Plan: | Beekweide-plus |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0339.BPBeekweideplus-ow03 |
Het beleid van de provincie ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie is naast de Structuurvisie 2005 -2015 verder uitgewerkt in de Cultuurnota 2009-2012, Cultuur is Kracht en de cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht, Tastbare Tijd. Algemeen is het beleid van de provincie gericht op het borgen van bestaande kwaliteiten en het behouden van waardevolle elementen. Met de Nota Belvédère als bron van inspiratie wordt door de provincie gestimuleerd om cultuurhistorie en belevingskwaliteit als vertrekpunt te laten dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De Cultuurhistorische Atlas vormt een verdere aanvulling op het cultuurbeleid van de Provincie. In de Cultuurhistorische Atlas zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het erfgoed beleid. Daarnaast geeft de Atlas per gebied aanbevelingen die bedoeld zijn om richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Renswoude maakt deel uit van het plangebied 'Gelderse Vallei". Belangrijkste opgave in dit gebied bestaat uit het leveren van een cultuurhistorische inbreng bij de Reconstructie waaronder de verstedelijkingsopgave. Het verduidelijken en herkenbaar maken van oude structuren is een specifieke opgave, vooral bij elementen als de Slaperdijk en de Grebbelinie (zie afbeelding 19).
Afbeelding 19: uitsnede uit de cultuurhistorische waardenkaart,
bron: provincie Utrecht
Sinds de invoering van de Wamz ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. In mei 2010 is door de gemeenten Renswoude en Woudenberg een gezamenlijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. De archeologische verwachtingskaart biedt inzicht in de bestaande en verwachte archeologische waarden (zie afbeelding 20).
Op de verwachtingskaart is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van de Depressies en Beekdalen binnen het dekzandlandschap van de Gelderse Vallei. Voor beekdalen en depressies in het lage dekzandlandschap geldt dat de kans op aanwezigheid van archeologische (bewonings)resten zeer gering wordt geacht. De hoger gelegen delen lenen zich echter goed voor (pre)historische bewoning waardoor in dergelijke gebieden de trefkans daar het grootst is. In de natte gebieden komen voorden, (veen)bruggen, knuppelpaden en kaden voor. De natte delen van het landschap zijn eigenlijk de enige plaatsen in het dekzandlandschap war de kans op het voorkomen van goed geconserveerd materiaal (pollen en/of botanische macroresten) reëel is.
In de archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied Beekweide-plus waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden, aangeduid als een AWV3-gebied: een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Uitgangspunt voor deze gebieden is dat bodemingrepen dieper dan 0,3m -Mv dienen te worden vermeden. Indien dat niet mogelijk is, is voorafgaand aan ruimtelijke planvorming inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ingrepen groter dan 10.000m². Bij ingrepen in gebieden die kleiner zijn dan 10.000m², kan archeologisch vervolgonderzoek achterwege blijven; deze gebieden zijn vrijgegeven voor ontwikkeling.
Afbeelding 20: uitsnede uit de Archeologische beleidsadvieskaart met voorschriften ten behoeve van de Archeologische Monumenten Zorg,
bron: gemeente Renswoude
Op basis van de oppervlakte van het gebied waar ingrepen zullen plaatsvinden, is aanleiding voor nader archeologisch onderzoek. Inmiddels is opdracht verstrekt om in het gebied waar ontwikkelingen plaats zullen vinden een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren. De resultaten van dit onderzoek zullen aan dit bestemmingsplan worden toegevoegd.
In april 2007 is ten behoeve van het plan Beekweide I door Oranjewoud een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. In 2010 is in het gebied ten westen van de sportvelden (locatie Doest) aanvullend onderzoek gedaan ten behoeve van de verdere afronding van het plan Beekweide . Het plangebied van Beekweide-plus maakt deel uit van het onderzoeksgebied dat voor de bouwlocatie Beekweide I is onderzocht. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.
Doel van de onderzoeken was vast te stellen of in het plangebied sprake was van archeologische resten die door de bouwwerkzaamheden verstoord dreigen te worden en, zo ja, wat de waarde daarvan is in termen van beleving, fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Vervolgens is een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld op basis waarvan is geadviseerd over een eventueel archeologisch vervolgonderzoek. In aanvulling op het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek verricht. Hierbij is de in het bureauonderzoek verkregen informatie en de opgestelde archeologische verwachting getoetst door middel van een verkennend booronderzoek.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Renswoude ligt het plangebied vrijwel geheel in een zone waarvoor een lage verwachting geldt. Deze verwachting is voor het plangebied getoetst en nader toegespitst: in het deel waar een droogdal van de Lunterse Beek wordt verwacht, is de verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit het Mesolithicum tot het (sub)recente verleden middelhoog. Binnen de locatie Beekweide ligt een lage dekzandrug die zich vanuit het zuiden in het gebied uitstrekt. De dekzandrug valt grotendeels samen met een door sloten en houtwallen omgeven bouwlandperceel. De dekzandrug is alleen op de geomorfologische kaart en de gedetailleerde hoogtekaart herkenbaar. Op de bodemkaart is deze niet te onderscheiden op grond van een afzonderlijk bodemtype.
Afgezien van drie boringen geplaatst in het zuidwestelijke deel van het plangebied Doest, vertonen de boringen een tamelijk ongestoorde bodemopbouw. Er werden echter geen archeologische lagen of indicatoren aangetroffen. Op basis van het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat zich in het plangebied geen dekzandkopjes bevinden, maar dat zich hier eerder een laagte bevindt. Op grond hiervan is het aannemelijk dat het plangebied in het Mesolithicum, maar ook in latere perioden, niet erg geschikt was voor bewoning en gebruik. De middelhoge verwachting dient daarmee te worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van aanwijzingen voor menselijke bewoning en gebruik van de vroege prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd.
Op basis van de onderzoeksresultaten is geen aanleiding voor nader archeologisch onderzoek en zijn er vanuit het aspect archeologie geen bezwaren tegen realisatie van de bouwplannen. De gemeente heeft daarop besloten het terrein vrij te geven voor ontwikkeling.