Artikel 25              Waarde – Landgoed

1.       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a.        instandhouding en versterking van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, welke met name bestaan uit:

                                                               i.      de paden-, lanen en groenstructuur;

                                                             ii.      cultuurhistorische waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,

                                                           iii.      waterpartijen, en

                                                           iv.      bijzondere landschappelijke elementen, en

b.       bos- en landbouw.

 

2.       Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in artikel 25, lid 1 bedoelde gronden uitsluitend toegestaan:

a.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen en informatie- en aanwijsborden, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;

b.       bestaande bebouwing waarvan de oppervlakte, goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.

 

3.       Afwijken van de bouwregels

a.        Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25, lid 2, sub a met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels onder de voorwaarde dat door middel van een bedrijfs- of beheerplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de bouwwerken op grond van de overige bouwregels passen binnen de cultuurhistorische waarden van het landgoed als bedoeld in artikel 25, lid 1.

b.       Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25, lid 2, sub a ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het beheer van het landgoed, zoals schuilgelegenheden/veldschuren en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in artikel 25, lid 1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor het bouwen gelden de volgende regels:

                                                               i.      per landgoed mag één gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;

                                                             ii.      de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

                                                           iii.      de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

4.       Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25, lid 1 ten behoeve van het gebruiken van gronden voor een natuurkampeerterrein, mits:

a.        het landgoed ten minste 25 ha bedraagt;

b.       het natuurkampeerterrein ten hoogste 1 ha bedraagt;

c.        het aantal standplaatsen niet meer dan 25 bedraagt;

d.       centrale voorzieningen worden ingepast in bestaande bebouwing;

e.        is of wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende beplanting;

f.         de in artikel 25, lid 1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

5.       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Het bepaalde in artikel 35 is van toepassing.

 

6.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat het landhuis en de andere gebouwen op het landgoed, op de gronden zoals bedoeld in artikel 25, lid 1, kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, een kantoor, recreatie, kleinschalige horeca, zoals een theehuis of kleinschalige conferentieaccommodatie, mits:

a.        door middel van een bedrijfsplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de functie waarvoor wijziging wordt gevraagd, in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van het landgoed en daardoor de cultuurhistorische waarden van het landgoed als bedoeld in artikel 25, lid 1;

b.       daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend ongunstiger gevolgen ontstaan voor de omgeving, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw;

c.        geen onevenredige grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw, en voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

d.       wijziging niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden.

 

<<<         Terug naar de inhoudsopgave

<             art. 24    WaardeCultuurhistorie

>             art. 26    WaterstaatWaterberging