direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Woonzorgvoorziening Achterberg West
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor de Ruimtelijke onderbouwing

De gemeente Rhenen is voornemens om een woonzorgvoorziening mogelijk te maken ter plaatse van de 'Grote akker' aan de westzijde van Achterberg. Omdat deze ontwikkeling strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de westkant van Achterberg tussen de Cuneraweg en de spoorlijn Rhenen-Utrecht. Het plangebied ligt temidden van enkele boerderijen en vrijstaande woningen. Navolgend is op een kaartje de ligging van het perceel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0001.jpg" ligging van het plangebied (rood gestippeld) ten westen van Achterberg

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Vervolgens wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ter plaatse van de 'Grote akker' is momenteel in gebruik als agrarisch gebied (maïs). Ten noordoosten van de 'Grote Akker' ligt een grote boerderij die vrij in het landschap ligt. Nog verder naar het noorden ligt het Multifunctioneel Centrum Schoneveld. De omliggende percelen bestaan nagenoeg geheel uit weilanden met enkele solitaire bomen. Alleen tussen de Bovenweg 22 en 26 ligt een strook grond met een boomkwekerij. Aan de achterzijde van het perceel langs de Bovenweg is een greppel gelegen die zorgt voor de afwatering van het weiland. Navolgende afbeeldingen geven een beeld van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0002.jpg"

luchtfoto van het plangebied (rood gestippeld lijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0003.jpg"

foto van het plangebied t.p.v. de Grote Akker

2.2 Toekomstige situatie

Het plan bestaat uit het realiseren van een woonzorgvoorziening. De woonzorgvoorziening is voorzien op de locatie van de 'Grote Akker'. Het gebouw is opgezet als een samenstelling van meerdere kleine volumes en bestaat uit één bouwlaag met een licht hellend dakvlak. Door de beperkte hoogte past het gebouw prima binnen de omgeving.

Bij de inrichting is zo veel mogelijk rekening gehouden met het zicht op het boerenerf aan de Bovenweg 20. Door bebouwing aan de voorzijde zoveel mogelijk te voorkomen blijft het boerenerf herkenbaar in beeld. Ook langs de randen van het perceel is een groene inrichting gewenst. Omdat het huidige profiel van de Bovenweg erg smal is, is het gewenst om dit visueel en functioneel te verbreden door het aanleggen van de groenzone. De groenzone wordt tevens ingericht ten behoeve van waterberging. De woonzorgvoorziening is een gewenste ontwikkeling en belangrijk voor Achterberg. Door middel van dit bestemmingsplan worden de voorgestelde ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

2.3 Architectonisch ontwerp

Programma

Het complex bestaat uit 24 grondgebonden woonstudio's, verdeeld in 3 woongroepen van 8 bewoners. Het architectonische ontwerp is opgenomen als bijlage 10. Elke woongroep heeft zijn eigen gemeenschappelijke woonkamer met keuken, eet- en zitkamer. Daarnaast bevinden zich in het gebouw een aantal algemene voorzieningen voor slaapwacht, berging, techniek, etc. het totale programma bevat zo'n 1500m2 bvo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0004.jpg"

gevelaanzichten ontwerp

Gebouw

De massaopbouw heeft een zeer gelede vorm en bestaat uit 1 bouwlaag die afwisselend wordt afgedekt met een flauw hellende kap of een plat dak. De zorgstudio's bevinden in herkenbare bouwvolumes waarvan de gevellijnen t.o.v. elkaar verspringen en welke worden afgedekt met een flauw hellende kap. De bouwdelen met de zorgstudio's worden via de gangen en algemene ruimten (woonkamers) aan elkaar gekoppeld door. Deze koppelzones zijn afgedekt met een plat dak. Hiermee ontstaat een zeer gevarieerde massaopbouw met wisselende hoogten en rooilijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0005.jpg"

plattegrond studio's

Vormgeving

De gekozen hoofdvorm verwijst naar de structuur van de boerenerven met veel afwisseling in gebouwen en een architectuur van gebouwen afgedekt met flauw hellende kappen. Ook de materialisering verwijst hiernaar. De gevels zijn bekleedt met houten delen, de kozijnen en puien zijn van hout en de daken zijn afgedekt met metalen platen die verwijzen naar de golfplaten. Ook het feit dat het gebouw bestaat uit 1 bouwlaag versterkt het beeld dat verwijst naar de boeren erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0006.jpg"

plattegrond begane grond

Terrein

Voor het buitenterrein is een inrichtingsplan gemaakt. De bovenkant van de begane grond vloer ter plaatse van de entree bedraagt 10.00m + NAP. Dit komt overeen met de gemiddelde maaiveldhoogte ter plaatse en ligt circa 50cm lager dan de Bovenweg ter hoogte van de inrit. De uitgangspunten bij het ontwerp van de buitenruimte zijn:

  • Het benadrukken van het boerenerfkarakter
  • Toepassen van wandelroutes waarbij de toegankelijkheid daarvan belangrijk is
  • Nostalgische herkenbare elementen toepassen
  • Spelaanleidingen voor kinderen (bezoekers)
  • Inspelen op beleving zintuigen

Hiertoe zijn een aantal thematuinen voorzien die verschillende invullingen krijgen waaronder thematuin appels en peren, thematuin dieren, thematuin kruiden, thematuin moestuin en thematuin seizoensbloemen. Navolgend is het schetsontwerp van de terreininrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0007.png"

schetsontwerp terreininrichting

2.4 Beeldkwaliteit

De woonzorgvoorziening ligt in de nabijheid van de dorpsbebouwing van Achterberg. De uitstraling van de woonzorgvoorziening dient dan ook bij het karakter van Achterberg te passen. Dit houdt in dat het bouwwerk niet te hoog kan worden en moet passen bij de landelijke maat en schaal van de woningen in Achterberg. Als onderdeel van het voorzieningencluster kan het gebouw wel enige verbijzondering krijgen. Onderstaand worden randvoorwaarden meegegeven die eisen stellen aan de vormgeving van de bebouwing en de inrichting van het erf.

Stedenbouw/Verkaveling

  • De woonzorgvoorziening maakt onderdeel uit van 'de grote erven'. Voor een groot erf geldt dat de bebouwing omgeven is door voldoende ruimte met voornamelijk groen.
  • De bebouwing mag het zicht op het naastgelegen boerenerf (Bovenweg nr. 20) niet wegnemen en zal de zichtlijnen hierop moeten respecteren.
  • De bebouwing wordt centraal op het kavel geplaatst.
  • Ontsluiting van het perceel vindt plaats vanaf de oostzijde.
  • De bouwmassa bestaat uit één compact gebouw óf een samengesteld ensemble van kleinere gebouwen.

Architectuur

  • Zowel een traditionele als moderne vormgeving is mogelijk.
  • De vormgeving van het pand sluit aan bij het landelijke karakter van Achterberg.
  • Een kap is verplicht.
  • Bij voorkeur wordt een zadeldak toegepast welke past bij de schuren die kenmerkend zijn voor het landelijk gebied.
  • De nokrichting is vrij.
  • Ten aanzien van het materiaalgebruik wordt gekozen voor traditionele materialen zoals baksteen en hout (gepotdekselde delen).
  • Qua kleurgebruik dient aansluiting gezocht te worden bij de omringende bebouwing. Kleuren in de range bruin/roodbruin vormen de basis.
  • Ook voor de kappen wordt gekeken naar de directe omgeving waarbij antraciet de hoofdkleur is.
  • De bebouwing dient een alzijdige representatieve uitstraling te krijgen vanwege de centrale ligging op het perceel.
  • De bouwmassa dient visueel opgedeeld te zijn in volumes die qua maat en schaal passen bij het dorpse karakter van Achterberg. Dit effect kan bereikt worden door gebruik te maken van verspringingen in de gevel, wisselend kleur- of materiaalgebruik en samenstelling van losse volumes.
  • Om de lengte van de bouwmassa te doorbreken wordt bij voorkeur gekozen voor een verticale geleding van de gevel.

Erfinrichting

  • De zijde die grenst aan de oostelijke Bovenweg dient zo veel mogelijk vrijgehouden te worden van hoogopgaande beplanting en bijgebouwen ten einde het zicht op het achterliggende boerenerf te behouden.
  • Parkeerplaatsen dienen middels hagen van minimaal 80cm en maximaal 120cm hoog omrand te worden ten einde de groene uitstraling van het perceel te behouden.
  • Langs de Bovenweg bevindt zich een groene zone die het profiel van de Bovenweg visueel verbreedt en dienst kan doen als waterberging.
  • Het perceel wat niet gebruik wordt voor bebouwing of verkeersruimte krijgt een groene uitstraling passend bij het landelijk gebied van Achterberg. Hierbij kan gedacht worden aan fruitbomen, dierenweide, hagen en gebiedseigen bloemen en planten.
  • Bijgebouwen worden in samenhang ontworpen met het hoofdgebouw met overeenkomstige stijlelementen, materiaal en kleurgebruik.
  • De bestaande bomenrij aan de noordwestzijde van het perceel wordt doorgezet door het aanplanten van extra bomen.
  • Buitenopslag van goederen en materialen in het zicht is niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking

Het initiatief betreft het realiseren van 24 woonunits binnen de intramurale zorg voor mensen met een psychische beperking (specifiek: psychogeriatrische zorg, zware dementie) op een locatie die in de huidige situatie een agrarische bestemming heeft. Voor de ontwikkeling is dus nieuw ruimtebeslag nodig. In de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking worden onder overige stedelijke voorzieningen verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Het initiatief valt binnen deze categorie. Er is daardoor sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en meer specifiek een nieuwe 'overige stedelijke voorziening'. De ladder voor duurzame verstedelijking dient dus doorlopen te worden.

Bij reguliere woningbouwprojecten wordt er voor afbakening van de marktregio vooral gekeken naar verhuisbewegingen van, naar en binnen de betreffende gemeente. Het initiatief is echter gericht op een zeer specifieke doelgroep (ouderen met een zware vorm van dementie). Bij deze doelgroep is er veelal sprake van een 'verplichte' verhuisbeweging omdat zelfstandig wonen niet langer kan. Deze verhuisbewegingen zijn niet altijd representatief voor de afbakening van een marktregio. Als er geen aanbod van geschikte zorgvoorzieningen voor de doelgroep in de directe omgeving is, zullen deze mensen noodgedwongen moeten verhuizen naar grotere kernen waar deze voorzieningen wel aanwezig zijn. Verhuizen over een kortere afstand in de eigen omgeving en dicht bij bekenden is echter vaak gewenst.

Voorliggend initiatief is primair bedoeld om de zorgvraag in Achterberg op te vangen. Het ontbreekt hier namelijk nog aan een dergelijke zorgvoorziening. Vanuit de provinciale structuurvisie is een kleinschalige woonzorgvoorziening in Achterberg voorzien. Ook in de gemeentelijke structuurvisie benoemt de gemeente Rhenen de mogelijkheid van een zorgvoorziening in Achterberg West. De doelgroep ten behoeve van de kleinschalige woonzorgvoorziening zijn ouderen met een zware vorm van dementie, hoofdzakelijk afkomstig uit Achterberg of die een binding hebben met Achterberg. Omdat de zorgvoorziening naar verwachting deels ook vraag wegtrekt uit andere kernen in de gemeente Rhenen en de gemeente de beleidsvrijheid heeft om de behoefte aan deze zorgvoorziening naar eigen inzicht te positioneren wordt uitgegaan van een marktregio die overeenkomt met de gemeente Rhenen.

Trede 1

In de marktregio bevinden zich enkele woonzorgcentra, zoals de Tollenkamp in Rhenen en de Tabakshof in Elst waar zorg voor mensen met een zware vorm van dementie wordt geboden. Naast de Tollenkamp en Tabakshof zijn er enkele kleinschaligere woonzorgvoorzieningen zoals Huize Spoorzicht en Klein Buitenhof in Rhenen.

In Achterberg zijn intramurale zorgvoorzieningen voor ouderen met een zware vorm van dementie nog niet aanwezig. Zij zijn door ontbrekend aanbod in Achterberg nu gedwongen om te verhuizen buiten hun vertrouwde woonplaats. In de woonvisie wordt de voorgenomen ontwikkeling van een woonzorgvoorziening in Achterberg West concreet genoemd als een project dat de gemeente, gezien de behoefte, wil stimuleren. De plannen voor een woonzorgcentrum in Achterberg-West-2 passen binnen het gemeentelijk en provinciaal beleid.

Met behulp van de Woningmarktmonitor houdt de Provincie Utrecht per gemeente de woningbehoefte bij. Hierbij worden ook cijfers voor wonen met zorg gegeven. De meest recente gegevens over het aanbod stammen uit 2014 en geven aan dat er in de gemeente Rhenen geen intramuraal aanbod meer is voor mensen met een zware vorm van dementie terwijl de geprognosticeerde additionele vraag in 2020 op 30 plaatsen ligt. Sinds 2014 zijn er geen intramurale wooneenheden voor mensen met een psychische beperking gerealiseerd in de gemeente Rhenen. Er is voor de periode tot 2020 dus een tekort van 30 plaatsen. Niet inzichtelijk, maar wel aannemelijk is dat deze additionele vraag na 2020 tot 2027 verder oploopt.

Naast de 24 woonunits die voorzien zijn in Achterberg West zijn er geen andere plannen in ontwikkeling voor dit type zorgwoningen, zo blijkt ook uit navraag bij de gemeente Rhenen. Met de beoogde ontwikkeling wordt een deel van de benodigde plaatsen binnen de intramurale zorg voor mensen met een psychische beperking ingevuld.

Gegevens van Alzheimer Nederland geven verder informatie over de ontwikkeling van de vraag op de lange termijn. Hieruit blijkt dat het aantal personen met dementie in ieder geval tot 2037 sterk blijft groeien in de gemeente Rhenen (zie de volgende tabel). Zo is er voor de periode van 2017 tot 2027 sprake van een toename van 155 personen met dementie. Hoewel deze gehele groei niet in 1-op-1 in intramurale woon-zorgeenheden terecht komt, geven de cijfers een duidelijke indicatie van de groeiende vraag naar woon-zorg-eenheden in de psychogeriatrische zorg.

  2017   2027   2037   Ontwikkeling '17-'27   Ontwikkeling '27-'37  
Gemeente Rhenen   370   525   700   155   175  

Prognose aantal personen met dementie (bron: Alzheimer Nederland)

Voor nieuw aanbod, zoals het voorgenomen initiatief, bestaat kwantitatief duidelijk een actuele regionale behoefte. Er is daarnaast ook sprake van een kwalitatieve behoefte. Een kleinschalige zorgvoorziening, zoals met het initiatief is voorzien, is passend bij de kleinschaligheid van de kern Achterberg zelf en sluit beter aan op de menselijke maat dan grootschalige complexen in een verpleeghuissetting. Ook de vorm van het gebouw, waarmee wordt verwezen naar de structuur van boerenerven, sluit aan bij de structuur van de directe omgeving. Hiermee is voldaan aan de eerste trede van de ladder.

Trede 2

Het plangebied grenst aan het bestaand stedelijk gebied, zoals de provincie dat onderscheidt, maar ligt daar formeel dus net een paar meter buiten. Op basis van de huidige agrarische bestemming kan ook worden geconcludeerd dat er sprake is van een ligging buiten bestaand stedelijk gebied. Er dient dan ook geïnventariseerd te worden of er mogelijkheden zijn om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied in de marktregio te realiseren.

De gemeente heeft daarom een inventarisatie verricht naar mogelijke alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied in de marktregio. Uit de inventarisatie blijkt dat er voor de betreffende doelgroep (ouderen met een zware vorm van dementie) geen redelijkerwijs geschikte of geschikt te maken alternatieven naar voren komen.

Kortom, bij gebrek aan geschikte alternatieven binnen het bestaand stedelijk gebied in de marktregio is de keuze voor deze locatie rechtstreeks grenzend aan bestaand stedelijk gebied gerechtvaardigd. Het plan voldoet daarmee aan de tweede trede van de ladder.

Trede 3

Omdat sprake is van een ligging buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook de derde trede van de ladder worden doorlopen. Door de ligging nabij de N233 en de aanwezigheid van een bushalte op loopafstand is de locatie voldoende passend ontsloten. Deze ontsluitingsmogelijkheden zijn vooral van belang voor bezoekers, zorgverleners en leveranciers. Voor de toekomstige bewoners van de woonzorgunits is de ontsluiting minder van belang, omdat deze beperkt zijn in hun mobiliteit vanwege de psychische beperking. De derde trede van de ladder is daarmee doorlopen.

Er kan, gebruikmakende van de ladder duurzame verstedelijking, gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is en niet strijdig met nationaal beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die door PS was vastgesteld op 4 februari 2013. In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0008.jpg"

Uitsnede uit het PRV met in het oranje aangeduid, de ligging van de toekomstige woon-/zorglocatie

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Provinciale Staten hebben op 12 december 2016 eveneens de (herijkte) Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Planspecifiek
Het plangebied ligt buiten de rode contour zoals vastgelegd in de PRV, vastgesteld op 12 december 2016 door de Provincie Utrecht. In de PRV is de locatie echter aangewezen als ‘toekomstige woonlocatie’. De provincie voorziet een uitbreiding aan de westzijde van Achterberg. Hierbij gaat het om een combinatie van een kleinschalige woonzorgvoorziening met daaraan gekoppelde woningbouw, waarbij de woningbouw als kostendrager dient. De provincie heeft als voorwaarde gesteld dat de woonzorgvoorziening eerst gerealiseerd dient te worden alvorens de plannen m.b.t. de woningbouw van start kunnen gaan. In totaal gaat het om maximaal 75 woningen. Een van de voorwaarden is dat de woningbouw bijdraagt aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de PRS en PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2010, partiële herziening 2013"

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0009.png"

Vigerend bestemmingsplan

Het perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming Agrarisch. Het realiseren van een woonzorgvoorziening is hier in niet mogelijk. Het voorgestelde plan is in strijd met het bestemmingsplan.

Een herziening van het bestemmingsplan is nodig om de realisatie van een woonzorgvoorziening en woningbouw mogelijk te maken. Dit document voorziet daarin.

Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen

De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen. De visie zet zich vooral in op de verbetering van bestaand gebied en een goede inpassing van nieuwe locaties.

Onderhavig plangebied valt in de visie binnen het uitbreidingsgebied Achterberg-West 2 (zie afbeelding hieronder). In Achterberg West 2 is inmiddels een multifunctioneel centrum gerealiseerd. Het complex bestaat uit een supermarkt met daarboven starters- en seniorenappartementen. Deze functies zijn zeer welkom voor het leefklimaat in de kern. De verschijningsvorm van het gebouw is aanleiding om rondom een combinatie van functies voor te stellen waardoor een concentratie ontstaat van maatschappelijke voorzieningen. De verdere uitwerking vraagt om een gebiedsvisie, die uitgewerkt is in de Structuurvisie "De Achterbergse Erven".

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0010.jpg"

Stedebouwkundige structuurvisie Rhenen (bron: Gemeente Rhenen)

Structuurvisie De Achterbergse Erven

Voor de locatie Achterberg West 2 is een specifieke gebiedsvisie opgesteld die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van het gebied. De Structuurvisie De Achterbergse Erven hanteert voor de deelgebieden een aantal bouwstenen. Voor de woonzorgvoorziening geldt het principe van de 'Grote erven'.

Grote Erven:

In het zuidelijk deel komt een nieuw erf met een woonzorgvoorziening en reguliere woningbouw. Eén compact gebouw is mogelijk, maar ook een opzet in de vorm van één of meerdere hofjes of een boerenerf (zoals nr. 20) zou kunnen. Voor wat betreft de uitstraling en bouwhoogte zijn voor het nieuwe zuidelijke erf meerdere opties denkbaar zoals een villa of een hoeve. De precieze bouwhoogte bedraagt niet meer dan twee bouwlagen met een kap. In de grote erven zijn zowel traditionele als moderne invullingen mogelijk, zolang maar sprake is van een duidelijk ensemble per erf. De invulling van de groenzone rond het erf, zoals beschreven in het raamwerk, maakt eveneens onderdeel uit van de erfvisie en de realisering van het erf.

Planspecifiek

Het initiatief t.b.v. de woonzorgvoorziening gaat uit van samengestelde bebouwing in de vorm van meerdere hofjes. De bebouwing is één bouwlaag hoog met licht hellende kap. De groenzone rondom het erf wordt ingericht met boomgaard, bloementuin en andere groene elementen die passend zijn binnen het landelijke karakter van de plek. Het initiatief is passend binnen het beleid van de Structuurvisie De Achterbergse Erven.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Om aan te tonen dat de betreffende voormalige landbouwgrond geschikt is voor wonen en zorg is een verkennend bodemonderzoek nodig. Voor het plangebied zijn geen gegevens beschikbaar die wijzen op een mogelijke verontreiniging.

Planspecifiek

Door BOOT organiserend ingenieursburo B.V. is een 'verkennend (asbest in) bodemonderzoek' verricht. Dit onderzoek is als 'Bijlage 1 Bodemonderzoek' bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar bijlage 1. In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

De licht verhoogde concentraties koper in de grond en koper, cadmium, zink en barium in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. Ter plaatse van het voormalige schuurtje met asbestverdacht dak is geen asbestverdacht materiaal waargenomen op het maaiveld en in de bodem. De concentratie asbest is lager dan de helft van de interventiewaarde, aanvullend onderzoek naar asbest is daarom niet noodzakelijk.

De algemene conclusie luidt dat de aangetoonde concentraties in de bodem in milieuhygiënische zin geen belemmering vormen voor het toekomstig gebruik (woon-zorg erf). Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Gevoelige bestemmingen

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van de rekenpunten langs de Cuneraweg N233 ter hoogte van plangebied, zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3)   < 35µg/m3   < 35 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

Waarden langs de N233 ter plaatse van het plangebied (bron: www.nsl-monitoring.nl )

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (24 zorgstudio's) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van het wegverkeerslawaai (N233) en spoorweglawaai. De spoorlijn ligt het dichtst bij en bovendien op een dijk tussen de N233 en het plangebied. De 48 db contour van de weg ligt binnen de 55 dB contour van de spoorlijn. De spoorlijn is daarom als maatgevend te beschouwen.

Door SAB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai op de Lijnweg (N233) en het railverkeerslawaai op de spoorlijn Rhenen - Utrecht ter hoogte van Achterberg verricht. Dit onderzoek is als 'Bijlage 2 Akoestisch onderzoek' bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar bijlage 2. In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

De woonzorgvoorziening wordt maximaal 1 bouwlaag hoog. Uit de berekeningen blijkt dat een groot deel van het plangebied (kavel) buiten de voorkeursgrenswaarde-contouren op 1,5 meter hoogte zijn gelegen. Hierdoor kan de woonzorgvoorziening geheel buiten de voorkeursgrenswaarde-contouren worden gerealiseerd en zijn geen nadere acties hiervoor nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom:3,0 odour units per kubieke meter lucht;

binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 14,0 odour units per kubieke meter lucht;

buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom: 2,0 odour units per kubieke meter lucht;

buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;

buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De meeste bedrijven rondom het plangebied betreffen kleinschalige kwekerijen, echter ten noordwesten bevinden zich enkele veehouderijen. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op circa 300 meter afstand van het plangebied. Tussen dit bedrijf en het plangebied zijn reeds enkele woonbestemmingen gelegen. Hierdoor dient de veehouderij bij het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering al rekening te houden met de naastgelegen woonbestemmingen. Vanwege de afstand en de al aanwezige woonbestemmingen zal het aspect geur niet van invloed zijn op het voorziene initiatief.

Het initiatief is dan ook uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Trillingen

Treinverkeer kan aanleiding geven tot trillingen in gebouwen. Trillingsbronnen oefenen een kracht uit op bijvoorbeeld de rails resulterend in de opwekking van trillingen. Indien bouwplannen binnen een afstand van 150 meter vanaf een spoorlijn liggen dient rekening gehouden te worden met deze trillingen.


Planspecifiek

De beoogde bebouwing ligt op een afstand van ca. 72 meter van het spoor. Om de effecten van trillingen te onderzoeken is contact opgenomen met een deskundige op het gebied van trillingsonderzoek (AV Consulting). Uit dit contact is naar voren gekomen dat zowel de locatie als de eigenschappen van het bouwplan geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een trillingsonderzoek. De redenen hiervoor zijn als volgt:

  • De gekozen fundering op stroken is, anders dan een fundering op palen, minder trilling gevoelig.
  • De grondopbouw: er is hier geen sprake van een slappe laag op een vaste grondlaag, waarbij de trillingen beter worden doorgegeven.
  • Het bestemmingsplan maakt alleen een grondgebonden gebouw van één verdieping mogelijk.
  • De afstand van het gebouw tot de spoorlijn bedraagt tussen de ca. 70 en 130 meter.
  • Het gaat om een lage frequentie van het spoorverkeer van maximaal 6 bewegingen per uur over een enkel spoor.
  • Het gaat hier om een "Sprinter", een relatief lichte en korte trein, die weinig trillingen veroorzaakt.
  • Er zijn geen onregelmatigheden bekend in het spoortraject.
  • Rhenen is een eindstation. Het is niet aannemelijk dat in de toekomst zwaarder spoorverkeer voor personen of goederen over dit traject gaat rijden.

Om bovenstaande redenen wordt een trillingsonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het initiatief wordt uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect trillingen.

4.1.6 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De meeste bedrijven rondom het plangebied betreffen kleinschalige kwekerijen. De kwekerij ter plaatse van de Bovenweg 22 is naast het plangebied gelegen. Omdat ter plaatse van de Bovenweg 22 ook een woonbestemming is gelegen zal de kwekerij in haar bedrijfsvoering al rekening moeten houden met gevoelige bestemmingen naast de kwekerij. Het mogelijk maken van een woonzorgvoorziening levert dan ook geen extra beperkingen op ten opzichte van de huidige situatie. Hetzelfde geldt voor de kwekerij aan de overzijde van de Bovenweg. Ook hier dient al rekening gehouden te worden met de woningen van de bestaande woonwijk Achterberg West. Ook hier levert de woonzorgvoorziening geen extra beperkingen t.o.v. de huidige situatie.

Ter plaatse van de Cuneraweg 243 bevindt zich een kleinschalig bedrijf met bedrijfswoning. Ook aan de westzijde van het spoor langs de Klaassenweg bevindt zich een bedrijfsbestemming (winkelfunctie). Beide bedrijven vallen in een lage categorie (maximaal cat. 2). Dit betekent dat beide bedrijven een maximale hindercontour van 30m hebben. Vanwege de afstand van het plangebied tot beide bedrijven en de beperkte hindercontour zal het voorgestelde initiatief geen beperkingen ondervinden t.a.v. de voorgenomen plannen

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio Utrecht is voor het plangebied door Econsultancy een 'Onderzoek externe veiligheid' uitgevoerd. Dit onderzoek is als 'Bijlage 8' bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar bijlage 8.

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied geen 10-6/jr-contour aanwezig is als gevolg van de N233. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het groepsrisico in het onderzoeksgebied is niet hoger dan 0,1 x de oriëntatiewaarde en neemt als gevolg van de realisatie van het plan niet met 10 % of meer toe. Daarom zou de verantwoording van het groepsrisico in beginsel achterwege kunnen blijven. Een beperkte verantwoording is op grond van artikel 7 van het Bevt wel noodzakelijk. De verantwoording is als par. 4.3 van bijlage 8 opgenomen.

Op basis van bovenstaande resultaten kan geconstateerd worden dat er geen belemmering bestaat ten gevolge van het aspect externe veiligheid. Het onderzoeksrapport is voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht. De op- en aanmerkingen van de Veiligheidsregio Utrecht zijn verwerkt in het rapport.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid van de 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Dit beleid is tot stand gekomen via een samenwerking tussen Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken waarmee het watertekort wordt bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Waterplan Rhenen

Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.

Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:

  • Grondwateroverlast komt niet voor.
  • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
  • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
  • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de riolering geloosd.
  • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30 % van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (ten opzichte van 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. Waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m2 hectare.

In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:

  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt het principe van Hydrologisch neutraal bouwen (afkoppelen van regenwater door middel van infiltratie met behulp van infiltratiekratten) en tevens geldt dat bij het bouwen de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012.

Planspecifiek

In het gemeentelijk waterplan staat een aantal criteria op basis waarvan kan worden bepaald of vroegtijdig overleg met het waterschap nodig is.

Een ruwe schatting gaat uit van een toename van verharding van circa 2.450m2 ten behoeve van bebouwd oppervlak, erfverharding, toegangswegen en parkeervoorzieningen. Het hemelwater vanaf schone verharde oppervlakken (dak en straat) wordt in het plangebied geïnfiltreerd door minstens 45 mm van het water (van een maatgevende bui) te infiltreren in de bodem. Dit gebeurt door middel van bestaande en/of nieuw aan te leggen slootjes, greppels en wadi's. Uitgangspunt daarbij is dat de voorziene nieuwbouw niet zal leiden tot meer afvoer na realisering van het initiatief.

Het plan heeft geen gevolgen voor overige waterthema's zoals waterveiligheid, droogte, waterkwaliteit en beheer en onderhoud. De riolering in de naastgelegen woonwijk ten behoeve van droogweerafvoer kan de extra toevoer verwerken. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.

Watertoets

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is een digitale watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl (zie bijlage 3). De toets is uitgevoerd voor de ontwikkeling in het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe. Hieruit is naar voren gekomen dat er sprake is van een waterschapsbelang, waarvoor de normale procedure kan worden doorlopen. In het kader van de Wro-procedure zal vooroverleg plaatsvinden met het waterschap om de gevolgen voor water inzichtelijk te maken en te bespreken.

Omdat het initiatief de realisatie van extra verhard oppervlak mogelijk maakt en dit meer bedraagt dan 1.500m2 zal op het perceel compensatie plaats moeten vinden. In het bestemmingsplan is hiervoor rondom het perceel een groenzone aangegeven waar greppels komen ten behoeve van waterberging en waterafvoer. Ook is op de inrichtingstekening een Wadi voorzien. Met deze maatregelen voor waterberging kan worden voorzien in de compensatie van het verhard oppervlak.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

In tegenstelling tot gebieden die alleen in de NNN liggen kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0011.jpg"

uitsnede natuurwaardenkaart met in rood, het plangebied (bron:synbiosys.alterra.nl/natura2000 )

Het spoortalud maakt onderdeel uit van de (voormalige) EHS. Het plangebied ligt in de nabijheid van het spoortalud en de ecologische hoofdstructuur maar maakt hier geen onderdeel van uit. Door de geringe omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan het optreden van significante negatieve effecten voor het spoortalud uitgesloten worden.

Ten noorden van het plangebied ligt het Natura-2000 gebied Binnenveld, waarbinnen een stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de invloed van het initiatief op het Natura-2000 gebied Binnenveld. Deze berekening is opgenomen in 'Bijlage 4'. De conclusie van de berekening is dat de voorgenomen ontwikkeling geen effect heeft op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Door de Omgevingsdienst Regio Utrecht is een 'Quick scan Ecologie Achterberg West 2' verricht. Dit onderzoek is als 'Bijlage 5' bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar bijlage 5. De algemene conclusie uit het onderzoek luidt als volgt:

Uit de verzamelde gegevens blijkt dat de kans op zeldzame soorten in het gebied niet groot is. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. In het meest ongunstige geval moet maatregelen getroffen en zal er een ontheffingsaanvraag of een verklaring van geen bedenkingen aangevraagd moeten worden. In de regel zal een ontheffing of verklaring worden afgegeven als er voldoende maatregelen worden getroffen om de betreffende soorten in stand te houden.

Wel komt uit het ecologisch onderzoek naar voren gekomen dat er speciale aandacht moet zijn voor de Steenuil. Daarnaast hebben enkele bewoners hun zorgen geuit ten aanzien van Steenuil die volgens hen in het plangebied broed en ten aanzien van huismus die volgens hen veelvuldig gebruik maakt van het plangebied. Naar aanleiding van het ecologisch onderzoek en de zorgen van de bewoners is besloten ten aanzien van Steenuil en huismus een naderonderzoek in te stellen. Dit onderzoek is als "bijlage 7 Nader ecologisch onderzoek Steenuil en Huismus" bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.

Bij twee van de drie avondbezoeken is in het plangebied de steenuil aangetroffen. Beide keren rondom de woning en het erf van huisnummer 26 aan de Uitweg-Bovenweg. Aangezien de vogel ook de Baltsroep liet horen is er hier sprake van een verblijfplaats. Met de realisatie van de woonzorgvoorziening zal een zeer klein deel (ongeveer 5%) van het leefgebied worden vernietigd. De kwaliteit van dit foerageergebied is matig te noemen. Voor de realisatie van de woonzorgvoorziening zal dan ook geen ontheffing nodig zijn.

Voor de huismus zijn er twee bezoeken afgelegd. In beide bezoeken zijn huismussen aangetroffen. Voor de realisatie van de woonzorgvoorziening gaat alleen een akker verloren waarop mais wordt verbouwd. De oppervlakte die als foerageergebied verloren gaat is relatief klein en de kwaliteit is matig. Ook komt er met de woonzorgvoorziening veel groen terug die voor de huismus kansen biedt. De conclusie is dan ook dat er geen ontheffing noodzakelijk is omdat er geen essentiële onderdelen van een huismusbiotoop verloren gaan.

De conclusies ten aanzien van de steenuil en huismus zijn besproken met de provincie. De provincie kon zich in de genoemde standpunten vinden. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De hoofdstructuur van Achterberg bestaat uit historische linten. Dit zijn de Cuneraweg, De Dijk en de Achterbergsestraatweg. Deze laatste legt de verbinding naar het zuiden met Rhenen. Alle wegen in Achterberg zijn aangewezen als een 30km-zone.

Westelijk van het dorp loopt de spoorlijn Veenendaal-Rhenen. Parallel hieraan ligt de provinciale weg N233 naar Veenendaal, Rhenen en nog zuidelijker, naar de Betuwe. Zowel ten noorden als ten zuiden van de dorpskern zijn de straten van Achterberg hierop aangesloten.

Ten zuiden en ten westen van het plangebied loopt de Bovenweg. Dit is van oudsher een smalle landweg tussen landerijen en verspreid liggende boerenbedrijven, welke aanvankelijk parallel aan de Cuneraweg liep. Met de aanleg van de spoorlijn is deze echter doorsneden. Het oostelijke deel van deze weg buigt sindsdien naar het noorden af naar de Cuneraweg. Wel is een tunneltje in de spoordijk aangelegd (1e poort), ongeveer ter hoogte van de oorspronkelijke ligging. Deze biedt doorgang aan zowel auto- als langzaam verkeer. Specifieke fiets- en wandelpaden zijn in de directe omgeving niet aanwezig. Het langzaam verkeer maakt gebruik van de aanwezige wegen. Parkeren vindt in Achterberg grotendeels op eigen erf plaats. Wanneer dit niet geheel mogelijk is, zijn daarnaast ook parkeervoorzieningen in de openbare ruimte gemaakt.

In het algemeen geldt dat geheel Achterberg is aangewezen als verblijfsgebied. Eventuele nieuwe wegen of aangepaste bestaande wegen gaan daar onderdeel van uit maken en worden een 30 km-zone. Voor wat betreft het parkeren heeft de gemeente Rhenen een Parkeerbeleidsplan opgesteld. Voor Achterberg geldt de ‘parkeernorm buiten centrumgebied’, welke afhankelijk van het soort woning tussen 1,4 en 2,2 parkeerplek per woning ligt.

Planspecifiek

Parkeren

Het plan gaat uit van het realiseren van een woonzorgvoorziening. Voor de woonzorgvoorziening geschiedt het parkeren geheel op eigen terrein aan de voorzijde van het perceel. Hier zijn 18 parkeerplaatsen gesitueerd. Uitgaande van 24 woonzorgunits en een parkeernorm van 0,5 (min.) en 0,7 (max.) dienen er minimaal 12 tot 17 parkeerplaatsen gereasliseerd te worden. De parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien hierin. Ook het fietsparkeren gebeurt geheel op eigen terrein.

Verkeer

De woonzorgvoorziening wordt vanaf de zuidoostzijde ontsloten. De hoofdroute naar de woonzorgvoorziening loopt vanaf de Achterbergsestraatweg, het Schoneveld en de Bovenweg. Incidenteel zal ook gebruik gemaakt worden van de Uitweg-Bovenweg en de 1e Poort. Vanwege de beperkte dimensionering van deze wegen is dit niet het uitgangspunt. Aan- en afvoer van producten en afval ten behoeve van de woonzorgvoorziening zal eveneens vanaf de zijde van de Achterbergsestraatweg geschieden. De voertuigen zullen op het terrein zelf moeten keren als ook laden en lossen omdat hiervoor langs de openbare weg voor het perceel geen ruimte is. Op het voorterrein van het perceel is dit mogelijk. In de uitwerking van de terreininrichting dient dan ook rekening gehouden te worden met een brede entree (toegang voor vrachtverkeer) en een mogelijkheid voor laden en lossen.

De beperkte toename van verkeersbewegingen die de woonzorgvoorziening met zich meebrengt kan via de zuid-oostelijke ontsluiting afgewikkeld worden. Er wordt uitgegaan van 4 verkeersbewegingen per woonunit, wat neerkomt op een toename van het aantal verkeersbewegingen met circa 72. Gezien de vroege en wisselende diensten zullen de verkeersbewegingen van de medewerkers vooral buiten de spitstijden plaatsvinden. Ook bezoekers zullen hoofdzakelijk 's middags en 's avonds de woonzorgvoorziening aandoen. Door de beperkte toename van het aantal motorvoertuigbewegingen en de spreiding gedurende de dag kan het verkeer prima via bestaande wegen verwerkt worden. Wel kan overlast op de Bovenweg in Achterberg tijdens de spitstijden ontstaan door sluipverkeer. Dit sluipverkeer vermijdt de drukte van de Lijnweg en kon tot februari 2017 via de Boslandweg rijden. Sinds februari 2017 is de Boslandweg met enkele andere wegen in Rhenen afgesloten tijdens de avondspits. De verwachting is dat dit de overlast op de Bovenweg zou kunnen verminderen.

Het plan is ten aanzien van het aspect verkeer uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.


Planspecifiek

De gemeente Rhenen heeft een erfgoedverordening. Op basis van de daarin opgenomen archeologische verwachtingenkaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.OVWZVAchterberg-VA01_0012.jpg"

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Rhenen

De lintbebouwing is daarbij afzonderlijk aangeduid vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Deze verwachtingswaarde is deels bevestigd door uitgevoerd onderzoek in en nabij het plangebied.

In verband met de geplande ontwikkeling van een woonzorgvoorziening in Achterberg West is door Archol een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd. Dit onderzoek is als 'Bijlage 6 Archeologisch onderzoek' bij de toelichting opgenomen. Onderstaand worden de conclusies kort toegelicht. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar bijlage 6.

Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat op de locatie archeologisch resten aanwezig zijn. De sporen behoren tot één uitgestrekte, mogelijk meerfasige ijzertijdnederzetting. De archeologische resten bestaan voornamelijk uit paalsporen van gebouwen en een put voor water. Deze aspecten van de nederzetting en het ontbreken van bijmengingen maken het tot een inhoudelijk waardevolle vindplaats.

Het advies ten aanzien van de vindplaats luidt als volgt:

Omdat het areaal met archeologisch behoudeniswaardige resten te omvangrijk is om dit in toekomstige bouwplannen vrij van verstoring te houden, verdient het aanbeveling om het te verstoren areaal op te graven.

Conclusie

Vanwege de inhoudelijk waardevolle vindplaats zal het areaal conform het archeologisch advies worden opgegraven. Na opgraving is het plan ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

4.6 Duurzaamheid

De gemeente Rhenen heeft zich tot doel gesteld om een gezond en duurzaam leefmilieu in stand houden. Belangrijk onderdeel binnen het thema duurzaamheid is het verantwoord omgaan met energie. Bij de totstandkoming van het initiatief is rekening gehouden met het deels voorzien in de eigen energiebehoefte. Door de gunstige ligging van de daken en de gunstige dakhelling zou het gebouw gebruikt kunnen worden voor het opwekken van energie door middel van zonnepanelen. Het toepassen van zonnepanelen is dan ook in de het plan voor de woonzorgvoorziening opgenomen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een uitgebreide omgevingsvergunning dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In 2014 is door de gemeente de grondexploitatie van Achterberg West 2 vastgesteld. Onderdeel van deze grondexploitatie is de woonzorgvoorziening De Linde. De kosten die de gemeente maakt ten aanzien van de planologische procedure voor het realiseren van de woonzorgvoorziening zijn in de grondexploitatie en de daarmee samenhangende grondverkoop opgenomen.
Door een wijziging van de planologische situatie kan sprake zijn van planschade als deze is aan te merken als planologisch nadeliger in vergelijking met het direct daaraan voorafgaande planologische regime. Belanghebbenden kunnen in dat geval een verzoek om vergoeding van planschade bij de gemeente indienen.


Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Voor het plan is geen formele inspraakronde gehouden. Wel zijn voor de omwonenden en direct belanghebben diverse informatie-avonden met presentaties van het initiatief gehouden om eenieder te informeren over de voorgenomen plannen en de hieraan verbonden procedures.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.