direct naar inhoud van Artikel 31 Wonen - 3
Plan: Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPACTUALISATIEDGLR-0601

Artikel 31 Wonen - 3

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast,
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten uit de categorie A en B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Bedrijven 'functiemenging', voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens voor een kantoor;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijf - 1' tevens voor het bedrijfsmatig fokken en houden van rundvee;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' tevens voor een garagebedrijf;
  • f. de bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.
31.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

31.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. het bestaande aantal woningen mag niet worden uitgebreid, tenzij anders is aangegeven;
  • b. per bouwperceel mag slechts één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen als twee of meer aaneen te worden gebouwd;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen
    dan 600 m3;
  • e. de bouwhoogte en goothoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 3 meter, tenzij anders is aangegeven;
  • f. de afstand tussen de perceelsgrens grenzend aan de weg of wegen of groen en de voorgevel van het (nieuw op te richten) hoofdgebouw, moet minimaal 4 meter en maximaal 15 meter bedragen;
  • g. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens en de achterste perceelsgrens moet minimaal 3 meter bedragen;
  • h. de breedte van de naar de weg gekeerde gevel bedraagt minimaal 3 meter;
  • i. in afwijking van en in aanvulling op het gestelde onder d tot en met e geldt ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dat:
    1. de inhoud van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud;
    2. de bouwhoogte en goothoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan de bestaande bouw- en goothoogte;
  • j. voor het realiseren of wijzigen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt;
  • k. bestaande hoofdgebouwen die niet voldoen aan het bepaalde vermeld onder a. tot en met h. mogen worden gehandhaafd en/of vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot.
     
31.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag, gemeten vanuit (het verlengde van) de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,30 meter;
  • e. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen, indien het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt afgedekt met een kap mag de maximale bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • f. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bij een vrijstaande woning bedraagt minimaal 5 meter;
  • g. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • h. de erfzone mag volledig worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken;
  • i. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 of minder, mag maximaal 50% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 30 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • j. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van 300 m2 tot 1500 m2, mag maximaal 10% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 75 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • k. indien het achtererfgebied een oppervlakte heeft van meer dan 1500 m2, mag maximaal 5% van het achtererfgebied met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd, met een maximum van 125 m2 naast hetgeen is toegestaan in de erfzone;
  • l. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die worden afgedekt met een kap op percelen zoals bedoeld onder e., mag de goothoogte maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen;
  • m. bestaande bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan het bepaalde vermeld onder a. tot en met l. mogen worden gehandhaafd en/of vernieuwd, maar de afwijkingen mogen niet worden vergroot.
31.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag vóór de voorgevelrooilijn niet meer dan 1 meter bedragen; de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 meter bedragen en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter;
  • c. bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die afwijken van het bepaalde onder a. en b. mogen worden gehandhaafd en vernieuwd, mits de afwijkingen niet worden vergroot.
31.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot:

  • a. de situering van bebouwing ten opzichte van een zijdelingse perceelsgrens, indien dit noodzakelijk is in verband met de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. het handhaven van parkeergelegenheid op het betreffende bouwperceel.
31.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder d. voor het vergroten van het bouwvolume, indien:
    • 1. de omvang van het perceel 2.000 m2 of meer bedraagt, en
    • 2. de vergroting niet meer bedraagt dan 15% van het oorspronkelijke bouwvolume, en
    • 3. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder e. voor het verhogen van de bouw- en goothoogte van de woning indien:
    • 1. de goothoogte niet verder wordt verhoogf tot 6 meter en de bouwhoogte tot maximaal 9 meter, en
    • 2. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, en
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder g. voor het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens indien:
    • 1. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, of
    • 2. de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens reeds kleiner is dan 3 meter, onder de voorwaarde dat de afstand niet kleiner wordt dan de reeds bestaande afstandf tot de zijdelingse perceelsgrens;
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde vermeld in artikel 31.2.1 onder onder i. voor het vergroten van de inhoud van de woning indien:
    • 1. de inhoud van de woning niet meer dan 15% toeneemt, en
    • 2. de bestaande cultuurhistorische waarden, de bebouwingskarakteristiek of bebouwingsbeeld van de omgeving niet worden aangetast, en
    • 3. er geen onevenredige negatieve ruimtelijke gevolgen ontstaan voor de aangrenzende gronden;
31.5 Specifieke gebruiksregels
31.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf niet groter is dan 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m², inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • b. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf, maximaal 60 m² bedraagt, indien het beroep of bedrijf aan huis in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend;
  • c. het, in geval van bedrijfsactiviteiten, bedrijfsactiviteiten betreft in maximaal categorie A of B1 van Lijst van Bedrijven 'functiemenging' en bedrijfsactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu is vereist;
  • d. er geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied.
31.5.2 Bed & breakfast

De uitoefening van een bed & breakfast in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan indien de hoofdbewoner minimaal 50% van de woning in gebruik houdt voor wonen.

31.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 31.1 onder b. en in artikel 31.5.1 onder c. voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging', indien en voor zover deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn aan categorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.

31.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Lijst van Bedrijven 'functiemenging' te wijzigen door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.