Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Miep Giesstraat 44-48
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0335.BpMiepGiesstraat-VG01

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Uit het verkennend bodemonderzoek (bijlage 1) blijkt dat er zowel in de bovengrond als in de ondergrond plaatselijk bijmengingen zijn met bodemvreemd materiaal (puin en bakstenen). De ondergrond is daarnaast ook nog licht verontreinigd met koper en kwik. Deze licht verhoogde waarden kunnen naar alle waarschijnlijkheid worden gerelateerd aan het bodemvreemde materiaal (sporen baksteen) in het betreffende monster. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel, deze overschrijdt de desbetreffende streefwaarde, en matig verontreinigd met barium. Bij de concentratie barium wordt de tussenwaarde overschreden. Barium is een redelijk veel voorkomend element in de aardkorst, hierdoor komt barium in vrij hoge gehalten in gangbare bodemmineralen voor, waardoor deze verontreiniging hoogstwaarschijnlijk kan worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken. Een nader bodemonderzoek naar de verspreiding van deze stof in de bodem slechts beperkt doelmatig. Nader onderzoek is derhalve niet nodig. Op basis van het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
 
Het verkennend bodemonderzoek is in februarie 2012 door de Omgevingsdienst regio Utrecht beoordeld om na te gaan of de bodemkwaliteit aansluit bij de bestemmening wonen. Uit deze beoodeling (kenmerk advies: 2012/5940/6417, 23 februari 2012) bleek dat de locaite geschikt is voor de bestemming wonen.
4.2.2 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in de Algemene Maatregel van Bestuur ‘gevoelige bestemmingen’ (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Een kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen.
 
Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat, ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze AMvB wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
 
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming (zoals scholen en verzorgingstehuizen) niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
Planspecifiek
Er is geen sprake van een gevoelige bestemming zoals de AMvB "gevoelige bestemmingen" deze aanwijst.
Beoogde ontwikkeling is immers een woonfunctie onder begeleiding. De beoogde ontwikkeling is aan te wijzen als NIBM-project. Hierbij zal de verkeersaantrekkende werking van deze functie ten opzichte van de huidige bestemming slecht licht stijgen met 12 mve (dit is nader uiteengezet in paragraaf 4.4). Deze toename is niet significant. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in de hiernavolgende tabel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit.
 
Uitsnede NSL Monitoringstool
 
Er zijn meerdere rekenpunten gelegen in de nabijheid van het plangebied. Gekozen is de rekenpunten 171795 en 171798 te gebruiken aangezien deze hemelsbreed het dichtst bij het plangebied zijn gesitueerd (in bovenstaande uitsnede zijn dat de zwarte rondjes). Voor het bepalen van de luchtkwaliteit is er gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool 2012 (versie juni 2012), deze getallen zijn afgerond op één decimaal.
 
  NormRekenpunt 171795Rekenpunt 171798
 Jaartal 2011202020112020
 PM10 40 μg/m3
25,3 µg/m3
22,9 µg/m3
25,5 µg/m3
22,7 µg/m3
 NO2 40 µg/m3 *
26,6 µg/m3
19,3 µg/m3
27,8 µg/m3
18,5 µg/m3
* Desondanks dat deze grenswaarde pas vanaf 2015 van kracht is dient nu al aan deze norm getoetst te worden.
 
De toegestane normen worden niet overschreden. Daarbij kan onderhavig plan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.     
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling is gelegen langs de Miep Giesstraat. Deze weg is op basis van de maximumsnelheid van 30 km/h gedezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. In het verleden is echter reeds onderzoek uitgevoerd. Met dit onderzoek (bijlage 2) is gekeken naar de ligging van de 48 dB-contour, de voorkeursgrenswaarde zoals die zou gelden als de weg gezoneerd zou zijn. Uit de berekeningen blijkt dat deze contour ten gevolge van het verkeer op de Miep Giesstraat op 8 m uit de as van de weg gelegen is. De nieuwe woningen zijn echter op 9 m uit de as van de weg gelegen zodat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevels van de nieuwe woningen.

Ten gevolge van het verkeer op de Miep Giesstraat is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevels van de nieuwe woningen. De Wgh staat de realisatie van de nieuwe woningen dan ook niet in de weg.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is grenzend aan bestaand woongebied gelegen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de geprojecteerde woningen zouden kunnen veroorzaken. Zodoende wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat.
4.2.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Planspecifiek
Het initiatief maakt geen activiteiten mogelijk welke risico's veroorzaken. Raadpleging van de provinciale risicokaart laat geen externe veiligheidsrisico's vanuit de omgeving zijn. Daarmee is dit plan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar.