Artikel 32 Algemene afwijkingsregels
Bij een
omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale
veiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden,
worden afgeweken van:
1.
de in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
2.
de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen
ten behoeve van het beloop
of het profiel van wegen of
de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid
en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
3.
de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen
en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
4.
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze
bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief
antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch, met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
5.
de bestemmingsregels en toestaan dat openbare
nutsgebouwtjes, wachthuisjes
ten behoeve van het openbaar
vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk
te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
a.
de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan
60 m³;
b.
de bouwhoogte niet meer bedraagt
dan 4 m;
6.
het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van bijgebouwen bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw
wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
a.
het bewoning betreft in het kader van mantelzorg, hetgeen te dient worden
aangetoond aan de hand van een CIZ-indicatie;
b.
de oppervlakte van het bijgebouw niet meer mag bedragen
dan 80 m²;
c.
van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden
gedaan;
d.
indien de noodzaak
van mantelzorg is vervallen
gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning.
7.
het bepaalde ten aanzien van de bestemmingsregels bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een tijdelijke
woonunit wordt geplaatst en gebruikt, met dien verstande dat:
a.
het bewoning betreft in het kader van mantelzorg, hetgeen te dient worden
aangetoond aan de hand van een CIZ-indicatie;
b.
de oppervlakte van de tijdelijke woonunit niet meer mag
bedragen dan 80 m²;
c.
de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit niet meer mag
bedragen dan 4 m;
d.
de afstand van de tijdelijke woonunit tot aangrenzende percelen dient minimaal 2 m te bedragen;
e.
de maximale afstand
van de tijdelijke woonunit
tot het hoofdgebouw bedraagt
niet meer dan 15 m;
f.
van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden
gedaan;
g.
indien de noodzaak
van mantelzorg is vervallen
gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning;
h.
bij de toepassing
van de bevoegdheid tot vergunningverlening
dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, water en archeologie,
in acht te worden genomen.
<<< Terug naar de inhoudsopgave
< art. 31 Algemene aanduidingsregels
> art. 33 Algemene wijzigingsregels