnlanden. Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten niet langer vergunningsplichtig, maar moeten ze wel worden gemeld. De algemene regels behorend bij de Keur van De Stichtse Rijnlanden 2009 hebben betrekking op de kern- en beschermingszones van primaire, secundaire en tertiaire oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen.

Watervergunning
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet. Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk voor verhardingen die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.

5.8.6 Grondwater

Zorgplicht
De gemeente heeft per 1 januari 2008, voortkomend uit de nieuwe wet 'Verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken', de zorgplicht om in openbaar gemeentelijk gebied maatregelen te treffen om "structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken'. Dit is alleen zo als het nemen van maatregelen doelmatig is en het niet onder de verantwoordelijkheid van het waterschap of de provincie valt. Het stelt de gemeente Utrecht beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van grondwaterproblemen in het bebouwd gebied.

Verantwoordelijkheden
De zorgplicht heeft het karakter van een inspanningsplicht. Dat wil zeggen dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor handhaving van het grondwaterpeil in bebouwd gebied. De wetgeving geeft aan dat de burger met grondwateroverlast bij de gemeente met zijn probleem terecht moet kunnen: de gemeente is het eerste aanspreekpunt voor de burger.

De perceelseigenaar is op eigen terrein zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen tegen grondwateroverlast. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor de gemeente als eigenaar van de openbare ruimte. De perceelseigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn woning en perceel, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van de buur (overheid of particulier). Bij grondwaterproblemen mag dus in de eerste plaats van de perceelseigenaar worden verwacht, dat hij de vereiste waterhuishoudkundige en/of bouwkundige maatregelen neemt.

Criterium
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen. Grondwater wordt in de openbare ruimte door de gemeente als overtollig beschouwd indien het ontwateringscriterium van 0,7 meter beneden de as van de weg gedurende meerdere jaren langer dan vijf aaneengesloten dagen per jaar wordt overschreden en als dit daadwerkelijk als grondwateroverlast wordt ervaren.

Onttrekkingen
De provincie Utrecht stelt met het strategisch grondwaterbeleid de kaders vast voor de uitvoering van het grondwaterbeheer door de waterschappen. Het waterschap is bevoegd gezag voor het verstrekken van vergunningen of het behandelen van meldingen ten behoeve van grondwateronttrekkingen (afhankelijk van hoeveelheden). In Leidsche Rijn bevindt zich de waterwinlocatie De Meern (Leidsche Rijn). Het plangebied ligt echter buiten het grondwaterbeschermingsgebied en de Boringsvrije zone van deze waterwinlocatie.

1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen.

De gemiddelde, langjarige grondwaterstanden van het 1WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied (van noord naar zuid) de volgende gemiddelde grondwaterstanden en seizoensvariatie verondersteld (zie figuur 7 voor een uitsnede ervan): droge periode (GLG) = NAP -0.35/-0.65 m, natte periode (GHG) = NAP +0.1/-0.3 m en gemiddeld (GGG) = NAP -0.2/-0.5 m. De grondwaterstroming is zuid/zuidwestelijk gericht als gevolg van de laaggelegen polders ten zuiden van de A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0009.jpg"  
Afbeelding - isohypsen gemiddeld hoog grondwaterregime - GHG (bron: GU, 'Grondwatercontourkaart 09-10-2012)  

Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren.

5.8.7 Riolering

Stelseltype
De riolering in het plangebied is in twee periodes aangelegd, volgens de voor die tijd gangbare systeemkeuze. In figuur 8 zijn de essentiële objecten (gemalen en overstorten) van de stelsels weergegeven. Op basis van stelseltype en functioneren, kan de riolering in het plangebied op de volgende wijze onderverdeeld worden:

  • Zandweg: gemengd stelsel (jva 1957) dat bij normale weerconditie afvoert naar gemaal 'Castellum' t.h.v. Zandweg nr. 116D. Bij hevige neerslag treden de overstorten t.h.v. Zandweg nr. 80/81 en nr. 100/101 in werking. In het talud van de noordelijke oever van de Leidsche Rijn bevindt zich tussen de Oudenrijnseweg en Zandweg nr. 75 de lozingsleiding van het drukrioleringssysteem Zandweg.
  • Vinexwijk: een 'duurzaam' gescheiden stelsel (jva 2006-2009) dat het vuilwater separaat afvoert naar gemaal 'Vasalisplantsoen' t.h.v. nr. 10 en het ingezamelde hemelwater van daken en verhardingen verwerkt via een ondergrondse infiltratievoorziening (Infiltratie-Transportstelsel). Het overschot aan hemelwater wordt via overstorten op de wadi's langs het H. Swarthplantsoen en de bermsloot langs de Oudenrijnseweg geloosd.
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0010.png"  
Afbeelding - kenmerken riolering De Woerd westzijde eo (bron: GU, SB)  

Het rioolgemaal halverwege het Vasalisplantsoen verpompt het afvalwater via een persleiding langs de J. Slauerhofflaan, de A. van der Leeuwlaan, de Langerakbaan en de Pepermuntstraat naar hoofdrioolgemaal 'Schoenlappervlinder' (HDSR) die het doorperst naar de RWZI Leidsche Rijn aan de Prooswetering.

Nieuwe aansluitingen
Alle nieuwe vuil- en hemelwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Sinds 1 oktober 2012 wordt het aspect rioolaansluiting geregeld in de Omgevingsvergunning Bouw. Het aansluiten van het riool valt als activiteit onder het Bouwbesluit 2012 (waarin alle technische voorschriften voor riolering zijn overgeheveld vanuit de Bouwverordening en de Aansluitverordening) en daarmee onder de Wabo.

Wateropgave
Uitvoering van de doelstellingen uit het gemeentelijke Afval-, hemel- en grondwaterplan komt in de praktijk neer op het gescheiden, duurzaam en robuust inzamelen, transporteren en verwerken van afvalwater en hemelwater. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd te worden.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de benodigde watercompensatie afhankelijk van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 (de ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom) maatregelen vereist. De kosten voor de compensatie zijn voor rekening van de ontwikkelaar.

5.9 Archeologie

5.9.1 Wettelijke kader

Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.

5.9.2 Archeologie in het plangebied

Het plangebied De Woerd, de Meern Noord bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met een hoge archeologische waarde, deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting en deels in een gebied met een archeologische verwachting. De hoge archeologische waarde is gebaseerd op de ligging van de Romeinse weg en een geassocieerd crematiegrafveld. De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op een Oude Rijnloop en de daarmee geassocieerde stroomrug waar bewoningsresten uit de Middeleeuwen verwacht kunnen worden. De archeologische verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van fysisch geografische fenomenen geassocieerd met de stroomgordel van de Rijn die van ouds als markant punt in het landschap aanwezig waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0011.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDEWOERDDEMEERN-VA01_0012.png"  
Afbeelding - Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart De Woerd, de Meern Noord  
5.9.3 Conclusie

Het plangebied De Woerd, de Meern Noord, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische waarde (rood), hoge archeologische verwachting (geel) en archeologische verwachting (groen). Voor het gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 1.000 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn.

Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport moeten aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht (archeologie@utrecht.nl of 030-2863990)

5.10 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen ondergrondse kabels en leidingen die specifieke regeling in het bestemmingsplan behoeven.

Boven het plangebied loopt in oost-westrichting op een hoogte van 30 meter een straalpad over het plangebied. Binnen deze vrijwaringszone is geen bebouwing toegestaan hoger dan 30 m.

5.11 Gezondheid

Zoals in de inleiding is aangegeven is voor de realisatie van de woonwijk is in 2005 het bestemmingsplan De Woerd vastgesteld. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan na tien jaar te worden geactualiseerd. Inmiddels zijn de woningen gerealiseerd. Dit nieuwe bestemmingsplan richt zich op het behoud en beheer van de bestaande situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het plan, waardoor er geen sprake is van een negatief effect op de gezondheid en de leefomgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid


Consoliderend karakter
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.

Planschade
De enige kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen in het belang van de aanvrager.

Geen exploitatieplan
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan vooralsnog niet nodig.
Mochten er in de toekomst toch ontwikkelingen voorkomen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zal eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheid een exploitatieplan op te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze herontwikkeling van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren met het ministerie.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept van het ontwerpbestemmingsplan De Woerd, de Meern Noord toegezonden naar de overlegpartners. Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

Provincie
De Provincie heeft laten weten dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.

VRU
De veiligheidsregio Utrecht heeft positief geadviseerd over het plan. Na bestudering van het ontwerpbestemmingsplan en uit eigen onderzoek stellen zij vast dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingplicht geldt voor het groepsrisico. VRU ziet dan ook geen aanleiding om u te adviseren over het nemen van eventuele aanvullende maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid of de voorbereiding op de rampenbestrijding.

HDSR
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden.

HDSR adviseert positief over het plan. Het plan voldoet aan onze belangrijkste minimale voorwaarde:

"het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:
• Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van karakter;
• De primaire watergang en de bijbehorende beschermingszone zijn correct op de verbeelding opgenomen;
• De waterstaatswerkzone van de regionale waterkering langs de Leidsche Rijn is correct op de verbeelding opgenomen.

Wel is het verzoek om de dubbelbestemminq Waterstaat - Waterstaatkundige functie op te nemen.
HDSR constateert dat beschermingszones van de primaire watergang op de verbeelding zijn bestemd als "Waterstaat - Waterkering". De beschermingszone gaat over de bescherming van watergangen en niet van waterkeringen. Zij adviseren u om de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" te gebruiken. Dit is verwerkt op de verbeelding en in Artikel 13 in de planregels.

6.2.2 Advies wijkraad

Het bestemmingsplan is tegelijkertijd met het vooroverleg (zie hierboven) om advies voorgelegd aan de wijkraad Leidsche Rijn. Op dit verzoek is geen reactie binnengekomen.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

Het onderhavige bestemmingsplan 'De Woerd, De Meern Noord' is een consoliderend beheerplan. Er is gekozen voor directe, gedetailleerde bestemmingen, in overeenstemming met de bestaande situatie. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een Verbeelding, Regels en een Toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in de onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.3 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden, procedureregels en algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

7.4 Regeling bijbehorende bouwwerken

7.4.1 Inleiding

Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:

  • het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat. Dit houdt onder andere in dat op alle erven voldoende licht, lucht en ruimte aanwezig kan zijn, en dus ook dat erfbebouwing op het ene perceel geen onevenredig grote negatieve gevolgen heeft voor de naastgelegen percelen;
  • het mogelijk maken van groen (bomen, tuinen) op erven;
  • het waarborgen van goede verhoudingen in maat en schaal tussen hoofd- en bijgebouwen;
  • voor de grotere percelen: het in stand houden en versterken van bestaande landschappelijke structuren.
7.4.2 Aanleiding

De tot nu toe gehanteerde erfbebouwingsregels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze echter worden aangepast:

  • de bestaande regeling vertoont een discontinuïteit in bebouwingsmogelijkheden op de overgang van kleine naar middelgrote percelen;
  • voor de grote en zeer grote percelen is er momenteel geen eenduidige uniforme regeling, maar is sprake van verschillende onderling afwijkende regelingen;
  • de bestaande regeling houdt geen rekening met de mogelijkheden om zonder vergunning bijbehorende bouwwerken op te richten.

De nieuwe opzet van de erfbebouwingsregels sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.

7.4.3 De regeling

Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.

De basisregels van de nieuwe erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:

  • uitsluitend op het achtererf, minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • de erfzone* grenzend aan het hoofdgebouw mag volledig worden bebouwd;
  • de diepte van bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) bedraagt maximaal 3 meter bij woningen in het lint en 4 meter bij de overige woningen.


* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).

In aanvulling op deze basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grote van het achtererf:

1. Een achtererf tot 300 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 50 % van het achtererfgebied, inclusief de erfzone, tot maximaal 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
  • nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter

2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 10% van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
  • nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 4,5 meter.

3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:

  • bijbehorende bouwwerken mogelijk tot maximaal 5 % van het achtererfgebied, inclusief erfzone, tot maximaal 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • goothoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 meter;
  • nokhoogte vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 6 meter;
  • aangebouwde bijbehorende bouwwerken (aan achtergevel en/of zijgevel) maximaal 3 meter diep.

Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en) en de bestemmingen waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt.

7.5 Systematiek van de bestemming Wonen


Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Een ander belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden beroepen of -bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 60 m² in Leidsche Rijn. Het beroep of bedrijf mag zowel in de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Via een aantal nadere voorwaarden is bepaald dat geen hinder (milieucategorie A of B1 van de LvB als maximum) en geen verkeersaantrekkende werking of parkeerdruk mogen ontstaan voor de omgeving. Ook mag bij een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten.

7.6 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten;
  • Landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • Milieukundige aspecten;
  • Cultuurhistorische aspecten;
  • Verkeersaspecten;
  • Sociale veiligheid;
  • De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.

7.7 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal artikelen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

7.7.1 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De grotere nutsgebouwen, zoals gebouwen ten behoeve van elektriciteitsvoorzieningen, gebouwen van de stadsverwarming en dergelijke zijn in deze bestemming ondergebracht, inclusief de ontsluitingsverhardingen. Deze nutsgebouwen zijn groter dan de nutsgebouwtjes die op grond van de algemene afwijkingsregels kunnen worden toegelaten en zijn dan ook vanwege hun omvang apart bestemd op de verbeelding.

Artikel 4 Gemengd
Een aantal panden aan de Zandweg wordt ook voor andere functies gebruikt. Door een dergelijke menging van functies blijft het gemengde karakter van de Zandweg behouden. In het bestemmingsplan hebben deze panden dan ook een bestemming gekregen die menging van functies mogelijk maakt. Naast wonen zijn bijvoorbeeld ook de bestaande maatschappelijke voorzieningen, publieke dienstverlening (kappers, reisbureaus, kantoren met baliefunctie) toegelaten en een kantoor bij de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd -1'.

Artikel 5 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek.
Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming ook voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Artikel 6 Verkeer
Deze bestemming is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Dit betreft de Vicuslaan en de Oudenrijnseweg. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan zoals fietsenstallingen.

Artikel 7 Verkeer - Openbaar vervoer
De Busbaan Langerak is specifiek bestemd voor openbaarvervoer. Ook hier zijn kleine gebouwtjes toegestaan voor het realiseren van een fietsenstalling of een bushalte.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 9 Water
Water is in het plangebied een structurerend element. De grotere watergangen zijn in de bestemming 'Water' opgenomen. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht.
Kruisingen met verkeerswegen (bruggen) zijn toegestaan in de bestemmingsomschrijving. In de meeste andere bestemmingen zijn waterbeheer, waterberging en sierwater eveneens toegestaan, in het belang van waterbeheer en waterberging.

Artikel 10 Wonen - 1
Deze woonbestemming is toegekend aan de van oudsher in het gebied aanwezige woningen en woongebouwen met bijbehorende tuinen aan de Zandweg. Ten opzichte van de nieuw toegevoegde woningen onderscheiden deze woningen zich doordat zij behoren tot de oorspronkelijke lintbebouwing langs de wegen die door dit voormalige agrarisch (kassen)gebied liepen. De woningen zijn veelal gelegen op grotere percelen en er zijn vaak grote bijgebouwen aanwezig.

Omdat de voormalige lintbebouwing enerzijds structuurbepalend is en anderzijds zorgt voor een eigen waardevolle karakteristiek in het gebied is hiervoor een speciaal toegesneden woonbestemming in de planregels opgenomen, die de ruimtelijke karakteristiek van de lintbebouwing beschermd. Diverse regels zijn opgesteld voor de maatvoering en situering van deze bebouwing.

Voor dit gebied geldt het bestaande volume van de woning als uitgangspunt.

Artikel 11 Wonen - 2

Het overgrote deel van de het plangebied betreft de nieuwbouwwoningen. De regeling voor de nieuwe woningen verschilt van die van de bestaande lintbebouwing. Voor de nieuwe woning is dan ook een eigen regeling opgenomen in de vorm van Wonen-2.

In deze bestemming zijn de daarbij behorende tuinen geregeld en is bepaald in welke mate bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. In deze bestemming is ook onder bepaalde voorwaarden de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan.

Onderdoorgangen zijn middels een aanduiding op de verbeelding opgenomen. Het betreffen onderdoorgangen van de openbare weg naar veelal centrale parkeerhoven of groen dan wel speelvoorzieningen.

Artikel 12 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Monumentenwet.

Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming beschermt de watergangen met een waterstaatkundige functie langs de Leidsche Rijn door middel van een bouwbeperking. Er mag alleen worden gebouwd als de belangen van de waterstaatsdoeleinden in acht worden genomen.

7.7.2 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 15 Algemene bouwregels
Een algemene bouwregel is opgenomen om kleine overschrijdingen mogelijk te maken. Daarbij dient gedacht te worden aan ondergeschikte bouwdelen, zoals stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen, entreeportalen, veranda's en afdaken.

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren.
Dit lid regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen moet voldoen aan het gemeentelijke beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die een zelfde voorwaarde aan het gebruik stelt.

Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, wordt onderzocht of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. De normen die voortvloeien uit het gemeentelijke parkeerbeleid zijn bepalend voor wat als voldoende moet worden beschouwd. Het beleid biedt ruimte om in bijzondere situaties, bijvoorbeeld als er onvoldoende ruimte is voor parkeervoorzieningen of als er acceptabele alternatieven zijn, af te wijken van de norm.

16.2 Strijdig gebruik
Deze bepaling geeft aan dat het verboden is om een bouwwerk te gebruiken, te doen of te laten gebruiken in strijd met de bestemmingen. Dat betreft onder meer het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en onbebouwde gronden voor opslag, voor staan- of ligplaats voor onderkomens of als kampeerterrein.

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen prostitutiebedrijven gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe prostitutiebedrijven niet toegestaan en zijn prostitutiebedrijven uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.


Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is de hoogtebeperking ter plaatse van de 'Vrijwaringszone -straalpad' opgenomen.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

In een aantal gevallen kan de bestemmingsgrens worden overschreden met een wijzigingsbevoegdheid als dat van belang is voor bijvoorbeeld een technisch betere realisering van een bestemming.
Het aantal wijzigingsbevoegdheden is beperkt gehouden, om te voorkomen dat bij herhaling bijzondere procedures moeten worden gevoerd met het daarbij behorende capaciteitsbeslag op zowel het gemeentelijk apparaat als het bestuur.

Verder is er een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het vestigen van een kinderdagverblijf, mits deze geen onevenredige nadelige gevolgen voor de omgeving heeft, in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en is aangetoond dat er voor de realisatie van het kinderdagverblijf geen milieutechnische belemmeringen zijn van de milieuaspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering en verkeerslawaai.

7.7.3 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht
Deze regeling heeft tot doel een regeling te creëren voor bebouwing die afwijkt van het plan. In principe mag die bebouwing worden gehandhaafd en zelfs gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Alleen als deze bebouwing door een calamiteit verloren gaan, is algehele herbouw mogelijk. Voorwaarde daarbij is wel, dat de aanvraag om omgevingsvergunning binnen 2 jaar na het teniet gaan van het bouwwerk wordt ingediend. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor een eenmalige vergroting van de inhoud van een bestaand bouwwerk dat afwijkt van het plan. Deze vergroting is echter beperkt tot maximaal 10 % van de inhoud.

Van de overgangsbepaling zijn die bouwwerken uitgezonderd die bestaan op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan maar die zijn gebouwd in strijd met het voorgaande bestemmingsplan en waartegen nog wordt of kan worden opgetreden. Het overgangsrecht is dus niet van toepassing op illegale bebouwing.

Daarnaast heeft deze bepaling tot doel een regeling te creëren voor gebruik dat afwijkt van het plan. Het tijdstip waarop gebruik als bestaand gebruik in de zin van deze bepaling wordt aangemerkt is, op grond van vaste jurisprudentie, de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. In principe mag het afwijkende gebruik worden gehandhaafd en mag er zelfs een wijziging in worden aangebracht. Die wijziging moet dan wel leiden tot een vermindering van de gebruiksafwijking, zowel naar aard als naar omvang. Dit betekent, dat in gevallen van afwijkend gebruik een intensivering van dat afwijkende gebruik niet is toegestaan.

Ook hier is een uitzondering op. Het gebruik dat al in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan en waartegen nog wordt of kan worden opgetreden, valt niet onder deze overgangsregeling.

Artikel 21 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

7.8 Handhaving


Wat is handhaving?
In Utrecht verstaan we onder handhaven elke gemeentelijke handeling die gericht is op het bevorderen van de naleving van de rechtsregels of het beëindigen van overtredingen. Om te kunnen handhaven is het nodig om toezicht uit te oefenen. Onder toezicht verstaan we het observeren en constateren of er wel of niet voldaan wordt aan de regels. De handhaving zoals deze plaats vindt binnen de sector Publieke Diensten, richt zich in hoofdzaak op het observeren van gebeurtenissen, het bepalen of deze gebeurtenissen al dan niet in strijd zijn met de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het handelend optreden wanneer sprake is van strijdigheid. Zo handhaaft de afdeling Toezicht en Handhaving van de Sector Publieke Diensten namens het college onder andere de voorschriften van het voorliggende bestemmingsplan.

Dit betekent dat de voorschriften voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsbepalingen door het bouwtoezicht gehandhaafd worden. Dit gebeurt veelal door toepassing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.

Doel handhavend optreden
Doel van het bestemmingsplan is om een actueel kader te bieden waarbinnen bouwen en gebruiken kan worden gereguleerd.

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bijbehorende bouwwerk is niet groot indien er op andere plaatsen – zonder vergunning – bijgebouwen zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning geweigerd wordt, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Hoe wordt er gehandhaafd?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking, te weten bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente afgebroken wordt en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Maar het is bijvoorbeeld ook mogelijk om (indien er zonder omgevingsvergunning gebouwd wordt en de bouw stilgelegd wordt d.m.v. een bouwstop) de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan.

Een tweede optie is het opleggen van een last onder dwangsom. Dit betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik gestaakt moet worden binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening gebracht worden aan de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat een overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.

Wat betekent dit voor dit bestemmingsplan?
In het plangebied zal er gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen en op de onderhoudsstaat van bouwwerken. Verder zal er qua bouw gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende bouwvergunningen en omgevingsvergunningen.