Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Franseweg/Sportweg te Elst
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.BPFransewegElst-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Op de hoek van de Franseweg en de Sportweg te Elst in de gemeente Rhenen is een perceel agrarische grond gelegen dat in de huidige situatie in gebruik is als paardenweide. Initiatiefnemer heeft als wens hier in totaal vijf woningen bestaande uit één vrijstaande woning en vier twee-onder-één-kap woningen met toegangsweg tot de woningen te ontwikkelen. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Kern Elst 2012'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan ex. artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt op de hoek van de Franseweg en Sportweg in de gemeente Rhenen, aan de noordzijde van het stedelijk gebied van Elst. Het betreft een onbebouwd agrarisch perceel dat kadastraal bekend staat onder de kadastrale gemeente Rhenen, sectie H, perceelnummer 5070. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 4.390 m². Het gebied beschikt verder niet over een adres.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de ligging en de begrenzing van het plangebied:   
 
Globale ligging plangebied, plangebied rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing plangebied rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingplan 'Kern Elst 2012'. De gemeenteraad van de gemeente Rhenen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 6 maart 2018 vastgesteld.
 
Op navolgende afbeelding wordt een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' getoond.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
De gronden waar de beoogde ontwikkeling is voorzien hebben de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan. Voorts geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
 
Tevens geldt voor de gronden van het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren', vastgesteld door de raad van de gemeente Rhenen op  6 maart 2018. Met dit parapluplan is het parkeerbeleid van de gemeente Rhenen juridisch-planologisch vastgelegd.
 
Het realiseren van één vrijstaande woning en vier twee-onder-één-kapwoningen is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Binnen de geldende bestemming 'Agrarisch' is het immers niet toegestaan burgerwoningen te realiseren. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van deze 5 woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
In de huidige situatie is het plangebied bestemd als agrarische grond. De gronden worden gebruikt als paardenweide met intensieve begrazing. Het perceel ligt op de hoek van de Franseweg en Sportweg, waarmee het zich bevindt aan de noordzijde van het stedelijk gebied van Elst. Aan de oost-, west- en zuidzijde van het plangebied is woningbouw aanwezig. Aan de noordzijde bevindt zich agrarisch gebied waar het buitengebied van de gemeente Rhenen begint. 400 meter ten noorden van het plangebied is bebossing van de Utrechtse Heuvelrug gelegen.
 
Op navolgende afbeelding staat de huidige situatie van het plangebied weergegeven:
 
Bestaande situatie van het plangebied (bron: Google Maps)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om vier twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande woning met een toegangsweg op het perceel te realiseren. De twee-onder-één-kapwoningen worden gesitueerd aan de Franseweg en beschikken over percelen van tussen de 400 en 500 m2. De vrijstaande woning wordt aangesloten op de Sportweg en krijgt een perceel van 1290 m2. Daarnaast is in het noordelijke deel van het plangebied ruimte voor water en groen. Hier wordt ten behoeve van de wateropvang een wadi gerealiseerd.
 
De volgende afbeelding toont een impressie van de beoogde situatie:
 
Toekomstige situatie (bron: De Vries en Verburg)
 
Stedenbouw
Voor de planlocatie is in de bijlagen een stedenbouwkundig advies opgenomen (november 2018, ir. J. Galjaard, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). In het stedenbouwkundig advies zijn vier verschillende modellen opgenomen met elk haar eigen kwaliteiten. Het navolgende model is een combinatie van twee modellen en heeft vanuit de kenmerken van de omgeving de voorkeur.  
 
Model stedenbouw (bron: ir. J. Galjaard, stedenbouwkundige)
 
Bij de keuze voor vier woningen aan de Franseweg gaat de voorkeur uit naar twee dubbele woonhuizen (twee-onder-één-kapwoningen), zodat er ruimte voor zijtuinen overblijft. Dit is van belang voor de doorzichten naar achteren.
 
Vanwege de toegang tot de sportvoorzieningen langs de Sportweg is het goed dat er gebruik gemaakt wordt van een insteekstraat. Dit is een relatief veilige oplossing wanneer het korte tijd druk is op de Sportweg, bijvoorbeeld tijdens sportwedstrijden.
 
Door de twee modellen te combineren is er sprake van een goede oplossing die stedenbouwkundig goed inpasbaar is en waarbij de verkeersveiligheid voorop staat.
   
Beeldkwaliteit
De ontwikkeling, bestaande uit vier twee-onder-één-kapwoningen en één vrijstaande woning is passend binnen het lint van de Franseweg-Sportweg. Volgens de Welstandsnota van de gemeente Rhenen (2013) is het plangebied gelegen binnen het deelgebied van de linten, waarbij tevens wordt ingegaan op kleinschalige projecten. Er zal worden voldaan aan de gestelde criteria. Gelet op de bouwmogelijkheden uit dit bestemmingsplan zal er geen 'wandvorming' ontstaan langs de Franseweg en Sportweg. De nieuwe woningen sluiten qua maat en schaal aan op de omgeving. 
 
Duurzaamheid
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het voorliggende initiatief. Daarnaast schrijft de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
De nieuwe woningen zullen duurzaam ontwikkeld worden en voldoen aan de BENG-eisen. Tevens worden de woningen gasloos uitgevoerd. Er wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen en installatie, zoals PV-panelen of warmtepompen, om te voldoen aan de duurzaamheidsambities.
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier
prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan heeft een raakvlak met titel 2.13 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van het Barro. De gronden vallen onder de 'Romeinse Limes'. De kernkwaliteit van de Romeinse Limes is de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.
Bij de verordening worden in ieder geval regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die de kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, aantasten. Met onderhavig plan worden de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes niet aangetast en bestaat geen strijdigheid met het Barro.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 woningen. Bij onderhavig plan worden 5 woningen ontwikkeld waardoor dit plan niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling gezien wordt. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De provincie kiest er in algemene zin voor om de algemene ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen door middel van binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkelingen. Daarbij is aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, waterveiligheid, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit van belang.
 
Een groot gedeelte van het plangebied ligt in het stedelijk gebied. Binnen het stedelijk gebied wil de provincie Utrecht ruimte geven voor kleinschalige uitbreiding om de lokale vitaliteit of ruimtelijke kwaliteit te vergroten. Daarnaast ligt het plangebied in de kernrandzone. Ook hier is nieuwe verstedelijking onder voorwaarden toegestaan. Er kan dan ook gesteld worden dat de ontwikkeling ter plaatse van het plangebied, waarbij vijf woningen worden gerealiseerd, passend is op deze locatie.
 
Daarnaast wordt er met het voorliggende plan rekening gehouden met klimaatadaptatie en duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen aardgasloos uitgevoerd worden en worden voorzien van duurzame materialen, goede isolatie en duurzame installaties. In het noordelijke gedeelte van het plangebied wordt een wadi aangelegd voor de opvang van regenwater.
 
De planlocatie ligt in archeologisch waardevolle zone. Het beleid van de provincie richt zich op het duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem. In toelichting paragraaf 4.9 wordt uitgebreid ingegaan op het aspect archeologie.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Onderstaand worden de relevante artikelen van de Interim Omgevingsvisie provincie Utrecht behandeld:
 
Op kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' staat aangegeven dat het plangebied binnen de 'CHS - archeologische waardevolle zone' ligt. Artikel 7.7 stelt dat er rekening gehouden dient te worden met de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. In toelichting paragraaf 4.9 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Daarnaast is in het voorliggende bestemmingsplan voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
 
Kaart 18 'Wonen, werken en recreëren kaart 1' geeft aan dat dat het plangebied in de kernrandzone ligt en dat uitbreiding van woningbouw en bedrijventerreinen onder voorwaarde mogelijk is. In artikel 9.8 wordt gesteld dat verstedelijking onder voorwaarden toegestaan is. Daarbij dient de ruimtelijke kwaliteit verbeterd te worden. Met het voorliggende plan worden de beoogde woningen goed ingepast. Er wordt aangesloten op de woningen in de omgeving en er wordt rekening gehouden met de overgang naar het achtergelegen (agrarisch) landschap.
 
Daarnaast geeft artikel 9.13 aan dat uitbreiding van woningbouw onder voorwaarden mogelijk is. De woningbouw moet passen in het door de gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw. Gelet op het beperkte aantal woningen die gerealiseerd worden en de grote behoefte in de regio en gemeente kan gesteld worden dat de ontwikkeling passend is. Daarnaast sluit de woningbouw aan op het stedelijk gebied en leidt het niet tot extra bodemdaling.
 
De planlocatie ligt volgens kaart 19 'Wonen, werken en recreëren kaart 2' in het stedelijk gebied. Artikel 9.15 stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking en voor woningbouw. Er kan gesteld worden dat een kleinschalige ontwikkeling van vijf nieuwe woningen ter plaatse van het plangebied toegestaan is volgens de Interim Omgevingsvisie provincie Utrecht.
 
Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de regels van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
 
3.3 (Inter)gemeentelijk beleid
3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen
De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen.
 
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is te zien dat de planlocatie binnen de gronden met de aanduiding 'Rode contour' valt. De planlocatie is aangegeven met de zwarte cirkel. Bij deze aanduiding worden binnen de structuurvisie geen verdere eisen omtrent woningbouw gesteld.
 
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: gemeente Rhenen)
 
3.3.2 Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen'
In de woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, Vier redenen voor Rhenen' worden de ambities en strategieën met de verschillende woonopgaven geformuleerd. De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. De woonvisie biedt de basis voor de prestatieafspraken en de huisvestingsverordening.
 
Planspecifiek
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het verhuisgedrag sterk afhangt van de economische situatie en het vertrouwen in de toekomst. Door de economische groei van nu ligt de focus sterk op de koopmarkt. Voor Elst heeft de gemeente een woningbouwprogramma van 144 nieuwe woningen tot aan 2027. Uit het woningmarktonderzoek (2017) blijkt dat er een sterke behoefte is aan ruime koopwoningen. Met de ontwikkeling van één vrijstaande woning en twee twee-onder-één-kapwoningen (totaal vijf woningen) wordt er bijgedragen aan de behoefte aan ruime koopwoningen. De beoogde ontwikkeling is passend bij de bepalingen van de woonvisie.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 ([D 11.2] de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat immers vijf woningen. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Dit is nader weeggeven in de Aanmeldnotitie (15 februari 2021, Buro SRO, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met onderhavig plan vindt een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats (agrarisch naar wonen), waardoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. Om hierin te voorzien is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (8 oktober 2019, Grondslag BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
Er zijn binnen een deel van het plangebied in de bovengrondlicht verhoogde gehalten met lood en PAK aangetoond, in de overige bovengrond en in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. Er zijn daarmee geen aanwijzingen die wijzen op het voorkomen van een bodemverontreiniging met sterk verhoogde gehalten of waar een sanering voor nodig zou zijn. De onderzoeksresultaten vormen ons inziens daarom geen milieuhygiënische belemmering voor de voorziene herontwikkeling van de locatie. De afgifte van de omgevingsvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf.
 
Indien grond uit de boven- en onderlaag (tot 1 m-mv) van de bodem vrijkomt en wordt afgevoerd van de locatie, komt deze grond in aanmerking voor hergebruik. De grond is indicatief getoetst als altijd toepasbaar.
 
Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of-depot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig (doorgaans incl. PFAS) conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of-depot. De gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, waardoor in sommige gevallen hergebruik mogelijk is zonder aanvullend onderzoek.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
    
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Ondanks dat de beoogde ontwikkeling niet binnen een geluidszone van een 50 km/h weg of hoger ligt, dient er aangetoond te worden dat er sprake is van een goed ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat. Om dit te garanderen is een akoestisch onderzoek (31 oktober 2019, Adviesburo van der Boom, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) uitgevoerd naar de direct omliggende wegen als de Franseweg, Sportweg, Schoolweg en Verbindingsweg.
 
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt ten hoogste 60 dB zonder aftrek. Alle woningen hebben een geluidluwe achtergevel en een geluidluwe buitenruimte aan de achterzijde. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van in totaal vijf woningen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich woningen, bedrijven, sportclubs en horeca. De omgeving van het plangebied kan dan ook aangeduid worden als gemengd gebied, waardoor de richtafstanden met één stap verminderd kunnen worden. Om te bepalen of de woningen van invloed zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de woningen, zijn de aanwezige bedrijven in het omliggende gebied in beeld gebracht. In onderstaande tabel worden de dichtstbijzijnde bedrijven met de afstand tot de woningen genoemd.
 
Adres
Bedrijf
Milieucategorie
SIB-2008
Richtafstand in gemengd gebied (m)
Afstand tot de woningen (m)
Sportweg 7
Rijvereniging
De plantage
3.1
931
30
175
Sportweg 15
Tennisvereniging Musketiers
3.1
931
30
211
Sportweg 9
Voetbalvereniging 'Oranje-Wit'
3.1
931
30
175
Verbindingsweg 13Aannemersbedrijf3.141, 42, 433040
Sportweg 1Redproc B.V.16202, 64923 1021
Franseweg 87Het Wapen Van Elst156110110
 
Zoals in bovenstaande tabel staat aangegeven voldoet de ontwikkeling van de vijf woningen, voor de omliggende bedrijven en (sport)verenigingen, ruim voldoende aan de richtafstanden. Aan de Sportweg 1 is volgens het geldende bestemmingsplan een aannemersbedrijf toegestaan. Echter staat er op dit adres geen aannemersbedrijf ingeschreven. Daarom is specifiek onderzoek op dit onderdeel op dit moment niet mogelijk. Wel staat op het adres het bedrijf Redproc B.V. ingeschreven. Binnen het bedrijf vinden de volgende activiteiten plaats:
  • SBI-code 6202: Advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie
  • SBI-code 64923: Participatiemaatschappijen
Bij dergelijke activiteiten geldt een milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m. Het bedrijf bevindt zich op een afstand van ca. 21 m tot de woningen waarmee gesteld kan worden dat het bedrijf Redproc B.V. geen belemmeringen veroorzaakt voor de ontwikkeling. 
 
Mocht zich in de toekomst weer een aannemersbedrijf (milieucategorie 3.1) gaan vestigen op het bedrijfsperceel van de Sportweg 1, dan geldt een andere richtafstand. Bij een aannemersbedrijf met werkplaats groter dan 1.000 m² hoort een milieucategorie 3.1. Het bestemmingsvlak op het betreffende perceel heeft een oppervlakte van ca. 1.250 m². In een gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 m. Met een afstand van 21 m tussen de nieuwe woning en het bedrijfsperceel wordt niet voldaan aan de gestelde richtafstand.
 
Voor de bedrijfsbestemming aan de Sportweg 1 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (9 december 2019, Adviesbureau van der Boom, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Het onderzoek betreft de akoestische situatie van de inrichting in relatie tot de nieuwe woningen. Met het onderzoek is vastgesteld of bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd en of het bedrijf door de bouw van de nieuwe woningen wordt beperkt in haar bedrijfsvoering en welke reductiemogelijkheden er eventueel bestaan om aan de eisen te voldoen.
 
Op navolgende afbeelding worden de afstanden van de omliggende woningen tot het bedrijfsperceel aan de Sportweg 1 weergegeven.
 
Afstanden tussen de woningen en het bedrijfsperceel Sportweg 1 (bron: Buro SRO)
 
Ten zuidwesten van het bedrijfsperceel is op een afstand van ca. 21,6 m aan de Franseweg 74 een burgerwoning aanwezig. De nieuwe woning wordt op dezelfde afstand (21,6 m) tot het bedrijfsperceel gepositioneerd, waarmee er een vergelijkbare planologische situatie ontstaat. Tevens wordt de nieuwe woning aan de westzijde voorzien van extra geluidwerende maatregelen in de gevel. Geluidwerende maatregelen in de vorm van een geluidscherm is stedenbouwkundig en landschappelijk niet wenselijk. De buiten- en leefruimten van de woning bevindt zich voornamelijk aan de oostkant van de woning. Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de nieuwe woningen beschikt over een goed woon- en leefklimaat.
 
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief wat betreft milieuzonering van bedrijven en inrichtingen uitvoerbaar is.
 
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit 5 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. 
 
Planspecifiek
De realisatie van 5 woningen kan aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van het RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de Atlas blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarden van 25 µg/m³ voor PM2,5 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide NO2. De specifieke waarden zijn 11,1 µg/m³ PM2,5, 18,2 µg/m³ PM10 en 16,2 µg/m³ NO2.
      
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Op navolgende afbeelding staat een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid weergegeven:
 
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook het vervoer van gevaarlijke stoffen via het spoor of door buisleidingen is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde.
 
Wel is ten westen van het plangebied op circa 550 m (provinciale weg N416) een transportroute gevaarlijke stoffen gelegen. De bijbehorende risicoafstand (plaatsgebonden risico) betreft 0 m. Daarmee valt het plangebied ruim buiten de risicocontour. Doordat de afstand tussen het plangebied en beide risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeft niet de hoogte van het groepsrisico in beeld gebracht te worden, maar enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Door de afstand tot de transportroute van 550 m hebben de personen in het plangebied voldoende mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen bij een incident op de N416.
 
Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt geen deel uit van een wettelijk beschermd natuurgebied. Op ca. 300 m bevindt zich het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Er vinden geen werkzaamheden plaats binnen het NNN, waardoor er geen sprake is van aantasting van de waarden en kenmerken van het NNN. 
 
Gebiedsbescherming
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is ca. 575 m ten zuiden van het plangebied. In toelichting paragraaf 4.8 is aandacht voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van het voorgenomen plan. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden te groot is waardoor er geen sprake kan zijn van negatieve effecten.
 
Soortenbescherming
In de huidige situatie wordt het plangebied intensief gebruikt als paardenweide en voor begrazing. De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'agrarisch'. In het meest noordelijke gedeelte van het plangebied is een kleine vervallen schuur aanwezig. In de schuur zijn geen sporen (bijv. braakballen) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een steenuil. Steenuilen zijn honkvaste dieren wat inhoud dat ze in een bepaald territorium verblijven. Tevens is de schuur dusdanig klein van omvang en zijn er veel openingen met veel doortocht waardoor er weinig beschutting is. Door de afwezigheid van sporen van de steenuil en de beperkte beschutting kan geconcludeerd worden dat de vervallen schuur in het plangebied geen verblijfplaats van de steenuil is en weinig betekenis heeft voor beschermde flora en fauna.
 
De omvang van de schuur is dusdanig klein dat het geen betekenis heeft voor beschermde flora en fauna. 
 
Buitenkant vervallen schuur
Binnenkant vervallen schuur
 
Verder zijn er geen houtopstanden aanwezig in het plangebied waardoor hiervoor geen melding- of vergunningplicht geldt. De beoogde ontwikkeling en werkzaamheden zullen niet leiden tot aantasting van de beschermde natuur. Wel moet ten aller tijden rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht.
 
Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling en ecologisch onderzoek is niet nodig.
 
4.8 Stikstofdepositie
Omdat het voorliggende bestemmingsplan vijf woningen mogelijk maakt en stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden daarmee toe kan nemen, dienen de effecten op Natura 2000-gebieden beschouwd te worden. Hiervoor kan het rekenprogramma AERIUS worden gebruikt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State stelt in haar uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 van 29 mei 2019 in rechtsoverweging 39.3 dat AERIUS Calculator (nog steeds) kan worden gebruikt voor het bepalen van de stikstofdepositie, mits de bron(nen) zich niet op korte afstand tot Natura 2000-gebieden bevinden, waarbij 50 m als een korte afstand wordt gezien. In het onderhavige geval is de afstand tot Natura 2000-gebieden voldoende om AERIUS Calculator te kunnen gebruiken. Als uit AERIUS Calculator volgt de toename aan stikstofdepositie gelijk is aan 0,00 mol/ha/j, dan kan worden geconcludeerd dat het plan geen significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. 
 
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is ten behoeve van de Wet natuurbescherming een AERIUS-berekening uitgevoerd (25 januari 2021, Buro SRO, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). De berekening is voor zowel de gebruiks- als de bouwfase uitgevoerd. In beide gevallen geldt dat de rekenresultaten voor de Natura 2000-gebieden niet hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
 
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000 gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Archeologie
De gronden van het plangebied zijn aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit betekent dat bij bouwactiviteiten groter dan 100 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm archeologische onderzoek uitgevoerd moet worden. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart hebben de gronden van het plangebied een 'hoge archeologische verwachting'. De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om vast te stellen of er sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden. Op onderstaande afbeelding staat een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart weergegeven.
 
Gemeentelijke archeologische beleidskaart, gemeente Utrechtse Heuvelrug, plangebied wit omkaderd
 
Onderhavig initiatief omvat bouwactiviteiten groter dan 100 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Derhalve is door Transect een Archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (29 november 2019, Transect, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Uit dit onderzoek zijn de volgende conclusies en resultaten naar voren gekomen.
 
Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op de hoge mate van intactheid van de bodemopbouw, het aantreffen van een oude akkerlaag en de aanwezigheid van archeologische indicatoren in alle boringen. De aangetroffen indicatoren bestaan uit fragmenten handgevormd aardewerk (uit de periode Neolithicum – IJzertijd), houtskool en aardewerk uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Op basis van de aangetroffen indicatoren is de kans aanwezig dat eventuele resten in het plangebied aanwezig zijn die samenhangen met een voormalige nederzetting of landgebruik uit het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen. Binnen 150-200 m ten zuidoosten van het plangebied zijn in het verleden ook eerder waarnemingen uit de periode IJzertijd – Middeleeuwen gedaan. Andere complextypen, en resten uit andere perioden zijn echter op voorhand verder niet uit te sluiten.
   
De hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 30 cm -Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. Een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend veldonderzoek wordt geadviseerd.
 
Het vervolgonderzoek is in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven is door Transect uitgevoerd (10 maart 2020, Transect, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Dit onderzoek heeft de volgende resultaten en conclusies opgeleverd.
 
Op basis van het proefsleuvenonderzoek is geconcludeerd dat in het onderzoeksgebied sprake is van behoudenswaardige archeologische restanten c.q. een behoudenswaardige vindplaats uit de Bronstijd/IJzertijd. Het betreffen enkele mogelijke crematiekuilen met in ieder geval in één kuil delen van een urn en crematieresten. Nader onderzoek dient de exacte aard en ouderdom van de kuilen uit te wijzen: ze zijn voor toekomstig onderzoek met plastic bedekt en herbegraven. De crematiekuilen zijn niet gecoupeerd. De aangetroffen resten uit de Nieuwe tijd zijn niet als behoudenswaardig aangemerkt. Met het proefsleuvenonderzoek is de archeologische verwachting bevestigd.
 
De aangetroffen archeologische resten zijn op de criteria fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit beoordeeld. Op basis van de onderstaande tabel is op het niveau voor de Bronstijd/IJzertijd sprake is van een archeologisch behoudenswaardig niveau.
 
Waardestelling (bron: Transect)
 
In de omgeving van het plangebied zijn nog geen prehistorische crematiekuilen bekend. Wel is op circa 50 m ten zuiden een vondstlaag met sporen uit de IJzertijd bekend. Hier kwamen ook resten uit het Neolithicum en de Romeinse tijd voor. Volgens Spanjaard (2015) zou sprake zijn van een nederzetting uit de IJzertijd net ten zuiden of in het plangebied. In het plangebied zijn echter geen resten van een nederzetting, maar wel een aantal mogelijke crematiekuilen aangetroffen. De crematiekuilen zouden kunnen behoren bij een grafveld uit de IJzertijd, die aan de rand lag van een nederzetting. Nader onderzoek dient echter de precieze aard en ouderdom van de sporen uit te wijzen.
 
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek en de waardering is sprake van een behoudenswaardig archeologisch niveau binnen het onderzochte bodemtraject. Aan de hand van dit onderzoek wordt geadviseerd om een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren indien ontgravingen plaatsvinden die dieper 20-35 cm-Mv. Een dergelijk onderzoek zal in de vorm van een veiligstellende opgraving voorafgaand aan de bouw plaatsvinden.
 
Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. De locatie betreft een perceel agrarische grond waar geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Er zijn tevens geen waardevolle bomen in het plangebied aanwezig.
 
4.10 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in bestemmingsplannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de paragraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
Ten aanzien van de waterhuishouding is het geldende beleid van de verschillende overheden leidend. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 vastgesteld en heeft in samenwerking met haar waterpartners het Waterhuishoudingsplan opgesteld.
 
Beleidskader
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Het landelijk waterbeleid is beschreven in het Nationaal Waterplan, de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw' (WB21) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Op regionaal niveau is het waterbeleid beschreven in het Waterbeheersplan (Waterschap Vallei en Veluwe). De Kaderrichtlijn Water (KRW) is het Europees waterbeleid.
 
De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal (WB21) en Europees (KRW) beleid zijn:
  • meer ruimte voor water;
  • voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd;
  • standstill situatie: géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit.
Dit heeft geresulteerd in de twee drietrapsstrategieën voor:
  • Waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren;
  • Waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
 
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
 
Waterbeleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid vastgesteld in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan “een berg mooi water” van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
  • bescherming van de volksgezondheid;
  • een goede leef- en werkomgeving;
  • bescherming van het milieu.
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:
  • het afvalwater op te vangen en te vervoeren;
  • het afvloeiend hemelwater op te vangen en te bergen;
  • het nemen van maatregelen als er sprake is van structurele grondwateroverlast.
Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.
 
Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:
  • water is mede bepalend voor de ruimtelijke ordening;
  • het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water vasthouden, zonodig bergen en pas in laatste instantie;
  • afvoeren;
  • zelfregulerende robuuste watersystemen;
  • optimale functieverweving van oppervlaktewateren (zoals recreatief medegebruik);
  • altijd goed en veilig drinkwater;
  • efficiënt en effectief (her)gebruik van water.
Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug (provincie Utrecht)
De provincie Utrecht heeft in 2015 de 'Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug' vastgesteld. De actualisatie is een achtergronddocument behorende bij het convenant 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug' die in 2009 ondertekend is. Om tot overeenstemming over het afkoppelen van schoon water van de riolering op de Utrechtse Heuvelrug te komen, is destijds een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers van de provincie, Vitens, de waterschappen en een aantal gemeenten. Het planvormingsproces met deze partijen heeft geleid tot een afgestemd afkoppelbeleid.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied waar de woningen worden ontwikkeld 4.575 m² groot en is er 115 m² aan verharding aanwezig. Na het ontwikkelen van de in totaal 5 woningen, de wegen en parkeerplaatsen bedraagt het verhard oppervlak 2.395 m² wat betekent dat de toename van het verhard oppervlak 2.180 m² bedraagt.
 
Op basis van de eisen van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden dient hiervoor circa 327 m² wateroppervlak gerealiseerd te worden ter compensatie. Op basis van de eisen vanuit de gemeente Rhenen dient 60 mm water vastgehouden te worden. Doordat het realiseren van openwater niet mogelijk is wordt op alternatieve wijze waterberging gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de bergingseisen van de gemeente wat resulteert in een bergingsbehoefte van 131 m³.
 
In de huidige situatie wordt hemelwater oppervlakkig geborgen in de noordwest hoek van het plangebied. Dit afstromende hemelwater is deels afkomstig vanaf de Sportweg en voor een groot deel afkomstig van de Franseweg/Verbindingsweg. Het water vanaf de Franseweg/Verbindingsweg stroomt van zuid naar noord door het plangebied. Het hemelwater stroomt oppervlakkig over maaiveld door de overbelasting van het bestaande stelsel en het bestaande stelsel benedenstrooms.
 
Het plangebied wordt verhoogt en om te voorkomen dat bij de ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied het hemelwater op een andere locatie tot overlast gaat leiden, wordt aan de oostzijde van het plangebied een IT-streng aangelegd.
 
Aan de noordzijde van het plangebied wordt een wadi gerealiseerd met een berging van circa 400 m³. Daarnaast wordt onder de rijbaan centraal door het plangebied een IT-buis aangelegd die zorgt voor berging en afvoer richting de IT-streng aan de oostzijde. Langs de Franseweg wordt een molgoot met kolken gerealiseerd. Deze kolken worden aangesloten op het toekomstig hemelwaterriool in de Franseweg. Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plan, langs de Franseweg, een instroomput aangebracht die afvoert richting de wadi aan de noordwestzijde.
 
Door het verhogen van de zuidzijde van het plangebied ten behoeve van de realisatie van de woningen neemt de bergingscapaciteit van deze oppervlakkige waterberging af. Echter wordt door het verlagen van de groenzone ten behoeve van de wadi weer extra waterberging gerealiseerd. De extra beschikbare waterberging voor afstromend water vanaf de Franseweg/Verbindingsweg bedraagt 26 m³, exclusief de benodigde waterberging voor de toename van verharding.
 
Met de realisatie wordt aangesloten op de voorkeursvolgorde voor infiltratie volgens de 'Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug'. Oppervlakkige infiltratie is goed te onderhouden. Daarnaast het hemelwater langzaam geïnfiltreerd in de bodem.
 
Het vuilwater wordt gescheiden van het hemelwater ingezameld en afgevoerd op het vuilwaterstelsel in de Franseweg en de Sportweg. Hierbij worden geen uitloogbare materialen gebruikt.  
 
De aanlegpeilen van de woningen en de openbare verharding binnen het plangebied worden afgestemd op de bestaande woningen, straatpeilen en maaiveldhoogten. Hierdoor wijzigt de huidige oppervlakkige waterafvoer, maar hiervoor worden aanvullende maatregelen getroffen zodat dit niet leidt tot wateroverlast. Het grondwater zit voldoende diep, circa 10,0 m-mv, waardoor hiermee geen rekening gehouden hoeft te worden met de aanlegpeilen.
 
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
 
Het plan ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat de ontwikkelingen van het plan van invloed zullen zijn op de veiligheid van een waterkering.
 
In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor de parkeernormering en verkeersgeneratie wordt door de gemeente Rhenen in de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011), aansluiting gezocht bij de CROW-publicatie 381. Deze publicatie is recentelijk herzien. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' de recente kencijfers voor de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Verkeer
Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk'. In onderstaande tabel is te zien dat de totale verkeersgeneratie voor onderhavig plan 41,4 voertuigen per etmaal bedraagt.
 
Type woning
Aansluiting CROW-publicatie 381
Aantal woningen
Verkeersgeneratie (CROW)
Totale verkeersgeneratie
Twee-onder-één-kapwoning
Koop, huis, twee-onder-één-kap
4
8,2
32,8
Vrijstaande woning
Koop, huis, vrijstaand
1
8,6
8,6
Totaal
 
5
 
41,4
 
Uitgaand van een spitsaandeel van 12% zal de theoretische toename 6 ritten in het spitsuur. Dit is het totaal van autoritten van en naar de woningen in het spitsuur. De bestaande infrastructuur beschikt over voldoende capaciteit om deze toename te kunnen verwerken.
 
Tussen de twee-onder-een-kap woningen en de vrijstaande woning komt een pad om de achterzijde van de woningen te ontsluiten. Het pad tussen de woningen wordt ingericht als gezamenlijk erf van de bewoners. De breedte van dit pad is vastgesteld op 6,0 m zodat de parkeerplaatsen op eigen terrein goed bereikbaar zijn voor de bewoners. Het pad sluit aan op de Sportweg. Deze aansluiting wordt vormgegeven als een inritconstructie waarbij alleen aan de zijde van de Sportweg inritblokken worden toegepast. Met deze inrichting wordt de voorrangssituatie voor gebruikers van de Sportweg en het pad duidelijk gemaakt.
  
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeervraag zijn de normen uit het parkeerbeleidsplan d.d. 21 november 2008 van de gemeente Rhenen geraadpleegd. De woningen bevinden zich buiten het centrumgebied. De vrijstaande woning valt onder de categorie 'woning duur' en de twee-onder-één-kap woningen vallen onder de categorie 'woning midden'.
 
Functie
Categorie
Aantal woningen
Parkeernorm
Totaal aantal parkeerplaatsen
Twee-onder-één-kapwoning
Woning midden
4
1,8 - 1,9
7,2 - 7,6
Vrijstaande woning
Woning duur
1
2,0 - 2,2
2,0 - 2,2
Totaal
   
9,2 - 9,8
 
Het totaal te realiseren parkeerplaatsen ligt tussen de 9,2 en 9,8. Op iedere kavel worden 2 parkeerplaatsen voor de bewoners gerealiseerd. Deze vakken tellen, conform CROW-norm, voor 0,8 plaats mee in de balans.
 
Van de parkeervraag van 10 vakken worden op deze wijze theoretisch al 8 stuks op eigen terrein gerealiseerd. De overige vakken worden in openbaar gebied gerealiseerd. Dit gebeurt voor de woningen in de vorm van langsparkeren ter plaatse van de Franseweg.
 
Daarnaast wordt een parkeerstrook aangelegd langs de wadi in de vorm van grastegels. Deze parkeerstrook met 3 parkeerplaatsen dient tijdelijk als incidentele parkeerplaats voor bezoekers van woningen. Bij de herinrichting van de Sportweg kan deze situatie vervolgens definitief gemaakt worden.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 3 de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Artikelsgewijze toelichting
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor onder andere plantsoenen, gazons, beplantingen, voetpaden en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi' is een wadi toegestaan. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor deze wadi gerealiseerd moet worden.
 
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsverkeer' zijn bestemd voor wegen met een functie voor de ontsluiting van de aangelegen gronden. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen,  water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
  
Artikel 5 Wonen
De bestemming wonen betreft alle woonbebouwing. Binnen de bestemming vallen zelfstandige woningen, die specifiek zijn aangeduid als vrijstaand, half-vrijstaand, aaneengebouwd of gestapeld.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem is, gelijk aan het geldende bestemmingsplan, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
   
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op afwijkende maatvoeringen en onderkeldering.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van strijdig gebruik.
   
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
   
Artikel 11 algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een bepaling opgenomen die verplicht dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden. Hierin wordt verwezen naar de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van 14 april 2011 of de gewijzigde versie daarvan.
 
Artikel 12 Parkeren
In dit artikel is een bepaling opgenomen die verplicht dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden. Hierin wordt verwezen naar de Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds van 14 april 2011 of de gewijzigde versie daarvan.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 14 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin ook een regeling over eventuele planschade is opgenomen.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
De directe omwonenden zijn geïnformeerd over de beoogde plannen. Op enkele opmerkingen wat betreft privacy, de huidige tekeningen en de verkaveling na zijn er geen bezwaren voor het initiatief. Met de omwonenden zijn afspraken gemaakt om in een vervolgoverleg meer uitgebreide tekeningen te tonen. Tevens is een afspraak gemaakt om een erfreconstructie op te zetten.
 
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar vooroverlegpartners.
Reacties zijn ontvangen van Provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. De opmerkingen zien hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
 
1. Provincie Utrecht (mail d.d. 29 juni 2021)
Provincie Utrecht heeft enkele opmerkingen achtergelaten:
  • Het nieuwe provinciale beleid dient in het bestemmingsplan verwerkt te worden.
  • Op het gebied van landschappelijke inpassing en verstedelijking is het plan aanvaardbaar.
  • De conclusie van het archeologische proefsleuvenonderzoek dient onderbouwd te worden.
  • In de waterparagraaf dient een verwijzing naar de 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug 2015' opgenomen te worden.
De opmerkingen van de provincie Utrecht geven aanleiding tot aanpassingen in de paragrafen 3.2 'Provinciaal beleid', 4.9 'Archeologie en cultuurhistorie' en 4.10 'Waterhuishouding'. In deze paragrafen zijn de bovenstaande opmerkingen verwerkt.
 
2. Veiligheidsregio Utrecht (brief d.d. 17 mei 2021)
Veiligheidsregio Utrecht stelt dat er in de directe nabijheid van de planlocatie geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plan geeft geen aanleiding tot het adviseren van nadere maatregelen. Wel is er geadviseerd over de bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Dit advies is echter van belang voor de verdere uitwerking en detaillering van het plan.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
 
3. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (mail d.d. 1 juni 2021)
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijlanden geeft aan dat er voldoende rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige belangen en stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan.
Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
7.3 Verslag zienswijzen
In de periode van 15 juli 2021 tot en met woensdag 25 augustus 2021 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Een ieder had tijdens deze periode de gelegenheid een zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken. Er zijn 9 zienswijzen ingediend, waarvan 8 identiek. Alle zienswijzen zijn in de zienswijzennota verwerkt en voorzien van een reactie (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9). De zienswijzen geven geen aanleiding om wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan aan te brengen.