Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Franseweg 44-46, Elst
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.OPFranseweg4446-VA01

Motivering

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het project betreft de bestaande boerderij en het achterliggende erf aan de Franseweg 44-46 te Elst. De bestaande bebouwing ter plekke zal worden gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een woonerf gerealiseerd, bestaande uit een aantal twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen op het achtererf en enkele appartementen in een nieuw hoofdvolume aan de weg.
 
Het geldende omgevingsplan van rechtswege biedt geen mogelijkheid dit project te realiseren. Om dit project juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het omgevingsplan gewijzigd te worden. Voorliggende ruimtelijke motivering bevat de toelichting voor de benodigde wijziging van het omgevingsplan en vormt de onderbouwing van het besluit. Gemotiveerd wordt dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.

1.2 Ligging, beschrijving en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel behorende tot de nummers Franseweg 44a tot en met 46-9 in de kern Elst. Aan de voorzijde van het terrein bevindt zich de verouderde woning met op het achtererf een tweetal rijen garages. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Rhenen, sectie H, nummers 5476 en 5477 en heeft een oppervlakte van circa 2.813 m2.
 
Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Elst aan de Franseweg, die de kern van oost naar west in het noorden doorsnijdt. Aan de zuidzijde grenst het plangebied, ter plekke van de toerit tot het achterterrein en de bestaande boerderij, aan de Franseweg. Ten oosten en westen wordt het plangebied begrensd door de percelen van omliggende woningen aan de Franseweg en Driftweg. Tot slot vormen de tuinen behorende bij de woningen aan de ten noorden gelegen Verbindingsweg de begrenzing aan de noordzijde. Onderstaande afbeeldingen geven de locatie van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (bron: www.google.nl/maps)
 
Gedetailleerde ligging plangebied (bron: www.google.nl/maps)

1.3 Omgevingsplan

Het geldend planologisch regime is vastgelegd in het Omgevingsplan van de gemeente Rhenen met identificatienummer /akn/nl/act/gm0340/2020/omgevingsplan. Ter plekke van het plangebied geldt in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan het bestemmingsplan ‘Kern Elst 2012’, zoals vastgesteld op 9 augustus 2013 door de gemeenteraad van Rhenen en van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de gemeente Rhenen. Op deze locatie geldt de bestemming ‘Wonen’ met dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’. Ter plaatse van de bestaande woonboerderij aan de zuidzijde van het plangebied is een bouwvlak gesitueerd met bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’ en maatvoering ‘maximum bouwhoogte: 10 meter; maximum goothoogte: 6 meter’. Onderstaande afbeelding geeft het geldende bestemmingsplan weer.
 
Uitsnede plankaart tijdelijk deel Omgevingsplan gemeente Rhenen (plangebied omlijnd)
 
Tevens geldt ter plekke van het plangebied het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeren’ van de gemeente Rhenen, zoals vastgesteld op 6 maart 2018 en als onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de gemeente Rhenen. De regels uit dit parapluplan zijn reeds onderdeel van het Omgevingsplan en blijven na vaststelling van deze wijziging onderdeel van het Omgevingsplan.

1.4 Opzet van de ruimtelijke motivering

Het tweede en derde hoofdstuk van deze ruimtelijke motivering geven achtereenvolgens een beschrijving van de bestaande en beoogde situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt het project getoetst aan res-pectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen de financiële en maatschappelijke uitvoerbaar-heid aan de orde.

2 Beschrijving van de huidige situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de historische ontwikkeling en de stedenbouwkundige structuur het plangebied en de omliggende bebouwing in de huidige situatie beschreven.

2.2 Historische ontwikkeling

Het dorp Elst is ontstaan langs de oude verbindingsroute tussen Doorn en Rhenen en ligt op de grens tussen de uiterwaarde van de Nederrijn zuidelijk en de Utrechtse Heuvelrug noordelijk. De overgang tussen hoge en lage grond bleek geschikt voor landbouw waardoor in dit gebied grote en open landbouwcomplexen ontstonden. Omstreeks 1920 werden de landbouwcomplexen doorsneden door nieuwe landwegen, waaronder de Franseweg; langs deze wegen werden nieuwe boerderijen gevestigd, waaronder het erf waartoe het plangebied behoort. Langs de Franseweg kwam in deze periode voornamelijk lintbebouwing voor, losstaand van de rest van de kern Elst. Na de oorlogsjaren nam de bebouwing langs de landwegen toe, waarmee het voormalige landbouwcomplex verder versnipperde en opgedeeld raakte in kleinere kavels. Met het verdichten van de bestaande linten ontstond een dorps/landelijk karakter met een variatie aan woonlinten met diepe tuinen. De tuinen werden veelal ingericht als boomgaard of moestuin om zelf te kun-nen voorzien in voedsel. In de recente decennia heeft stedelijke inbreiding geleid tot een steeds dorpser karakter, waarmee het landbouwaspect naar de achtergrond verdween. In de huidige structuur van Elst zijn de voormalige landwegen nog steeds herkenbaar.
 
  
Historische ontwikkeling Elst 1920 tot heden (bron: www.topotijdreis.nl)

2.3 Stedenbouwkundige structuur

De kern Elst wordt gekenmerkt door de wegenstructuur evenwijdig aan de Nederrijn. In latere jaren zijn de gebieden tussen deze voormalige landwegen ingevuld waardoor het langgerekte bebouwingsbeeld tussen de Nederrijn en Utrechtse Heuvelrug is ontstaan. De bebouwing langs de voormalige linten, zoals de Franseweg, werd gekenmerkt door klassieke erfensembles. Aan de straatzijde bevond zich het 'nette’ erf met boerderijwoning en tuin, aan de achterzijde juist het bedrijfsmatige deel van het erf. Het erf aan de Franseweg 44-46 is op eenzelfde wijze opgebouwd.
 
De Franseweg is een weg voor bestemmingsverkeer met tevens een verblijfsfunctie en is ook als zodanig ingericht; het wegdek bestaat uit klinkerverharding met langs beide zijden een stoep en begeleid door laanbeplanting. De woningen in het bouwlint staan op redelijke afstand van de weg met ruime voortuinen, waardoor het dorpse karakter wordt benadrukt en een relatief breed en groen straatbeeld ontstaat.

2.4 Plangebied en omliggende bebouwing

Het plangebied wordt aan de straatzijde gekenmerkt door de bestaande boerderijwoning haaks op de Franseweg; door de voorgevelrooilijn die relatief dicht op de weg staat en de afwijkende nokrichting (georiënteerd op de oude landbouwstructuur) eist de boerderijwoning de aandacht op in het straatbeeld. De woning vormt dan ook een markant onderdeel in het straatbeeld en een aangename afwisseling in het eentonige beeld van gelijkvormige rijwoningen.
 
Ten oosten van de woning bevindt zich de toerit tot het achterterrein: hier zijn twee reeksen garageboxen gesitueerd. Tussen de garageboxen bevindt zich verhard terrein. Aan de noord- en westzijde van het perceel bevindt zich de tuin van de bestaande boerderijwoning aan de Franseweg. De omgeving van het plangebied bestaat voor het grootste deel uit rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. De woningen hebben diepe, smalle percelen langs de Franseweg en ondiepe tuinen langs de ten oosten gelegen Driftweg. Andere functies dan wonen komen in de directe omgeving van het plangebied niet voor.
 
Onderstaande afbeeldingen geven een indruk van de bestaande situatie van het plangebied.
 
Straatzijde plangebied met huidige boerderijwoning en toerit tot achterterrein, gezien vanaf Franseweg
 
Westgevel van bestaande boerderijwoning, gezien vanaf Franseweg
 
Huidige achtererf plangebied met aan weerszijden de rijen garageboxen
 
Straatprofiel Franseweg in westelijke richting, rechts plangebied
 
Straatprofiel Franseweg in oostelijke richting

3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt invulling gegeven aan een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt beschreven op welke punten de ontwikkelingen afwijken van het omgevingsplan.

3.2 Ontwikkelingen

De bestaande boerderijwoning en achterliggende garageboxen binnen het plangebied zullen worden gesloopt. Ter plekke van de huidige boerderijwoning, aan de voorzijde van het perceel direct aan de Franseweg, zal een nieuw vrijstaand gebouw worden gerealiseerd waarin in totaal 5 appartementen worden gerealiseerd. Op het achtererf is een woonerf gepland bestaande uit 10 grondgebonden woningen, variërend in twee-onder-een-kapwoningen of drie-onder-een-kapwoningen. Het parkeren vindt plaats in parkeerkoffers op het achtererf. Het plangebied zal, evenals in de huidige situatie, ontsloten blijven aan de zuidzijde via de Franseweg.

3.3 Stedenbouwkundige opzet en bouwplan

De stedenbouwkundige opzet van het plan gaat uit van het kleinschalig en dorpse karakter van Elst; de woningen sluiten aan op de maat en schaal van de omgeving en er wordt onderscheid gemaakt in voor- en achtererf zoals dat in de huidige situatie ook het geval is.
 
De Franseweg vormt een van de historische linten van Elst. Dit kenmerkt zich door een organische opzet, veelal individuele bebouwing, een agrarische historie die nog op plekken zichtbaar is en een zichtbare tijdlijn in de ontwikkeling. Als inspiratiebron voor de invulling van het plangebied is gekozen voor de karakteristieken van het boerenerf in een dorpse setting. Hiermee wordt gerefereerd naar de oorspronkelijke functie van het gebied.
 
De hoofdopzet van het nieuwe bebouwingsensemble wordt gevormd door een hoofdvolume aan de Franseweg en ondergeschikte volumes refererend naar schuren als een hof gegroepeerd rondom het achterliggende erf. De inrit naar het achterliggende woonerf bevindt zich westelijk van de boerderijwoning. Het parkeren ten behoeve van de grondgebonden woningen en appartementen vindt geclusterd plaats nabij de entree van het hofje en deels op eigen terrein bij de grondgebonden woningen. Onderstaande afbeelding geeft de stedenbouwkundige opzet voor het plangebied weer.
 
Stedenbouwkundig ontwerp met inrichtingsvoorstel (bron: Ontwerpbureau Luijendijk)

3.4 Beeldkwaliteit en inrichting

Om de ruimtelijke kwaliteit van de uiteindelijke inrichting van het plangebied te borgen zijn een inrichtingsplan (bijlage 1 bij de ruimtelijke motivering) en een beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 bij de regels) opgesteld. Het inrichtingsplan gaat hierbij nader in op de inrichting van het groen, parkeren en de overige openbare ruimte in het plangebied, terwijl het beeldkwaliteitsplan voorziet in kaders voor onder andere de positione-ring en oriëntatie van bebouwing en kleur- en materiaalgebruik voor de woningen.
 
Het inrichtingsplan voorziet in een groene inrichting van het hofje met verschillende gazons, wadi’s, landelijke hagen en (fruit)bomen. De groenstructuren zijn nader ingevuld met klimaatbestendige beplanting. In de noordoostelijk gelegen hoek van het plangebied is ruimte gereserveerd voor een kleinschalige hoogstamboomgaard met een natuurlijke speelplek. Overgebleven hoekjes op het erf zijn op speelse wijze ingevuld als erfbosjes met gemengd inheems bosplantsoen.

3.5 Strijdigheid omgevingsplan

De voorgenomen ontwikkelingen zijn strijdig met het bestemmingsplan ‘Kern Elst 2012’, onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rhenen. Onderhavig initiatief past niet binnen de regels van de bestemming ‘Wonen’. Binnen deze bestemming mogen woningen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Ter plekke van de beoogde boerderijwoning, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen zijn geen bouwvlakken gesitueerd. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een wijziging van het Omgevingsplan te worden doorgevoerd ter plaatse van het plangebied. Voorliggende ruimtelijke motivering, in samenhang met de regels en de plankaart, voorziet in de grondslag voor het nemen van het wijzigingsbesluit.

4 Relevant ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

Het wijzigingsbesluit zoals dit voorligt is vormgegeven aan de hand van de gestelde beleidsdoelen in en vanuit de Omgevingswet. Dit hoofdstuk beschrijft het relevante omgevingsbeleid van rijk, provincie en gemeente en een toetsing van het wijzigingsbesluit aan die kaders. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit ruimtelijke plan geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in deze ruimtelijke motivering afgewogen.

4.2 Europees beleid

4.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.7 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.8.

4.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
 
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (2017). In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming.
 
In en rond Natura 2000-gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 5.9 wordt besproken in hoeverre het bouwplan de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 5.10 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3 Rijksbeleid

4.3.1 Omgevingswet

De Omgevingswet geeft de maatschappelijke doelen van de wet. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
  1. Bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit voor inwoners;
  2. Doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vergulling van maatschappelijke behoeften.

4.3.2 Besluit kwaliteit leefomgeving

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bal) bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Deze komen voort uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo’n instructieregel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels:
  1. Regels die in acht moeten worden genomen;
  2. Regels waar rekening mee moet worden gehouden;
  3. Regels die moeten worden betrokken bij de wijziging.
Hoofdstuk 5 van het Bal bevat onder meer regels ten aanzien van onderzoeksinspanningen die voor specifieke voorgenomen activiteiten verricht dienen te worden. De betreffende onderzoeken worden in hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke motivering aangehaald.

4.3.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Met de NOVI wordt beoogd een perspectief te bieden om grote opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit, een combinatie van ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit, het kernbegrip.
 
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Centraal bij de afweging van diverse belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond, zogenaamd ‘omgevingsinclusief’ beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het streven naar integraliteit, een belangrijk onderdeel in de NOVI, komt samen in vier verschillende prioriteiten, te weten:
  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Op basis van de vier verschillende prioriteiten en de werkwijze zoals opgenomen in de drie afwegingsprincipes zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor het voorliggende planvoornemen zijn:
  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
 
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan de eigen rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd.
4.3.3.1 Conclusie
Het planvoornemen ziet toe op de herontwikkeling van het perceel behorende tot de boerderijwoning aan Franseweg 46 en tot een woonerf. Het plangebied is centraal gelegen in de kern Elst. Met de herontwikkeling van het terrein wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave op een wenselijke wijze (stedelijke inbreiding). Hiermee wordt aangesloten op het principe van duurzame ruimtelijke ontwikkeling en het zorgdragen voor een goede leefomgevingskwaliteit.
 
Onderhavige ontwikkeling speelt daarmee in op de geformuleerde belangen uit de NOVI. Verder zijn er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding als gevolg van deze ontwikkeling, met name gezien de kleinschaligheid en aard van het plan.

4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.3.4.1 Wettelijk kader
Artikel 5.129g van het Bkl schrijft voor dat, voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met:
  1. De behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  2. Als de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van een stedelijk gebied, aangetoond is dat er geen mogelijkheden zijn voor realisatie van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling binnen dat stedelijk gebied of stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van dat stedelijk gebied.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
  • Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woning-bouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
4.3.4.2 Uitwerking
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
 
Artikel 5.129g uit het Bkl geeft weliswaar aan dat er sprake dient te zijn van een ontwikkeling die voldoende substantieel is, maar geeft hierbij geen grens. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) kan worden geconcludeerd dat voor woningbouwlocaties sprake is van een stedelijke ontwikkeling vanaf een toevoeging van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de realisatie van 15 woningen. Derhalve is er sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals vastgelegd in artikel 5.129g uit het Bkl.
 
Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De regionale woningbehoefte is vastgelegd in de Woonagenda 2.0 van de regio Foodvalley. De doelstelling van de woonagenda is het vergroten van de aantrekkelijkheid, wervingskracht en betaalbaarheid van het wonen in de regio, uitgewerkt in het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad en voorzien in de woningbehoefte van starters, ouderen, studenten, kenniswerkers en doorstromers. De regionale woonagenda is opgedeeld in 7 thema’s:
  1. Flexibiliteit en differentiatie in woningbouw;
  2. Stimuleren middenhuur;
  3. Duurzaamheid;
  4. Wonen welzijn en zorg/kwetsbare en bijzondere doelgroepen;
  5. Transformatie en herontwikkeling;
  6. Leefbaarheid/naoorlogse wijken
  7. Monitoring.
Op basis van het onderzoek in het kader van de woonagenda blijkt dat het kwantitatief kader voor gemeente Rhenen van de voorgaande woonvisie moet worden aangescherpt naar 85-90 woningen per jaar tot 2030 en 10-25 woningen per jaar tussen 2030 en 2040. Dit is inclusief de 30% plancapaciteit om planuitval te voorkomen.
 
De gemeente Rhenen heeft, in aanvulling op het onderzoek voor de regio Foodvalley een ‘Kleine Kernen onderzoek’ uitgevoerd; hieruit blijkt waar de behoefte voor nieuwbouw het grootst is in de kernen en welke typologieën gewenst zijn.
In de kern Elst is een grote behoefte aan kleinschalige woonconcepten voor ouderen en rijwoningen (huur en koop). Daarnaast is er ook behoefte aan enkele koopappartementen om het aanbod in de kern gevarieerder te maken.
 
Het planvoornemen ziet toe op de realisatie van 15 woningen, bestaande uit 10 grondgebonden woningen (twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen) en 5 appartementen op een binnenstedelijke locatie. Hiermee wordt aangesloten op de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte zoals blijkt uit de regionale en gemeentelijke woononderzoeken.
 
Ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied?
Naast een inschatting van de behoefte aan de te realiseren nieuwe stedelijke ontwikkeling, dient ook nagegaan te worden of er sprake is van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie aan de Franseweg 44-46 is gelegen in de bebouwde kom en daarmee binnen bestaand stedelijk gebied. Er is derhalve geen verdere motivering benodigd voor de locatiekeuze.
4.3.4.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 5.129g uit het Bkl.

4.3.5 Conclusie Rijksbeleid

Onderhavige ontwikkeling raakt geen rijksbelangen en is niet in strijd met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief niet in strijd is met het relevante rijksbeleid.

4.4 Provinciaal beleid

4.4.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels vindt uitvoering van dit beleid plaats via de Interim Omgevingsverordening. De ruimtelijke visie voor 2050 valt in de Omgevingsvisie uiteen in zeven pijlers, te weten:
  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • Vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw.
De voor onderhavig initiatief meest relevante pijlers zijn ‘gezond en veilig bereikbaar’ en ‘vitale steden en dorpen’. Hierin wordt de basis gelegd waarbinnen ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. De richtlijnen voor deze ontwikkelingen dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie. Binnen deze pijlers liggen de volgende twee relevante beleidsopgaven:
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
De provincie wil ten minste 2/3e van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
 
Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen.
 
De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied is het relevant dat de kwaliteit en dynamiek van het landschap behouden blijft.
4.4.1.1 Conclusie
Onderhavig plan betreft de transformatie van een binnenstedelijk perceel met bestaande boerderijwoning en garageboxen op het achtererf tot woonerf. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beleidsdoel om 2/3e van de woningbouwopgave binnenstedelijke te realiseren. Daarnaast heeft het planvoornemen, omwille van de binnenstedelijke locatie, geen negatieve impact op de kwaliteiten van het landelijk gebied. Het plan is derhalve in lijn met de beleidsuitgangspunten uit de provinciale omgevingsvisie.

4.4.2 Omgevingsverordening provincie Utrecht

Per 1 januari 2024 is met de ingang van de Omgevingswet ook de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht van kracht geworden. De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening zorgt voor een kaderstellende doorvertaling van de Omgevingsvisie. Ook zijn de milieugevolgen van het nieuwe beleid in beeld gebracht. De resultaten staan in het bijbehorende Milieueffectrapport (plan-MER).
 
De omgevingsverordening vormt een eerste stap in de implementatie van de Omgevingswet op provinciaal niveau. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Utrechtse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. In de verordening staan regels voor:
  1. Burgers en bedrijven
    Dit zijn rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten de voorwaarden om zo’n activiteit te mogen verrichten. Deze regels geven ook aan of de start van een activiteit vooraf moet worden gegaan door een melding.
  2. Bestuursorganen van de overheid
    Dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de Provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Toetsing initiatief aan provinciale omgevingsverordening
Uit toetsing van de locatie van het plangebied aan de omgevingsverordening blijkt dat de volgende thema’s relevant zijn voor onderhavig planvoornemen:
  • Cultuurhistorie en landschap;
  • Wonen, werken en recreëren.
Conform de gebiedsaanwijzing ‘Cultuurhistorische hoofstructuur’ is het plangebied gelegen langs historische infrastructuur en in een archeologisch waardevolle zone. Hiertoe is het volgende artikel van toepassing:
 
Artikel 7.9 Instructieregel beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur
  1. In een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden.
  2. De waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur zijn per gebied vastgelegd in de bijlage 15 Cultuurhistorie bij de verordening.
  3. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    1. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    2. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.
Artikel 7.9 stelt dat, ter plekke van de cultuurhistorische hoofdstructuur, mogelijk aanwezige archeologische waarden voldoende beschermd dan wel uitgesloten dienen te worden. Middels archeologisch onderzoek kan worden aangetoond of er waarden in de bodem te verwachten zijn.
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Hiertoe is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.10 wordt hier nader op ingegaan. De Franseweg vormt een onderdeel van de historische infrastructuur. Het planvoornemen heeft echter geen effect op het beeld van en aan de Franseweg. De bestaande boerderijwoning wordt op gelijke locatie/afstand van de weg herbouwd. Het bestaande gebouw betreft geen gemeentelijk of rijksmonument. De overige bebouwing vindt op het achtererf plaats.
 
Uitsnede kaartbeeld 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' (plangebied aangeduid met coördinaten)
 
Het plangebied is tevens gelegen in de landschapszone ‘Utrechtse Heuvelrug’. Hiertoe is artikel 7.11 uit de omgevingsverordening van toepassing:
 
Artikel 7.11 Instructieregel landschap
  1. Landschap bestaat uit:
    1. Het Landschap Eemland;
    2. Het Landschap Gelderse Vallei;
    3. Het Landschap Groene Hart;
    4. Het Landschap Rivierengebied en
    5. Het landschap Utrechtse Heuvelrug.
  2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de bijlage Bijlage 16 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  3. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in Landschap bevat:
    1. regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    2. geen regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  4. De motivering van een omgevingsplan bevat:
    1. een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    2. de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.
Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden:
  1. Robuuste eenheid;
  2. Reliëfbeleving;
  3. Extreme historische gelaagdheid.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. Met het planvoornemen aan de Franseweg 44-46 worden geen van de bovengenoemde kernkwaliteiten aangetast; de woningen worden zorgvuldig ingepast in de stedelijke omgeving, maar hebben geen effect op de bovengenoemde kernkwaliteiten. Voor een goede inpassing in de directe omgeving zijn een landschappelijk inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld welke borgen dat het plan op passende wijze in de directe omgeving wordt ingebed. Hiertoe is het planvoornemen niet in strijd met artikel 7.11 uit de omgevingsverordening.
 
Uitsnede kaartbeeld 'Landschap Utrechtse Heuvelrug' (plangebied aangeduid met coördinaten)
 
Tot slot is het plangebied volgens thema ‘Wonen, werken en recreëren’ gelegen binnen de zone ‘stedelijk gebied’. Artikel 9.17 is vervolgens van toepassing:
 
Artikel 9.17 Instructieregel verstedelijking
  1. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan regels bevatten voor verstedelijking.
  2. Een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    2. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  3. Een motivering van een omgevingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
In paragraaf 4.3.4 van deze toelichting is reeds aangetoond dat het planvoornemen passend is in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken. Daarnaast leidt de bouw van de beoogde woningen aan de Franseweg 44-46 in Elst (Utrechtse Heuvelrug) niet tot extra bodemdaling.
 
Uitsnede kaartbeeld 'Wonen, werken en recreëren', met ligging plangebied in 'Stedelijk gebied' (plangebied aangeduid met coördinaten)
4.4.2.1 Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

4.4.3 Conclusie provinciaal beleid

Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met provinciale ruimtelijke belangen en passend binnen het relevante ruimtelijke beleid van de provincie Utrecht.

4.5 Regionaal beleid

4.5.1 Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024

Met de ingang van de Omgevingswet is per 1 januari ook de nieuwe waterschapsverordening van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) in werking getreden.
 
De waterschapsverordening bevat de regels van het HDSR over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen en de zuiveringstechnische werken die in beheer zijn bij HDSR. De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de tot hiervoor geldende regelingen van het Hoogheemraadschap.
 
In paragraaf 5.8.2 is middels het doorlopen van de digitale watertoets voor het planvoornemen beoordeeld of er voldaan wordt aan het waterschapsbeleid zoals vastgelegd in de waterschapsverordening. Hieruit volgt dat er geen groot effect is op water (geen groot waterbelang). Op dit thema wordt in paragraaf 5.8.2 nader ingegaan.

4.5.2 Conclusie regionaal beleid

Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met regionale ruimtelijke belangen en passend binnen het relevante regionale omgevingsbeleid.

4.6 Gemeentelijk beleid

4.6.1 Omgevingsvisie: Visie op Rhenen 2035

Sinds 1 januari 2024 heeft de Omgevingsvisie de voormalige structuurvisie vervangen als onderdeel van de Omgevingswet.
 
Het plangebied is gelegen in de kern Elst. Deze kern kent een geschiedenis van tabaksteelt. Verschillende voormalige tabaksschuren zijn bewaard gebleven. Elst heeft een kleine dorpskern met een aantal winkels. Een veerpont zorgt voor verbinding met de overkant van de Neder-Rijn. Vanuit de Omgevingsvisie zijn de volgende opgaven voor de kern Elst geformuleerd:
  • Ruimte maken om (extreem) hevige regenbuien op te vangen en zo wateroverlast te voorkomen;
  • Meer bomen planten en ander groen toevoegen;
  • Voorzieningen behouden voor ouderen en zo mogelijk uitbreiden;
  • Voorzieningen behouden voor de jeugd ( > 12 jaar) en zo mogelijk uitbreiden;
  • In vrije tussenruimtes duurzame woningen bouwen in de stijl van de kern, waaronder kleinere woningen naar wens voor oudere inwoners van Elst;
  • Oude gebouwen ombouwen naar woningen.
Het plan sluit aan bij en aantal van de opgaven voor de kern Elst; allereerst wordt middels het opgestelde inrichtingsplan meer groen toegevoegd aan het plangebied. Ook biedt het aanwezige groen en de voorziene wadi’s mogelijkheden om hemelwater op te vangen ten tijde van hevige regenbuien. Tot slot wordt met de herontwikkeling van het perceel een binnenstedelijke locatie geschikt gemaakt voor duurzame woningen, welke (middels de kaders van het beeldkwaliteitsplan) aansluiten op de bestaande bouwstijl in de kern.
4.6.1.1 Conclusie
Het plan is in beginsel niet in strijd met de Omgevingsvisie van de gemeente Rhenen.

4.6.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen'

De woonvisie ‘Kiezen voor Rhenen’ is op 30 januari 2018 door de gemeenteraad van Rhenen vastgesteld en formuleert de ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven in de gemeente om te gaan. In 2021 heeft de gemeente een Actualisatie van de woonvisie uitgevoerd. Hierin is het reeds geldende woonbeleid uit de woonvisie van 2018 aangepast aan de meest recente ontwikkelingen op de woningmarkt.
 
De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de eerste vier jaar van de looptijd middels de bijbehorende uitvoeringsagenda. In de actualisatie van 2021 is de uitvoeringsagenda eveneens geactualiseerd.
 
Opgaven
Woningbouw concurreert met andere functies om de schaarse ruimte in de regio, zoals natuur en
bedrijvigheid. Vanuit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking en regionaal en provinciaal beleid wordt prioriteit gegeven aan toevoeging op inbreidingslocaties: binnen het bebouwde gebied van de kernen.
Dan gaat het om herbenutten van bedrijfs- en schoollocaties, maar ook herstructurering van huurwijken door Rhenam. Dit zijn vaak moeilijke ontwikkelingen vanwege inbreng en bezwaar van omwonenden, parkeerproblematiek en herhuisvesting van nieuwbouw en moeizame financiële haalbaarheid van
herstructurering en transformatie. Er is vaak sprake van vertraging of afstel. In Rhenen in het bijzonder, is het verlies van groene ruimten een groot risico van inbreiding omdat dit een kwaliteitsdrager is. Uitleglocaties zijn niet voorhanden.
 
Door weinig ruimte te bieden aan de woningbehoefte zou de komende jaren een grotere spanning met
stijgende woningprijzen en oplopende wachttijden voor sociale huur ontstaan. Forse inbreiding zou echter leiden tot een afnemende aantrekkingskracht en leefbaarheid.
 
Om in de kwalitatieve woningbehoefte te voorzien zijn voornamelijk grondgebonden (koop)woningen en aanbod in de vrije huursector nodig. In verband met toenemende vergrijzing en het langer zelfstandig wonen van ouderen is ook de woningbehoefte van senioren toegenomen.
 
Woningbehoefte gemeente Rhenen, uitgesplitst naar woningtypen
 
Ambities
De gemeente Rhenen heeft als ambitie om nieuwbouwwoningen toe te voegen in iedere kern, bij voorkeur in bestaand stedelijk gebied. Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte gaat de gemeente na waar kansen liggen voor inbreiding zonder het groene karakter van de kernen aan te tasten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar locaties zoals vrijkomende bedrijfspanden of schuren.
 
De toe te voegen woningen op deze locaties zouden in de regel moeten bestaan uit eengezinswoningen voor jongeren en jonge gezinnen, maar ook seniorenwoningen krijgen hierbij prioriteit.
 
Actualisatie Woonvisie Rhenen 2021
De gemeente Rhenen heeft in 2018 haar woonvisie ‘kiezen voor Rhenen’ vastgesteld. In deze visie is
opgenomen dat de gemeente de visie na twee jaar evalueert en actualiseert. Deze notitie beschrijft de actualisatie van de woonvisie uit 2018. Daarin gaat het niet om een integrale herziening, maar om aanpassingen van punten aansluitend bij de actualiteit. Daarmee vormt de notitie een oplegger bij de woonvisie. Door analyse van actuele ontwikkelingen, voortgang van de uitvoering van de woonvisie en gesprekken met stakeholders is een beeld gecreëerd van noodzakelijke aanpassingen in beleid.
 
Uit de actualisatie blijkt onder meer dat, op basis van recent onderzoek voor de Regio Foodvalley, de benodigde jaarlijkse toevoeging van woningen in Rhenen moet worden aangescherpt naar 85-90 woningen per jaar tot 2030 en 10-25 woningen per jaar tussen 2030 en 2040. Hiervan is 20-25% voorzien in de kern Elst.
 
In kwalitatieve zin is eveneens een uitsplitsing gemaakt, waaruit blijkt dat het grootste deel van de toevoegingen plaats dient te vinden in het segment ‘koop rijwoningen/appartementen’ (45%).
 
Met onderhavig initiatief worden op een binnenstedelijke locatie woningen toegevoegd, bestaande uit twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen en appartementen. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten conform de woonvisie en de meest recente actualisatie daarvan voor de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.
 
Tevens heeft het planvoornemen geen substantiële impact op het groene karakter van de kern Elst; het initiatief voorziet in de invulling van een achtererf dat reeds bebouwd is met garageboxen. Het groene ka-rakter van de Franseweg en omgeving neemt niet af door toevoeging van woningen op dit achtererf.
 
Doelgroepenverordening Volkshuisvesting gemeente Rhenen 2020
In de Woonvisie “Kiezen voor Rhenen” is bepaald dat het nieuwbouwprogramma moet voorzien in 25% sociale huurwoningen en 15% huur- en koopwoningen voor de lage middeninkomens om daarmee te kunnen voorzien in de behoefte. De Omgevingswet biedt gemeenten de mogelijkheid om in het omgevingsplan te bepalen dat een bepaald percentage woningen in de sociale huur, sociale koop of middenhuur wordt gerealiseerd. Met de vaststelling van de doelgroepenverordening ontstaat een wettelijke basis om te borgen dat sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuur woningen worden gebouwd en blijven behouden voor de in deze verordening benoemde doelgroepen en zodat er doorstroming op de woningmarkt in Rhenen komt.
 
Het plan dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot de doelgroepenverordening, te weten dat 25% van de woningen sociale huur, 10% middeldure huur en 15% sociale koop moet betreffen. Het plan voorziet onder meer in 5 kleinere appartementen en een aantal compacte grondgebonden, aaneengebouwde woningen. Met dit bouwplan kan en zal worden voorzien in de uitgangspunten uit de doelgroepenverordening. Hiertoe zullen bindende afspraken tussen initiatiefnemer en gemeente worden gemaakt.
4.6.2.1 Conclusie
Het planvoornemen dient te voldoen aan de doelgroepenverordening van de gemeente Rhenen. Om hieraan te voldoen zullen afspraken worden gemaakt tussen initiatiefnemer en gemeente en zal het voldoen aan genoemde verordening worden geborgd in de regels. Er is in dat geval geen sprake van strijdigheid met de woonvisie, de actualisatie uit 2021 en de doelgroepenverordening van de gemeente Rhenen.

4.6.3 Groenbeleidsplan Rhenen 2023-2028

Het nieuwe groenbeleidsplan van de gemeente Rhenen is in november 2022 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan bouwt voort op het voorgaande groenbeleidsplan; de focus ligt op beheer volgens het te actualiseren beeldkwaliteitsplan en vastleggen hiervan in een groenbeheersysteem. Ook is aan inwoners van gemeente Rhenen gevraagd wat voor hen de grootste meerwaarden van openbaar groen zijn. Op basis hiervan is het groenbeleidsplan uitgewerkt in 3 speerpunten: 
  • Leefbaarheid;
  • Biodiversiteit;
  • Klimaatadaptatie.
Het openbaar groen vervult in de kern een belangrijke functie voor het welbevinden van de bewoners (een prettige woonomgeving), draagt bij aan de biodiversiteit en heeft en positief effect op gevolgen van klimaatverandering, waaronder hittestress.
 
Het planvoornemen voorziet in de transformatie van een binnenstedelijk perceel, waarop in de huidige situatie een woongebouw op het voorerf en garageboxen op het achtererf zijn gesitueerd. Qua groene inrichting kent het plangebied op dit moment weinig kwaliteit; het groen dat aanwezig is bevindt zich vooral in de noordwesthoek op het achterterrein en bestaat vooral uit begroeiing ten gevolge van gebrekkig onderhoud. Voor de toekomstige situatie is een inrichtingsplan opgesteld voor het toe te voegen groen op deze locatie.
 
Het groen sluit qua opzet aan bij het algehele ontwerp van het terrein, waarbij het plan als hof in de vorm van een boerenerf wordt ingericht. Op diverse plekken zijn erfbomen beoogd. In de noordoosthoek van het terrein is een kleinschalige hoogstamboomgaard gepland en de grenzen en overgebleven delen van het terrein worden opgevuld met inheemse erfbosjes. Met toevoeging van het groen zoals weergegeven in het inrichtingsplan wordt een impuls gegeven aan het groen in het plangebied, daar het groen in de huidige situatie slechts beperkte kwaliteit herbergt.
4.6.3.1 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleidsplan van de gemeente Rhenen.

4.6.4 Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027

Het klimaat verandert. De kans op wateroverlast, overstromingen, droogte en hittestress neemt toe. Dit brengt risico’s mee voor onze leefomgeving. Om Nederland hierop voor te bereiden heeft het Rijk het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie opgesteld (DPRA). Afgesproken is om sneller en gerichter aan de slag te gaan om Nederland klimaatbestendig in te richten.
 
De gemeente Rhenen heeft de gevolgen van weersextremen ervaren. Wateroverlast, droogte en hitte hebben in al onze kernen voor materiële en immateriële schade gezorgd. Jaarlijks ziet Rhenen de gevolgen van deze weersextremen terugkomen en toenemen.
 
Om bij nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen op de effecten van klimaatverandering en het aanpassen van de ruimte hierop, heeft de gemeente beleid vastgelegd in het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie. Het beleidsplan bestaat uit 9 onderwerpen:
  • Samenwerken met durf;
  • Groen Leeft!;
  • Ontstenen en vergroenen;
  • Balans;
  • Voorbereid op noodsituatie;
  • Bewust;
  • Rust en Verkoeling;
  • Waterberging op de berg;
  • Hergebruik maakt water tot vriend.
De thema’s ‘Groen Leeft!’, ‘Ontstenen en vergroenen’ en ‘Waterberging op de berg’ zijn voornamelijk van toepassing op onderhavig initiatief.
 
Groen Leeft!
Een groene leefomgeving zorgt mee voor een vitale en gezonde samenleving. Meer groen in bewoond gebied leidt onder andere tot meer verkoeling en verhoogt het welzijn van mens en dier. Verkoeling is hard nodig tijdens hete dagen. De gemeente Rhenen wenst daarom een groene leefomgeving met vele verkoelingsplekken.
 
Ontstenen en vergroenen
De gemeente stimuleert klimaat adaptief gedrag onder inwoners. Het bereiken van een ruimtelijk adaptieve/groenblauwe omgeving is afhankelijk van de inwoners en ondernemers. Het particuliere grondbezit in de gemeente Rhenen is namelijk vele malen groter dan het openbaar gebied van de gemeente zelf. Het is dus van belang om inwoners en ondernemers te stimuleren en te faciliteren en hen deel uit te laten maken van de opgave waarvoor de gemeente staat.
 
Waterberging op de berg
Een waterrobuustsysteem is een systeem dat een bui van 74 mm per uur kan verwerken zonder dat er wateroverlast ontstaat in woningen en bedrijfspanden op of onderaan de berg. Overtollig hemelwater wordt eerst benut, voordat het wordt afgevoerd. Het systeem onder de grond, alsook boven de grond, is hierop berekend. Er is sprake van het volledig benutten van de berg om regenwater vast te houden, als alle mogelijkheden worden gebruikt om regenwater te infiltreren, te bergen en vast te houden. Dit geldt voor zowel openbaar terrein als particulier terrein.
 
Toetsing plan
Het plan voorziet in veel elementen uit het beleidsplan ruimtelijke adaptatie; zo wordt er ten opzichte van de huidige situatie en aanzienlijke hoeveelheid groen toegevoegd aan het terrein. Deze toevoeging is tevens verankerd in het inrichtingsplan. Daarnaast is er geen sprake van toename aan oppervlakteverharding; waar mogelijk wordt verharding die noodzakelijk is voor infrastructuur of parkeren uitgevoerd in halfverharding of waterdoorlatende verharding (o.a. grastegels). Tot slot worden in het midden van het hofje wadi’s gerealiseerd voor het opnemen van hemelwater bij piekbuien. Door de wadi’s midden in het hofje te plaatsen en te combineren met het gazon zorgen deze open plekken voor snelle afwatering met een korte afstand tussen woning en wadi en wordt direct een groen aanzicht van het hofje gerealiseerd.
4.6.4.1 Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met het Beleidsplan Ruimtelijke Adaptatie 2022-2027.

4.6.5 Water en Rioolplan 2023-2027

Het nieuwe water en rioolplan van de gemeente Rhenen volgt op het vGRP+ (verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Plus) van 2015-2019. In het nieuwe plan legt de gemeente nog nadrukkelijker de relatie met klimaatadaptatie en daarmee ook met het beleidsplan ruimtelijke adaptatie.
 
Het streven onder het nieuwe WRP is het bereiken van een waterrobuust systeem. Volgens het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is dat een systeem dat een bui van 74 mm per uur kan verwerken, zonder dat er wateroverlast ontstaat in woningen en bedrijven. Voor de planperiode van het WRP volgt de gemeente Rhenen voor riolering en stedelijk water dezelfde doelen als in de afgelopen periode onder het vGRP+:
  1. Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater;
  2. Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater;
  3. Zorgen voor inzameling van hemelwater (voor zover dit niet door de particulier wordt gedaan);
  4. Zorgen voor verwerking van ingezameld hemelwater;
  5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.
Voor het planvoornemen is met name de eis ten aanzien van waterberging relevant; waar het beleid van gemeente Rhenen tot nog toe altijd heeft toegezien op een bergingseis van 20 mm berging op eigen terrein per m2 verharding bij nieuwbouw, wil men deze eis aanscherpen. Het plan dient te voldoen aan de op dat moment geldende regelgeving vanuit het gemeentelijk water- en rioleringsbeleid.
4.6.5.1 Conclusie
Het planvoornemen is in beginsel niet in strijd met het gemeentelijke Water en Rioolplan 2023-2027.

4.6.6 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 23 april 2013 de Welstandsnota 2013 vastgesteld. In de nota wordt het welstandsbeleid van de gemeente Rhenen beschreven en een toetsingskader gesteld voor welstandstoetsing ten behoeve van het verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen.
 
Het plangebied ligt in de zone ‘Elst lintbebouwingen’. Voor deze zone schrijft de Welstandsnota de volgende gebiedscriteria voor:
 
Ontwikkelingen en beleid
De bebouwingslinten laten een zeer gedifferentieerd beeld aan bebouwing zien. Enerzijds staan er
historische boerderijen en villa’s, anderzijds staan er eenvoudige naoorlogse rijtjeswoningen. Sommige
oudere bouwwerken zijn aangeduid als monument, zoals aan de Franseweg, Rijksstraatweg en de
Houweg. Deze diversiteit en de bouw van vele aan- en uitbouwen aan de voorkanten en zijkanten geven
de linten een gedifferentieerd en bescheiden karakter.
 
Grootschalige ontwikkelingen ten aanzien van dit deelgebied zijn niet te verwachten. Het beleid van de gemeente is gericht op het toestaan van normale ontwikkelingen. Dit betekent dat er beperkte ruimte geboden moet worden voor verandering en uitbreiding van bestaande functies. Een probleem hierbij is dat de huidige situatie in detail vaak zeer grillig is, zodat ook kleine veranderingen tot minder gewenste situaties kunnen leiden.
 
Er wordt gestreefd naar ruime bouwstroken waarbij gevarieerde mogelijkheden voor vernieuwing en uitbreiding van de bestaande bebouwing bestaan, en zelfs mogelijkheden voor invulling van gaten waar dat in ruimtelijk opzicht geen bezwaren oplevert. Dit houdt ook in dat op sommige plaatsen een grillige plaatsing op de kavel toegestaan is, enerzijds om een eigen karakter van de situatie te kunnen behouden, anderzijds om te verhinderen dat nieuwe bebouwing op storende wijze het uitzicht vanuit of de toegankelijkheid van de
omringende woningen beïnvloedt.
 
Welstandscriteria
Algemeen
  • De bestaande gebouwde omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande ste-denbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen.
Plaatsing
  • De hoofdgevel of representatieve zijde is op de belangrijkste openbare ruimte gericht. Hiermee wordt de straat of een openbare groene ruimte bedoeld.
Massa en vorm
  • De hoofdvorm past binnen de oorspronkelijke parcellering;
  • De gevelopbouw is samenhangend en evenwichtig;
  • Nieuwe invullingen kunnen modern zijn, mits in samenhang met omliggende kwaliteiten;
  • Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
  • Bestaande ornamentiek en (versierende) detailleringen worde bij (ver)bouw gerespecteerd;
  • Er wordt gebruik gemaakt van ingetogen kleuren. Hiermee worden tinten bedoeld als bruin, donker-rood, groen, e.d.;
  • Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen zoals baksteen, hout en pleisterwerk.
Het initiatief voorziet in de realisatie van een woonerf op het achterterrein aan de Franseweg 44-46. Het straatbeeld wordt met de invulling van dit achtererf niet verstoord. De bestaande boerderijwoning aan de Franseweg wordt gesloopt en herbouwd ter plekke van de huidige toerit tot het achtererf. De plaatsing, massa en vorm blijven gelijk aan de huidige situatie; hiermee wordt recht gedaan aan het feit dat het bestaande straatbeeld het uitgangspunt vormt voor nieuwe ontwikkelingen.
 
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de uitstraling en vormgeving van de toekomstige woningen. Dit beeldkwaliteitsplan is in samenhang met het stedenbouwkundig ontwerp besproken met Welstand en akkoord bevonden.
4.6.6.1 Conclusie
Het planvoornemen is in eerste instantie niet in strijd met de Welstandsnota.

4.7 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met ruimtelijke belangen van de verschillende overheden en past binnen het relevante ruimtelijke beleid.

5 Fysieke leefomgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier bij de voorgenomen activiteiten rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een aantal aspecten zijn nadere onderzoeken uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze ruimtelijke motivering toegevoegd.

5.2 Bodem en asbest

5.2.1 Beoordelingskader

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld.

5.2.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Franseweg 44-46 te Elst heeft BOOT bv een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd ter plekke van het plangebied. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. De volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
 
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
  • In de bovengrond met bijmengingen zijn licht verhoogde concentraties (zware metalen, PAK-totaal en PCB) en plaatselijk matig verhoogde concentraties lood en zink aanwezig. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen. In de ondergrond met bijmengingen zijn licht verhoogde concentraties (zware metalen en PAK-totaal) aangetoond.
  • Omdat de tussenwaarden worden overschreden is er aanleiding voor uitvoering van nader onderzoek;
  • Op het maaiveld van de gehele onderzoekslocatie is visueel geen asbest aangetroffen. In de bodem is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
  • Ter plaatse van de drupzone is in de bodem analytisch asbest aangetroffen. Vervolgonderzoek met SEM-analyse is nog noodzakelijk, omdat in de fijne fractie asbest respirabele vezels zijn aangetoond, maar de hoeveelheid nog niet is bepaald;
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het huidig of toekomstig gebruik (wonen). De plaatselijk aangetroffen matig verhoogde concentraties met zink en met name lood kunnen bij een gevoeliger gebruik (wonen met tuin/moestuin/kinderspeelplaatsen) voor het betreffende bevoegde gezag aanleiding geven voor aanvullende maatregelen.
Aanbevelingen
  • De grondmonsters zijn ter indicatie getoetst aan Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat één mengmonster en separaat monster worden ingedeeld in bodemkwaliteitsklasse industrie. Geadviseerd wordt hier rekening mee te houden bij de uitvoering van grondwerkzaamheden en het eventueel herschikken van grond en/of de afvoer van grond naar elders;
  • Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de onderzoekslocatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart). Zonodig dient eerst een partijkeuring AP04 uitgevoerd te worden.
Het verkennend bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst regio Utrecht. Hieruit volgt dat nader onderzoek nog noodzakelijk is. Omdat het plangebied in de huidige situatie nog grotendeels bebouwd (bewoond en in gebruik) is en derhalve onderzoek onder de bebouwing nog niet mogelijk is, zal dit onder-zoek uitgevoerd worden in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de beoogde wonin-gen. In de huidige situatie is het plangebied tevens reeds bestemd als ‘Wonen’ waarmee ten behoeve van de bestemmingswijziging geen noodzaak is voor het uitvoeren van bodemonderzoek. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen dient zekerheid te zijn over de milieuhygiënische kwaliteit van de bo-dem en de noodzaak van eventuele sanering.
 
Naar aanleiding van de beoordeling door de Omgevingsdienst regio Utrecht is bekeken of de dakgoten van de garageboxen aan de zijde van de Driftweg zijn aangesloten op het riool. Uit locatiebezoek is gebleken dat dit het geval is en het regenwater via een regenpijp op het riool is aangesloten. Hiermee vindt er geen uitspoeling van asbesthoudende toepassingen in de bodem van percelen van derden.
 
Alle hiervoor benodigde ingrepen (o.a. eventuele benodigde sanering of afvoeren van grond) zullen in dit kader dus eveneens uitgevoerd moeten worden. In de stichtingskostenberekening voor de planontwikkeling is rekening gehouden met een worst case scenario voor de benodigde sanering. De kosten die mogelijkerwijs voortkomen uit de benodigde saneringen hebben derhalve geen negatief effect op de financiële haalbaarheid van het plan.
5.2.2.1 Conclusie verkennend bodem- en asbestonderzoek
Het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek maakt onderdeel uit van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen.

5.2.3 Asbestinventarisatie

De bestaande boerderijwoning en garageboxen op het achtererf zullen in het kader van de voorgenomen ontwikkeling gesloopt worden. Zowel de boerderijwoning als de garageboxen dateren qua bouwjaar van vóór 1990. Daarmee zijn deze gebouwen formeel asbestverdacht. In het kader van de sloopmelding zal een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of er asbesthoudende toepassingen aanwezig zijn in de betreffende gebouwen.
5.2.3.1 Conclusie asbestinventarisatie
Nader onderzoek en asbestsanering worden uitgevoerd in het kader van de sloopmelding. De kosten voor het onderzoek en eventueel verwijderen van asbesthoudende bronnen is in de kostenraming voor de herontwikkeling van het terrein opgenomen en vormt geen financieel risico voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Derhalve vormt het aspect ‘asbest’ geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2.4 Conclusie

Met inachtneming van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘bodem en asbest’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Verkeer en parkeren

In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie te bepalen, wordt doorgaans de CROW-publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ gehanteerd. Voor deze locatie is het gemiddelde kencijfer voor ‘Rest bebouwde kom’ en ‘weinig stedelijk’ van toepassing.

5.3.1 Verkeer

Het plangebied wordt aan de zuidzijde ontsloten via de Franseweg, welke in westelijke en oostelijke richting een centrale ontsluitingsweg vormt voor de kern Elst. In oostelijke richting sluit de Franseweg aan op de N416 richting Veenendaal. In oostelijke richting sluit de Franseweg aan op de Schoolweg richting het centrum van Elst en verderop de Bosweg.
 
Als gevolg van de beoogde woningbouw binnen het plangebied zal er sprake zijn van een verandering van het aantal verkeersbewegingen. Het gebruik in de bestaande situatie (bestaande boerderijwoning met 4 wooneenheden, garageboxen op het achterterrein) en de nieuwe situatie (15 woningen) kennen een verschil in verkeersaantrekkende werking. Om tot een goede inschatting van de verandering in verkeersgeneratie te komen dient de toekomstige situatie te worden afgezet tegen de verkeersgeneratie in de bestaande situatie. Deze berekening is gemaakt op basis van kengetallen uit de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Onderstaande tabellen geven de verkeersaantrekkende werking in de huidige en toekomstige situatie weer.
 
Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van de garageboxen op het achterterrein is uitgegaan van gebruik ten behoeve van parkeren of opslag, vergelijkbaar voor een garage aan huis. Garages (aan huis dan wel separaat) worden in het kader van parkeren beschouwd als 0,4 parkeerplekken. Een middelgrote woning levert per dag 7,6 verkeersbewegingen op met een parkeernorm van 1,6. Voor een separate garagebox, tellend als 25% van de parkeerbehoefte van een middelgrote woning, zou dit een ver-keersaantrekkende werking van (7,6 / 4) 1,9 verkeersbewegingen per dag genereren. In onderstaande tabel is deze inschatting als uitgangspunt voor de verkeersaantrekkende werking van de garageboxen aangehouden.
 
Verkeersgeneratie huidig gebruik (uitgaande van volledig gebruik)
WoningtypeVerkeersaantrekkende werking (per woning/functie, per dag)AantalTotaal verkeersaantrekkende werking
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)4,1416,4
Garageboxen1,91732,3
TOTAAL  48,7
 
Verkeersgeneratie toekomstig gebruik
FunctieVerkeersaantrekkende werking (per woning, per dag)AantalTotaal verkeersaantrekkende werking
Koop, huis, tussen/hoek7,41074
Koop, appartement, midden6,0530
TOTAAL  104
 
Op basis van bovengenoemde woningtypen, aantallen en omgevingstype (weinig stedelijk, rest bebouwde kom) worden in totaal maximaal 104 verkeersbewegingen per etmaal gegenereerd op een gemiddelde weekdag met de voorgenomen ontwikkeling. Met volledig gebruik van de huidige functies genereert het plangebied een verkeersaantrekkende werking van circa 48,7 verkeersbewegingen per etmaal. Hiermee komt de toename neer op circa 55,3 extra verkeersbewegingen per etmaal ten opzichte van volledig gebruik in de huidige situatie.
 
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten middels een enkele aansluiting op de Franseweg. Via deze centrale as door de kern Elst is in westelijke richting het centrum van het dorp en de Bosweg te bereiken. In oostelijke richting sluit de Franseweg aan op de N416 richting Veenendaal (noordelijke richting) en de N225 tussen Amerongen en Rhenen (in zuidelijke richting). Met name in oostelijke richting zal derhalve ontsluiting richting kernen in de lokale en regionale omgeving plaatsvinden.
 
In lijn hiermee wordt aangenomen dat het verkeer zich niet gelijkmatig over beide richtingen zal verdelen, maar in grotere mate in oostelijke richting zal rijden. Hiertoe is uitgegaan van een verhouding van 30% in westelijke en 70% in oostelijke richting. De netto toename aan verkeersbewegingen per richting over de Franseweg bedraagt in dat geval 16,6 verkeersbewegingen per dag extra in westelijke richting en 38,7 verkeersbewegingen per dag extra in oostelijke richting.
 
Gezien de diversiteit aan richtingen waarin het verkeer zich zal verdelen en de relatief beperkte toename van verkeer ten gevolge van onderhavig plan wordt geconcludeerd dat de omliggende infrastructuur geen hinder zal ondervinden ten gevolge van de ontwikkeling.
 
Vanuit verkeerskundige aspecten bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van deze locatie.
5.3.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3.2 Parkeren

Ten behoeve van borging van parkeernormen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen heeft de gemeente Rhenen op 6 maart 2018 het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeren’ vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of veranderen van de functie van een bouwperceel vast dient te staan dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plekke. Voor bestemmingsplannen betekent het dat aangetoond dient te worden dat, ten behoeve van de te realiseren functies/bestemmingen, kan worden voorzien in de benodigde parkeergelegenheid.
Op 30 maart 2023 heeft de gemeente Rhenen de nieuwe Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds vastgesteld. Vanaf genoemde datum zijn deze parkeernormen geldend en tevens voor dit bestemmingsplan van toepassing.
 
Voor de Beleidsnota parkeernormen zijn kengetallen uit de CROW-publicaties gebruikt en gebaseerd op de lokale situatie in de gemeente Rhenen. Onderstaand is de parkeerbehoefte conform de gemiddelde gemeentelijke normen opgenomen voor het plan. Gezien de gebruiksoppervlaktes van de grondgebonden woningen (90 m2) en appartementen (60-70 m2) is het woningtype ‘goedkoop’ aangehouden in de berekening van de parkeerbehoefte.
 
Parkeerbehoefte
WoningtypeParkeernorm (per woning)AantalTotaal parkeerbehoefte
Woning goedkoop1,55157,75
TOTAAL  23,25
 
Het parkeren ten behoeve van de woningen is verdeeld in zowel openbaar parkeren als op eigen terrein (bij de grondgebonden woningen). Op onderstaande afbeelding is het aantal parkeerplekken weergegeven. In totaal worden er 24 parkeerplekken gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte zoals in bovenstaande tabel omschreven.
 
Beoogde parkeerkoffers en parkeren op eigen terrein, rood omkaderd (bron: Van Verseveld & partners)
5.3.2.1 Conclusie parkeren
Met de realisatie van de beoogde parkeerkoffers en parkeerplekken op eigen terrein kan worden voorzien in voldoende parkeerruimte conform de gemeentelijke parkeernormen. Het plan kan en zal daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Activiteiten en milieuzonering

5.4.1 Beoordelingskader

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de publicatie ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)’, zoals gepubliceerd op 28 juni 2022 door de VNG.
 
De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet zijn het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. In de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.

5.4.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 15 woningen. De beoogde woningen betreffen gevoelige functies in het kader van activiteiten en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijven en inrichtingen in de omgeving.

5.4.3 Toetsing

Met de beoogde toevoeging van woningen binnen het plangebied aan de Franseweg worden gevoelige objecten toegevoegd aan de omgeving. Daarom moet in de omgeving worden nagegaan of er mogelijk bedrijven of inrichtingen aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkelingen. Onderstaande tabel geeft de bedrijven in de omgeving weer, inclusief richtafstanden voor de verschillende relevante milieuaspecten.
 
 
Voordat bepaald kan worden of de beoogde woningen binnen de richtafstanden van bedrijven of inrichtingen in de omgeving zijn gelegen, dient bepaald te worden tot welk gebiedstype het plangebied behoort.  
In de VNG-publicatie ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ zijn nog steeds twee omgevingstyperingen opgenomen voor de omgevingskwaliteit: 
  • ‘Rustige woonwijk en rustig buitengebied’:
    ‘Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.’
  • ‘Gemengd gebied’:
    ‘Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere func-ties voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’
De omgeving van het plangebied kan, gezien de aanwezigheid van overwegend activiteiten gerelateerd aan wonen, gekarakteriseerd worden als ‘rustige woonwijk’. Hiertoe zijn de in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden van toepassing. Niettemin zijn er geen bedrijven en/of inrichtingen in de omgeving die mogelijk voor hinder zullen zorgen daar het plangebied op voldoende grote afstand van deze functies is gelegen.

5.4.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Geluid

5.5.1 Beoordelingskader

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten. Instructieregels die deze algemene taak invullen staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het beoordelen van geluid zijn deze regels bedoeld voor de bescherming van de gezondheid en het milieu. Het bevoegd gezag moet rekening houden met gezondheid (artikel 2.1 lid 4, Omgevingswet).
 
De centrale regels voor beoordeling van geluid door activiteiten, lokale (spoor)wegen en op geluidgevoelige gebouwen staan in de artikelen 5.59, 5.78l en 5.78s van het Bkl. Het vaststellen van het omgevingsplan die deze toelaten, moet aan twee eisen voldoen:
  • houd rekening met geluid;
  • voorzie in aanvaardbaar geluid.

5.5.2 Toetsing wegverkeerslawaai

Met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling worden er geluidgevoelige gebouwen aan de omgeving toegevoegd. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen van een geluidbronsoort.
 
In de omgeving van het plangebied zijn geen provinciale- of rijkswegen gesitueerd. Ook komen er geen 50 km/u-gezoneerde gemeentewegen voor. De Franseweg betreft een 30 km/u-gezoneerde weg met klinker-verharding. Daarnaast dienen in het kader van wegverkeerslawaai in een onderzoek alle wegen betrokken te worden die een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 verkeersbewegingen per etmaal kennen. Om te bepalen wat het effect is van wegverkeerslawaai op de gevels van de beoogde geluidgevoelige gebouwen, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zijn hieronder weerge-geven. Het volledige rapport is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
 
Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen ten hoogste 53 Lden bedraagt en daarmee voldoet aan de standaardwaarde. Er gelden derhalve vanuit akoestisch oog-punt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
5.5.2.1 Conclusie wegverkeerslawaai
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.3 Toetsing industrielawaai

Zoals vastgesteld in paragraaf 5.4.3 zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gesitueerd die mogelijk voor geluidhinder ter plekke van de beoogde woningen aan de Franseweg 44-46 kunnen zorgen. Derhalve is onderzoek naar effect van industrielawaai op de beoogde woningen niet noodzakelijk. Omgekeerd hebben de beoogde woningen geen effect op omliggende gevoelige functies.
5.5.3.1 Conclusie industrielawaai
Het aspect ‘industrielawaai’ vormt geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5.4 Conclusie

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Agrarische geurhinder

5.6.1 Beoordelingskader

De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:
  • Bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
  • Bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.
De geur van een activiteit moet op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat het bevoegd gezag moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.
 
Voor geur afkomstig van onder andere het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren gelden vanuit het omgevingsplan geurregels. Voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor gelden conform artikel 22.98 van het omgevingsplan waarden gegeven waaraan voldaan dient te worden bij een geurgevoelig object. Voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor kan gebruik gemaakt worden van de richtafstanden uit de VNG-publicatie ‘Milieuzonering Nieuwe Stijl’.
 
Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Tuinen vallen dus niet onder de noemer geurgevoelige objecten.
 
De beoogde woningen binnen het plangebied dienen aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen.

5.6.2 Toetsing agrarische geurhinder

Aan de Engweg 18 ten noorden van het plangebied is planologisch een intensieve veehouderij toegestaan. Op deze locatie worden echter in de huidige situatie geen dieren gehouden. Gezien de afstand tot het plangebied, circa 270 meter, zal deze locatie geen hinder veroorzaken voor de beoogde woningen aan de Franseweg 44-46. Omgekeerd vormen de woningen geen belemmering voor deze potentiële locatie voor een veehouderij; er zijn immers bestaande woningen gesitueerd tussen het plangebied en de locatie aan de Engweg 18 die de bedrijfsactiviteiten ter plekke beperken.
 
Verder zijn er geen veehouderijen in de omgeving van het plangebied gesitueerd.

5.6.3 Conclusie

Het aspect ‘agrarische geurhinder’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. Om de luchtkwaliteit in Nederland te beschermen geeft het Besluit kwaliteit leefomgeving in hoofdstuk 5 instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen.
 
De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen, behalve als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 microgram/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Aantonen dat een project of activiteit valt onder NIBM kan op twee manieren:
  1. Het project valt binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Dit betreffen onder andere projecten voor kantoren, woonwijken en het telen van gewassen.
  2. Middels kwalitatieve beschrijving of berekening (NIBM-tool) aannemelijk maken dat een project niet in betekenende mate bijdraagt.
In artikel 5.54 Bkl is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in artikel 5.54 Bkl kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.7.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 15 woningen. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die vallen onder NIBM zoals opgenomen in artikel 5.54 Bkl. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt eveneens uit de berekening op basis van de NIBM-tool (zie onderstaande afbeelding). Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.
 
Tevens is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) geraadpleegd om de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied vast te stellen. Hieruit blijkt dat ten aanzien van NO2, PM10, PM2,5 en EC geen grenswaarden worden overschreden in de omgeving van het plangebied. Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied aan de Franseweg. Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Berekening luchtkwaliteit op basis van NIBM-tool

5.8 Gezonde fysieke leefomgeving

5.8.1 Beoordelingskader

De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn.
 
In artikel 1.3 van de Omgevingswet staan de maatschappelijke doelen van de wet. Een van die doelen is een gezonde fysieke leefomgeving. Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig, nodigt uit tot gezond gedrag en biedt bescherming tegen negatieve omgevingsinvloeden.
 
In de brede belangenafweging weegt het bevoegd gezag het belang van de gezondheidsbescherming samen met andere belangen af. Het bevoegd gezag moet motiveren hoe het de verschillende belangen heeft gewogen en wat dit betekent in het omgevingsplan.

5.8.2 Toetsing gezonde fysieke leefomgeving

Met het voorgenomen plan worden de bestaande panden binnen het plangebied van dit wijzigingsbesluit gesloopt. Het betreffen een oude boerderij en twee rijen garageboxen. De garageboxen zijn voorzien van daken bestaande uit golfplaten. Uit asbestinventarisatie in het kader van de omgevingsvergunning activiteit bouwen dient vastgesteld te worden of er inderdaad sprake is van asbesthoudende toepassingen. Indien dit het geval is, zal sanering plaatsvinden. Het verwijderen van asbesthoudend materiaal draagt bij aan een gezondere fysieke leefomgeving.
 
Voor het plan is onder meer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Hierin is aangegeven waar er rond de woningen ruimte komt voor groen en recreatie. Ten opzichte van de huidige situatie zal er meer kwalitatief groen binnen het plangebied worden toegepast. Daarnaast wordt er ruimte vrijgemaakt voor het realiseren van een kleine hoogstamboomgaard met speelruimte voor kinderen. Deze functies dragen bij aan meervoudig gebruik van de openbare ruimte; naast wonen en parkeren is er ook ruimte voor spelen en recreëren.
 
Tot slot is in voorgaande paragrafen onderzocht welke effecten het planvoornemen ondervindt van aspecten met betrekking tot een gezonde leefomgeving, zoals geluid, geur en luchtkwaliteit. Uit de afweging voor deze aspecten blijkt dat geen van deze thema’s zorgt voor een verslechtering van de fysieke leefomgeving.

5.8.3 Conclusie

Het aspect ‘gezonde fysieke leefomgeving’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Watertoets

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

5.9.1 Beleid

5.9.1.1 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (‘Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam’). Het WBP beschrijft de ambities en inzet om de waterdoelen voor dit gebied te bereiken. Het is een wettelijk verplicht document dat elke zes jaar gemaakt wordt. Hierbij wordt rekening gehouden met Europese en landelijke richtlijnen en plannen, en visies van andere overheden.
 
Het WBP is opgedeeld in een aantal relevante thema’s:
  • Zuiver afvalwater; Energieneutraal en circulair;
  • Waterveilige leef- en werkomgeving;
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied;
  • Waterbewust leven en genieten van water.
Het Hoogheemraadschap hanteert daarnaast beleidsregels op grond van de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018. Bij versnelde afvoer en lozing van extra aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra peilstijging mag optreden. In de Uitvoeringsregels bij de Keur is een stroomschema opgenomen, waarmee wordt bepaald of er extra verhard oppervlak, waarvan versnelde afvoer en lozing naar oppervlaktewater plaatsvindt, gecompenseerd moet worden door extra oppervlaktewater te graven. Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m2 en voor landelijk gebied 5.000 m2. Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak direct tot een compensatieplicht leidt. In landelijk gebied zijn de gevolgen van uitbreiding van verhard oppervlak minder groot dan in stedelijk gebied. Daarnaast leidt wateroverlast in stedelijk gebied gemiddeld tot meer overlast dan in het landelijk gebied.
 
Toename aan verhard oppervlak dient volledig te worden gecompenseerd: dit wil zeggen dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%.
5.9.1.2 Waterbeleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgelegd in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan “een berg mooi water” van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
  • Bescherming van de volksgezondheid;
  • Een goede leef- en werkomgeving;
  • Bescherming van het milieu.
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten ten aanzien van het opvangen en afvoeren van afvalwater, het opvangen en bergen van afvloeiend hemelwater en het nemen van maatregelen indien sprake is van wateroverlast.

5.9.2 Watertoets

In het kader van onderhavig planvoornemen is de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de ingevoerde gegevens wordt geconcludeerd dat de korte procedure doorlopen dient te worden. Er kan worden volstaan met een standaard wateradvies van het waterschap, welke in onderstaande paragraaf is opgenomen. De watertoets is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
 
Advies waterschap
Advies afvoer hemelwater
In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.
 
Toename oppervlakteverharding
In de toekomstige situatie is sprake van een zekere mate van toename aan verhard oppervlak binnen het plangebied. In de huidige situatie is de locatie van de boerderijwoning, de toerit tot het achtererf en een deel van het achtererf (de garageboxen en het tussenliggend terrein) reeds verhard. In de toekomstige situatie blijft de verharding op het voorste deel van het plangebied grotendeels gelijk, zij het dat de boerderijwoning en toerit van locatie wisselen. Op het achtererf is sprake van toename aan verharding vanwege de realisatie van de grondgebonden woningen, het gezamenlijk erf, de inrit vanaf de Franseweg en de erfverhardingen bij de woningen. In onderstaande tabellen is het verhard oppervlak in de huidige en toekomstige situatie tegen elkaar afgezet.
 
Tabel 5.1: verhard oppervlak huidige situatie
OnderdeelOpp. in m2% verhardVerhard opp. in m2
Bebouwing624100624
Erfverharding580100580
Totaal verharding  1.204
 
Tabel 5.2: verhard oppervlak toekomstige situatie
OnderdeelOpp. in m2% verhardVerhard opp. in m2
Bebouwing (hoofdgebouwen*)464100464
Tuin56250281
Erf- en toegangsweg583100583
Parkeerkoffers (halfverhard)21450107
Totaal verharding  1.435
*De bergingen bij de hoofdgebouwen worden voorzien van sedumdaken, hebben derhalve een waterbergende functie en zijn om die reden niet meegenomen in het bepalen van het toekomstig verhard oppervlak.

In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak toe met 231 m2. Deze toename aan verhard oppervlak leidt tot een bergingsopgave binnen het plangebied van 231 * 15% = 34,65 m2. Centraal in het woonhofje zijn twee wadi’s beoogd met allebei een oppervlakte van circa 34 m2 (totaal 68 m2).
 
Op basis van de eisen uit het gemeentelijk beleid ten aanzien van waterberging dient 60 mm water vastgehouden te worden. Met de beoogde wadi’s kan worden voorzien in de benodigde waterberging.
 
Locatie wadi's aangegeven op schetsontwerp (bron: Ontwerpbureau Luijendijk)
 
Afvoer hemelwater
Het hemelwater dat neerslaat op oppervlakteverhardingen en bebouwing binnen het plangebied wordt ofwel oppervlakkig afgevoerd naar de daarvoor bedoelde waterbergingen ofwel geïnfiltreerd op eigen terrein. Op eigen terrein is er ruimte in de tuinen en op de daken van de bergingen (uitgevoerd als sedumdaken) om water te bergen en te infiltreren.
 
Afvoer afvalwater
Het afvalwater afkomstig van de beoogde woningen wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel onder de Franseweg.

5.9.3 Conclusie

Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Flora en fauna

5.10.1 Beoordelingskader

De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. In de Omgevingswet worden zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming geregeld.
 
Flora- en fauna-activiteiten
Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dat zijn flora- en fauna-activiteiten. De Omgevingswet definieert een flora- en fauna-activiteit als volgt: ‘Activiteiten met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten’.
 
Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
 
  • Er soorten aanwezig zijn;
  • Welke soorten dat zijn.
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
 
Natura 2000
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de Natura 2000-gebieden aan. Ook worden de instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd in artikel 2.44 van de Omgevingswet. Dit gebeurt in een aanwijzingsbesluit. In Neder-land voor ruim 160 gebieden. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze ma-ken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruit-gang van de biodiversiteit.
 
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
 
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;

5.10.2 Onderzoek flora & fauna

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Gras Advies een quickscan flora & fauna uitgevoerd ter plekke van het plangebied. De uitkomsten van deze quickscan zijn in deze paragraaf opgenomen. De volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.
 
De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt:
  1. De aanwezigheid van beschermde soorten kan niet worden uitgesloten. Dit betreft de aanwezigheid van vleermuizen, huismus, gierzwaluw, steenmarter en rugstreeppad. Vervolgonderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van deze soorten vast te stellen. 
  2. Het plangebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het plangebied als broedlocatie gebruiken. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk, onder voorwaarde dat er buiten het broedseizoen om wordt gewerkt of onder voorwaarde dat eventuele nesten in de bosschages tijdens het broedseizoen niet worden verstoord. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming. Mocht er binnen het broedseizoen werkzaamheden gepland staan dan moet het gebied maximaal drie dagen vóór aanvang van de werkzaamheden door een ecoloog worden vrijgegeven middels een broedvogelinspectie. Tijdens de werkzaamheden wordt aangeraden mitigerende maatregelen te treffen om het gebied broedvrij te houden.
  3. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie in de toekomstige gebruiksfase en daarmee op Natura 2000-gebieden is aannemelijk en derhalve nader onderzocht middels een AERIUS-berekening. De uitkomsten van deze berekening zijn in paragraaf 5.9.3 beschreven.
  4. De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: “De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.
Uit de quickscan volgt dat de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten binnen het plangebied niet kan worden uitgesloten en aanvullend onderzoek benodigd is.

5.10.3 Aanvullende soortenonderzoeken

Op basis van de uitkomsten van de quickscan zijn aanvullende soortenonderzoeken uitgevoerd naar de soorten zoals genoemd in paragraaf 5.9.2. De uitkomsten van de aanvullende soortenonderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. De volledige rapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
 
De aanwezigheid van essentiële habitatfuncties binnen het plangebied kan worden uitgesloten voor alle in paragraaf 5.9.2 genoemde soorten. Het plangebied maakt mogelijk deel uit van het leefgebied van diverse (zang)vogels. Nesten van broedende vogels en hun omgeving zijn wettelijk beschermd en mogen niet worden verstoord. Verstoring wordt voorkomen door:
  • Verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, of
  • Maatregelen te nemen zodat nesten geen hinder ondervinden, of
  • Een broedvogelinspectie en vrijgave te laten plaatsvinden vóór aanvang van desbetreffende werk-zaamheden.
Om verstoring door licht op foeragerende vleermuizen in en rondom het plangebied te voorkomen, wordt geadviseerd enkel overdag te werken.

5.10.4 Stikstofdepositie

De voorgenomen ontwikkeling resulteert mogelijk in een verandering van stikstofemissie en – depositie. Om te onderzoeken of er sprake is van een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie, is een berekening van verandering in stikstofemissie en –depositie vereist voor de realisatie- en gebruiksfase. Hiertoe heeft Gras Advies een AERIUS-berekening uitgevoerd en dit verwerkt in een rapportage. Het rapport is als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.
5.10.4.1 AERIUS-berekening
De realisatie- en gebruiksfase resulteren niet in een toename van boven de 0,00 mol N/ha/jaar op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee is een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning benodigd.

5.10.5 Conclusie

Het aspect ‘flora en fauna’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

5.11.1 Beoordelingskader

Algemeen
De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekend of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek.
 
Archeologie
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m2 vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
 
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultuureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.

5.11.2 Archeologie

Het plangebied ligt conform de gemeentelijke beleidskaart in de zone ‘categorie 4 – hoge archeologische verwachting’. Het betreft een landschappelijke zone met naar verwachting een hoge dichtheid aan archeologische sporen. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. In het geldend bestemmingsplan is dit vertaald naar een regeling die stelt dat voor ontwikkelingen waarvoor bodemingrepen groter dan 100 m2 benodigd zijn of dieper dan 30 cm er een verplichting geldt tot het uitvoeren van archeologisch onder-zoek.
 
De regeling omvat tevens een vrijstelling wanneer het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid. Het planvoornemen ziet echter toe op het realiseren van bebouwing buiten de bestaande bebouwingscontouren. De genoemde vrijstelling is derhalve niet van toepassing en daarmee is het uitvoeren van archeologisch onderzoek verplicht.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Rhenen (plangebied aangeduid met blauw bolletje)
5.11.2.1 Programma van Eisen t.b.v. proefsleuvenonderzoek
In 2019 is ter plekke van het plangebied reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door The Missing Link. Hieruit is gebleken dat de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem niet kan worden uitgesloten en derhalve vervolgonderzoek in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek benodigd is. Vooruitlopend op het proefsleuvenonderzoek is door Greenhouse Advies een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, welke als bijlage 8 bij deze toelichting is opgenomen. Het PvE is door het bevoegd gezag (gemeente Rhenen) beoordeeld en geaccordeerd op 3 april 2023.
 
In de regels en op de plankaart als onderdeel van het wijzigingsbesluit op het omgevingsplan voor het plangebied is ten behoeve van de borging van de archeologische waarden een gebiedsaanduiding en regeling opgenomen. Bodemroerende werkzaamheden zijn, vanaf de aangegeven oppervlaktes, zonder rapportage waaruit archeologische vrijstelling volgt, niet toegestaan.
5.11.2.2 Conclusie archeologie
Met inachtneming van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘archeologie’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11.3 Cultuurhistorie

De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is (o.a. ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en aantasting van de omgeving of karakteristieke stadsgezichten, dorpsgezichten en cultuurlandschappen.
5.11.3.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
Voor het bepalen van de cultuurhistorische waarde van het plangebied is de Cultuurhistorische Atlas (CHAT) van de provincie Utrecht geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen of bouwwerken aanwezig.
 
Uitsnede kaartbeeld Cultuurhistorische Atlas provincie Utrecht (plangebied rood omkaderd)
 
Wel behoort de Franseweg volgens de provinciale omgevingsverordening tot de cultuurhistorische infrastructuur. Het planvoornemen heeft geen direct effect op de Franseweg als cultuurhistorische infrastructuur, maar leidt wel tot een aanpassing van de bebouwing langs dit lint. In het kader van vooroverleg is met de welstandscommissie (Mooisticht) afstemming geweest over het bouwplan en zijn de vanuit stedenbouwkundige en cultuurhistorische opzichten relevante aspecten vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan. De welstandscommissie is akkoord met het bouwplan. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat er geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden van de Franseweg.

5.11.4 Conclusie

Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Omgevingsveiligheid

5.12.1 Beoordelingskader

Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid zodat de gevolgen van een brand, ramp of crisis voorkomen kan worden of de gevolgen zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Externe veiligheid heeft derhalve een belangrijke plaats in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
 
Het Besluit activiteiten leefomgeving omvat met name de regelgeving op het gebied van externe veiligheid als het gaat over het aanwijzen van milieubelastende activiteiten en vergunningplichten (afdeling 5.1.2 Bkl). In het Besluit kwaliteit leefomgeving komen de instructieregels voor omgevingsplannen van gemeenten terug. Dit betreffen onder andere regels over het plaatsgebonden, risico, aandachtsgebieden, belemmeringengebieden voor buisleidingen en risico- en explosieaandachtsgebieden. Ook zijn in bijlage 7 van het Bkl activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreffen de volgende activiteiten:
  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven; dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Be-sluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Aandachtsgebieden
Onder de Omgevingswet werken gemeenten met aandachtsgebieden voor het aspect externe veiligheid. Hiermee is beoogd dat het gemeentebestuur externe veiligheid eerder in ruimtelijke plannen meeneemt. Aandachtsgebieden laten zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen.

5.12.2 Toetsing

Middels onderstaande uitsnede van de risicokaart Nederland zijn de volgende aspecten van externe veiligheid onderzocht:
  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedrukaardgastransportleidingen en K1-, K2- en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd) (bron: www.risicokaart.nl)
 
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gesitueerd.
 
Risicovol wegtransport en transport via spoor- en waterwegen
Ten oosten van het plangebied is de N416 tussen Elst en Veenendaal gesitueerd; het betreft een provinciale weg die op gemeentelijke aanwijzing bestemd is voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is gelegen op ruim 300 meter van de N416. Aangezien de aanwezigen binnen het plangebied zelfredzaam zijn, worden er geen verdere maatregelen nodig geacht ten aanzien van omgevingsveiligheid voor wat betreft deze risicobron. Deze transportroute vormt derhalve geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Franseweg 44-46. Verder zijn er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd.
 
Risicovolle (buis)leidingen
Ten zuiden van de kern Elst loopt evenwijdig aan de Rijksstraatweg een aardgastransportleiding van Gasunie. De buisleiding heeft een diameter van 15,2 cm en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 70 meter. Het plangebied is gelegen op circa 560 meter ten noorden van deze buisleiding en ligt derhalve buiten het invloedsgebied. Daarmee vormt deze aardgastransportleiding geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12.3 Conclusie

Duidelijk is dat er in de omgeving van het plangebied geen objecten of transportroutes zijn gelegen die in het kader van omgevingsveiligheid dienen te worden beschouwd. Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid. Het aspect ‘omgevingsveiligheid’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Milieueffectrapportage

5.13.1 Beoordelingskader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben.
 
De wettelijke basis voor de m.e.r. ligt in Europa:
  • De mer-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor projecten;
  • De smb-richtlijn regelt de milieueffectrapportage voor plannen en programma’s.
Daarnaast geldt het verdrag van Espoo, inclusief het SEA-protocol, als er grensoverschrijdende milieueffecten kunnen zijn.
 
De eisen van de bovengenoemde richtlijnen en het verdrag zijn nationaal omgezet in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit. De Commissie m.e.r. is geregeld in artikel 17.5 van de Omgevingswet en hoofdstuk 12 van het Omgevingsbesluit.
 
Voor het bepalen of een plan eventueel mer-plichtig is, is artikel 16.36, lid 3 en 4 van de Omgevingswet van toepassing. Er zijn bij de zogenaamde plan-mer-beoordeling twee mogelijke resultaten:
  1. Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-mer en er moet een milieueffect-rapport (MER) worden gemaakt.
  2. Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-mer nodig en er wordt geen MER ge-maakt.
Er zijn twee situaties waarin een plan-mer-beoordeling aan de orde kan komen:
 
  1. Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben, maar het betreft geen project dat in bijlage 5 bij het Omgevingsbesluit staat. Het plan is derhalve niet direct plan-mer-plichtig. In dit geval dient een plan-mer-beoordeling te worden uitgevoerd.
  2. Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage 5 Omgevingsbesluit, maar komt niet boven de drempelwaarden van kolom 2 uit bijlage 5 van het Omgevingsbesluit. Een plan-mer-beoordeling is aan orde indien:
    1. Het plan een kleine wijziging van een plan of programma betreft;
    2. Het plan gaat over een klein gebied op lokaal niveau én als voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is.
 

5.13.2 Toetsing

Uit toetsing aan artikel 16.36, lid 3 en 4 Omgevingswet volgt dat het besluit tot wijziging van het omgevingsplan voor onderhavig project valt onder mogelijkheid 2 zoals hierboven beschreven. Het besluit bevat namelijk wél een activiteit uit kolom 3 van bijlage 4 van het Omgevingsbesluit [J11] de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, maar er wordt niet voldaan aan de drempelwaarden die zijn vastgelegd in kolom 2 (gevallen waarin de mer-plicht geldt). Er kan derhalve worden volstaan met een plan-mer-beoordeling indien voldaan wordt aan de onderdelen a en b van lid 2 zoals hierboven beschreven.
 
Het plan aan de Franseweg 44-46 betreft een kleine wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Rhenen; ter plaatse is de functie wonen reeds toegestaan, echter ontbreekt voor de beoogde woningen een passend bouwvlak. Ten opzichte van het gemeentelijk omgevingsplan als geheel betreft het plan een klein gebied op lokaal niveau waarvoor gemeente het bevoegd gezag is. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat volstaan kan worden met een plan-mer-beoordeling.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke motivering. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde plan-mer-beoordeling in het kader van artikel 16.36 lid 3 en 4 van de Omgevingswet. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die aanzienlijke milieueffecten kent. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit wijzigingsbesluit te kunnen nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze ruimtelijke motivering een besluit nemen over de uitkomst van de plan-m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor dit wijzigingsbesluit.

5.13.3 Conclusie

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.14 Conclusie fysieke leefomgeving

Met inachtneming van hetgeen omschreven in dit hoofdstuk en de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, is er met uitvoering van voorliggend plan sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van dit TAM-IMRO Omgevingsplan, bestaande uit een plankaart (verbeelding) en regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-IMRO omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Met het TAM-IMRO omgevingsplan ‘Franseweg 44-46, Elst’ wordt de realisatie van 15 woningen mogelijk gemaakt. Deze wijziging op het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rhenen is technisch opgesteld conform het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO), maar is inhoudelijk uitgewerkt op basis van de vereisten volgens de Omgevingswet.

6.2 Opzet regels

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.
 
Toepassing TAM-IMRO
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de – onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte – IMRO-standaard en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
 
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2024. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO.
 
Werkingsgebied
De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Franseweg 44-46, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0340.OPFranseweg4446-ON01, zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In hoofdstuk 1 van deze ruimtelijke motivering is een overzichtskaart van het werkingsgebied c.q. plangebied opgenomen.

6.2.1 Preambule

In de preambule is opgenomen dat het TAM-IMRO omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het gemeentelijk omgevingsplan en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.

6.2.2 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1.1 Begripsbepalingen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 1.2 Toepassingsbereik: Dit artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • artikel 1.3 Meet- en rekenbepalingen: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
  • artikel 1.4 Aanvraagvereisten: In dit artikel is aangegeven dat de aanvraagvereisten uit artikel 22.5.2 van het omgevingsplan van rechtswege ook van toepassing zijn verklaard op omgevingsvergunningaanvragen vereist op basis van het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • artikel 1.5 Algemeen gebruiksverbod: Dit artikel geeft aan dat gebruik zoals niet omschreven in de regels van dit hoofdstuk, als strijdig wordt aangemerkt.

6.2.3 Functies en activiteiten

In hoofdstuk 2 is opgenomen welke functies binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan.
 
In paragraaf 6.3 worden de verschillende functies en gebiedsaanduidingen toegelicht en wordt ook per functie aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze toedeling is gekozen.

6.2.4 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 3 bevat de algemene bepalingen. Deze bepalingen gelden voor het gehele plangebied. Dit
hoofdstuk is opgebouwd uit:
 
  • artikel 5 Algemene bouwbepalingen: dit artikel bevat regels ten aanzien van het bouwen van onder-grondse bouwwerken, en de voorwaarde tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid in het kader van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
  • • artikel 9 Algemene gebruiksbepalingen: in dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschre-ven. Deze regels gaan uit van het principe dat gebruik uitsluitend is toegestaan in overeen-stemming de ter plekke toegestane functies. Dit artikel bevat algemeen geldende bepalingen ten aanzien van strijdig en toegestaan gebruik volgens de in het omgevingsplan toegekende functies.
  • • artikel 7 Beschermen van waarden: Dit artikel bevat bepalingen voor het beschermen van spe-cifieke waarden die binnen het werkingsgebied van het omgevingsplan voorkomen.
  • • artikel 8 Algemene aanduidingsbepalingen: In dit artikel worden gebieden aangeduid waarvoor spe-cifieke, sectorale regels gelden. Dit betreffen onder meer voorwaardelijke verplichtingen voor beeldkwaliteit, aanvullend bodemonderzoek en onderzoek gevelwering.
  • • artikel 9 Algemene afwijkingsbepalingen: Dit artikel bevat bepalingen ten aanzien van beperkte af-wijkingen ten opzichte van de in hoofdstuk 2 toegestane functies en bouwmogelijkheden. Voor deze afwijkingen geldt een omgevingsvergunningplicht.

6.2.5 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 10 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met het omgevingsplan.

6.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving is dat er sprake is van een ‘ja, mits’-principe. Het omgevingsplan geeft voor veel functies aan onder welke voorwaarden ze voorstelbaar/inpasbaar zijn binnen het werkingsgebied of specifieke deelgebieden binnen het werkingsgebied. Het omgevingsplan vormt het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan welke functies op welke locaties binnen het werkingsgebied voorstelbaar worden geacht (en on-der welke voorwaarden).
 
Binnen de gebieden ‘Groen’ in het plangebied worden onder meer de groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelplaatsen en voetpaden gerealiseerd. De parkeervoorzieningen, in- en uitritten van het plangebied en de verhardingen van het hofje zijn gelegen in het gebied ‘Verkeer’. Tot slot is het gebied ‘Wonen’ toegekend voor het uitgeefbaar gebied ten behoeve van de beoogde woningen (inclusief de tuinen en erven, wegen en paden en waterhuishoudkundige voorzieningen die hierbij horen).
 
Gebiedsaanduidingen
Binnen STOP-TPOD (de technische werkwijze voor omgevingsplannen) wordt aan regels uit het omgevingsplan zoveel mogelijk een werkingsgebied toegekend. In dit TAM-IMRO omgevingsplan is dit uitgangspunt waar mogelijk aangehouden. Dit betekent dat voor sectorale regelgeving gebruik is gemaakt van gebiedsaanduidingen om een werkingsgebied toe te kennen met een directe relatie met de bijbehorende regeling.
 
Vanuit welstandsoogpunt is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met kaders voor de vormgeving en materialisatie van de gebouwen en bouwwerken binnen het plangebied. Middels een gebiedsaanduiding en daaraan gekoppelde regeling is vastgelegd dat uitvoering gegeven moet worden aan deze maatregelen bij de bouw van de woningen.
 
Vanuit de uitgevoerde milieuonderzoeken komt onder meer naar voren dat er aanvullend bodemonderzoek nodig is wanneer de bestaande bebouwing is gesloopt. Middels een gebiedsaanduiding met daaraan gekoppelde regeling is dit als voorwaardelijke verplichting opgenomen in het TAM-IMRO omgevingsplan.
 
Ook vanuit uitgevoerd archeologisch onderzoek volgt dat nader onderzoek noodzakelijk is. De uitvoering hiervan is middels een gebiedsaanduiding met bijbehorende regeling vastgelegd.
 
Tot slot is ook het doelgroepenbeleid van de gemeente Rhenen vertaald naar een gebiedsaanduiding met regeling, welke het bouwen voor de benodigde doelgroepen voorwaardelijk vastlegt.

7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.

7.3 Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (hierna: ‘een aangewezen bouwactiviteit’). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
 
De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het kostenverhaal is hiermee gedekt.

8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

8.2 Participatietraject

Ten behoeve van de planvorming aan de Franseweg 44-46 is al diverse keren een informatieavond voor de omwonenden en belanghebbenden georganiseerd. In december 2021 zijn huis-aan-huis brieven verspreid met een uitnodiging voor de eerste informatieavond en een verwijzing naar de beschikbare informatie met betrekking tot het plan op de eigen website (www.fransehofelst.nl).
 
Informatieavonden
De informatieavonden zijn gehouden op 11 januari, 2 februari en 8 maart 2022, waarbij per avond gemiddeld 8 tot 10 mensen aanwezig zijn geweest. Ook zijn hierbij vertegenwoordigers van Rhenam Wonen en Dorpsbelang Elst aanwezig geweest.
 
Tijdens de informatieavonden hebben de aanwezigen ook inspraak gehad in het ontwerp van het hofje, waarbij een keuze kon worden gemaakt tussen twee ontwerpen. Bij het uiteindelijke ontwerp is rekening gehouden met de zorgen van de omgeving, waaronder privacy, geluidsoverlast en afvalverwerking. Via de website en nieuwsbrieven worden de omwonenden verder op de hoogte gehouden gedurende de planvorming.
 
Aangezien de omwonenden vroegtijdig in het proces zijn betrokken en mee hebben mogen praten over het ontwerp zijn er geen grote bezwaren tegen het plan naar voren gekomen. Niettemin staat het eenieder vrij een zienswijze op het plan in te brengen. Het verslag van het participatietraject is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit wijzigingsbesluit heeft op grond van artikel 3:11 van Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen van 22 februari 2024 tot en met 3 april 2024 en is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de landelijke website (LVBB). Voorafgaand is hiervan mededeling gedaan in het Gemeenteblad. Gedurende deze periode heeft eenieder een zienswijze over het ontwerpbesluit bij de gemeenteraad naar voren kunnen brengen. Het eindverslag van deze zienswijzenprocedure maakt onderdeel uit van het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsbesluit.
 
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend op het ontwerpwijzigingsbesluit. 
In het kader van vooroverleg zijn er door de Omgevingsdienst regio Utrecht en Veiligheidsregio Utrecht nog enkele opmerkingen op het ontwerpplan gemaakt:
  • Het rapport van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (bijlage 3 bij de toelichting) is tekstueel gewijzigd.
  • De N416 is in paragraaf 5.12 van de toelichting opgenomen als risicobron.
Voorgaande opmerkingen zijn als ambtshalve wijzigingen op het ontwerpplan meegenomen richting de vaststelling.