direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Catharina Mossellaan tegenover 21
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

1.1.1 Voorgeschiedenis

In 2016 is het bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan" vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakte de realisatie van 4 woningen mogelijk aan de Catharina Mossellaan op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling van Provincie Utrecht. Destijds was de gemeenteraad van Renswoude akkoord met het plan voor vier woningen.

Tegen dit bestemmingsplan voor vier woningen is beroep ingediend. Naar aanleiding van het beroep heeft de Raad van State een gerechtelijke uitspraak gedaan op 6 december 2017. Uiteindelijk is op 30 januari 2018 een bestemmingsplan met drie woningen in plaats van vier woningen vastgesteld en onherroepelijk geworden. In de Ruimte voor Ruimte regeling van de provincie was destijds, ongeacht het aantal sloopmeters, een maximum aantal van drie woningen realiseerbaar. Het bestemmingsplan met drie woningen is als "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan" vastgesteld en vigerend.

Door een wijziging in de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het realiseren van meer dan drie woningen via de Ruimte voor Ruimte regeling nu wel mogelijk. Met de huidige gewijzigde Provinciale Ruimtelijke Verordening ligt het in lijn der verwachting dat de vorige uitspraak van Raad van State nu niet meer houdbaar is.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de vierde woning mogelijk door middel van de Ruimte voor Ruimte regeling van Provincie Utrecht. Deze vierde woning maakt het plan af, zoals eerder in 2016 was bedoeld. Voorliggend bestemmingsplan is bedoeld om een bouwvlak toe te voegen aan de Catharina Mossellaan, waar uiteindelijk een woning van maximaal 600 m3 wordt gerealiseerd met een bijgebouw van 80 m2. Om de woning te kunnen realiseren moet de initiatiefnemer minimaal 1000 m2 agrarische bebouwing slopen. Deze sloopeis is in een voorwaardelijke verplichting in de regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel is gelegen ten zuiden van de kern Renswoude. Dit perceel is kadastraal bekend als Gemeente Renswoude, Sectie G nummer 572. De afbeelding hieronder geeft het plangebied ten opzichte van de kern van Renswoude weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied ten opzichte van Renswoude

1.3 Huidige planologisch regiem

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 januari 2018.

In dit bestemmingsplan kent de locatie de enkelbestemming 'Wonen', echter ontbreekt er nog een bouwvlak. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van het bestemmingsplan dat is vastgesteld op 30 januari 2018 'Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan' vastgesteld op 30 januari 2018.

De exacte plangrenzen zijn weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Catharina Mossellaan tegenover 21' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting;
  • inclusief bijlagen bij regels en toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond op het gebied van milieu aspecten en aanwezige waarden. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de juridische plan opzet en hoofdstuk 7 geeft informatie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen aan de Catharina Mossellaan te Renswoude (zie afbeelding 3). Net ten zuiden van het dorp Renswoude, in de gelijknamige gemeente, bevindt zich het plangebied. Het betreft een agrarisch perceel dat recentelijk een woonbestemming heeft gekregen, echter kent deze woonbestemming nog geen bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0003.png"

Afbeelding 3: De cirkel geeft de locatie van het nieuw te realiseren bouwvlak weer

2.3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer heeft de wens uitgesproken om een extra bouwvlak voor een woning te realiseren. Deze wens maakt deel uit van een groter plan. Dit grotere plan is uiteengezet in het bestemmingsplan dat destijds in 2016 was vastgesteld maar is teruggedraaid. Dit plan betrof de realisatie van vier woningen aan de Catharina Mossellaan. Destijds is het bestemmingsplan doorgegaan voor de realisatie van drie woningen. Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van de mogelijkheid voor het toevoegen van de vierde woning. Omdat alle onderzoeken en inrichtingsschetsen nog steeds van toepassing en ongewijzigd zijn, betreffen de bijlages dan ook de situatie voor vier woningen zoals destijds is vanuit gegaan.

Op afbeeldingen 5 staat weergegeven hoe het plan in totaliteit eruit komt te zien. Voor het uitgebreide rapport van het Ruimtelijke Ontwerp, zie Bijlage 1 Ruimtelijke Ontwerp Catharina Mossellaan.

2.3.1 Ontwerp

Groene kamer

Het ontwerp voor de locatie kenmerkt zich door de groene omzooming van een zelfstandig in het landschap gelegen woongebied. De singelbeplanting rondom de locatie is half transparant. Zo is er vanaf de Catharina Mossellaan zicht op het woongebied en is er over de woonstraat en tussen de woningen door zicht op het erachter gelegen landschap. De houtsingel wordt niet hoog en staat op voldoende afstand van de woningen aan de Catharina Mossellaan om daar geen schaduw te geven. Het woongebied vormt een landschappelijke ‘groene kamer’ die gevuld is met vrijstaande woningen.

Positie en oriëntatie woningen

De woningen staan midden op de kavel op ruime afstand van bestaande woningen. De oriëntatie van de woningen is vooral gericht op de binnenzijde van de ‘groene kamer’. De positie van de woningen is gerelateerd aan de richtingen van de randen van de ‘groene kamer’. Zo ontstaat een informele opzet van woningen die aansluit op de informele positie van woningen in het landelijk gebied rondom Renswoude.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0004.png"

Afbeelding 4: Doorsnede over de locatie met zicht richting de Catharina Mossellaan Watergang Wandelpad 

Ontsluiting

De ontsluiting van de woningen ligt haaks op Catharina Mossellaan recht tegenover een oprit en een uitbouw zonder ramen tussen woningen aan de Catharina Mossellaan. Dit om te voorkomen dat het licht van de auto’s die bij de nieuwe woningen wegrijden over een langere periode in de woningen aan de Catharina Mossellaan schijnt. Bij de inrichting van de nieuwe ontsluiting wordt extra aandacht besteed aan snelheidsbeperkende maatregelen.

Wandelpad

Langs de watergang wordt een groene beheerzone van 5 meter breed aangelegd. In deze zone komt een wandelpad van de Catharina Mossellaan naar de toegangsweg van de boerderij aan de Kerkstraat. Dit wandelpad ligt op dezelfde plek waar vroeger een kerkpad liep. De realisatie van het wandelpad maakt het landelijk gebied ten zuiden van Renswoude toegankelijk voor de bewoners en geeft de mogelijkheid voor een nieuw ommetje aan de rand van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0005.png"

Afbeelding 5: Ontwerp woningen aan Catharina Mossellaan. Voorliggend bestemmingsplan is gericht op de woning in de rode cirkel.

Beeldkwaliteit 

Voor de woningen in de ‘groene kamer’ wordt gestreefd naar een samenhangend beeld, waarbij de landelijke uitstraling bepalend is. Zo is in de verkaveling gekozen voor een informele positie van de woningen op de kavel die is gerelateerd aan de grenzen van de ‘groene kamer’. De uitstraling van de woningen dient aan te sluiten bij dit beeld.

De woningen hebben een beperkte hoogte – een maximale gevel-/ goothoogte van 4,5 meter en een maximale nokhoogte van 10 meter – en worden afgedekt met een kap. Deze kap heeft de vorm van een zadelkap. Voor de landelijke uitstraling zijn wolfseinden toegestaan. Het bouwvolume heeft een eenduidige opbouw waarbij bijgebouwen en aanbouwen duidelijk ondergeschikt zijn aan het hoofdvolume.

De woningen kennen een zorgvuldige detaillering en stijlkenmerken van landelijke bebouwing. Voorbeelden van deze kenmerken zijn Hollandse dakpannen (antraciet grijs of oranje), een riet gedekt dak, luiken, een roedeverdeling in de vensters en overstekken. Daarnaast dient er hoofdzakelijk gebouwd te worden met natuurlijke materialen zoals hout, steen en glas. Daarnaast past bij de landelijke uitstraling het gebruik van gedekte kleuren. Een wit gekeimde gevel kan hierop een positieve uitzondering vormen.

Voor de locatie wordt niet gestreefd naar historiserend bouwen. De woningen mogen elk hun eigen uitstraling hebben, maar de landelijke stijl verbindt de woningen met elkaar.

Voor het uitgebreide rapport van het Ruimtelijke Ontwerp, zie Bijlage 1 Ruimtelijke Ontwerp Catharina Mossellaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In het voorliggende plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd binnen het huidige bestemmingsvlak. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Conclusie rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid Utrecht

3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening

Het provinciale ruimtelijke beleid is vastgelegd in de op 4 februari 2013 vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRS bevat het provinciale beleid vastgelegd. Doel van de PRV is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen in acht moeten worden genomen. De PRV heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat geldende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat géén bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.

In de PRS is aangegeven dat de Ecologische Hoofdstructuur een robuust netwerk is, gevormd door bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen de natuurgebieden. Enkele beheersgebieden maken ook onderdeel uit van de EHS. Dit zijn landbouwgebieden waar agrarisch natuurbeheer wordt ingezet om een bijdrage te leveren aan de biodiversiteit, én aan het functioneren van de EHS. De locatie aan de Catharina Mossellaan ligt niet binnen de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0006.png"

Afbeelding 6: Plangebied ten opzichte van de deelkaart Natuur in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

In de toelichting op artikel 3.4 van de PRV is vereist dat voor woningen in het landelijk gebied een maximale inhoudsmaat wordt aangegeven. In de toelichting op dit artikel lid is aangegeven dat de maximale inhoudsmaat landschappelijk goed inpasbaar moet zijn. Hierbij moet gedacht worden aan 600 tot 800 m³. In het bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan" is een maximale inhoudsmaat van 600m3 opgenomen. Voor voorliggend bestemmingsplan zal deze maximale inhoudsmaat dan ook als uitgangspunt dienen.

Artikel 3.11 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening, geconsolideerd (incl. herijking 2016, correctie 2017 en 2e partiele herziening 2018) is de Ruimte voor Ruimte regeling als volgt opgenomen:

  • 1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
  • b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5000 m2 aan bedrijfs­bebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
  • c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
  • d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

  • 2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Uit de toelichting op dit artikellid blijkt dat afwijking van de genoemde maatvoering mogelijk is als dat leidt tot meer ruimtelijke kwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • herstel van landschapselementen;
  • versterking van de cultuurhistorische hoofdstructuur (agrarisch cultuurlandschap);
  • realisering van extra natuur binnen de Groene contour;
  • oplossingen voor de wateropgave;
  • realisering van wandel- en recreatiemogelijkheden;
  • verbetering van het woonmilieu in een aangrenzende kern;
  • sanering van niet-grondgebonden veehouderij uit de nabijheid van een natuurgebied (EHS). Bijvoorbeeld agrarische bedrijven die in een extensiveringsgebied zijn gelegen.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Omdat de woningen niet tot de bebouwde kom behoren, vormen ze voor wat betreft de Wet geurhinder en veehouderij evenmin een belemmering voor het agrarische bedrijf aan de Kerkstraat 34 (zie paragraaf 5.6 Wet geurhinder en veehouderij) Het feit dat de te realiseren woning aansluit bij de bestaande bebouwing aan de rand van de kern sluit aan bij het beleid van de provincie.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om een extra woning te realiseren aan de Catharina Mossellaan. Voorliggend bestemmingsplan is vooruitlopend op het behalen van de gestelde eis van de Ruimte voor Ruimte regeling, namelijk minimaal 1000m2 te slopen agrarische bebouwing. In deze paragraaf is voorliggend plan getoetst aan de Ruimte voor Ruimte regeling in het provinciale beleid. Hierin is aangetoond dat voorgenomen ontwikkeling voorlopig nog niet past binnen provinciale kaders en daarmee binnen provinciaal beleid. Via de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in artikel 3.2.2 Voorwaardelijke verplichting bouwen Catharina Mossellaan tegenover nummer 21 van de regels van dit bestemmingsplan is een juridisch geborgd dat er aan alle voorwaarden eer er mag worden begonnen met de gewenste ontwikkeling. Tot die tijd is het niet mogelijk om de gewenste ontwikkeling, de realisatie van een extra woningbouwkavel, te realiseren.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (2005)

In het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei (LOP) stellen de gemeenten Amerongen, Barneveld, Leersum, Leusden, Maarn, Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg het landschapsbeleid op elkaar af. Het LOP is een uitwerking van het voormalige reconstructieplan en het (oude) streekplan. Voor de Gelderse Vallei zet het LOP in op het versterken van het landschappelijke raamwerk. Hiervoor worden beplantingen langs wegen aangevuld, bosgebieden versterkt en het bekensysteem verder ontwikkeld. Een verbetering van het recreatief netwerk is een kans die verder uitgewerkt wordt in het LOP. Naast de ruimte voor landgoederen en landelijk wonen wordt bijzondere aandacht besteed aan het behoud van het agrarische karakter en de versterking van streekeigen landschapselementen, zoals waterlopen en de EVZ en inpassingen van agrarische erven en ook kleinschalige natuurontwikkeling.

Het LOP zet in op de realisering van de robuuste verbinding door ook hier de landschapspatronen en de ecologische waarden te versterken in coalitie met extensieve landbouw en nieuwe (laagdynamische) functies zoals extensief landelijk wonen en extensieve (verblijfs)recreatie. Daarbij worden de beekdalen ontwikkeld en is er extra aandacht voor erfbeplantingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0007.png"

Afbeelding 7: Plangebied op visiekaart van landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied ligt in in het landschapstype 'Ontwikkelen kampenlandschap'. Dit landschap wordt gekenmerkt door rijke beekdalen en besloten dekzandruggen, en is in grote delen in schaal sterk vergroot, waarbij slechts relicten in de vorm van solitairen of onderbroken bomenrijen herinnen aan de sterke beplantingsstructuren van weleer. Omdat de ontwikkeling hoort bij het landelijke gebied dient deze overgang duidelijk te worden vormgegeven. De structuur van het landelijke gebied met ‘groene kamers’ – grasland omzoomd met houtsingels – wordt op de locatie voortgezet. De locatie vormt een nieuwe ‘groene kamer’. Om dit te bereiken wordt aan de noord- en oostzijde van de locatie de houtsingel doorgetrokken. Deze houtsingel wordt half transparant en niet te hoog. Dit sluit aan op de kenmerken van het aanwezige landschap en sluit aan op wensen van de bewoners van de woningen aan de Catharina Mossellaan. De ontsluiting van het gebied verloopt via de Catharina Mossellaan. Door het beperkte aantal woningen dat wordt toegevoegd blijven de verkeersbewegingen op de Catharina Mossellaan beperkt. In Bijlage 1 Ruimtelijke Ontwerp Catharina Mossellaan is het uitgebreide rapport te vinden waaronder een analyse naar de historie, ruimtelijke kenmerken en zijn uitgangspunten voor het ontwerp.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Bestemmingsplan Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan

De verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan" is weergegeven op afbeelding 8. In paragraaf 1.3 is het huidige planologische regiem uiteengezet. Geconcludeerd is dat het toevoegen van een extra woningbouwkavel niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, en dat daarmee een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan"

In de rode cirkel is de locatie weergegeven van de gewenste woning.

3.5.2 Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030

De Omgevingsvisie Renswoude 2018 - 2030 (vastgesteld op 3 juli 2018) heeft als doel het creëren van een strategische visie voor de langere termijn voor de hele fysieke leefomgeving van Renswoude, die antwoord geeft op de vraag: Hoe ziet Renswoude er in 2030 uit?

De komende jaren wil Renswoude samen met haar partners (onder andere het gemeentelijk woningbedrijf) maar ook zeker met haar inwoners bouwen aan een flexibele woningvoorraad waarbinnen alle doelgroepen een plekje kunnen vinden. Er zullen nieuwe koop én huurwoningen worden gebouwd, want wij streven als gemeente naar een gezonde balans tussen de koop- en de huursector. Daarnaast gaat er speciale aandacht uit naar starters en senioren, de afgelopen jaren is namelijk gebleken dat er voor deze doelgroepen onvoldoende gebouwd is. Het doel hierbij is dat onze bewoners zo lang mogelijk binnen de eigen gemeente kunnen blijven wonen. Dit vergroot namelijk het gevoel van saamhorigheid en veiligheid en versterkt de sociale cohesie. Seniorenwoningen bouwen wij in de buurt van de voor hen belangrijke voorzieningen, zodat afstanden goed overbrugbaar blijven. Waar nodig voorzien wij ook in woonvormen voor senioren waarin wonen en zorg (kunnen) worden gecombineerd. Het hogere doel hierbij is altijd om een gezonde mix te laten ontstaan van alle doelgroepen in dezelfde woonomgeving.

Ook dit komt weer ten goede aan de saamhorigheid en veiligheid en het voorkomt eenzaamheid: men moet elkaar kunnen blijven ontmoeten, jong en oud, een gezin of een alleenstaande!

Daarnaast is in de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030 aangegeven dat alle ontwikkelingen in het buitengebied gaan altijd gepaard met het nodige onderzoek vooraf, het blijft immers maatwerk, waarbij nadrukkelijk aandacht geschonken wordt aan de belangen van onze agrariërs, landschaps- en natuurwaarden en een gezonde leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0009.png"

Afbeelding 9: Beeldkaart Renswoude Omgevingsvisie 2018-2030

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied ligt in een zone die is aangewezen als 'Nieuwe woningen'. Hierover wordt het volgende gezegd: "Wij bouwen aan een flexibele woningvoorraad voor alle doelgroepen en zoeken ruimte voor maatschappelijke voorzieningen". Daarnaast is de locatie gelegen aan de rand van Renswoude richting het buitengebied. Voorliggend plan is met de nodige onderzoeken, zorgvuldigheid en maatwerk uitgewerkt. Het toevoegen van een woning is dan ook een gewenste ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie Renswoude 2018-2030.

3.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde eisen op Rijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

4.2.1 Toetsing Flora- en faunawet 2015

Het plangebied aan de Catharina Mossellaan is destijds in 2015 getoetst aan de Flora- en faunawet. Deze flora- en faunatoets is te vinden in Bijlage 2 Flora- en faunatoets Catharina Mossellaan. Uit de natuurtoets blijkt dat er in het plangebied geen beschermde soorten gevonden of te verwachten zijn. Het is mogelijk dat het gebied onderdeel is van het foerageergebied van de das. Dat zal dan gezien de waarnemingen van dassen in de omgeving slechts marginaal of nihil zijn. Gezien de voorgestane herinrichting van het gebied met versterking van de bestaande en aanleg van een nieuwe houtwal is de verwachting dat het plan geen negatieve, maar eerder positieve effecten heeft op de natuurwaarden.

De conclusie van de flora- en faunatoets dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied en in principe het onderzoek nog geldig is. Door deze conclusie en de ontwikklingen in het plangebied worden er nu geen andere onderzoeksresultaten verwacht. In voorliggend bestemmingsplan is een beleidsmatige onderbouwing gedaan op basis van de nieuwe Wet Natuurbescherming.

4.2.2 Wet natuurbescherming

Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0010.png"

Afbeelding 10: Ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland

In afbeelding 10 is te zien dat het plangebied aan de Catharina Mossellaan en de directe omgeving grenzen aan het Natuurnetwerk Nederland betreft. Doordat het enkel het toevoegen van een bouwvlak in een al vigerende woonbestemming betreft zal dit geen gevolgen hebben voor de belasting voor het natuurgebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied ligt geen Natura 2000-gebied, het meest dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied bevindt zich op een afstand van ruim 6 kilometer. Dit is het meest dichtsbijzijnde natuurgebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling heeft geen verdere stikstof-gerelateerde effecten die kunnen optreden in Natura 2000-gebieden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Door het toevoegen van een bouwvlak kan er enkel sprake zijn van een minimale toename van verkeersbewegingen. Doordat de afstand naar het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dusdanig groot is zal dit geen effecten hebben op het Natura 2000-gebied.

Daarnaast is in de regels van dit bestemmingsplan (3.3.2 Strijdig gebruik - algemeen) de specifieke gebruiksregel opgenomen dat bij realisering van de woning verslechtering of significante verstorende effecten van Natura 2000-gebieden door middel van de stikstofdepositie op die gebieden zijn uitgesloten. Echter schrijft deze regel niet voor dat in zijn geheel geen stikstofemissie kan worden toegestaan. Niet iedere stikstofemissie leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarnaast is het mogelijk dat bijvoorbeeld opnieuw een drempelwaarde zal worden geïntroduceerd waaronder stikstofdepositie kan worden toegestaan zonder vergunning. In die situatie zijn de stikstofdeposities onder de grenswaarden zo laag dat zij geen verslechtering of significant verstorend effect teweeg brengen. Deze planregel zal dan niet in de weg staan aan het toestaan van die ontwikkeling.

Bescherming houtopstanden

De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het plangebied worden geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.3 Archeologische waarden

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt".

In het vastgestelde bestemmingsplan "Barneveldsestraat 34 en Catharina Mossellaan" zit er in de woonbestemming geen archeologische dubbelbestemming. Enkel in de enkelbestemming 'Groen' bevindt zich een klein gedeelte dat valt onder de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie - 3'. Hiervoor geldt dat er archeologisch onderzoek benodigd is als de grond geroerd wordt over een oppervlakte groter dan 1.000m2 en graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 50cm.

Doordat de voorgenomen ontwikkeling in de vigerende woonbestemming blijft en daarmee buiten de archeologische dubbelbestemming blijft is dit niet van toepassing. Voor de gewenste ontwikkeling zal daarom nader archeologisch onderzoek niet benodigd zijn.

4.4 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Op 19 juni 2019 is de watertoets afgenomen bij het waterschap Vallei en Veluwe. Deze watertoets is te vinden in Bijlage 3 Watertoets. Uit de watertoets blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Initiatiefnemer wordt gevraagd om duurzame bouwmaterialen te gebruiken, hierbij kan de gemeente verder helpen.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling komen geen natuur, archeologische, cultuurhistorische of water waarden in het geding.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.2 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Omdat aan de Catharina Mossellaan een nieuwe woning wordt gebouwd, is voor deze locatie een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 ONV-NL (onverdachte niet lijnvormige locatie) uitgevoerd. Zie Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat de onderzoekshypothese 'onverdacht' op grond van de analyseresultaten van de grondwatermonsters heel strikt genomen niet kan worden gehandhaafd. Formeel gesproken is de kwalificatie 'verdacht' van toepassing. In de boven- en de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen; het grondwater bevat een overschrijding van de streefwaarden voor nikkel en barium. De aangetroffen concentraties zijn echter van lichte aard geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De invloed hiervan op de volksgezondheid en het milieu is nihil. Met betrekking tot de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en eigendomsoverdracht van de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven.

Tijdens de terreininspectie en de monstername van de grond zijn geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.

5.3 Geluid

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar woningen die in een geluidszone vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km/uur-gebieden.

De Catharina Mossellaan en de omliggende wegen maken onderdeel uit van een 30 km/uurgebied. Derhalve is voor de nieuwe woning op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek noodzakelijk

5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor fijn stof en NO2.


Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen. Omdat er in het plangebied een woning wordt toegevoegd, kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

In aanvulling hierop blijkt uit de toelichting van het bestemmingsplan dat de luchtkwaliteit ter plaatse als relatief goed kan worden gekwalificeerd vanwege de afwezigheid van wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit in de nabijheid van het plangebied. Derhalve is het niet noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan de concentraties van de luchtkwaliteitrelevante stoffen NO2 en PM10 in kaart te brengen.


Omdat de woning aan de Catharina Mossellaan in de nabijheid van het agrarisch bedrijf aan de Kerkstraat 34 wordt gebouwd is door middel van onderzoek nagegaan of ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit ten aanzien van deze pluimveehouderij wordt voldaan. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5 Rapport luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied is sprake van een acceptabel woon- en verblijfklimaat. De veehouderijen in de omgeving worden door de te realiseren woningen niet hun belangen geschaad. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen knelpunt voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

5.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en

groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Derhalve is de risicokaart geraadpleegd, zoals te zien is op afbeelding 11. De Catharina Mossellaan ligt niet binnen de invloedssfeer van industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen die relevant zijn in het kader van het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0339.BP2019CathMossln-ow01_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart Nederland

5.6 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader wat betreft geurhinder uit dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (=gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt). Woningen zijn aan te merken als geurgevoelig objecten.

De betreffende normen worden uitgedrukt in odour units (OUE). De door de wet vastgestelde geurnormen zijn 3,0 OUE /m³ meter lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en 14,0 OUE/m³ lucht voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Gemeenten mogen binnen bepaalde grenzen van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd met een ruimtelijke visie. In deze ruimtelijke visie moet een relatie worden gelegd met de bestaande en toekomstige geurbelasting.

Omdat de nieuw te bouwen woning onder meer in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling wordt gebouwd, wordt de woning aan de Catharina Mossellaan in het kader van geurhinder opgevat als woning buiten de bebouwde kom. Om te bepalen of er voor deze woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de pluimveehouderij aan de Kerkstraat 34 is een geurhinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 6 Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing.

Dit onderzoek is destijds uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van de vier woningen aan de Catharina Mossellaan zoals eerder genoemd. Dit onderzoek is nog steeds van toepassing. Hieruit blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van de veehouderijen in de omgeving. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een acceptabel woon- en verblijfklimaat. De veehouderijen in de omgeving worden niet in hun belangen geschaad. Ook het woon- en verblijfsklimaat op basis van de achtergrondbelasting vormt geen knelpunt. De geurhinder van veehouderijen vormt derhalve geen knelpunt voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeenteraad heeft op 9 november 2016 een geurverordening vastgesteld, zodat ook op lange termijn is gewaarborgd, dat de woning als woning in het buitengebied worden opgevat.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Op een afstand van circa 280 meter bevindt zich een bedrijfsbestemming dat fungeert als caravanstalling en opslag voor maximaal tot categorie 2 behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor opslaggebouwen geldt een richtafstand van 30 meter in geluid.

Op circa 200 meter bevindt zich een intensieve veehouderij aan de Kerkstraat 34. Voor pluimvee geldt een richtafstand van 200 meter in geur. Zoals in 5.6 is uiteengezet is er op basis van een Bijlage 6 Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De richtafstand in geur vormt derhalve geen knelpunt voor de gewenste ontwikkeling.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst wordt beoordeeld of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling betreft het toevoegen van een bouwvlak binnen een woonbestemming. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als m.e.r.-beoordelingsplichtig. Op basis van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt.

5.9 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan een breed scala milieuaspecten. Op basis van de milieutoetsing wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling, onder voorwaarden, past binnen de geldende milieuregels.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet van de regels

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming:

Artikel 3 Wonen

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 Algemene bouwregels

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 8 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 9 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.

7.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Vooroverleg Bro

In het kader van artikel 3.1.1. Bro wordt dit bestemmingsplan toegestuurd naar alle belanghebbende organisaties. Deze reacties worden verwerkt in het bestemmingsplan, hieronder zijn kort de wijzigingen beschreven.

7.3.2 Inzagetermijn

Het voorliggende plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld en verwerkt in het plan. Door het voeren van vooroverleg én de ter inzage legging wordt gesteld dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

7.4 Economische uitvoerbaarheid

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekent dat er geen kosten zijn voor de gemeente. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is. Er wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten omtrent mogelijke planschade.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.