Plan: | Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPACTUALISATIEDGLR-0601 |
Utrecht is de stad met drie kernkwaliteiten, welke in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen.
De Markt: Utrecht als Randstedelijk centrum in een economisch dynamische en hoogstedelijke omgeving.
De opgave van De Markt valt uiteen in:
Voor het in Haarrijn te ontwikkelen woongebied is in de structuurvisie een ontwikkeling in relatie met de landschapskwaliteit aangegeven. Strijkviertel is aangeduid als gebieden met hoogstedelijke ontwikkelingen met het accent op werken. Voor het deelgebied Voorn is het perspectief een hoogstedelijke ontwikkeling met het accent op wonen.
Het Podium: Utrecht als ontmoetingsplaats voor winkelen, cultuur, onderwijs en recreatie. De opgaven van Het Podium zijn te verdelen in:
Dit perspectief is van toepassing op De Haarrijnseplas en de Strijkviertelplas: deze zijn aangemerkt als recreatiegebieden.
De Binnentuinen: Utrecht als de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken. De twee ruimtelijke opgaven voor De Binnentuinen zijn:
Dit perspectief is van toepassing op het gebied van het toekomstige winkelcentrum Terwijde, in De Woerd en in het gebied langs de Rijksstraatweg. De locatie van het winkelcentrum Terwijde is aangegeven als concentratie van voorzieningen.
Het Masterplan Leidsche Rijn vormde in 1995 het ruimtelijke en programmatische startpunt voor de ontwikkeling en de realisatie van de plannen voor het 'aangewezen 'VINEX'-gebied. Het Masterplan ging uit van de realisering van in totaal 30.000 woningen binnen Leidsche Rijn. Het Masterplan was vooral bedoeld om richting te geven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar heeft geen juridisch bindende status. Het Masterplan was erop gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een stedelijk gebied met als doel een bijdrage te leveren aan de oplossing van de woningnood in de regio Utrecht.
In de visie die aan het Masterplan ten grondslag lag nemen drie begrippen een centrale plaats in:
Bij compactheid gaat het niet zozeer om een hoge dichtheid, maar vooral om een sterke verbondenheid met bestaande concentraties van bebouwing. Met duurzaamheid wordt gedoeld op het streven naar een evenwicht van ecologische en economische aspecten. Tenslotte heeft identiteit te maken met karakter. Behoud van identiteit dient onder meer te worden nagestreefd door rekening te houden met de onderling sterk verschillende karakters van de stad Utrecht enerzijds en de kernen Vleuten en De Meern anderzijds. Hierbij dienden veel kleine wijken met eigen stedenbouwkundige en architectonische identiteit te worden ontwikkeld.
In de Ontwikkelingsvisie Utrechts deel Leidsche Rijn (januari 1997) zijn voor het Utrechtse deel van Leidsche Rijn de programmatische en stedenbouwkundige randvoorwaarden en kwalitatieve eisen gegeven voor alle deelgebieden. Dit geheel vormt zo een integraal programma van eisen. De Ontwikkelingsvisie zorgt er verder voor dat bij de opdeling in deelplannen en deelprojecten de samenhang niet verloren zal gaan. Bovenstaande akkoorden, visies en uitgangspunten zijn uiteindelijk, voor het destijds Utrechtse deel van Leidsche Rijn, planologisch juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999. Binnen het plangebied geldt dit voor het winkelcentrum in Terwijde, de Strijkviertelplas, Strijkviertel, Sportpark Rijnvliet, delen van bedrijventerrein Oudenrijn en het lint van de Rijksstraatweg. Voor Leeuwenstein Zuid, het gebied ten noorden van Park Voorn en een deel van de Rijksstraatweg, is goedkeuring onthouden en heeft het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999 geen werking.
In de Structuurschets Vleuten–De Meern (1997) heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente
Vleuten–De Meern een samenhangend ontwerp voor de hoofdstructuur van de nieuwe wijk vastgelegd voor het deel van Leidsche Rijn dat binnen de toenmalige gemeente viel. De bovenvermelde ruimtelijke uitgangspunten zijn verder uitgewerkt en uiteindelijk planologisch juridisch vastgelegd in bestemmingsplannen. Binnen het plangebied zijn dit de bestemmingsplannen Haarrijnseplas en Veldhuizen (de twee vrije kavels).
In de Actualisatie Ontwikkelingsvisie 2003 wordt voortgebouwd op de Ontwikkelingsvisie uit 1997 en de actualisatie daarvan in 1999, en op de Structuurschets Vleuten-De Meern 1997. Vleuten-De Meern en Utrecht zijn inmiddels één gemeente. Aanpassingen betreffen vooral verkeer, parkeren en het woningbouwprogramma die een doorwerking hebben naar de stedenbouwkundige invulling.
De actualisering heeft voor de planontwikkeling van de Centrale Zone rond de A2 geleid tot de Ontwikkelingsvisie Centrale Zone (2005). In de Centrale Zone moeten de bestaande stad en Leidsche Rijn met een diversiteit aan wijken tot een eenheid worden gesmeed. In het noorden grenst het gebied aan bedrijventerrein De Wetering en in het zuiden loopt het door tot knooppunt Oudenrijn. Met onder meer
6.800 woningen, het Leidsche Rijn Centrum, bedrijven, parken, wegen en een sportpark, vormt de Centrale Zone het sluitstuk van de ontwikkeling van Leidsche Rijn.
Met betrekking tot het plangebied is een aantal opgaven geformuleerd. Voor Rijnvliet richt de opgave zich op een aantrekkelijk woongebied met een recreatieve route langs de sportvelden naar de Strijkviertelplas. De opgave voor het gebied Voorn dat het landgoed Park Voorn, het kantorenpark Voorn en het gebied rond de PTT-centrale omvat, richt zich op een ruimtelijke invulling met respect voor het landgoed Park Voorn. Voor Leeuwenstein Zuid is de opgave het realiseren van een woongebied dat Leidsche Rijn en Kanaleneiland dichter bij elkaar brengt en Leidsche Rijn over een breed front langs het Amsterdam Rijnkanaal een gezicht geeft naar de bestaande stad. De opgave voor Strijkviertel richt zich op een aantrekkelijk bedrijventerrein dat profiteert van de perfecte bereikbaarheid vanaf de A12 en de A2. Speciale aandacht gaat uit naar de mogelijkheid om dit gebied in de toekomst door te verbinden met Rijnenburg.
Voor een aantal deelgebieden is een nadere uitwerking gemaakt. Er zijn stedenbouwkundige plannen vastgesteld voor de Haarrijn (10 januari 2008) en De Woerd (15 februari 2005). Voor winkelcentrum Terwijde (2007) is een uitwerkingen gemaakt van het bestemmingsplan Leidsche Rijn Utrecht 1999.
In de Hoogbouwvisie wordt een toetsingskader gegeven voor hoogbouwplannen. De indeling is grotendeels gebaseerd op de ontwikkelingsperspectieven uit de Structuurvisie Utrecht. Een accent in De Binnentuinen vervult een rol op het niveau van de wijk of buurt en niet van de stad. Accenten moeten daarom altijd passen in de context van de wijk of buurt en hebben tot doel een bijzondere plek in de wijk of buurt te markeren. De vraag waar accenten in De Binnentuinen gezet kunnen worden, blijft te allen tijde maatwerk. Uitgaande van de 'menselijke maat' kan in woongebieden waar veel laagbouw aanwezig is, af en toe een hoger gebouw worden toegestaan. De Hoogbouwvisie gaat uit van een basismaat van 9 meter met incidentele accenten tot het dubbele van de omliggende bebouwing. Het hoogbouwregime van De Binnentuinen is van toepassing op de delen van het plangebied in Terwijde, De Woerd, de zone langs de Rijksstraatweg en is ook van toepassing op de twee vrije kavels.
Accenten in de Centrale Zone dragen bij aan het profiel van Utrecht als economisch centrum binnen de Randstad. Hoogbouwaccenten in de Centrale Zone moeten passen in de context van de directe omgeving maar voldoende uitstraling hebben om de (boven)stedelijke uitstraling te vergroten. Uitgangspunt voor hoogbouw in de Centrale zone is een basismaat van 15 meter met al dan niet gegroepeerde accenten tot het dubbele van de omliggende bebouwing. Het hoogbouwregime van de Centrale Zone is van toepassing op het nabij de A2 gelegen deel van het gebied bij Strijkviertel, het gebied ten noorden van Park Voorn en Leeuwenstein Zuid.
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen. Binnen het plangebied zijn de verschillende beleidsniveaus van toepassing.
'Open'
Voor het beleidsniveau 'Open' geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
Dit beleidsniveau geldt binnen het plangebied voor verschillende delen waaronder bedrijventerrein Oudenrijn, de Strijkviertelplas en het gebied achter het lint van de Zandweg. De gebieden Leeuwenstein Zuid en Haarrijn zijn aangemerkt als ontwikkelgebied.
'Respect'
Bij het beleidsniveau 'Respect'-gebied wordt uitgegaan van het respecteren van de essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken. Dit betekent:
Dit beleidsniveau geldt voor het gebied in Terwijde, met uitzondering van de voormalig boerderij, en delen van het lint van de Rijksstraatweg.
'Behoud'
Het beleidsniveau 'Behoud' richt zich op behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard. Dit betekent:
Het beleidsniveau 'Behoud' is van toepassing op gebieden met cultuurhistorische waarde en de aanwezige monumenten. Binnen het plangebied zijn dit delen van het lint van de Rijksstraatweg, de voormalige boerderij in Terwijde, het gebied ten noorden van Park Voorn en de twee vrije kavels.
In de Visie Wonen 2030 en daarop volgend de Woonvisie 2009-2019 zijn kaders geschetst van het woonbeleid voor de gemeente Utrecht op de lange termijn. In het Actieprogramma Wonen is de kwantitatieve woningbouwopgave geformuleerd.
De woningbehoefte in Utrecht is veel hoger dan het aanbod. In deze nota worden de prioriteiten benoemd die de gemeente stelt om de enorme druk op de Utrechtse woningmarkt het hoofd te bieden. Naast verruiming van het aanbod door nieuwbouw in Leidsche Rijn en Rijnenburg, wil de gemeente ook de kwaliteit van de woningen in de bestaande stad verbeteren.
Binnen dezelfde woonmilieus kunnen mensen met uiteenlopende leefstijlen wonen. De woonvisie geeft daarom aan dat bij de invulling van concrete woningbouwprojecten rekening gehouden moet worden met die verschillende leefstijlen op grond van woonbelevingsgroepen. Diversiteit in het aanbod is daarbij van belang, zodat het voor alle doelgroepen mogelijk is om een passende woning te vinden. De ontwikkelingen binnen het plangebied sluiten aan bij deze gedachte.
Om helderheid te scheppen over de stedelijke ontwikkelingsstrategie is het Afsprakenkader Kantoorontwikkelingen 2008-2015 opgesteld. Hierin zijn de hoofdlijnen en bindende afspraken vastgelegd voor de ontwikkeling van kantoren in de stad Utrecht. Zo is voor ontwikkelaars, beleggers en kantoorgebruikers duidelijk op welke locaties er kantoren bijgebouwd mogen worden, om welke soort kantoren het daarbij gaat en hoeveel.
Het karakter van de kantorenmarkt is in de laatste jaren sterk veranderd van een groeimarkt naar een verplaatsingsmarkt. Op sterke locaties in de stad is nog steeds vraag naar nieuwbouw. Maar op minder goede locaties is het aanbod groter dan de vraag. De stad Utrecht voert al vele jaren een restrictief kantorenbeleid en staat in hoofdzaak alleen nieuwbouw toe op drie sterke locaties: Papendorp, Leidsche Rijn Centrum en het Stationsgebied. Buiten die drie locaties gaat de gemeente traditioneel zeer terughoudend om met nieuwbouw en uitbreiding. Op locaties waar de leegstand toeneemt is uitbreiding van kantoorruimte niet aan de orde maar spant de gemeente zich juist in om kantoorruimte te transformeren naar een andere functie. Om de kantorenmarkt in Utrecht gezond te houden, heeft het college van burgemeester en wethouders besloten selectiever nieuwe kavels uit te geven. De focus is gericht op behoud van een gezonde markt voor de bestaande kantoren en op transformatie van leegstaande gebouwen. Het college wil kritisch selecteren waar de komende jaren kantoorbouw mag plaatsvinden. De drie belangrijkste prioritaire locaties hebben elk hun eigen profiel:
De verschillende deelgebieden van het bestemmingsplan vallen buiten deze kantorenlocaties. Incidenteel blijft er ruimte voor kleine initiatieven (maximaal 1.500 m2 bvo) maar daar zal zeer terughoudend mee worden omgegaan. Het principe is 'nee', tenzij de economische of ruimtelijke noodzaak aangetoond kan worden.
Functieverbreding (transformatie) wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt door verschillende functies in de kantoorgebouwen mogelijk te maken, met als doel om leegstand te voorkomen.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets.
De verschillende delen van het plangebied zijn aangesloten op de hoofdstructuur van het autonetwerk. In Leidsche Rijn zijn er twee centrale ontsluitingsassen (secundaire assen). De noordelijke as wordt gevormd door de Parkweg, de Rivierkom, de Stroomrugbaan, de Huis te Vleutenbaan en de Vleutensebaan die aansluit op het centrum van Leidsche Rijn. De zuidelijke as bestaat uit de Landschapsbaan, de Burgemeester Middelweerdbaan en de Langerakbaan. Deze ontsluitingassen zijn verbonden met de grootste wegen van de wijk Leidsche Rijn (primaire assen). De primaire assen zijn verbonden met opknooppunten van de snelwegen A2 en A12, het centrum van Leidsche Rijn en met primaire assen van de bestaande stad. Een deel van deze primaire assen bevindt zich langs de snelwegen A2 en A12. Dit zijn de Stadsbaan, Soestwetering,
C.H. Letschertweg en Veldhuizerweg. Daarnaast zijn de primaire assen Haarrijnse Rading, Grauwaartsingel en Oudenrijnseweg aangesloten op de centrale ontsluitingsassen van de wijk. De woonbuurten zijn met uitzondering van de wijkontsluitingswegen ingericht als 30 km/uur gebied.
In het GVVP is het bestaande fietsbeleid opgenomen. Het hoofdfietsnetwerk uit de nota 'Verder met de fiets' (2002) en het regionale kernfietsnet uit het RVVP zijn overgenomen. In Leidsche Rijn zijn er diverse hoofdfietsroutes die het gebied in verschillende richtingen doorkruisen. De verschillende delen van het plangebied sluiten aan op deze hoofdfietsroutes.
De spoorlijn Utrecht richting Den Haag/Rotterdam grenst aan een deel van het plangebied in Terwijde. Station Terwijde is een knooppunt in het openbaar vervoersnetwerk en onderdeel van het Randstadspoor. Deze spoorlijn is tevens aangemerkt als primaire as voor het lange afstand vervoer van goederen.
De doelstelling van het ontwikkelingskader is het formuleren van de richting waarin, en de kaders waarbinnen, de horecasector zich kan ontwikkelen in de stad Utrecht. Voor de verschillende gebieden wordt uitgegaan van profielgebieden. Voor het plangebied is een drietal profielen van toepassing:
Het profiel 'Winkelcentra, buurtwinkelcentra en voorzieningenstrips en oude dorpskernen' is van toepassing op het winkelcentrum van Terwijde en The Wall. De ontwikkelingsvisie richt zich op het ontwikkelen van een compleet winkelaanbod met horeca-ondersteunende functie voor de dag en de vroege avond. In het Ontwikkelingskader wordt voorgesteld om in bestemmingsplannen en brancheringsprogramma's horeca B, C, D1 en D2 toe te staan.
Het profiel voor 'Leidsche Rijn en Vleuten – De Meern' richt zich op (buurt)winkelcentra, radialen en de locaties in de wijk. Het toevoegen van horeca in de deelgebieden Leidsche Rijn en Vleuten- De Meern is van belang voor het realiseren van een volledig voorzieningenniveau. De gemeente ondersteunt de ontwikkeling van horeca in beide wijken door het hanteren van een regime van 'ja, mits...' De gemeente Utrecht ondersteunt het initiatief van Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Utrecht, die heeft aangekondigd samen met wijkbewoners locaties te zoeken waar horeca mogelijk is en dit onder de aandacht van ondernemers te brengen.
Het profiel 'Stationslocaties' richt zich op reizigers en is van toepassing op het stationsgebied Terwijde. De ontwikkeling van horeca is voor alle stations gericht op horeca C (fastfood) en horeca D2 (daghoreca). Op stations met een centrumfunctie voor de directe omgeving is horeca B (cafés) en restaurants (horeca D1) mogelijk.
Het profiel 'Bedrijventerreinen en kantorenlocaties' is van toepassing op het werkgebied Oudenrijn.
Op dit moment telt de stad circa 1.400 hotelkamers. De hotelbranche speelt een belangrijke rol in de Utrechtse ambities op het gebied van kennis en cultuur. Utrecht wil vooral bijzondere kwaliteiten toevoegen en biedt ruimte voor kleinschalige hotels, low budget hotels, bed & breakfasts en hotels die een uniek concept aan het hotelaanbod toevoegen (zogenaamde 'experience hotels'). De realisatie daarvan is minder locatiegebonden. Grotere hotels kunnen in Leidsche Rijn Centrum, Papendorp en in het Stationsgebied gerealiseerd worden. Utrecht verwacht de komende 10 jaar zowel meer zakelijke bezoekers als individuele toeristen naar de stad te trekken met aantrekkelijke evenementen, groei van de zakelijke dienstverlening en een uitgebreid cultureel voorzieningenniveau en programma.
Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. Daarnaast beschrijft dit kader hoe de gemeente wil omgaan met ontwikkelingen in de bestaande winkelgebieden. Het is een algemeen beleidskader op basis waarvan specifieke gebieden en plannen op maat ontwikkeld en beoordeeld kunnen worden.
Utrecht kent een zorgvuldig opgebouwde en redelijk fijnmazige voorzieningenstructuur. De huidige winkelstructuur die op basis van een strakke regie en planologie tot stand is gekomen, wordt daar waar mogelijk ook behouden. Daarbij wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie. Bij een concentratie van winkels ontstaat een meerwaarde voor de betreffende bedrijven. De bedrijven kunnen profiteren van elkaars nabijheid, aantrekkingskracht en gemeenschappelijke faciliteiten. Winkelcentrum Terwijde is in het Ontwikkelingskader Detailhandel aangemerkt als wijkwinkelcentrum.
The Wall is aangeduid als cluster van grootschalige detailhandel dat zich richt op grootschalig, doelgericht winkelbezoek. Een winkelunit dient een minimale omvang van 2.000 m2 te hebben. De branches warenhuis, mode en supermarkten zijn niet toegestaan. Voor The Wall is binnen de afspraken geen uitbreiding van detailhandel meer, aangezien het beschikbare winkeloppervlak is gevuld. Het gebouw is echter nog niet gevuld. Dit betekent dat creatief naar andere functies gekeken moet worden, wellicht in combinatie met en aanvullend op de te realiseren functies in de directe omgeving.
In de detailhandel is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca. Dat is van belang voor de kwaliteit van de detailhandelsstructuur, die door ondermeer internetverkoop sterk onder druk staat. Daarom kan bij de bestemming detailhandel een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen waarbij ondergeschikte horeca wordt toegestaan. Hierbij moet gedacht worden aan een winkel waar een klein deel van het vloeroppervlak gebruikt wordt voor het nuttigen van ter plaatse bereide en verkochte etenswaren. Daarbij hanteert de gemeente de volgende criteria:
Voor internetwinkels in of bij woningen is in het Ontwikkelingskader Detailhandel aangegeven dat de vestiging van een webwinkel bij een woonhuis waar alleen een elektronische transactie tot stand komt, en die dus verder geen ruimtelijke uitstraling als winkel heeft, kan worden aangemerkt als de uitoefening van een bedrijf aan huis en past binnen de woonbestemming. Het betreft hier de administratieve handeling die de bewoner aan huis verricht. Er mag geen sprake zijn van een toonzaal of afhaalmogelijkheid. Dit soort internetwinkels dient zich te vestigen op een locatie met een detailhandelsbestemming.
Met het vaststellen (2013) van het beleidskader 'Vitale stadswijken, functiemenging in woonwijken' optimaliseert het college de flexibiliteit voor kleinschalig ondernemerschap in de Utrechtse stadswijken. Dit met het doel de economische levendigheid in de Utrechtse wijken te vergroten en flexibiliteit en ruimte te bieden aan kleinschalig ondernemerschap in de wijk. Dit zal onder meer resulteren in meer flexibiliteit voor werken in de wijk in zowel bestemmingsplannen als bij het afwijken van bestemmingsplannen en in het verruimen van de regeling Bedrijf en Beroep aan huis. De ambitie voor vitale stadswijken is geformuleerd in de Economische Agenda Utrecht 2012-2018 die in maart 2012 is vastgesteld door de Utrechtse gemeenteraad. De inhoudelijke regeling ten behoeve van de bestemmingslannen wordt op moment uitgewerkt en in het vervolgproces ook in dit bestemmingsplan opgenomen.
Programma wijkeconomie en kleinschalig ondernemerschap
In het programma staat het stimuleren van het ondernemerschap in de wijken centraal door vakmanschap, verstigingsklimaat en verbondenheid. Verschillende concrete maatregelen worden in het programma voorgesteld. Het bestemmingsplan biedt - buiten de voor functiemenging aangewezen zones - ruimte voor het uitoefenen van beroep- en bedrijf aan huis.
De nieuwe Utrechtse bedrijventerreinen Strategie 2012 zet een duidelijke nieuwe lijn in ten opzichte van het vigerende bedrijventerreinenbeleid. Er wordt nadrukkelijker ingezet op de bestaande gebieden en de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt alleen overwogen indien er ook in regionaal verband geen overtollig aanbod meer is. Door het nadrukkelijker hanteren van de SER-ladder wordt nog meer gekeken naar uitbreidings- en vestigingsmogelijkheden op bestaande terreinen. Ten behoeve van het toekomstbestendig houden van de bestaande Utrechtse bedrijventerreinen worden niet alleen bestaande transformatie, revitaliserings- en herstructureringsprojecten voortgezet, maar wordt ook pro-actief ingezet op terreinen die onder druk staan, zoals Oudenrijn en Demkaterrein. Ook een duidelijkere profilering (onder meer door het toestaan van functiemenging), het inzetten op kwaliteit en het continueren van de inzet op schoon, heel, veilig en aantrekkelijk moet bijdragen aan de toekomstbestendigheid van de Utrechtse bedrijventerreinen. Dit zal op basis van maatwerk en in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven worden opgepakt.
Hoewel functiemenging op bepaalde bedrijventerreinen wenselijk is, geldt dit niet voor het toevoegen van meer kantoorgebouwen. De ontwikkeling van kantoorruimte is voorbehouden aan specifieke kantorenlocaties, zoals verwoord in de Utrechtse kantorenstrategie. Het verder verkantoriseren van bedrijventerreinen gaat ten koste van de ruimte voor bedrijven waarvoor het gebied bedoeld is en leidt tot een verdere toename van de kantorenleegstand. De Utrechtse bedrijventerreinen beschikken wel over kantoorruimte die deel uitmaakt van een bedrijfscomplex. Voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen op de Utrechtse bedrijventerreinen wordt hierbij als richtlijn een maximum van 30% kantoorruimte gehanteerd.
Het ontwikkelings- en toetsingskader grootschalige leisurevoorzieningen dient leisureontwikkelingen in de markt zoveel mogelijk te faciliteren. Hierbij wordt leisure gedefinieerd als: grootschalige commerciële en niet commerciële (combinaties van) voorzieningen in de sectoren sport en recreatie, cultuur, welness, uitgaan/entertainment en attracties.
In de gemeente is behoefte aan ontwikkeling van grootschalige leisurevoorzieningen. Er is gekozen om Utrecht te positioneren op de drie leisure kenmerken 'cultuur', 'shopping' en 'entertainment en uitgaan', waarbij ruimte is voor twee leisureconcentratiegebieden en vier locaties voor specifieke leisurefuncties. Leidsche Rijn Centrum is met het Stationsgebied aangegeven als één van de twee leisureconcentratiegebieden. De vier specifieke locaties zijn The Wall, Máximapark, Haarrijnseplas en Maarschalkerweerd.
De nota Externe veiligheid gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd.
Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
Aangezien dit bestemmingsplan in hoofdzaak uitgaat van bestaande situaties, hebben de beleidskeuzes ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen consequenties voor het plangebied.
Het Ambitiedocument 'Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juli 2012, geeft de hoofdlijnen aan waarlangs de doelen een aantrekkelijk en bereikbaar Utrecht kunnen worden bereikt. De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Het Groenstructuurplan en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) heeft als centrale doelstelling het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. Gebleken is dat een gevarieerde natuur- en soortendiversiteit in flora en fauna een grote bijdrage levert aan een positieve waardering van het groen en de openbare ruimte door de bewoners. Om de natuurwaarden in het stadsgroen te behouden en te verbeteren is het noodzakelijk dat er groene verbindingen zijn tussen het groene buitengebied en het groen in de stad, en tussen groene kerngebieden onderling.
In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe groen blijven. Bij de (her)inrichting moet rekening worden gehouden met de ecologische functie. Functieverandering is alleen toegestaan na bestuurlijke afweging. Afname in omvang en/of kwaliteit moet gecompenseerd worden.
Naar aanleiding van het Groenstructuurplan is een afzonderlijk beleid voor de bomen en bomenlanen in Utrecht ontwikkeld, omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Dit is het Bomenbeleid Utrecht, Verbeterde regelgeving voor beheer, behoud en ontwikkeling van bomen (2009). Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een samenhangende structuur te creëren en door het verder verbeteren van de bomenstructuur door middel van extra zorg voor beheer en onderhoud.
Verschillende delen binnen het plangebied zijn onderdeel van de stedelijke groenstructuur.
Haarrijnseplas is onderdeel van de stedelijke groenstructuur waarbij de Thematerweg een groene verbinding vormt. In Haarrijn is er een groene verbinding aangegeven in het verlengde van de Rijnkennemerlaan.
Er is een wenselijke groenverbinding aangegeven langs de Burt Bacharachstraat via De Wetering Zuid richting de Plas Lageweide aan de overzijde van de A2.
De Strijkviertelplas is onderdeel van de stedelijke groenstructuur. Langs de Strijkviertelplas is een groene verbinding aangegeven die aansluit op de groene verbinding langs de Leidsche Rijn en tevens Rijnenburg verbindt. Ook is er een groene verbinding aangegeven die vanaf de Strijkviertelplas langs sportpark Rijnvliet naar Papendorp loopt via Leeuwenstein Zuid. Langs het Amsterdam Rijnkanaal is er eveneens een groene verbinding aangegeven. Deze loopt langs Leeuwenstein Zuid.
Het gebiedje ten noorden van Park Voorn grenst aan de groene verbindingen in het verlengde van de Langerakbaan en Rijnkennemerlaan.
De Woerd grenst aan de groene verbinding langs de Leidsche Rijn. Ook grenst De Woerd aan het Máximapark. Beide worden verbonden met een groene verbinding die door De Woerd loopt.
Het gebied in Terwijde bevindt zich tussen de groenverbinding van de Rijnkennemerlaan en het Waterwinpark.
De twee vrije kavels liggen nabij het Milan de Viscontipark dat onderdeel is van de stedelijke groenstructuur
Binnen het plangebied is een aantal boomstructuren onderdeel van de stedelijke boomstructuur.
Dit zijn de boomstructuren langs de Thematerweg, de Soestwetering, de Zandweg en het verlengde van de Rijnkennemerlaan. Verder zijn dit de boomstructuur langs de Burt Bacharachstraat richting de Plas Lageweide aan de overzijde van de A2 en de boomstructuur langs de noordkant van Leeuwestein Zuid.