direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heetveldlaan - Grootveldlaan, Rhenen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Dit bestemmingsplan beoogt de realisering van een ruimtelijke ontwikkeling van de percelen in het verlengde van de Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan te Veenendaal. Deze ruimtelijke ontwikkeling bestaat uit de bouw van grondgebonden woningen. In het in de jaren negentig gerealiseerde Veenendaalse woongebied Petenbos, was reed voorzien deze grond te bebouwen, echter de realiseering hiervan wordt door toen nog aan de orde zijnde milieubelemmeringen geblokkeerd. Een in de nabijheid aanwezig LPG-vulpunt was daarvan de grootste belemmering.

Deze belemmeringen zijn al geruime tijd niet meer aan de orde. Om uitlopenlopende redenen hebben diverse woningbouwplannen voor deze locatie, die in essentie niet veel verschilden, geen voortgang ondervonden.

De gemeente Veenendaal heeft enkele percelen in eigendom binnen het plangebied. De overige percelen zijn in particulier eigendom. In 2007 is door de particuliere eigenaar een principeverzoek ingediend voor het ontwikkelen van de locatie Abraham Heetveldlaan/Grootveldlaan. Op 9 december 2008 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met het principeverzoek dat 26 woningen omvatte.

De inmiddels bereikte principe-overeenstemming met een nieuwe projectontwiikkelaar is directe aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingplan.

De planontwikkeling ligt op het grondgebied van twee gemeenten. Het grootste deel ligt in de gemeente Veenendaal. De zuidwesthoek van het plangebied ligt op het grondgebied van de gemeente Rhenen. De gemeentegrens doorsnijdt enkele beoogde percelen. In totaal liggen ongeveer vier woningen op het grondgebied van de gemeente Rhenen. Het vorenstaande betekent dat de planontwikkeling in beide gemeente een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk maakt. Dit plan beoogt de realsiering van het het Rhenense plangedeelte mogelijk te maken

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de overgangszone tussen de wijk Petenbos oost (Veenendaal) en de Cuneraweg (Rhenen). Deze overgangszone heet het Veeneind en ligt ten zuiden van Veenendaal. Over het plangebied ligt de gemeentegrens van Veenendaal met Rhenen. Het ontwikkelingsplan ligt daarmee in twee gemeenten: Veenendaal en Rhenen. De locatie ligt in het zuiden van de wijk Petenbos. Het perceel wordt omsloten door in het noorden de woningen aan de Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan. In het oosten ligt een houtwal met daarachter de woningen van de Verwierdelaan. In het zuiden ligt de lintbebouwing langs de Cuneraweg en in het westen de woningen aan de Engelse werklaan. Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, sectie F, nummers 881, 1208, 2152, 2153, 884, 885 en een perceel (nr. 1042) in de gemeente Rhenen. De totale oppervlakten bedraagt 10.955m². Percelen F 2152 en F 1208 zijn in eigendom van de gemeente Veenendaal. De overige percelen zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Binnen het Rhenense gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2013 partiele herziening 2013 zoals vastgesteld door de raad van Rhenen. De grond is in dit plan bestemd voor agrarisch. Daarnaast rust op de grond de dubbelbestemming Waarde - Archeologie in verband met de hoge verwachtingswaarde archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0001.png"

Uitsnede Consolidatieplan Buitengebied Rhenen (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het Veenendaalse plangebied geldt thans het bestemmingsplan Woongebied Zuid, zoals dat door de raad van de gemeente Veenendaal is vastgesteld op 31 januari 2008. Dit plan is vastgesteld in het kader van de algehele actualisatie van de toen geldende bestemmingsplannen voor het totale grondgebied van Veenendaal. Belangrijk uitgangspunt van die actualisatie was om de bestaande situatie zo veel als mogelijk vast te leggen (conserveren) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met afzonderlijke bestemmingsplanherzieningen te faciliteren. Om deze reden is aan het plangebied de bestemming Groen toebedeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan Woongebied Zuid

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • In hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Algemeen

Huidige situatie

De percelen worden ontsloten vanuit Veenendaal via de wijk Petenbos door de Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan. De percelen zijn niet benaderbaar vanaf de Cuneraweg. De percelen zijn onbebouwd. Er zijn enkele "olifantenpaadjes" aanwezig doordat omwonenden het perceel gebruiken als speel- en hondenuitlaatterrein. Aan de oostzijde van de locatie is een houtwal en speelplek aanwezig.

Het plangebied ligt aan het einde van twee doodlopende straten: Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan. Het plangebied vormt samen met de bebouwing aan de Abraham Heetveldlaan/ Grootveldlaan een cluster met een eigen identiteit. Deze identiteit ontstaat door de gekozen architectonische elementen, zoals kleur van de baksteen en horizontaliteit in de gevels. Het cluster heeft een suburbaan woonmilieu. De woningen aan de oostzijde van de Grootveldlaan wijken in architectuur af van de andere woningen. De woningen zijn met iets schralere materialen uitgevoerd. Bij de bouw van de woningen zijn uitbreidingen zoals een erker aan de voorzijde en de garage standaard uitgevoerd en leggen extra nadruk op de horizontaliteit in het gevelbeeld. Losstaande bergingen zijn voorzien van een kap.

Inrichting/Groen

Het plangebied heeft een groene uitstraling. Het is echter geen onderdeel van de groenstructuur van de wijk. Het plangebied wordt informeel gebruikt door de omwonende als uitlaatterrein voor honden en speelplek. Langs het plangebied ligt een houtwal. Deze begint bij de Cuneraweg en loopt door tot aan de stedenbouwkundige enclave ‘Stad in de Stad’. De houtwal wordt begeleid door een parkachtige zone, voornamelijk bestaande uit gras.

De Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan zijn ingericht als woonerf. De woningen aan deze straten werden gerealiseerd op basis van de toen geldende parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning. Een deel van deze parkeernorm werd gerealiseerd als parkeervoorziening op eigen terrein. De noodzakelijke openbare parkeerplaatsen werden in de Abraham Heetveldlaan gerealiseerd in het midden van de weg. In de Grootveldlaan liggen de openbare parkeerplaatsen aan de zijkant van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0003.png"

Abraham Heetveldlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0004.png"

Toekomstige bouwlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0005.png"

Grootveldlaan

2.2 Wijk Petenbos

De wijk Petenbos valt in 5 buurten uiteen. In Petenbos-oost zijn kleur- en materiaalgebruik ingezet om buurten te maken. De wijk wordt daarnaast gekenmerkt door primaire en secundaire noordzuid gerichte lijnen. De lijnen bestaan uit houtwallen en zichtlijnen. Deze noord-zuid lijnen zijn gebaseerd op de oorspronkelijke verkavelingsrichting en de van oudsher aanwezige houtwallen. De primaire noord-zuid lijnen vallen samen met de houtwallen. De houtwallen zijn onderdeel geworden van het woongebied en zijn opgenomen als onderdeel van de groenstructuur op wijkniveau. Deze primaire lijnen zorgen voor een relatie tussen Petenbos en de Cuneraweg. De secundaire lijnen zijn zichtlijnen. In oost-west richting zijn er enkele wegen die haaks op de verkavelingsrichting en houtwallen liggen. Deze wegen verbinden de buurten met elkaar. De randen van de wijk Petenbos zijn zo ontworpen dat de bebouwing, met de voorzijde naar de rand van het gebied staat. Zo krijgt het gebied een gezicht naar buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0007.png"

2.3 Veeneind

De locatie is onderdeel van de overgangszone tussen Petenbos en de Cuneraweg: het Veeneind. Deze zone ligt tussen Petenbos - traditioneel (sub)urbaan woonmilieu- en het landelijke lint van de Cuneraweg. De zone is geen aaneengesloten geheel, maar is gefragmenteerd. Zij wordt doorsneden door ontsluitingswegen en waardevolle houtwallen. In het stedenbouwkundig plan Veeneind Rhenen van de gemeente Rhenen (VHP, 2005) is per cluster bekeken of deze toegevoegd moet worden aan het lint of aan Petenbos. Deze insteek leidt tot een kavelgewijze opzet. Dit sluit aan bij het afwisselende karakter van de zone. In het stedenbouwkundig plan Veeneind Rhenen is gesteld dat het plangebied onderdeel moet gaan uitmaken van Petenbos. Met andere woorden: Petenbos wordt door middel van dit cluster afgerond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0008.png"

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0009.png"

Kaart ambities Nederland 2040 (bron: SVIR, 2012).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Aanpassing regeling

Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast". Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Hieronder vindt u de nieuwe wettekst en de uitleg van kernbegrippen.

Beschrijving van de behoefte

De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.

Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.

In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt (bijvoorbeeld een bakker op de hoek). Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.

Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Rust echter op gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist.

In paragraaf 5.2 van deze toelichting wordt de toetsing aan deze ladder verantwoord.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In artikel 5.6 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0010.png"

Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).

Wonen

De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0011.png"

Tabel 2.2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028.

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

3.2.3 Herijking PRS/PRV

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

3.2.4 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.5 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0012.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0013.png"

De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.

2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.

3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.

4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.

5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.

6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het plangebied is voor het grootste deel gelegen binnen de gemeente Veenendaal. Het plangebied maakt onderdeel uit van de af te ronden Veenendaalse wijk Petenbos. Het gebied is fysiek ontsloten via de gemeente Veenendaal. Ook de verschillende nutsvoorzieningen (gas, water, riolering, elektriciteit e.d.) gaan via de gemeente Veenendaal. Gezien deze bijzondere positie van het plangebied is het logisch dat enkel getoetst is aan de gemeentelijke beleidsstukken van de gemeente Veenendaal. In onderstaande paragraaf wordt dus enkel ingegaan op Veenendaals beleid.

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025

De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:

  • 1. ruim baan voor ondernemen;
  • 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
  • 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
  • 4. de bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
  • 5. herkenbare stadslandschappen;
  • 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.

De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:

  • sociaal en cultureel profiel;
  • stedelijk profiel;
  • groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.HeetenGrootveldln-ow01_0014.png"

Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.4 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.

In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

3.4.5 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.

3.4.7 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.

3.4.8 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.

3.4.9 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.

Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.

Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Algemeen

De ontwikkeling van de wijk Petenbos in Veenendaal en de ligging van de gemeentegrens tussen de gemeenten Veenendaal en Rhenen zijn aanleiding geweest tot het opstellen van meerdere ontwikkelingsvisies van de strook die bekend staat onder de naam Veeneind. De meest recente en vigerende visie is de stedenbouwkundige visie Veeneind van buro VHP, dat door de raad van de gemeente Rhenen in 2005 is vastgesteld. Deze visie is in samenwerking en overleg met de gemeente Veenendaal vastgesteld. Aangezien deze visie zich voornamelijk uitstrekte over het grondgebied van de gemeente Rhenen is deze visie niet bestuurlijk vastgesteld door de gemeente Veenendaal. Wel is door de gemeente Veenendaal met enige resticties ingestemd met de inhoud er van.

Eén van de resticties betrof de invulling van de (hoofdzakelijk) in de gemeente Veenendaal gelegen clusters. Gesteld is dat de in de visie ontworpen bebouwing als indicatief zuleln worden beschouwd. Daarbij is aangegeven dat ook een andere configuratie, passend bij de al gerealiseerde bebouwing aan de betreffende straten denkbaar is. Als voorbeeld is daarbij de nu aan de orde zijnde locatie genoemd. Voor een beperkt deel is het te ontwikkelen gebied op het grondgebied van de gemeente Rhenen gelegen.

4.2 Visie

Op basis van de stedenbouwkundige visie Veeneind van VHP wordt gekozen voor een afronding van Veenendaal. De historische landschappelijke structuur is leidend voor de nieuwe ontwikkeling. De ontwikkeling van de locatie leidt tot een afronding van open eind verkaveling van Petenbos, zonder te tornen aan de sterke landschappelijke kwaliteiten. De primaire lijnen blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt. De secundaire zichtlijnen worden zoveel mogelijk benut in de verkaveling en architectuur van het plangebied. Het uitgangspunt is dat de aanwezige stedenbouwkundige kwaliteiten van Petenbos in het plangebied doorgezet worden.

Verkeer

De ontwikkelingslocatie wordt ontsloten via de bestaande wegenstructuur. De Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan worden met elkaar verbonden, waardoor ze niet meer doodlopend zijn. De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied gerealiseerd.

Langzaamverkeer

In de zone Veeneind, gelegen tussen Petenbos en de Cuneraweg, wordt het bestaande efficiënte langzaamverkeersroutenetwerk doorgezet. Hierdoor verbinden de langzaamverkeersroutes Petenbos voor fiets- en voetgangers met de Cuneraweg en de overige clusters in het Veeneind. De clusters in het Veeneind worden door voetpaden met elkaar verbonden en sluiten aan op de langzaamverkeersroutes. Binnen de ontwikkelingslocatie moeten de voetpaden nog worden aangelegd.

Recreatie en groen

De groenstructuur vervult een recreatieve functie voor de wijk en ook soms voor aangrenzende wijken of buurten. Binnen de groene inprikkers van Petenbos is het belangrijk een logische opbouw en eenheid te creëren van het groen. Goede routes voor wandelaars en fietsers van binnen naar buiten, lopend door het park en de groene inprikkers en goed aansluitend op het omliggende gebied is daarbij belangrijk.

4.2.1 Historie

De historische landschappelijke structuren zijn leidend geweest voor het stedenbouwkundig plan Veeneind Rhenen (VHP, 2005) en de stedenbouwkundig structuur van Petenbos. Bij het ontwikkelen van locaties tussen Petenbos en de Cuneraweg moeten de bestaande houtwallen hersteld of versterkt worden. De houtwal is daarnaast in ecologisch opzicht zeer waardevol. De wegbeplanting en de landschappelijke houtwallen bepalen, naast de grootschalige groenvoorzieningen, de karakteristiek van de buurt. Bij het ontwikkelen van de locatie moet de houtwal beschermd worden en voldoende ruimte rondom de houtwal opgenomen worden voor de opbouw van de houtwal. De houtwal heeft een structuurrijke overgang naar aangrenzende gebieden, waardoor er een mantel-zoomvegetatie ontstaat. Refererend aan de oude landschappelijke verschijning van het gebied wordt een ‘kamer’ gevormd door een groene afscheiding tussen Petenbos en het Veeneind te realiseren. De bebouwing staat in deze groene kamer. Deze opzet vergroot het contrast tussen lintbebouwing en Petenbos oost. De bestaande zichtlijnen, die vanaf Petenbos naar de Cuneraweg lopen, dienen te worden benut. Er moet een visuele relatie tussen Petenbos en de Cuneraweg zijn.

4.3 Bouwplan

4.3.1 Kaderstelling

Voorafgaande aan de ontwikkeling van een concreet bouwplan zijn in 2016 ruimtelijke en programmatische kaders opgesteld voor de invulling van deze bouwlocatie. Deze zijn voor een deel gebaseerd op de al eerder genoemde VHP-visie maar daarnaast is ook inspiratie gezocht en gevonden in de bstaande structuur van de directe omgeving in de wijk Petenbos. Eén en ander zoals destijds ook door de gemeente Veenendaal als restictie op de VHP-visie is aangegeven

4.3.2 Planbeschrijving

Het plangebied wordt ontsloten door de Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan. De thans doodlopende Abraham Heetveldlaan en de Grootveldlaan worden in het te ontwikkelen gebied met elkaar verbonden. Uitgangspunt was namelijk om geen nieuwe doodlopende straten te realiseren. De van oost naar west verlopen verbinding tussen beide straten wordt aan beide zijden omgeven door woningen. Deze zijn vrijstaand of van het type twee onder één kap. De plancapaciteit omvat daarmee circa 25 woningen

Parkeren

De parkeerbehoefte wordt geheel binnen het plangebied gerealiseerd. De inrichting van de openbare ruimte wordt afgestemd op de bestaande inrichting van de Heetveldlaan en Grootveldlaan. De inrichting moet voldoen aan de IVOR (Inrichtingseisen Veenendaalse Openbare Ruimte). Een parkeerplaats bij haaksparkeren is minimaal 2,5 meter breed en 5 meter diep. Afhankelijk van de inrichting van de openbare ruimte dient bij een langsparkeervak rekening gehouden te worden dat tussen tuinen en parkeerplaatsen een uitstapstrook van minimaal 50cm wordt gerealiseerd. Bij een woonfunctie geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voor een parkeervoorziening op eigen terrein is een reductiefactor van toepassing.

Langzaam verkeersverbindingen

Door en van en naar het plangebied s ook een voetpad voorzien. Dit voetpad zorgt voor een verbinding en optimale bereikbaarheid van voorzieningen, zoals uitlaatterreinen en de speelplaats aan de Verwierdelaan. Daarnaast wordt de recreatieve functie van het groen en het Veeneind versterkt en (groene) verbinding gemaakt met aangrenzende toekomstige woonprojecten ten zuiden van het plan in het Rhenense gedeelte van Veeneind.

Erfafscheiding

Het plangebied krijgt een groen karakter. Langs de openbare ruimte of de houtwal worden levende erfafscheidingen gerealiseerd. Het is ook mogelijk hier gebouwde erfafscheidingen te realiseren. De gebouwde erfafscheidingen aan de voorzijde van de woningen worden echter beperkt tot een maximale hoogte van 1 meter. Erfafscheidingen grenzend aan het Veeneind kunnen alleen worden gerealiseerd door middel van een levende erfafscheiding. Levende erfafscheiding worden door middel van hagen vormgegeven.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bedrijven en Milieuzonering

Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.

Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Bedrijven

In de directe omgeving van het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd waarvoor volgens de publicatie Bedrijven en milieuzonering normafstanden gelden. Het betreft de volgende bedrijven:

 

- Land- en Tuinberegening J. Budding B.V., gevestigd aan de Cuneraweg 421. Het bedrijf valt onder SBI-code 45-3. Voor dit bedrijf geldt als gevolg van het geluid een grootste afstand van 30 meter. De afstand tot de nieuwe woningen is circa 170 meter;

- Beijer en Zn. B.V., gevestigd aan de Cuneraweg 411. Het bedrijf valt onder SBI-code 45-2. Voor dit bedrijf geldt als gevolg van het geluid een grootste afstand van 50 meter. De afstand tot de nieuwe woningen is circa 180 meter;

- Bouwmaterialenhandel Midden-Nederland Van Den Brink B.V., gevestigd aan de Cuneraweg 332. Het bedrijf valt onder SBI-code 5153-1. Voor dit bedrijf geldt als gevolg van het geluid een grootste afstand van 50 meter. De afstand tot de nieuwe woningen is circa 150 meter.

Ten zuiden grenzend aan het plangebied is het perceel Cuneraweg 338 gelegen. Dit perceel heeft een bedrijfsbestemming. Hoewel hier momenteel geen bedrijf gevestigd is, is hier in 1999 een bouwvergunning verleend om een autobedrijf te realiseren.Volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering dient er voor een garagebedrijf (onder milieucategorie 2), gelegen in een gemengd gebied, een afstand tot milieugevoelige functies van 10 meter in acht te worden genomen vanwege het aspect geluid, (fijn)stof en geurhinder.

Omdat de percelen elkaar (ten dele) begrenzen is er geen afstand tussen de nieuwe woonbestemming en de geldende bestemming 'Bedrijf'. Echter het (bedrijfs)perceel en bedrijf is eigendom van de verkoper van het grootste deel van deze woningbouwlocatie. Daarmee is deze aan te merken als mede-ontwikkelaar van deze woningbouw. De komst van de woningen zal de realisatie van het autobedrijf verhinderen c.q. belemmeren omdat de bedrijfstemming die op het perceel Cuneraweg 338 grenst aan de bouwlocatie. Aangezien dit een keuze van de bedrijfseigenaar is en er sprake is van een gewenste transformatie naar woningbouw is deze omstandigheid geen reden om af te zien van de woningbouw. De gevolgen van de belemmering voor het potentiële garagebedrijf zijn in dit geval uiteraard geheel voor rekening van de eigenaar daarvan.

Ten westen van het perceel Cuneraweg 338 grenst ook ten zuiden van het plangebied een perceel met een bedrijfsbestemming. Op dit terrein vinden geen bedrijfactiviteiten plaats. Eventuele hervatting van de activiteiten worden nu reeds beperkt door de aanwezigeheid van aangrenzende woonpercelen.

Conclusie

De in de publicatie Bedrijven en milieuzonering genoemde afstanden zijn voor de betrokken bedrijven of wel kleiner dan de werkelijke afstand tot de nieuwe woningen of de beëindiging of beperking van de voorgenomen activiteiten is onlosmakelijk verbonden aan de voorgenomen herontwikkeling. (autobedrijf Cuneraweg 338). In het andere geval worden eventuele bedrijfsactiviteiten reeds beperkt door aangernzende woonpercele.

Vanuit het oogpunt van Bedrijven en Milieuzonering kent het plan geen belemmeringen.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Zoals ook beschreven in paragraaf 3.1.3 van deze toelichting is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Aanpassing regeling

Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast". Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Hieronder vindt u de nieuwe wettekst en de uitleg van kernbegrippen.

Toetsing

Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.

Trede 1. Bestaande behoefte:

Dit plan houdt in feite een afronding van de wijk Petenbos van Veenendaal in en omvat circa 25 woningen. Ofschoon enkele woningen op het grondgebied van de gemeente Rhenen zijn geprojecteerd, maakt het plangebied deel uit van het stedelijk gebied van Veenendaal. In de woningbouwprognoses van Veenendaal wordt uitgegaan van een behoefte van circa 4.000 woningen van 2013 tot 2030. Deze woningen kunnen binnen het stedelijke gebied van Veenendaal, zoals begrensd door de rode contour, ingevolge de provinciale structuurvisie, worden gebouwd. Deze woningen maken tevens deel uit van de in de door de raad van Veenendaal jaarlijks vastgestelde Projectenboeken, opgenomen tabellen van concrete woningbouwprojecten.

Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:

Dit plan voorziet in een beperkte uitbreiding c.q. afronding van een woonwijk dat beschikbaar is gekomen na de opheffing van een milieu technische belemmering (LPG-vulpunt) en de bereikte overeenstemming met een projectontwikkelaar. Het plan is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan. De grens van het stedelijk gebied (rode contour) wordt hier gevormd door de Cuneraweg in Rhenen.

Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten

Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in Trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan Trede 3 is daarmee eveneens niet aan de orde.

5.3 Geluid

Gezien de afstand tot de Cuneraweg, ligt het plangebied binnen de wettelijke geluidszone voor wegverkeerslawaai. De Cuneraweg heeft een maximumsnelheid van 80 km/h en dus geldt er een geluidzone. De afstand van de zuidzijde van het plangebied tot aan de Cuneraweg bedraagt 120 meter. Afhankelijk van of het binnen of buiten de bebouwde kom is, bedraagt de geluidzone in ieder geval 200 meter, en maximaal 600 meter. Daarnaast is de Cuneraweg een drukke doorgaande weg waar een 80 km/h regime geldt. Omdat er geen sprake is van volledige afscherming, is een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB mogelijk. Dit alles maakt dat het voor dit plan verplicht is om akoestisch onderzoek te laten doen.

Onderzoek

Het hierboven genoemde onderzoek is uitgevoerd door buro Aveco de Bondt. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport d.d. 20 november 2017. Dit rapport is als Bijlage 1 akoestisch rapport aan deze toelichting gevoegd.

Op basis van het onderzoek en de rekenresultaten zijn de volgende conclusies getrokken:

  • De geluidbelasting (na correctie artikel 110g Wgh) vanwege het verkeer op de betrokken wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • Cumulatieve effecten van de afzonderlijke wegen zijn niet te verwachten;
  • Hogere grenswaarden en toetsing aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid is niet aan de orde.

Er wordt, blijkens het rapport, op het gehele plan voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de realisatie.

5.4 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deel gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

5.4.1 Beoordeling locatie

Er zijn voor deze locatie geen verdachte (voormalige) bedrijfsactiviteiten bekend. Voordat de wijk Petenbos is gebouwd (jaren '90 van vorige eeuw), had het gebied een agrarisch gebruik. Er waren puinpaden aanwezig en op willekeurige, vooraf onbekende, plekken zijn stortgaten met huishoudelijk afval aangetroffen. Uit bodemonderzoek van begin jaren '90 is bekend dat, buiten de puinpaden en de stortgaten, de algemene bodemkwaliteit schoon tot licht verontreinigd is. De puinpaden en destijds bekende stortgaten zijn gesaneerd in de jaren '90. Het huidige plangebied is braakliggend en is, na de agrarische bestemming, in gebruik geweest als speelveld en hondenuitlaatplek. Het is niet exact bekend of er nog stortgaten binnen het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, maar hier zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor.

Een nieuwe bestemming mag pas worden gerealiseerd, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag daarom ook pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

In het plangebied zijn geen recente en locatiedekkende bodemonderzoeken bekend. Het uit te voeren bodemonderzoek moet recent zijn en voldoen aan de NEN5740 en indien nodig ook aan de NEN5707.

Wat is getoetst?

• De beschikbare informatie uit het bodeminformatiesysteem van de ODRU/gemeente.

• Ruimtelijk en Programmatisch kader Abraham Heetveldlaan – Grootveldlaan Gemeente Veenendaal December 2016.

5.4.2 Wettelijke regeling

Voor de bodemkwaliteit is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen.

5.4.3 Conclusie

1. De locatie wordt als onverdacht beschouwd.

2. De initiatiefnemer dient (uiterlijk bij aanvraag omgevingsvergunning) een bodemonderzoek volgens de NEN5740 en, indien nodig, NEN5707 aan te leveren.

5.5 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).

Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf hier niet of nauwelijks aan bijdraagt.

Projecten die 'niet in betekende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk getoetst te worden op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Volgens de gelijknamige AMVB ligt de grens van 'niet in betekenende mate' bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor fijnstof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 0,4 µg/m3. Woningbouwprojecten tot 1.500 woningen dragen, in beginsel, niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Niet in betekende mate

Het voorliggende project ziet toe op het ontwikkelen van ongeveer 25 woningen met bijbehorende openbare ruimte en ontsluitingsweg. Het project blijft ruimschoots onder de norm van 1.500 woningen. Zelfs in combinatie met de in de nabijheid uitgevoerde projecten, zoals cluster Klein Prattenburg en cluster Engelenweide, wordt de grens van 1.500 woningen bij lange na niet overschreden. In het onderhavige geval is een luchtkwaliteitsonderzoek dus niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Wettelijk kader

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van ruimtelijke ingrepen.

5.6.2 Beoordeling locatie

Bij de start van de bouw van de wijk Petenbos is een stedenbouwkundig ontwerp voor de gehele wijk gemaakt, waarin uiteraard ook de waterhuishouding is meeontworpen. De infrastructuur van de waterhuishouding is in zijn geheel aangelegd. Deze is ook berekend en toegerust op de nog niet met woningbouw ingevulde delen. Deze invulling van dit nog niet ingevulde deel vindt via deze planwijziging plaats en stemt nog steeds overeen met oorspronkelijke stedenbouwkundige ontwerp.

In overleg met het Waterschap wordt geconcludeerd dat door de reeds aangelegde waterstructuur, het belang van de waterhuishouding in voldoende mate is gediend en verzekerd.

5.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.7.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.7.2 Beoordeling locatie

Door de ligging van het plangebied, zijn gemeentelijke routering en risicobedrijven potentieel relevant.

Het plangebied ligt nabij de Cuneraweg (afstand ongeveer 100 meter). Deze weg is aangewezen als routering voor gevaarlijke stoffen. Over deze weg kan transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Volgens de risicokaart is de Cuneraweg (N233) aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. In de daarbij behorende rapportage is aangegeven dat voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) een risicoafstand van 0 meter geldt en dat de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde kleiner dan 0,1 maal de oriënterendewaarde is.

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied komen in de huidige situatie geen inrichtingen voor die vallen onder de werking van het Bevi en het Revi. Wel liggen op een afstand van meer dan 200 meter twee inrichtingen (zwembaden) waar veiligheid een rol speelt. Gezien de ligging van het plangebied ten aanzien van de routering en deze inrichtingen is het uitgesloten dat er ruimtelijk een belemmering ontstaat.

Buisleidingen en hoogspanningslijnen

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, ook is geen hoogspaningslijn in de omgeving aanwezig, die electromagnetische straling zou kunnen veroorzaken

De onderwerpen: buisleidingen, inrichtingen onder het BEVI, transport van gevaarlijke stoffen over transportroutes en beleid ten aanzien van elektromagnetische straling vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plangebied.

5.7.3 Toetsing

Waaraan is getoetst?

  • Getoetst is aan de risicokaart en andere bronnen ten aanzien van elektromagnetische straling op internet.
  • Ruimtelijk en Programmatisch kader Abraham Heetveldlaan – Grootveldlaan Gemeente Veenendaal December 2016.
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen;
  • Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • Activiteitenbesluit (gedeeltelijk);
  • Vuurwerkbesluit (gedeeltelijk);
  • Wet vervoer gevaarlijke stoffen (gedeeltelijk);
  • Beleid ten aanzien van elektromagnetische straling.

5.7.4 Conclusie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven. De locatie valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Cuneraweg (N233). De locatie valt bovendien buiten het invloedsgebied van het groepsrisico. Ook vanuit het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden. In de omgeving zijn geen hoogspanningslijnen of ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

5.8 Archeologie

5.8.1 Algemeen

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. Via de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is het verdrag in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988.

De Wamz heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied.

5.8.2 Wettelijk kader

Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet.

Eerder was de Monumentenwet 1988 van kracht. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt.

5.8.3 Situatie plangebied

Voor het Veenendaalse gedeelte van het plan geldt dat het wettelijk kader voor archeologie op gemeentelijk niveau is de 'Archeologische beleidskaart". Deze is vastgesteld door de raad en is vervolgens vertaald in bestemmingsplannen. Op deze kaart is te zien dat voor het plangebied een lage verwachtingswaarde aan de orde is.

Voor het Rhenense gedeelte is voor de archeologische waarden de gemeentelijke maatregelenkaart van Rhenen geraadpleegd Op deze kaart heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. De hoge verwachting hangt samen met ligging van het plangebied op een gordeldekzandwelving Dergelijke relatief hoge en droge ruggen vormden in het verleden een aantrekkelijke vestigingslocatie. De zuidelijke helft van het plangebied ligt bovendien in een zone waar historische bewoning kan worden verwacht. Deze zone hangt samen met het oude bewoninglint langs de huidige Cuneraweg, direct ten zuiden van het plangebied.

Zoals gesteld geldt op het aansluitende gebied in Veenendaal een lage verwachtingswaarde. Op het naastgelegen perceel Brinkersweide op Rhenens grondgebied is door Vestigia B.V. in 2014 inventariserend veldonderzoek verricht.

Uit dit rapport wordt het volgende geciteerd:

Tijdens het karterende veldonderzoek hebben alle boringen een vrijwel intact ABC-profiel opgeleverd.Op de podzol is een esdek aangetroffen met een dikte variërend van 20-60 cm. Bij het zeven van de boormonsters zijn echter geen indicatoren aangetroffen die een aanwijzing vormen voor menselijke bewoning in enige periode in de geschiedenis. De kans dat zich binnen het plangebied toch een archeologische vindplaats bevindt, zonder dat hiervoor tijdens het booronderzoek aanwijzingen zijn aangetroffen, moet gering worden geschat. De archeologische verwachting voor het plangebied kan daarom worden bijgesteld tot laag. Op basis van de onderzoeksresultaten adviseert Vestigia BV daarom geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar in de voortgang van de plannen. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Rhenen.

Het is verre van aannemelijk dat de archeologische situatie van het plangebied anders is dan de omringende percelen. Om deze is afgezien van nader onderzoek. Tijdens het grondwerk dient me wel attent te zijn op archeiologische toevalsvondsten.

5.8.4 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Niet gesprongen conventionele explosieven

Gebruikelijk is om nieuw te ontwikkelen locaties te onderzoeken op de eventuele aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven uit met name de 2e wereldoorlog. Informatie daartoe is beschikbaar in een concept Vooronderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven van de gemeente Veenendaal. Hier uit blijkt dat er binnen het plangebied geen oorlogshandelingen of bombardementen bekend zijn. De locatie kan daarmee als onverdacht worden beschouwd op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven.

 

5.10 Ecologie

Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.

Hieronder wordt het wettelijk kader geschetst waarna wordt ingegaan op soort- en gebiedsbescherming. Hierbij geven we aan welke informatie relevant is voor het opstellen van het plan en welke onderzoeken worden geadviseerd.

5.10.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland nog het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS).

Beide zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming (met ook de Boswet). De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb).
Soortbescherming en de gebiedsbescherming worden nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De bepalingen die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht.
In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer.

De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de Habitat- Vogelrichtlijn kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen.

Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.10.2 Onderzoek

Door Sweco is onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen voor zowel het onderdeel gebiedsbescherming als het onderdeel soortenbescherming.De conclusie en aanbeveling zijn uitvoerige beschreven in hoofdstuk 5 van het als bijlage aan deze toelichting (Bijlage 2 Natuuronderzoek) toegevoegde rapport. Nadere onderzoeken zijn niet nodig, wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels

Op basis van de resultaten voortkomend uit de stikstofberekening (paragraaf 2.4) en de resultaten uit de analyse van mogelijke effecten (paragraaf 2.3), kan het navolgende worden geconcludeerd. Directe effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring, als gevolg van dit project, kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Wat betreft effecten als gevolg van stikstofdepositie is gebleken dat tijdens de gebruiksfase geen negatieve effecten zullen optreden. Ditzelfde geldt voor de aanlegfase, in ieder geval zolang de totale emissies van de mobiele werktuigen niet boven de 2.150kg NOx uitkomt en er niet meer dan 10 vervoersbewegingen per etmaal zijn. Zolang aan deze voorwaarde wordt voldaan, is geen vergunningverlening Wet natuurbescherming nodig. Indien de inzet van de mobiele werktuigen in de aanlegfase meer bedraagt dan 2.150 kg NOx is wel een vergunning nodig. Of deze vergunning verleend kan worden, is afhankelijk van de dan beschikbare ontwikkelingsruimte.

5.10.3 Conclusie

Het onderzoek toont aan dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.11 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.12 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel:
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperking. Het deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied zijn de woningtypen vrijstaand, twee aaneen en aaneengesloten (maximaal 3 aaneen) toegestaan:

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:

  • 1. de erker- en luifelregeling;
  • 2. het geval dat er in de bestaande situatie bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel gesitueerd zijn, deze mogen worden gehandhaafd.

Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximale oppervlakte is gerelateerd aan de grootte van het bouwvlak (maximaal 25% en 120 m2) Bovendien is er een ruime regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.

Voor de geplande woningen geldt de standaardmaat van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte).

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvrager is door de gemeente Veenendaal een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt tevens dat het verhaal van de kosten is verzekerd. Voor het kleine deel dat is gelegen binnen de gemeente Rhenen wordt geen exploitatieovereenkomst aangegaan. Voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan zullen de leges conform de legesverordening in rekening worden gebracht. Wel wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Participatie

Het bebouwingsplan is voor belanghebbenden en - stellenden gepresenteerd op een bijeenkomst op 5 september 2017. Tijdens deze bijeenkomst zijn onder andere kritische vragen gesteld ten aanzien van de invulling van de parkeer behoefte. In de huidige situatie op de Grootveldlaan en Heetveldlaan wordt de rijbaan gedeeltelijk gebruikt als parkeerruimte. Na doortrekking van deze wegen is dat voor een gedeelte niet meer mogelijk. Gesteld kan worden dat voor het nieuwe plangebied een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning wordt gehanteerd. terwijl voor de bestaande situatie een norm van 1,4 is gehanteerd. De nieuw toe te voegen woningen en inrichting van het openbaar gebied zullen om die reden geen extra parkeerdruk op de bestaande weggedeelten leggen en mogelijk zelfs voor verlichting zorgen.

Ook is gevraagd geen doorsteek te maken tussen het plangebied en het ten zuiden daarvan gelegen gebied in de gemeente Rhenen. Dit vanwege de vrees voor sluipverkeer. De beoogde doorsteek betreft echter een voetpad, dat bedoeld is voor een "ommetje" is de buurt. Van sluipverkeer zal daarom geen sprake zijn.

Door bewoners van de westelijk gelegen Engelse Werklaan is gevraagd om de aan hun tuinen grenzende geprojecteerde woningen te draaien waardoor een tuin-tuin begrenzing ontstaat. De aldus gevraagde wijziging tast de ontworpen structuur aan waardoor situaties gaan ontstaan dat woningen met de voorzijde naar zijgevels van aangrenzende woningen zijn gericht. De ontwikkelaar heeft naar aanleiding van de inloopavond en de opmerkingen van bewoners een gesprek en mailverkeer gehad met de eigenaren van Engelse werklaan 13 t/m 19.

In het gesprek dat op 10 november 2017 heeft plaatsgevonden hebben partijen de ontwikkelingslocatie besproken. De bewoners willen graag meedenken over een gepaste oplossing over de dichtstbijzijnde woning. Diverse mogelijkheden zijn besproken en daarvan zijn de bewoners de voor- en nadelen aan het afwegen. Er is afgesproken dat partijen in gesprek blijven en elkaar op de hoogte houden van de bevindingen en de (bestemmingsplan) procedures.

8.2 Vooroverleg

Op grond van de Bro dient vooraafgaande aan de ter inzage legging van een ontwerp-bestemmingsplan vooroverleg plaatste vinden met Rijk, Provincie en Waterschap. Zowel door Provincie als Rijk is door middel van circulaires te kennen gegeven dat dergelijk overleg voor dit soort plannen niet nodig is. Met het waterschap is ambtelijk overleg gevoerd over de watertoets.

8.3 Ontwerp ter inzage legging

PM