Artikel 33              Algemene wijzigingsregels

1.       Wijzigingsbevoegdheid archeologie

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:

a.        de dubbelbestemming 'WaardeArcheologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

                                                               i.      op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

                                                             ii.      wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;

b.       de dubbelbestemming 'WaardeArcheologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 

2.       Wijzigingsbevoegdheid landgoederen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een landgoed, met dien verstande dat:

a.        van de wijzigingsbevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt alvorens is aangetoond dat in de omgeving gelegen grondgebonden agrarische bedrijven vruchteloos in de gelegenheid zijn gesteld om de gronden te verwerven;

b.       uit een inrichtings- en beheerplan moet blijken dat:

                                                               i.      een kwalitatief hoogwaardige invulling wordt gegeven aan de architectuur van het hoofdgebouw en de inrichting van omliggende terreinen in hun ruimtelijke samenhang;

                                                             ii.      de ontwikkeling van het landgoed bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering voor de omgeving;

                                                           iii.      de omvang van te realiseren bebouwing is afgestemd op de ontwikkelingskosten van het landgoed;

c.        het landgoed geen aantasting vormt voor de bedrijfsuitoefening van in de omgeving gelegen agrarische bedrijven;

d.       voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;

e.        de totale omvang van de nieuwe natuur minimaal 10 ha dient te bedragen, met dien verstande dat:

                                                               i.      dit bij voorkeur een aaneengesloten gebied dient te betreffen;

                                                             ii.      het gebied openbaar toegankelijk dient te zijn;

                                                           iii.      voor zover het gronden betreft binnen de Ecologische Hoofdstructuur, deze niet meetellen bij de bepaling van de minimaal benodigde omvang;

                                                           iv.      met een minimale omvang van 5 ha kan worden volstaan, indien de nieuwe bebouwing wordt gesitueerd op een voormalig agrarisch bouwvlak, waarbij tevens sprake is van de sloop van alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een minimum van 1.000 m² van de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt;

f.         bebouwing niet is toegestaan voor zover betreft gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur;

g.        wijziging niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden.

 

<<<         Terug naar de inhoudsopgave

<             art. 32    Algemene afwijkingsregels

>             art. 34    Algemene procedureregels