direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Lijsterberg, Appartementen Rhenam, Rhenen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De initiatiefnemer wil aan de Lijsterberg een nieuw appartementencomplex met 20 appartementen realiseren.

De bouw van appartementen op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het initiatief is gelegen aan de Lijsterberg in Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van De locatie in de omgeving. De exacte locatie wordt in paragraaf 2.1 beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0002.png"

Ligging plangebied in de omgeving, plangebied in rood (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie op de locatie en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het bouwplan is gesitueerd in Rhenen Noord in de LVA driehoek (Lijsterberg-Achterbergsestraatweg-Valleiweg). Hierbinnen zijn drie appartementengebouwen gesitueerd, een voorzieningengebouw (sporthal-basisschool) en een rijtje patiowoningen langs de Achterbergsestraatweg. Rondom de driehoek staan woningen in zowel grondgebonden als gestapelde vorm. Alleen langs de Lijsterberg komen beide varianten voor en bovendien in verschillende verschijningsvormen.

De locatie ligt aan de Lijsterberg en bestaat nu uit een braakliggend stuk grond, een bomenrij en beplanting langs de Lijsterberg. Tegenover de locatie staat aan deze straat een blokje rijwoningen van overwegend één bouwlaag met kap. Aan weerszijden van dit blokje staan appartementengebouwen van twee tot vijf lagen met een plat dak. Aan de andere zijde grenst de locatie aan de zone waarin de drie appartementengebouwen (5 bouwlagen) staan in het groen. De locatie valt tussen twee van de drie gebouwen in. In zuidoostelijke richting grenst de locatie aan een voetbalkooi met daarna het voorzieningengebouw.

Kenmerkend voor de LVA driehoek zijn de aanwezige hoogteverschillen in het maaiveld. Bij de locatie is dit zichtbaar op de overgang naar de lager gelegen zone met appartementengebouwen. Op die overgang is een talud en een keermuur aanwezig. Over de locatie loopt een wandelpad dat de Lijsterberg met de Valleiweg verbindt. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Het ingediende bouwplan bestaat uit een “haakvormige” hoofdvorm, met een laag gedeelte, 2 bouwlagen, parallel aan de Lijsterberg en een hoger deel, 3 bouwlagen, haaks daarop, loodrecht tegenover op de kopgevel van het appartementengebouw. In de “oksel” van de haak zijn de entreehal, trap en lift gesitueerd. Bij het appartementencomplex zijn trappen en overstekken inbegrepen. De trappen hebben een hoogte van 4 meter en 7 meter. De overstekken hebben een hoogte van 6 en 9 meter. De bergingen bevinden zich op de begane grond van het 3-laagse gedeelte, en zijn daarmee aan het directe straatbeeld onttrokken. In het gebouw zijn 20 appartementen van 70-80 m2 opgenomen voor 1-2 persoons huishoudens, met name voor de doelgroep ouderen.

De entree ligt goed zichtbaar vanaf de Lijsterberg. Nabij de entree zijn drie parkeerplaatsen gesitueerd. Aan de rechterzijde van het terrein zijn 25 parkeerplaatsen “in het groen” gepland. Deze worden direct vanaf de Lijsterberg ontsloten. Vanaf de parkeerplaatsen loopt een overdekte route via de binnentuin naar de entreehal. Naast de binnentuin komt er groen rondom het gebouw, worden enkele nieuwe bomen geplant en blijft een deel van de bestaande bomenrij behouden. Evenzo geldt dat voor het bestaande wandelpad tussen de Lijsterberg en Valleiweg. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0004.png"

Toekomstige inrichting (ontwerp: Intex architecten b.v.)

De haakvormige opzet is vanuit de kavel en omgeving gezien een logische keuze en creëert twee woonbelevingen. Het hoge deel woont aan het groen en het lage deel woont aan de straat. Door de beperkte hoogte en tegenover gelegen lage seniorenwoningen ontstaat hier een gemoedelijke woonsfeer met een zonnig terras/balkon. De appartementen in het hogere deel kijken grotendeels uit op de groenzone tussen de naastgelegen appartementengebouwen. Met de herontwikkeling van deze locatie wordt de vernieuwing van de LVA driehoek op een positieve wijze verder versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0005.png"

Vooraanzicht pand vanaf de Lijsterberg (ontwerp: Intex architecten b.v.)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een of ruimtelijke onderbouwing dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De locatie ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voor dit initiatief is de ladder duurzame verstedelijking doorlopen. Hieruit komen de volgende bevindingen naar voren.

Ten eerste dient een stedelijke ontwikkeling in een behoefte te voorzien. Om de regionale behoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de kadernota "Wonen en binnenstedelijke ontwikkeling" van de Provincie Utrecht van 23 februari 2012. Uit de nota blijkt dat Utrecht een van de weinige sterk groeiende provincies van Nederland is. Tot 2040 wordt er in Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is een programma opgenomen voor het bouwen van 68.175 woningen tot 2028. De provincie maakt hierbij de hoofdkeuze om ruim 80% in het bestaand stedelijk gebied te bouwen: op die manier zijn onze steden en dorpen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te recreëren en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. De 68.175 woningen zijn als volgt over de hele provincie verdeeld:

Woningbouw
programma 2013-2028 Regio  
Binnenstedelijk   Uitbreiding   Totale woningbouw
programma  
Regio Utrecht   32.545   7.750   40.295  
Regio Amersfoort   11.970   4.510   16.480  
Regio West   4.610   290   4.900  
Regio Zuid Oost   6.125   375   6.500  
TOTAAL Provincie   (81 %) 55.250   (19 % ) 12.925   68.175  

Voor de regio Zuid-Oost waar Rhenen toe behoort is voorzien dat in totaal 6.125 woningen in binnenstedelijk gebied gebouwd mogen worden. De regio Zuidoost–Utrecht omvat de gemeenten Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug, Renswoude, Veenendaal en Rhenen. In de gemeente Rhenen liggen de kernen Rhenen, Achterberg, Remmerden en Elst. In de Provinciale Structuurvisie (PRS) is het stedelijk programma voor de gemeente tot 2028 vastgesteld op 500 woningen. Het grootste deel - 425 woningen - kan in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. De grootste locatie is Vogelenzang, daarnaast zijn er kleinere inbreidingslocaties in met name Rhenen en Elst.

Onderhavig plan voorziet in de bouw van maximaal 20 woningen binnen bestaand stedelijk gebied, om ruimte in de eigen kern te kunnen bieden voor de natuurlijke bevolkingsgroei. De ontwikkeling wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie en voorziet in een behoefte De locatie komt stedenbouwkundig in aanmerking om bebouwd te worden. Dit blijkt zowel uit de stedenbouwkundige structuurvisie (zie 3.3.1 ) als de woonvisie (zie 3.3.2) van de gemeente Rhenen. hiermee is de ladder succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Ontwerp omgevingsvisie Provincie Utrecht

Op 17 maart 2020 hebben de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht de Ontwerp omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. Deze heeft van 22 september t/m 2 november 2020 ter inzage gelegen. In de Ontwerp omgevingsvisie provincie Utrecht zijn de ruimtelijke ambities en beleidsdoeleinden van de gemeente Utrecht voor de periode tot 2050 vastgelegd. Ook in deze ontwerp Omgevingsvisie aandacht voor het realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, zowel kwalitatief als kwantitatief, en wil zij binnenstedelijke ontwikkeling bevorderen

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In dit geval betreft dat de hiervoor genoemde belangen onder de PRS. In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' is onder lid 2 opgenomen dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Voorwaarde is dat het gebied binnen 'stedelijk gebied' ligt. Verder zijn de volgende artikelen voor deze ontwikkeling eveneens van belang.

In artikel 2.3 van de PRV wordt het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug beschreven. In dit aangewezen gebied is speciale aandacht voor het beschermen van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden. Uitgangspunt is dat aan de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.

In artikel 2.10 wordt ingegaan op de cultuurhistorische hoofdstructuur. Dit artikel richt zich op het behouden en versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. De Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Limes en de Stelling van Amsterdam worden door het Rijk aangemerkt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde, in medebewind te beschermen door de provincies.

Artikel 4.9 van de PRV besteed aandacht aan waardevolle landschappen, zoals in dit geval het landschap De Utrechtse Heuvelrug. De kernkwaliteiten van dit landschap worden beschreven in de Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen. De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en manifesteert zich als een eenheid. Het landschap onderscheidt zich sterk van de omliggende vlakkere, meer open landschappen. Er komt veel bos voor op de Utrechtse Heuvelrug, dat wordt afgewisseld met heide, vennen en stuifzand. Open plekken zijn gerelateerd aan het bos en niet aan de wegen.

Ontwerp interim omgevingsverordening Provincie Utrecht

Op 4 september 2020 is de Ontwerp interim omgevingsverordening Provincie Utrecht vastgesteld. Deze zal na het vaststellen en onherroepelijk worden van dit document van kracht blijven tot de nieuwe Omgevingswet in werking treed. In deze Verordening is het gebied aangewezen als onderdeel van een grondwateronttrekking. Verder liggen op deze locatie geen aanduidingen, waar extra maatregelen uit voortkomen. De maatregelen ter bescherming van de cultuurhistorische hoofdstructuur en het landscha De Utrechtse Heuvelrug worden in deze Interim omgevingsvisie voortgezet. Verder zijn in de interim omgevingsverordening geen nieuwe regels opgenomen die van toepassing zijn voor dit initiatief.

Planspecifiek

Het plan voorziet in een functieverandering binnen het bestaand 'stedelijk gebied' van Rhenen. Het betreft een herontwikkeling van een bestaand perceel, waarbij optimaal wordt aangesloten op de bestaande bebouwing.


Met betrekking tot het watersysteem treden ter plaatse geen veranderingen op. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt voor dak, dakgoot en regenpijp. Het schone regenwater wordt afgekoppeld van de vuilwaterafvoer via het riool. Het plan is tevens voorgelegd aan het Hoogheemraadschap, die ook akkoord zijn met de uitwerking van het plan. Het aspect cultuurhistorie wordt nader beschreven in paragraaf 4.5.
Het plangebied ligt in de kern van Rhenen, met de beoogde ontwikkelingen zijn geen landschappelijke waarden van het landschap De Utrechtse Heuvelrug in het geding.


De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de PRS en PRV. Daarnaast sluit deze ontwikkeling ook aan bij de in ontwikkeling zijnde Ontwerp omgevingsvisie en Ontwerp interim omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.

Onderhavig plangebied is op de visiekaart van Rhenen aangeduid als 'woningbouwlocatie'. Zie hiervoor het rode gebied onder Lijsterberg met witte pijl richting het plangebied in de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0006.jpg"

Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: Gemeente Rhenen)

In de structuurvisie wordt de Lijsterberg als bijzondere locatie genoemd, vanwege de prominent aanwezige hoogteverschillen en de naoorlogse bouw die niet veel op deze landschappelijke elementen heeft ingespeeld. Bij herinrichting is meer samenhang tussen de bebouwing en de landschappelijke elementen gewenst.

Planspecifiek

Het initiatief bestaat uit het mogelijk maken van woningbouw op een locatie die in de stedenbouwkundige structuurvisie genoemd is als 'woningbouwlocatie'. De ontwikkeling van 20 appartementen die qua hoogte en stijl aansluiten bij de omliggende bebouwing zal bijdragen aan de gewenste kwaliteitsverbetering. Conclusie is dan ook dat het plan past binnen de doelstellingen van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen'

Op 30 januari 2018 is de woonvisie `Kiezen voor Rhenen` door de raad vastgesteld. De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is.


De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.

Planspecifiek

Het plan voorziet in de komst van 20 nieuwe woningen. De nieuwe woningen passen binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Rhenen zoals opgenomen in de woonvisie. Tot aan 2027 zijn voor Rhenen 223 nieuwe woningen gepland. Een deel van de nieuwe woningen zal geschikt zijn als levensloopbestendige woning, wat aansluit bij de Woonvisie, waarin het belang van het hebben van voldoende geschikte woningen voor senioren wordt benadrukt. Inspelen op ontwikkelingen als vergrijzing en extramuralisering staan hierbij centraal. Het initiatief sluit aan op de Woonvisie Rhenen.

3.3.3 Vereveningsfonds & Doelgroepenverordening volkshuisvesting

Op 15 december 2020 Heeft de gemeente Rhenen Het Vereveningsfonds gemeente Rhenen en de Doelgroepenverordening volkshuisvesting gemeente Rhenen 2020 vastgesteld. Uit de woonvisie blijkt een woningbehoefte tot 2028 van 125 sociale huurwoningen en 75 woningen voor de lage middeninkomens. Om deze bouwopgave te kunnen realiseren is in de woonvisie gesteld dat ieder nieuw bouwplan 25% sociale huurwoningen en 15% woningen voor de lage middeninkomens moet bevatten. Er zijn situaties denkbaar waarin dit niet in een plan gerealiseerd kan worden, bijvoorbeeld bij kleine bouwplannen of woningtypologieën of locaties die zich hier niet voor lenen. In dat geval wordt aan initiatiefnemers van bouwplannen de mogelijkheid geboden om een afkoopsom te betalen ten behoeve van de reserve vereveningsfonds. Daarmee kan de gemeente elders, ter verwezenlijking van gewenste woningbouw, een bijdrage verlenen uit dit fonds als een initiatiefnemer meer bouwt dan minimaal gevraagd wordt. De Doepgroepenverordening vormt een juridische onderbouwing van het gemeentelijk beleid, waarin de relevante woningbouwcategorieën en de doelgroepen voor deze worden gedefinieerd, en de bouweis voor sociale huurwoningen en woningen voor lage middeninkomens bindend wordt voor nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.

Planspecifiek

Dit plan is ontwikkeld vóór de vaststelling van het vereveningsfonds, en in dit plan wordt geen gebruik gemaakt van het vereveningsfonds. In het initiatief worden voldoende sociale huurwoningen gerealiseerd om aan de eisen van de woonvisie te voldoen.

3.3.4 Duurzaam bouwen

De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.

In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:

  • Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
  • Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
  • Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.

Planspecifiek

De ambities zijn vertaald in het bouwplan van het pand. Hierbij worden aan de minimale ambitieniveau's voldaan. Voor het onderdeel energie is zo veel mogelijk aangesloten bij het BENG (Bijna EnergieNeutrale Gebouwen) concept. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de GPR Gebouw.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012'. Het plangebied heeft de bestemming 'Groen', met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' over het gehele plangebied. Daarnaast geldt in het gehele plangebied het "Paraplubestemmingsplan parkeren", vastgesteld op 6 maart 2018. Binnen dit paraplubestemmingsplan moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of een functiewijziging vna een perceel, aangetoond worden dat voldoende parkeergelegenheden beschikbaar zjn voor deze nieuwe ontwikkeling. Hierbij gelden de normen van de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012', plangebied in rood

Binnen de bestemming groen is het bouwen van woningen niet toegestaan. Omdat het initiatief wel wenselijk en gepast is op deze locatie, is voor dit initiatief een vergunningsprocedure gestart. De aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid voor de nieuwe woningen wordt beargumenteerd in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor dit initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied de bodem geschikt is voor woningbouw. De waarden van verontreiniging die zijn aangetroffen zijn zodanig laag dat deze geen belemmering vormen voor het beoogde gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt

Rekenpunt 39471 (aan de Lijnweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   26,65 µg/m3   20,32 µg/m3   12,33 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai.

De locatie ligt buiten de geluidszone van de provinciale weg N233, de Lijnweg. De Achterbergsestraatweg, Valleiweg en Lijsterberg zijn weliswaar 30 km-zones, maar kunnen gezien het doorgaande karakter wel akoestisch relevant zijn. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is voor deze wegen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is na te lezen in bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel maximaal 53 dB bedraagt. Wanneer de woningen worden gerealiseerd met de minimale geluidswering uit het bouwbesluit is bij deze geluidsbelasting sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het ontwerp van het pand voorziet hierin. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet noodzakelijk.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De meest nabijgelegen functie met een richtafstand is het multifunctioneel centrum ten zuidoosten van het plangebied, op een afstand van ca. 35 meter van de woonbestemming. Aangezien in dit centrum een basisschool gevestigd is, wordt de milieucategorie van deze school gebruikt voor het centrum. Een basisschool heeft een richtafstand van 30 meter, op basis van het aspect geluid. De nieuwe woningen liggen buiten deze richtafstand. Verder zijn er geen functies in de omgeving aanwezig die het woon- en leefklimaat in het plangebied kunnen beïnvloeden. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.applijsterberg-VA01_0008.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied in blauw omcirkeld

Woningen zijn kwetsbare objecten. In de omgeving bevindt zich de transportroute gevaarlijke stoffen over de N233. In 2005 is door de provincie Utrecht onderzoek gedaan naar de routering vervoer gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt de contour van het plaatsgebonden risico op de weg ligt en zodoende geen problemen oplevert. Ten aanzien van het groepsrisico wordt aangegeven dat er op deze afstand geen knelpunten voordoen. Naast deze transportroute zijn er geen inrichtingen of transportroutes die de externe veiligheid van het plangebied kunnen schaden. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.

Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur 2009. Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Als hiervoor berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening, dient met een maatwerkberekening te worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening voldoet. Bij een ontwikkeling waarbij minder nieuw verhard oppervlak, waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, wordt gerealiseerd dan 500 m² binnen de bebouwde kom en minder dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom, is geen compensatie nodig.

Indien infiltratie in de bodem geen oplossing biedt, kan er nieuwe bergingscapaciteit aangelegd worden die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. Wanneer het nieuw verhard oppervlak tussen 500 m² (binnen bebouwde kom) of 1.000 m² (buiten bebouwde kom) en 10.000 m² ligt, is het minimaal benodigd extra oppervlak open water 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij een nieuw verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een maatwerkberekening nodig.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. Het hiernavolgend wateradvies gaat hier nader op in.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. het resultaat van de watertoets is na te lezen in bijlage 3. In hoofdlijnen treden geen veranderingen op in het watersysteem en zijn er ter hoogte van het plangebied geen knelpunten in de waterhuishouding. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een herontwikkeling met wijziging van (stedenbouwkundige) structuren.

In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard. De bodem bestaat tot 5,0 m -mv uit zeer grof, grindhoudend zand. Er zijn geen storende bodemlagen (bijv. leem) aangetroffen. De bodem is geschikt voor infiltratie van hemelwater middels infiltratieriolering, infiltratiekratten of bijv. wadi's.

In het plangebied wordt voornamelijk verhard oppervlak door bebouwing toegevoegd. De verharding in het plangebied zal toenemen met 1410 m2, bestaande uit de nieuwe bebouwing, de verharding rond de woning, en de verharding van de parkeerplaats. Rekening houdend met een compensatie van 45 mm per m², komt de te realiseren bergingscapaciteit uit op 56,4 m³.

Om de wateropgave in te vullen word gebruik gemaakt van infiltratiekratten. deze hebben een capaciteit 0,291m3 per krat. Om in de totale compensatie te voorzien, zijn 194 kratten nodig. Deze kratten hebben een stapelhoogte van drie kratten. Deze kratten zullen op het binnenterrein van het nieuwe pand worden aangelegd. Hiermee wordt in voldoende compensatie te voorzien om het hemelwater in het gebied op te vangen en te infiltreren.

het vuilwater van de woningen worden via de gemeentelijke riolering afgevoerd. Het hemelwater op de balkons en de galerij wordt eveneens via deze aansluiting verwerkt. Er zal bij de bouw geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. deze Quickscan is te vinden in bijlage 4. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de NNN en de Natura 2000 gebieden. Gezien de ligging en beperkte omvang van het project worden geen externe effecten op de Natura 2000 gebieden verwacht. Om de mogelijke effecten van de stikstof emissie van het project in kaart te brengen is een voortoets stikstof uitgevoerd. Deze voortoets is te vinden in bijlage 5. Uit deze voortoets blijkt dat het gebruik van het project en de aanleg van deze niet zullen leiden tot een stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De locatie is mogelijk wel een leefgebied voor enkele niet-beschermde soorten. Het initiatief is uitvoerbaar. Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet in her kader van de algemene zorgplicht rekening gehouden worden met mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen, broedvogels en padden.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De locatie blijft bereikbaar via de bestaande wegen. Voor het parkeren zal het plan moeten voldoen aan het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Rhenen. Voor een seniorenwoning buiten het centrum bedraagt de norm 1,4 parkeerplaatsen per woning.

Het plan omvat in totaal 20 appartementen. Dit betekent dat er in totaal 28 parkeerplaatsen nodig zijn. De benodigde parkeerplaatsen worden grotendeels ingericht op een parkeerterrein aan de Lijsterberg, aan de zuidoostzijde van het plangebied. Op deze parkeerplaats is ruimte voor 25 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er bij de entree 3 parkeerplaatsen gesitueerd. Hiermee wordt aan de parkeereis van 28 parkeerplaatsen voldaan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Om de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente in kaart te brengen is voor de gemente Rhenen een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld. Op deze waardenkaart zijn alle cultuurhistorisch waardevolle objecten in de gemeente aangemerkt. Ook zijn hier gebieden aangemerkt, waar de irichting van het gebied en de samenhang tussen de bebouwing en deomgeving van culturele waarde is.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied bestaat uit een open, onbebouwd terrein, omringd door een bomenrij. Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn in het plangebied en de directe omgeving geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

Archeologie

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. binnen deze dubbelbestemming moet voor de realisatie van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 30 cm een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd, om de aanwezige archeologische waarde in de bodem vast te stellen. Het initiatief valt in deze categorie. In 2009 is voor een gebied waarin onder andere dit initiatief ligt een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 6. In dit veldonderzoek zijn enkele locaties aangewezen, waaronder het plangebied, waar verder onderzoek nodig was om de archeologische waarden in de bodem vast te stellen. Om deze reden is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor deze locaties. Het rapport van dit onderzoek is na te lezen in bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat deze locatie niet behoudenswaardig is op basis van de aangetroffen archeologische waarden in de bodem. Op basis van dit onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak opgenomen.

Overleg

Voorliggende onderbouwing is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat sprake is van een bovenlokaal belang met de toevoeging van 20 woningen. Het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is op de hoogte gesteld van het plan door middel van een digitale watertoets, zoals wordt beschreven in paragraaf 4.2. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp voor een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het ontwerpbesluit ingediend.