1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft het voornemen de bedrijfswoning en de naastgelegen bedrijfsschuur van de voormalige kwekerij aan de Vissersweg 44 te Elst om te zetten naar burgerwoningen. De beoogde woonfunctie is beter passend in de omgeving dan de bedrijfsfunctie, aangezien er voornamelijk woningen in de omgeving aanwezig zijn. Het voornemen gaat gepaard met het opwaarderen van het perceel door verharding weg te nemen en het een en ander landschappelijk in te passen met inachtneming van de openheid aan de achterzijde van het perceel.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)'. Het plangebied is immers voor een deel voorzien van de bestemming 'Bedrijf', waarbinnen de beoogde woonfunctie niet is toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan ex. artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening nodig. Voor dit voornemen is een principeaanvraag bij de gemeente Rhenen gedaan. Het college van B&W heeft aangegeven medewerking te verlenen aan het verzoek. Voorliggend bestemmingsplan is een voortzetting van het verzoek en voorziet in de bestemmingswijziging, waarbij wordt toegelicht waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied, aan de Vissersweg 44 in de gemeente Rhenen, bevindt zich aan de noordwestzijde van het stedelijk gebied van Elst. Het is onderdeel van een perceel dat bekend staat onder de kadastrale gemeente Rhenen, sectie H, perceelnummer 8192. De planlocatie beslaat een oppervlakte van ca. 4.650 m².
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied, plangebied wit omcirkeld (bron: Google Earth)
Begrenzing plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingplan 'Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)'. De gemeenteraad van de gemeente Rhenen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 31 januari 2017. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
Uitsnede bestemmingsplan 'Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)' e.o., plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De oostelijke gronden van het plangebied beschikken in dit bestemmingsplan grotendeels over de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1'. Daarnaast is de bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning' en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,3 en 8 m. Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De bestemming 'Bedrijf' is gericht op het toestaan van bedrijvigheid. Door de ter plaatse geldende functieaanduiding gaat het hierbij om bedrijven met een beperkte belasting op het milieu en waarvoor een geringe richtafstand geldt. Doordat met voorliggend wordt beoogd de bedrijfswoning om te zetten naar burgerwoning en het ook het bedrijfspand in gebruik te nemen als woning is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarom heeft initiatiefnemer het voornemen het beoogde gebruik te formaliseren door het plangebied van de bestemming 'Wonen' te voorzien. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan vereist.
De westelijke gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. In deze bestemming is het onder andere toegestaan erfbeplanting, erfafscheidingen van 2,5 m hoog en bouwwerken met een hoogte van 3,0 m op te richten. Omdat dit landschappelijk niet passend is worden deze gronden meegenomen in voorliggend bestemmingsplan en voorzien van de bestemming 'Groen', waarmee deze mogelijkheden worden ingeperkt.
Naast het bestemmingsplan 'Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)' geldt voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren'. Deze is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2018. Met dit bestemmingsplan legt de gemeente Rhenen voor het gehele grondgebied haar parkeerbeleid juridisch-planologisch vast.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Bestaande situatie
In het plangebied is sinds enige tijd de kwekerij van initiatiefnemer beëindigd. Voorheen besloeg deze kwekerij de gehele hoek van de Vissersweg en Paardenkop. Met het bestemmingsplan dat in januari 2017 is vastgesteld zijn de eerste stappen gezet richting beëindiging van de kwekerij, door drie woningen in de oksel van de bocht Paardenkop-Vissersweg mogelijk te maken. Toentertijd was het voornemen de kwekerij kleinschaliger, in ieder geval tijdelijk, voort te zetten. Inmiddels is deze beëindigd.
In het plangebied bevinden zich twee gebouwen; een bedrijfswoning en een grote schuur. De bedrijfswoning is gebouwd als semi-bungalow in 1980 en heeft een eigen inrit en parkeergelegenheid op het perceel. De tuin is verzorgd ingericht met een gazon, hagen en een vijver. Er staan drie waardevolle bomen op het perceel. Het achterste gedeelte is in gebruik als weiland. Navolgend foto geeft een impressie van de voorzijde van het perceel.
Impressie voorzijde plangebied, gezien vanaf de Vissersweg (bron: Funda.nl)
De grote schuur is ook in 1980 gebouwd in de stijl van een tabaksschuur met een groot dakvlak, donkere gepotdekselde houten gevel en lage goten. Deze schuur was in gebruik als bedrijfsruimte en is omringd door verharding. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de schuur.
Impressie bedrijfsschuur
Context - Elst
Het dorp Elst ligt tussen de Utrechtse heuvelrug aan de noordzijde en de Nederrijn aan de zuidzijde van het dorp. Deze gronden waren vruchtbaar door de Nederrijn, maar lagen hoog genoeg om bescherming te bieden tegen overstromingen. Sinds de middeleeuwen loopt er aan de zuidkant van de Heuvelrug een handelsroute tussen Utrecht en Keulen. Elst was één van de dorpen die aan deze belangrijke route lag. Het dorp maakte voornamelijk groei door vanwege de tabaksteelt die vanaf het midden van de 17e eeuw tot in de 20e eeuw een belangrijke bron van inkomsten was. Er zijn veel tabaksschuren verdwenen, maar toch zijn de nog aanwezige tabaksschuren (droogschuren) met de grote dakvlakken kenmerkend voor de streek. De vroegere tabaksakkers zijn inmiddels omgevormd tot natuurgebied.
2.2 Toekomstige situatie
Doordat voorliggend plan voornamelijk gericht is op een gebruikswijziging van bestaande panden en is omvang van de fysieke ingrepen beperkt. Desondanks worden de woningen, om aansluiting te zoeken bij omliggende woningen en het achterliggende open landschap, zorgvuldig landschappelijk ingepast.
Met de omvorming van de bedrijfsschuur naar een woning biedt dit de mogelijkheid om het nu versteende terrein met groen in te richten. Dit is meer passend in de omgeving en sluit beter aan bij het straatbeeld. De bedrijfswoning is in de huidige situatie met een verzorgde voortuin en open achtergebied al passend in zijn omgeving. Beide woningen krijgen, net als in de huidige situatie, een eigen aansluiting op de Vissersweg. Op de navolgende afbeelding is een impressie van de indeling van de woonpercelen te zien.
Inrichting plangebied (bron: Buro SRO)
Bij de uitwerking van het plan wordt een groen karakter geborgd en de openheid aan de achterzijde van het plangebied behouden. De openheid wordt geborgd door de geldende agrarische bestemming naar de bestemming 'Groen' te wijzigen en vast te leggen dat er geen bebouwing opgericht kan worden, geen opgaande beplanting kan worden toegevoegd en geen verharding kan worden aangebracht. Als uitzondering kan er één solitaire boom worden geplant. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de mogelijke toekomstige inrichting van het achterterrein.
Impressie mogelijke inrichting achterterrein
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen landelijke impact heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie die de Rijksoverheid heeft met betrekking tot ruimte voor klimaatadaptatie en een goede fysieke leefomgeving, door de percelen een groen karakter te geven en met het bebouwingskarakter aan te sluiten op omliggende woningen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast betreft het een transformatie en is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 woningen. Bij onderhavig plan worden een bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning en wordt er een tweede woning toegevoegd. Daardoor wordt dit plan niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien en hoeven de treden van de ladder niet doorlopen te worden. Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de ontwikkeling aangetoond te worden.
Behoefte
Het voorliggende initiatief voorziet in de toevoeging van een woning. Uit
toelichting paragraaf 3.3.2 blijkt dat er in de gemeente Rhenen behoefte is aan vrijstaande koopwoningen. Het plan voorziet daarmee in een behoefte.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de ladder voor duurzame verstedelijking en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt deels binnen het stedelijk gebied en de rode contour. Stedelijke ontwikkelingen, zoals wonen, zijn hierdoor passend op deze locatie. Omdat het gaat om een transformatie van bedrijf naar wonen, kan daarnaast worden gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien gaat het plan gepaard met een zorgvuldige landschappelijke inpassing en verduurzaming van het bedrijfspand dat getransformeerd wordt naar woning. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de ambitie een duurzame provincie te zijn. Het initiatief is in lijn met de algemene ambities van de omgevingsvisie.
Om verder inzichtelijk te maken of voorliggend plan voldoet aan het beleid van de provincie Utrecht is het plan getoetst aan de kaartlagen van de kaart behorende bij de omgevingsvisie. De relevante kaartlagen worden hieronder behandeld.
CHS - Archeologie
Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van de aanduiding 'CHS - Archeologie'. Het beleid van de provincie richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem. De focus voor archeologie ligt op drie gebieden: de Romeinse Limes, de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad (Wijk bij Duurstede). De limes staat voor het verhaal van de Romeinse soldaten in hun forten, én voor het verhaal van de inheemse bevolking en de wisselwerking tussen beide groepen. Voor de Limes wordt nauw samengewerkt met andere Limesprovincies en met het Rijk. Het stuwwallenlandschap en de Utrechtse Heuvelrug kent een stapeling van cultuurhistorische kwaliteiten uit verschillende perioden, lopen van de Steentijd tot de Tweede Wereldoorlog, en wordt beschermd vanwege de variatie en rijkdom. De kwaliteiten van de cultuurhistorische structuur moeten behouden blijven en er wordt gestreefd naar een betere beleefbaarheid. In
toelichting paragraaf 3.2.2 wordt het plan getoetst aan de regelingen uit de omgevingsverordening die betrekking hebben op bescherming van de cultuurhistorische hoofdstructuur.
Landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wenst de provincie de volgende kernkwaliteiten te behouden:
- robuuste eenheid;
- reliëfbeleving;
- extreme historische gelaagdheid.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug dient aandacht te zijn voor het in stand houden van het reliëf en het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug wil de provincie in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten. Aangezien er slechts beperkte ruimtelijke ingrepen beoogd zijn worden de kernkwaliteiten van het landschap Utrechtse Heuvelrug niet negatief beïnvloed.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie inneemt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Om inzichtelijk te maken of voorliggend plan voldoet aan het beleid van de provincie Utrecht is het plan getoetst aan de relevante bepalingen van de PRV. Vanuit de verordening zijn de volgende bepalingen relevant voor het plangebied:
- Artikel 7.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur
- Artikel 7.9 Instructieregel landschap
- Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), specifiek voor het aspect archeologie. In
toelichting paragraaf 4.8 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen archeologische en cultuurhistorische waarden verloren gaan als gevolg van het voorgenomen plan.
Landschap
De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug, zoals omschreven in
toelichting paragraaf 3.2.1, komen met een kleinschalige ontwikkeling als onderhavig plan niet in het geding.
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangewezen als stedelijk gebied. Een ruimtelijk besluit voor gronden binnen dit gebied mag verstedelijking mogelijk maken. Daarbij dient het een beschrijving te bevatten waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Dit komt aan bod in
toelichting paragraaf 3.3.3.
Conclusie
Uit de raadpleging van verschillende kaarten, zoals weergegeven in de Interim Omgevingsverordening, kan worden geconcludeerd dat de beoogde gebruiks- en bestemmingswijziging niet strijdig is met de Ineterim Omgevingsverordening.
3.3 (Inter)gemeentelijk beleid
3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen
De Stedenbouwkundige Structuurvisie ‘Woningbouwlocaties tot 2020’ van de gemeente Rhenen is op 23 september 2008 vastgesteld. Doel van deze structuurvisie is dat hiermee de woningbouwopgave van de gemeente Rhenen, 650 tot 750 woningen in de periode tot 2020 (bron: Visie Wonen, Zorg en Welzijn, 2005), op basis van deze stedenbouwkundige structuurvisie moet kunnen worden gerealiseerd. Het is het toetsingsinstrument voor individuele bouwaanvragen, basis voor het opstellen van gebiedsvisies met beeldkwaliteitsplannen, en basis voor het opstellen van (herziening) bestemmingsplannen en projectbesluiten.
Het dorpskarakter van Elst wordt gekoesterd en is leidraad voor een samenhangende totaalvisie. Het betreft het behoud van de halfopen linten, de doorzichten naar het achterland en het volume van de bebouwing. Het plangebied is een bedrijfslocatie in het lint die van functie verandert, ook wel een verdichtingslocatie genoemd. De gemeente Rhenen verleent in principe medewerking aan de functieverandering van verdichtingslocaties, die een verbetering van het woon- en leefklimaat tot gevolg hebben. Voorwaarde is wel dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de in deze visie vastgestelde toetsingscriteria. Voor verdichtingslocaties in de kern Elst is een indicatief aantal van 100 woningen beschikbaar.
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is te zien dat de planlocatie binnen de gronden met de aanduiding 'Rode contour' valt. De planlocatie is wit omcirkeld. Binnen deze aanduiding worden in de structuurvisie geen verdere eisen omtrent woningbouw gesteld.
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: gemeente Rhenen)
De gewenste visie voor de stedenbouwkundige aanpak van Elst is het koesteren van het dorpskarakter. Dit betreft het behoud van de (halfopen) linten, de doorzichten naar het achterland en het volume van de bebouwing. Met voorliggend plan gaat geen bouwplan gemoeid, waardoor er geen strijdigheid ontstaat met deze ambitie. De bestaande bebouwing past daarnaast naar aard, vorm en massa in de omgeving. Dit is reeds bevestigd door de commissie ruimtelijke kwaliteit van Mooisticht. Daarbij adviseren zij om de karakteristieken van het bedrijfspand zoveel mogelijk te behouden. Dit advies wordt door de initiatiefnemer bij de verdere uitwerking in acht genomen.
3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen'
In de woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, Vier redenen voor Rhenen' worden de ambities en strategieën met de verschillende woonopgaven geformuleerd. De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. De woonvisie biedt de basis voor de prestatieafspraken en de huisvestingsverordening.
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het verhuisgedrag sterk afhangt van de economische situatie en het vertrouwen in de toekomst. Door de economische groei van nu ligt de focus sterk op de koopmarkt. Voor Elst heeft de gemeente een woningbouwprogramma van 144 nieuwe woningen tot aan 2027.
Planspecifiek
Uit het woningmarktonderzoek (2017) blijkt dat er een sterke behoefte is aan ruime koopwoningen. Door deze toe te voegen, wordt indirect in de behoefte aan kleinere woningen voorzien, doordat huishoudens uit kleine woningen doorstromen. Met de toevoeging van één vrijstaande woning wordt een beperkte bijdrage geleverd aan de behoefte aan ruime koopwoningen. De beoogde ontwikkeling is passend bij de bepalingen van de woonvisie.
3.3.3 Duurzaam Bouwen
De gemeente Rhenen heeft ambities voor duurzaam bouwen in beleid vastgesteld. Deze ambities zijn gebaseerd op het pakket GPR Gebouw, versie 3.2, waarbij voor zes verschillende modules een bepaalde score gerealiseerd kan worden. GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) Gebouw is een bepalingsmethode voor de milieuprestatie van een gebouw.
In het nieuwe pakket GPR versie 4.0 zijn 5 verschillende modules, namelijk energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Dit maakt voor de gemeentelijke ambities geen verschil. De gemeentelijke ambities zijn:
- Alle nieuwbouw(woningen) waarbij de gemeente bij de ontwikkeling betrokken is laten voldoen aan het GPR-gebouw ambitieniveau met een gemiddelde van minimaal een 7. Voor het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6. Dit geldt uiteraard ook voor de eigen gemeentelijke gebouwen.
- Per bouwproject wordt het ambitieniveau opnieuw bekeken. In veel gevallen kan en zal een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
- Als gebouwd wordt op grond in eigendom van de gemeente kan in ieder geval een hoger ambitieniveau worden vastgesteld.
Planspecifiek
Omdat het bij voorliggend plan gaat om een functiewijziging van een bedrijfswoning en een schuur is er geen sprake van nieuwbouw. Vanuit het Bouwbesluit gelden dan ook geen eisen omtrent milieuprestatie. Desondanks beoogt initiatiefnemer de schuur te verduurzamen door isolatieglas te plaatsen. Daarnaast overweegt hij ook PV-panelen te installeren.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Onderhavig plan is mogelijk aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in D 11.2. Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Onderstaande punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:
- De beoogde woonfunctie heeft een kleiner milieueffect dan de huidige bedrijfsfunctie.
- Het bebouwd oppervlak neemt niet toe.
- Aangezien de huidige schuur wordt verduurzaamd ten behoeve van de woonfunctie nemen de milieugevolgen af.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, stikstof en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met onderhavig plan vindt een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats (bedrijf naar wonen), waardoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. Om hierin te voorzien is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, 33848, d.d. 20 november 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Uit het onderzoek zijn, afgezien ter plaatse van boring 16, geen sterke verontreiniging naar voren gekomen. Ter plaatse van boring 16 is mogelijk sprake van een ernstige bodemverontreining met OCB die is ontstaan voor 1983, waardoor er geen sprake is van een nieuw geval van bodemverontreiniging. Daarnaast is op deze locatie in de bovengrond asbesthoudend materiaal aangetroffen. Op basis van de huidige gegevens is mogelijk sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Om inzichtelijk te maken of de bodemverontreiniging belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Grondslag, 33848, d.d. 10 maart 2021, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2). In het nader onderzoek zijn de sterke verhogingen aan OCB en asbest niet reproduceerbaar gebleken. De onderzoeksresultaten vormen derhalve geen belemmeringen voor het beoogde gebruik. Wel dient bij toekomstige grondwerkzaamheden ter plaatse van zowel het zuidoostelijke als het centrale deel van het terrein rekening te worden gehouden met de lichte tot matige verontreinigingen met OCB. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond niet her te gebruiken op de locatie, maar af te voeren en te vervangen voor grond die voldoet aan de kwaliteit wonen.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van het aspect bodem.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Doordat er met voorliggend plan de realisatie van een woning wordt beoogd, dient beschouwd te worden of de geluidsbronnen uit de Wet geluidhinder belemmeringen vormen voor de planontwikkeling.
Wegverkeerslawaai
De voorgenomen ontwikkeling betreft onder andere het toevoegen van een woning. Een woning wordt als een geluidsgevoelig object gezien. Omdat het plangebied zich echter niet binnen de onderzoekszone van een onderzoeksplichtige weg bevindt kan akoestisch onderzoek naar wegverkeer achterwege blijven.
Spoorweglawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, waardoor onderzoek niet aan de orde is.
Industrielawaai
Er liggen geen geluidgezoneerde industrieterreinen in de omgeving van het plangebied. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmeringen voor voorliggend plan. Wel is geluid van bedrijven van belang in het kader van milieuzonering. Dit komt aan bod in
toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar in het kader van de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de woningen is een goed woon- en leefklimaat te verwachten.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit 5 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het realiseren van een woning in een bestaande schuur. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Desondanks is in het kader van een goede ruimtelijke ordening, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van het RIVM), gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 µg/m³ voor PM2,5 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide NO2. De specifieke concentraties over 2018 bedragen respectievelijk 11,8 µg/m³ PM2,5, 19 µg/m³ PM10 en 14,8 µg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.5 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Spuitzones
Bij de teelt van gewassen moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Daar vallen dus ook achtertuinen bij woningen onder. In december 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:3018) geoordeeld dat afwijken van de richtafstand van 50 meter alleen mogelijk is op grond van locatiegericht onderzoek.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de toevoeging van een tweede woning. Hiermee wordt de bedrijfsbestemming uit het plangebied verwijderd, wat een planologische verbetering voor de naastgelegen percelen oplevert. Wel dient aangetoond te worden dat er ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat heerst in het kader van milieuzonering.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, enkele bedrijven en agrarische gronden. Het dichtstbijzijnde bedrijf bevindt zich 190 m ten westen van het plangebied. Omdat ter plaatse maximaal bedrijven van milieucategorie 2 zijn toegestaan, waarvoor een richtafstand van 30 m geldt, vormt dit geen belemmering voor voorliggend plan.
Spuitzone
Ten westen van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. De gronden direct ten westen van de woningen worden van de bestemming 'Groen' voorzien, waardoor hier geen agrarische activiteiten zijn toegestaan. Wel behouden de gronden ten westen hiervan, gelegen in het bestemmingsplan 'Vissersweg 42-44 te Elst (Ut.)', de bestemming 'Agrarisch'. De afstand tot de nieuwe woning vanaf deze gronden bedraagt ca. 43 m. Daarmee wordt niet voldaan aan de vuistregel van 50 m. Echter worden boomgaarden binnen 50 m van woningen op de betreffende gronden uitgesloten. Daarentegen worden overige teeltvormen waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet uitgesloten. Daarbij gaat over vollegrondsteelten, als sierteelt of gewasteelt. Bij bomenteelt wordt, in tegenstelling tot vollegrondsteelt, zijwaarts en op grotere hoogte gespoten, waardoor er in sterkere mate drift van gewasbeschermingsmiddelen optreedt. De spuittechniek van vollegrondsteelt is neerwaarts en op kleinere afstand tot de bodem. Vollegrondsteelt veroorzaakt door de neerwaartse spuittechniek over het algemeen minder drift van gewasbeschermingsmiddelen, waarmee het minder hinder en gevaar voor gevoelige functies met zich meebrengt. Daarnaast is de windrichting (gebruikelijk zuidwest in Nederland) niet richting de woningen en gaat het slechts om een klein stukje grond waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden. De afstand van ca. 43 m tot de nieuwe woning kan dan ook als acceptabel worden gezien.
Voorts bevinden zich ten zuidwesten van de woningen gronden die van de bestemming 'Agrarisch' voorzien zijn. Er dient beschouwd te worden of hier teeltvormen zijn toegestaan waarbij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden.
In het ter plaatse van de agrarische gronden geldende bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Rhenen' wordt geregeld dat er geen boomgaarden waarbij chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt mogen worden aangelegd binnen een afstand van 50 m tot onder andere (bedrijfs)woningen. Daarnaast wordt het verbouwen van sierteeltgewassen of tuinbouwzaden, andere teeltvormen waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Rhenen' geschaard onder 'intensieve kwekerij'. Omdat op de betreffende locatie deze aanduiding niet aanwezig is, zijn deze teeltvormen niet toegestaan. Voorts blijkt uit de data van Boer&Bunder dat de gronden al meerdere jaren als grasland in gebruik zijn, waardoor het onwaarschijnlijk is dat gebruik ten behoeve van teelt van gewassen binnen onafzienbare tijd voorzien is. Er kan geconcludeerd worden dat door de afwezigheid van gewassen en het feit dat teeltvormen waarbij gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse niet toegestaan zijn, er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van milieuzonering.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
Ca. 650 m ten zuiden van het plangebied is een buisleiding van Gasunie aanwezig. Deze afstand is zodanig dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de buisleiding valt. Verder zijn er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen of transportroutes aanwezig.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van externe veiligheid.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Omdat de bedrijfsschuur enkele aanpassingen behoeft om het geschikt te maken als woning is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, BE/2020/783/r
, d.d. 6 november 2020, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Navolgend zijn de conclusies hiervan opgenomen.
Soortenbescherming
De planlocatie heeft mogelijk een functie voor huismussen en vleermuizen. Tijdens de inwendige verbouwing dient verstoring dan ook voorkomen te worden. Dit is bij de geplande verbouwing het geval; er zijn geen ingrepen aan de gevel of het dak voorzien. Er worden vanuit het Bouwbesluit immers geen aanvullende eisen aan een verbouwing ten behoeve van een functiewijziging gesteld. Bij een bestaand gebouw wordt het rechtens verkregen niveau voor de meeste aspecten, waaronder de energieprestatie, als uitgangspunt genomen. Het pand beschikt in de huidige situatie over isolatie die geschikt is voor de beoogde woonfunctie: het dak is voorzien van geïsoleerde dakplaten en ook de spouwmuur is geïsoleerd. De twee openslaande deuren aan de zij- en achtergevel worden van glas voorzien, maar verder blijft de schuur ongewijzigd. De mogelijke functie voor huismussen en vleermuizen blijft daarmee in stand.
Als er in de toekomst toch werkzaamheden uitgevoerd worden die mogelijk tot verstoring van huismussen en vleermuizen kunnen leiden, dient alvorens de werkzaamheden aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
Voorts is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
Binnen de beoogde ontwikkeling zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Een meldingsplicht in het kader van de Wnb is niet van toepassing.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits vervolgstappen in acht worden genomen, niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, kolonisatie door rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
4.8 Cultureel erfgoed
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Archeologie
De gronden van het plangebied zijn aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent dat bij bouwactiviteiten groter dan 100 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm archeologische onderzoek uitgevoerd moet worden. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart hebben de gronden van het plangebied een 'hoge archeologische verwachting'. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. Op onderstaande afbeelding staat een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart weergegeven.
Archeologische beleidskaart Rhenen, plangebied zwart omkaderd (bron: Geoloket ODRU)
Met voorliggend plan zijn geen bodemingrepen gemoeid. De voorgeschreven oppervlakte en diepte zullen dan ook niet overschreden worden. Archeologisch onderzoek is niet aan de orde.
Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. De locatie betreft een bedrijfsperceel waar geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Er zijn tevens geen historisch waardevolle bomen in het plangebied aanwezig.
4.9 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.9.1 Generiek beleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan “een berg mooi water” van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
- bescherming van de volksgezondheid;
- een goede leef- en werkomgeving;
- bescherming van het milieu.
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:
- het afvalwater op te vangen en te vervoeren;
- het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen;
- het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast.
Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat. Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:
- water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening;
- het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zonodig bergen en pas in laatste instantie;
- afvoeren;
- zelfregulerende robuuste watersystemen;
- optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik);
- altijd goed en veilig drinkwater;
- efficiënt en effectief (her)gebruik van water.
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en lange termijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel Samen werken een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt het Hoogheemraadschap samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven.
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert. Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
4.9.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van de watertoets en de Handreiking watertoets HDSR dienen de verschillende wateraspecten in een ruimtelijk plan aan bod te komen. Navolgend worden deze aspecten behandeld.
Watercompensatie
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden schrijft voor dat bij een toename van 1.000 m² aan verharding er 10% aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 1.970 m² en is deels verhard. Met de realisatie van de omzetting van de bedrijfsschuur naar burgerwoning gaat geen toename aan verharding gemoeid, waardoor compenserende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Er wordt voldaan aan het 'stand-still beginsel'.
Oppervlaktewater
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.
Grondwater
Het waterschap adviseert om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Voorliggend plan heeft geen effect op het grondwater, doordat het niet gepaard gaat met graafwerkzaamheden. Daarnaast geldt er in het plangebied geen peilbesluit.
Waterafvoer
De hemelwaterafvoer zal afgekoppeld worden van het gemeentelijk riool en zoveel mogelijk vastgehouden in het plangebied. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. De vuilwaterafvoer wordt aangesloten op het gemeentelijk riool.
Conclusie
Met voorliggend plan worden geen waterbelangen geschaad; het plan is uitvoerbaar in het kader van het aspect water.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het feitelijk toevoegen van een woning en het stopzetten van een kwekerij. Er wordt beoogd beide woningen van een eigen aansluiting op de Vissersweg te voorzien. De verkeersgeneratie van de toekomstige situatie staat weergegeven in navolgende tabel.
Inrichting | aansluiting CROW | norm (rest bebouwde kom, weinig stedelijk) | aantal | totaal |
vrijstaande woning | koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 2 | 16,4 |
totaal | | | | 16,4 |
Uitgaande van een kwekerij met een bvo van 350 m² (bvo bedrijfsschuur) komt de verkeersgeneratie van de huidige situatie uit op het volgende.
Inrichting | aansluiting CROW | norm (rest bebouwde kom, weinig stedelijk) | aantal | totaal |
vrijstaande woning | koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 1 | 8,2 |
kwekerij | bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief | 4,8 | 3,5 (100 m² bvo) | 16,8 |
| | | | 25 |
Gezien de verkeersgeneratie in de huidige situatie 25 voertuigbewegingen is en in de toekomstige situatie 16,4 bedraagt, is er sprake van een afname van 8,6 verkeersbewegingen. Het plan heeft daarmee een positieve invloed op de verkeerssituatie en is daarom uitvoerbaar in het kader van het aspect verkeer.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Parkeerbeleidsplan gemeente Rhenen
Het doel van het parkeerbeleidsplan is een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van het centrumgebied en de woonwijken in de gemeente. Daarnaast wordt een levendige en aantrekkelijke binnenstad beoogd, die bereikbaar is voor zowel auto- als fietsverkeer en een goede concurrentiepositie kent.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt beoogd een bedrijfswoning en een bedrijfsschuur om te zetten naar burgerwoningen. Met deze gebruikswijziging gaat ook een wijziging van het aantal vereiste parkeerplaatsen gepaard. Op basis van de parkeernormen uit de nota 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' van de gemeente Rhenen is navolgende tabel tot stand gekomen.
Inrichting | aansluiting nota | norm | aantal | totaal |
vrijstaande woning | woning duur | 2,1 | 2 | 4,2 |
totaal | | | | 4,2 |
Er zijn daarmee in het plangebied in totaal 4,2 parkeerplaatsen vereist, wat neerkomt op 2,1 parkeerplaatsen per woning. Gezien de lengte van beide opritten kan dit aantal parkeerplaatsen hier gemakkelijk gerealiseerd worden. Het plan voldoet daarmee aan de normen die voortkomen uit de Beleidsnota parkeernormen van de gemeente Rhenen.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 3 de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelsgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De gronden achter de woningen, het zogenoemde achterterrein, dienen vrij de blijven van gebouwen, verhardingen en opgaande beplanting. Omdat de bestemming 'Wonen' dit vergunningsvrij mogelijk zou maken, is er voor gekozen de bestemming 'Groen' te hanteren. Tevens is dit zekergesteld door een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de bestemming 'Wonen', waarin is bepaald dat ook de gronden in de bestemming 'Groen' worden ingericht conform de daaraan gekoppelde landschappelijke inpassing. Hiermee in lijn zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, gazons, onverharde voetpaden en water. Tevens mogen er omheiningen van beperkte hoogte, namelijk 1,2 m, aangelegd worden. Deze kunnen ten dienste van bijvoorbeeld een dierenweide fungeren.
Artikel 4 Wonen
De bestemming 'Wonen' betreft de woningen en bijbehorende gronden. Binnen deze bestemming mogen woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De bouwvlakken en goot- en bouwhoogte zijn afgestemd op de in de omgeving toegestane hoogtes. De bouwvlakken zijn daarbij voorzien van de bouwaanduiding 'vrijstaand', wat regelt dat woningen slechts in vrijstaande vorm mogen worden gebouwd.
Het gebruik van de woningen en bijbehorende gronden is slechts toegestaan als binnen een jaar de gronden in het plangebied zijn ingericht conform het bij de regels behorende inpassingsplan.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd op het achtererf, zoals gedefinieerd in de Wabo. Door deze definitie wordt geen gebruik gemaakt van de aanduiding 'erf' om het erf waarop gebouwd mag worden aan te duiden. De regeling betreffende de bijbehorende bouwwerken is in lijn met de 'Beleidsregels Omgevingsvergunning 2010' van de gemeente Rhenen. Dit betekent onder andere dat maximaal 25 % van de bij de woning behorende kadastrale percelen mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken met een maximum van 150 m². In afwijking van de Beleidsregels Omgevingsvergunning 2010 mag, net als in het geldende bestemmingsplan, de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3,3 m bedragen, de bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Binnen de bestemming is het verder mogelijk een beroep en/of bedrijf aan huis uit te oefenen. De omvang van deze activiteiten mag niet meer bedragen dan 25 m. In afwijking daarop kan tot 50 % van de oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, hierbij moet dan wel worden voorzien in extra parkeerplaatsen zoals weergegeven in de opgenomen tabel. Verder mag er geen detailhandel worden uitgeoefend en dient in ieder geval de bewoner van de woning het beroep- en/of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Een bijzonder bedrijf aan huis is het voeren van een Bed & Breakfast. Hiervoor is een specifieke regeling gemaakt, waarbij in een woning maximaal vijf kamers mogen worden gebruikt met een maximum van 10 slaapplaatsen. De woning dient wel overwegend haar woonfunctie te behouden (geen pension) en er mag geen sprake zijn van een nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en op de parkeerdruk.
Tenslotte is specifiek in de bestemming opgenomen dat er een zwembad bij de woningen is toegestaan. Per woning is één zwembad toegestaan en deze dient achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning te worden gebouwd. Verder dient het zwembad minimaal 3,0 m afstand te houden tot de zijdelingse perceelsgrens en mag het niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld uitsteken.
Een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om inwoning mogelijk te maken. Tevens is het via een afwijking mogelijk om voor een beroep- en bedrijf aan huis bedrijven te vestigen uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die gelijkgesteld kunnen worden met bedrijven uit categorie 1. Tot slot is ook mantelzorg via een afwijking mogelijk in bijbehorende bouwwerken bij woningen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Voor de gebieden buiten de terreinen van archeologische waarden geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Er is geen onderzoek noodzakelijk voor plangebieden die kleiner zijn dan 100 m² of bouwaanvragen betreffen waarbinnen de bodem tot maximaal 0,3 m onder maaiveld wordt geroerd.
Voor wat betreft de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze vergunning is niet vereist in het geval het plangebied niet groter is dan 100 m² of de bodem tot maximaal 0,3 m onder maaiveld wordt geroerd.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op afwijkende maatvoeringen en onderkeldering.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 10 Parkeren
In dit artikel is een bepaling opgenomen die verplicht dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden. Hierin wordt verwezen naar de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van 14 april 2011 of de gewijzigde versie daarvan.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente sluit ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. Gemeentelijke plankosten en eventuele planschade is daarmee gedekt.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
De omwonenden zijn op de hoogte gebracht van het plan. Hierbij zijn geen bezwaren kenbaar gemaakt.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan aan de relevante vooroverlegpartners, waaronder Gasunie, HDSR, Veiligheidsregio Utrecht en de provincie Utrecht, toegezonden. Gasunie en HDSR geven aan geen opmerkingen te hebben. De Veiligheidsregio Utrecht maakt enkele bouwkundige opmerkingen. Dit heeft geen gevolgen voor voorliggend bestemmingsplan. De provincie geeft aan dat het plan aan de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht, die vanaf 1 april van kracht is, getoetst moet worden. Om aan dit verzoek te voldoen is deze toetsing toegevoegd aan
toelichting paragraaf 3.2.2.
7.3 Verslag zienswijzen
Vanaf 22 juli 2021 heeft het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.