Lange Brinkweg 31 C
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0342.WPSOE0008-0301 |
REGELS
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan Lange Brinkweg 31 C van de gemeente Soest.
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0342.WPSOE0008-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar -ingevolge de regels- regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m. van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 achtergevel:
de van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan een van de van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.8 archeologisch deskundige:
de gemeentelijke archeoloog of een andere door Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door de gemeente Soest of namens de gemeente Soest door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.10 archeologisch verwachtingsgebied:
terrein dat op basis van de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de gemeente Soest op de verbeelding is aangeduid als gebied met lage, dan wel middelmatige of onbekende, dan wel hoge archeologische verwachting.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.
1.13 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende activiteiten.
1.14 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsmede handelsactiviteiten via internetwinkels, waarvan de omvang zodanig is dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.17 begane grondbouwlaag:
de eerste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.18 beroep aan huis:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinning, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend of beroepsmatig verleend door de hoofdbewoner.
1.19 bestaand:
bestaand ten tijde van de in werking treding van het wijzigingsplan.
1.20 bestaand bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat behoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, hobbyruimte, bergruimte, kas of huisdierenverblijf bestaand ten tijde van de in werking treding van het wijzigingsplan.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.26 bouwperceelsgrens:
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29 bruto vloer oppervlakte (BVO):
de totale oppervlakte van gebouwen ten dienste van de bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van daartoe behorende opslag- en overige dienstruimten.
1.30 bijbehorende bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebuw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmngsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 extensieve recreatie:
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij men vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan sterk beleeft, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 hoofdbewoner:
degene die in de gemeentelijke basisadministratie als zodanig voor het betreffende adres vermeld staat, alsmede de personen die deel uitmaken van zijn/haar huishouden.
1.35 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.37 landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.38 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
1.39 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.40 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.41 openbare dienstverlening:
de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak.
1.42 overkapping:
een ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste een wand.
1.43 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, vermeerderd met 5 cm.
in andere gevallen:
de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende terrein, vermeerderd met 5 cm., waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.44 straatmeubilair:
meubilair dat langs de openbare weg staat zoals lantaarnpalen, banken en afvalbakken.
1.45 verbeelding:
de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen alsmede de aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
1.46 vlak:
een geografisch bepaald gebied.
1.47 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan een naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.48 waardevolle archeologische laag:
de grondlaag in de bodem waarin de archeologische waarden zijn te verwachten.
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.
1.50 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Meetregels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
de bruto vloeroppervlakte van een gebouw: gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.
de netto vloeroppervlakte van een gebouw: binnen de afgewerkte omtrekwanden, onder aftrek van de in de ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw, zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch zonder aftrek van plinten en vast meubilair, zoals aanrechten en verwarmingslichamen; de vloeroppervlakte van een verdieping, waarboven minder dan 1,5 m hoogte aanwezig is, wordt buiten beschouwing gelaten.
de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het bouwwerk niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel; voor de achtergevel liggen in dat geval de goothoogten op dezelfde werkelijke hoogte als bij de voorgevel. Indien de voorgevel wordt uitgevoerd als opgaande topgevel, gelden de goothoogten voor de zijgevels. Zij worden gemeten uit het terrein, aanliggende aan de voorgevel.
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk: buitenwerks en 1 m boven peil waarbij voor bijbehorende bouwwerken de vloer van de kelder wordt meegerekend, indien deze van buitenaf bereikbaar is. Indien op die hoogte geen buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren aanwezig zijn, wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.
de verticale bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Aanvullende meetregels
Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
relatie: indien op de verbeelding twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, dan worden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels aangemerkt als een bestemmingsvlak respectievelijk een bouwvlak.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische bedrijven;
instandhouding van de ter plaatse voorkomende waardevolle landschaps- en/of natuurwaarden, waaronder geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en cultuurhistorische waarden;
instandhouding van de ter plaatse voorkomende waardevolle landschapselementen, zoals bomenrijen, singel- en laanbeplanting, streek en waterlopen;
extensieve recreatie;
met de daarbij behorende:
waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
overige voorzieningen, zoals ontsluitingsverhardingen, groenvoorzieningen, open terreinen, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer
bedragen dan hierna is aangegeven:
bouwwerken |
bouwhoogte |
Perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van een gebouw |
1 m |
Overige perceelsafscheidingen |
1 m |
3.3 Specifieke gebruiksregels
De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden mogen niet worden gebruikt voor:
het weiden van dieren;
moestuinen en/of volkstuinen;
het bebossen van gronden;
paardenbakken.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;
wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;
ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee saenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
andere handelingen te verrichten die de dood of ernstige beschadiging van bomen ten gevolge hebben of kunnen hebben.
3.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunning
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
van zodanig ondergeschikt belang en van zo geringe omvang zijn, dat aan de karakteristieke waarden van de bomen en hagen geen afbreuk wordt gedaan.
3.4.3 Toegestane werken of werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 mag slechts verleend worden, indien:
de werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig aantasten of kunnen aantasten;
door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden kan worden voorkomen;
de mogelijkheden tot herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische, karakteristieke en/of natuurwetenschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
perceelsontsluitingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Erkers en ingangspartijen
Uitbouwen, waaronder begrepen erkers en ingangspartijen, buiten het bouwvlak, aan de voorgevel van een woning zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de breedte van de betreffende uitbouw mag niet meer dan 50% van de breedte van de voorgevel zijn, dan wel niet breder dan het bestaande raam waarvoor de erker in de plaats komt;
de diepte van betreffende uitbouw mag, gerekend vanaf de voorgevel van de woning, niet dieper zijn dan 1,5 meter;
de goothoogte van betreffende uitbouw mag niet meer bedragen dan 3 meter gemeten vanaf peil;
de bouwhoogte van betreffende uitbouw mag niet meer bedragen dan 4 meter gemeten vanaf peil;
de oppervlakte van betreffende uitbouw wordt meegeteld bij de maximale bebouwing zoals bedoeld in artikel 5.2.2.a.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan in de tabel is aangegeven:
bouwwerk |
voor de voorgevel hoofdgebouw |
achter de voorgevel hoofdgebouw |
vlaggenmasten |
8 meter |
8 meter |
perceelafscheidingen |
1 meter |
2 meter |
overige bouwwerken, geen gebouwen |
1 meter |
2 meter |
een overkapping boven de voordeur is toegestaan, mits:
de breedte maximaal 120% bedraagt van de breedte van de entreepartij;
de horizontale diepte niet meer dan 1,50 meter bedraagt, gemeten uit de voorgevel van het gebouw waaraan wordt aangebouwd;
het om een open constructie zonder zijwanden gaat;
de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
al dan niet met een beroep of bedrijf aan huis;
met de daarbij behorende:
tuinen en erven;
parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken;
overige voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1 Hoofdgebouwen
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mogen de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
onder woningen zijn kelders toegestaan tot een verticale bouwdiepte van 3,3 meter.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 20% van de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden met de bestemming wonen en tuin met een maximum van 150m2;
de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
bijbehorend bouwwerk |
goothoogte |
bouwhoogte |
gebouwen |
3 meter |
5 meter |
overkappingen |
3 meter |
5 meter |
van bijbehorende bouwwerken mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die vanaf een hoogte van 3 meter op de zijdelingse perceelsgrenzen onder een hoek van 52 gr. met de horizon omhooglopen.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
situering |
bouwhoogte |
voor de voorgevel van het hoofdgebouw |
1 meter |
achter de voorgevel van het hoofdgebouw |
2 meter |
voor het bouwen van een zwembad dient het volgende in acht te worden genomen:
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 3 meter te bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk met een hogere goot- en/of bouwhoogte, mits:
daarmee een betere aansluiting op de hoogte van de begane grond laag van het hoofdgebouw kan worden verkregen;
de kapvorm en dakhellingen van het hoofdgebouw worden overgenomen;
de bouwhoogte tennminste 2 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw ligt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik gelden de volgende regels:
Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken dient functioneel ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, dus te gebruiken voor functies zoals garage, stalling, hobbyruimte, bergruimte, kas, huisdierenverblijf, en voor een aan huis gebonden bedrijf of beroep;
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, met dien verstande dat:
de woonfunctie daardoor niet mag worden verdrongen en maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken voor de bedoelde activiteiten mag worden gebruikt;
het beroep- of bedrijf aan huis door de hoofdbewoner wordt uitgeoefend;
in het kader van een beroep of bedrijf aan huis mogen maximaal 2 personen in de woning werkzaam zijn, mits kan worden voldaan aan de parkeernormen volgens de 'Beleidsnota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) d.d. 12 februari 2014 van de Gemeente Soest;
uitsluitend beroeps- en bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan in de categorien 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis in bijlage 1;
er geen horeca of detailhandel wordt uitgeoefend, met uitzondering van beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
aan de in de 'Beleidsnota parkeernormen auto en fiets' (2e herziening) d.d. 12 februari 2014 van de Gemeente Soest vastgelegde parkeernormen wordt voldaan;
door de bedrijvigheid geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat, behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsmatige activiteiten in het openbaar gebied rond de betreffende kleinschalige bedrijvigheid mogen plaatsvinden;
er geen reclame wordt gemaakt aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximale oppervlakte van 0,5 m², voor de mededeling van het beroep, de openingstijden etc..
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4 en de vestiging toestaan van een beroep- of bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis is genoemd, danwel ten behoeve van het uitsluitend verrichten van administratieve werkzaamheden, maar die naar hun aard en invloed op de omgeving kan worden vergeleken met een rechtstreeks toegelaten beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Artikel 6 Waarde - Archeologie Lage verwachting
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie Lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming Waarde - Archeologie Waardevol Verwachtingsgebied 3 voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.2.1 Verbod
Op de voorWaarde - Archeologie Lage verwachting mede bestemde gronden is het verboden om zonder een afwijking van het bevoegd gezag te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen.
6.2.2 Uitzonderingen
Het onder 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
de bestaande fundering wordt gebruikt;
de bestaande oppervlakte met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid, of;
bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan afwijken van het verbod in 6.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
6.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan onder beperkingen afwijken en de volgende voorschriften aan de afwijking verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de afwijking archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de afwijking moeten worden verbonden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
6.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor Waarde - Archeologie Lage verwachting aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 10.000 m² zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingen
Het onder 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het wijzigingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treding van het wijzigingsplan, of die het archeologisch onderzoek betreffen of die een oppervlakte van 10.000 m² of minder beslaan, of die zijn voorzien op gronden waarvan kan worden aangetoond dat de waardevolle laag al is geroerd, of waarvan op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in 6.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
6.4.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Waarde - Archeologie Waardevol Verwachtingsgebied 3 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 8 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsplanaanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen.
Het bepaalde onder 8.1.a. geldt niet voor bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit wijzigingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.2 Maximum goothoogte
Van een gebouw waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken boven de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken onder een hoek van 142 graden snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Onder de denkbeeldige verticale vlakken worden de verticale vlakken verstaan boven twee tegenover elkaar liggende zijden van het bouwvlak evenwijdig aan de hoofdrichting van de nok. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten.
Van een gebouw waarvoor geen bouwvlak is opgenomen en waarvan de maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de denkbeeldige verticale vlakken waarin de twee langste gevels van het bouwwerk liggen onder een hoek van 145° snijden ter hoogte van de maximum goothoogte. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakkapellen en goten;
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot het uiterlijk, de afmeting en de plaatsing van dakkapellen.
8.3 Onderkeldering van gebouwen
Voor het bouwen onder een gebouw gelden de volgende regels:
de verticale bouwdiepte mag maximaal 3.30 meter bedragen;
het deel van de kelder, dat verder reikt dan het oppervlak van het gebouw vanaf peil wordt meegeteld bij de oppervlaktebebouwing buiten het bouwvlak en bedraagt niet meer dan de maxima zoals deze zijn gesteld in de daar voorkomende bestemming;
de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1.00 meter uit de gevel van de kelder worden gebouwd;
toelaatbaar zijn uitsluitend ondergrondse ruimten, die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit wijzigingsplan mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:
voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2.00 meter bedraagt;
voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3.00 m en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5.00 m.
10.2 Criteria
Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 6.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder 11.1.1 met maximaal 10%;
Het bepaalde onder 11.1.2 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
Indien het gebruik, bedoeld onder 11.2.a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
Het bepaalde onder 11.2.a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: