direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch (A)
Plan: Kern Linschoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPKernLinschoten-VA03

Artikel 3 Agrarisch (A)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch (A)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': tevens een rijksmonument;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. intensieve veehouderijbedrijven uitsluitend als neventak;
  • d. de in tabel 3.1 toegestane nevenfuncties bij de agrarische hoofdfunctie;
  • e. de daarbij behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': tevens voor de bescherming en instandhouding van monumentale bomen.

Tabel 3.1 Rechtstreeks toegestane nevenfuncties

nevenfunctie   maximum oppervlak voor gebruik in m2  
verkoop agrarische streekeigen producten   100  
africhtingsbedrijven voor paarden   1.000  
mestvergisting/co-vergisting   600  
hoveniersbedrijf   200  
opslag/stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing niet zijnde kassen   500  
kano-, roeiboot- of fietsenverhuur   100  
boerengolf/poldersport   2 ha  
deltavliegen/paragliden   2 ha  
kleinschalig kamperen   3.000  
bed & breakfast   200  
recreatief nachtverblijf   300  
kampeerboerderij   200  
kleinschalige horecagelegenheid   100  
aan-huis-gebonden beroep   50  
tentoonstellingsruimte/museum   500  
kinderdagverblijf   150  

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemene bouwregels
  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheiding, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de afstand van gebouwen dient ten minste 3 m te bedragen:
    • 1. tot de insteek van een gemene watersloot (scheisloot);
    • 2. tot een gemene bebouwingsgrens, voorzover deze niet gevormd wordt door een gemene watergang;
    • 3. tot een (bouw)perceelsgrens, voorzover deze niet wordt gevormd door een gemene watergang;
  • d. de oppervlakte van gebouwen die wordt benut voor intensieve veehouderij als neventak mag ten hoogste 2.000 m2 bedragen;
  • e. de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • f. overigens geldt het volgende:
  max. inhoud   max. oppervlakte   max. goothoogte   max.hoogte  
woningen (inclusief aanbouwen)   600 m3     4.5 m   8 m  
bijgebouwen bij/per woning     50 m2     3 m  
bedrijfsgebouwen       6 m   10 m  
mestbassin   2.500 m3   750 m2      
silo's en hooibergen         15 m  
terreinafscheiding binnen het bouwvlak
- voor de voorgevel
- achter de voorgevel  
     

- 1 m
- 2 m  
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde         3 m  

3.2.2 Bouwregels ten behoeve van nevenfuncties

Ten behoeve van de nevenfuncties zoals genoemd in tabel 3.1 en 3.2 mag van het oppervlak zoals opgenomen in tabel 3.1 en 3.2, ten hoogste 100 m² aan gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van een tweede wooneenheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gesteld in lid 3.2.1 voor de realisering van een tweede wooneenheid mits:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet beschikt of heeft beschikt over een tweede bedrijfswoning;
  • b. de tweede wooneenheid dient vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk te zijn;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief tweede wooneenheid, mag niet meer bedragen dan 600 m3;
  • e. de tweede wooneenheid mag, na de beëindiging van de functie, niet als zelfstandige wooneenheid gaan functioneren.

3.3.2 Ten behoeve van de hoogtematen van de bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 om bij bedrijfsgebouwen een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 15 m toe te staan, indien:

  • a. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is;
  • b. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.

3.3.3 Ten behoeve van de hoogtematen van silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 om bij silo's en hooibergen een bouwhoogte van 23 m toe te staan, indien:

  • a. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is;
  • b. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.

3.3.4 Ten behoeve van de minimale afstandsmaat

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 om de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m van andere gebouwen en perceelsgrenzen toe te staan, indien:

  • a. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is;
  • b. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen.

3.3.5 Ten behoeve van de maatvoering van mestbassins

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 om bij mestbassins een maximale inhoud van 4.500 m3 en een maximale bouwhoogte van 6 m toe te staan, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is.

3.3.6 Ten behoeve van de splitsing van monumenten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2.1 ten behoeve van splitsing van monumenten ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' in twee woningen, met dien verstande dat:

  • a. er sprake is van een agrarische bedrijfswoning met een inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarische bedrijf en wordt gebruikt door de in het agrarische bedrijf werkzame personen;
  • f. woningsplitsing niet eerder heeft plaatsgevonden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Algemene gebruiksregels
  • a. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor opslag;
  • b. het is verboden de gronden binnen het bouwvlak te gebruiken voor opslag met een hoogte van meer dan 4 m.

3.4.2 Gebruiksregels ten behoeve van nevenfuncties
  • a. nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden, met uitzondering van de nevenactiviteiten kinderboerderij, boerengolf/poldersport, deltavliegen/paragliden en kleinschalig kamperen;
  • b. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
  • c. lichtmasten en lichtbakken zijn niet toegestaan;
  • d. buitenopslag is in geen geval toegestaan;
  • e. er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • f. ten behoeve van de nevenfuncties africhtingsbedrijf voor paarden en paardenstalling/-houderij is een binnenrijbaan in geen geval toegestaan, ook niet binnen het bouwvlak;
  • g. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:
    • 1. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode1 maart tot 1 november;
    • 2. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 15 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal 3 trekkershutten met een maximaal oppervlakte van 25 m2per trekkershut;
    • 3. het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
    • 4. ten behoeve van kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;
    • 5. het kampeerterrein dient landschappelijk ingepast te worden;
  • h. ten behoeve van de nevenfunctie aan-huis-gebonden beroep gelden de volgende regels:
    • 1. de activiteiten mogen geen afberuk doen aan de woonsituatie en dienen daarom ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven;
    • 2. er mag niet meer dan 50 m2 van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw worden gebruikt voor de activiteit;
    • 3. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonfunctie;
    • 4. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
    • 5. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitvoering van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    • 6. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaargebied veroorzaken;
    • 7. er mag geen bedrijfsmatige opslag in de openlucht plaatsvinden;
  • i. ten behoeve van de nevenfunctie recreatief nachtverblijf geldt dat recreatief nachtverblijf alleen is toegestaan in de periodes 1 maart tot 1 november en 15 december tot 1 maart.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 onder c voor het toestaan van de nevenfuncties in tabel 3.2, met inachtneming van het volgende:

  • a. successievelijk wordt gelet op de belangen van het landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het gebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied al bebouwde kom;
  • b. successievelijk wordt gelet op de wenselijkheid van de betrokken nevenfunctie, ook ter versterking van het economisch draagvlak in het plangebied;
  • c. successievelijk wordt gelet op de aard en de omvang van de nevenfunctie;
  • d. successievelijk wordt gelet op de milieutechnische inpasbaarheid van de nevenfunctie, mede in relatie tot de mogelijke beperkingen voor agrarische bedrijven en de gevolgen voor omliggende woningen;
  • e. ten behoeve van de nevenfuncties loonbedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en overige bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen burgemeester en wethouders bedrijven toelaten in maximaal 1 categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.2 algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • f. ten behoeve van de nevenfuncties loonbedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en overige bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen burgemeester en wethouders bedrijven toelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • g. de nevenfunctie kinderboerderij is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 500 m van de bebouwde kom van Linschoten;
  • h. voor al het overige dient voldaan te worden aan de specifieke gebruiksregels zoals genoemd in lid 3.4.2 onder a t/m f en de bouwregels zoals genoemd in lid 3.2.2.

Tabel 3.2 Nevenfuncties via afwijking toegestaan

nevenfunctie   maximaal oppervlak voor gebruik in m2  
loonbedrijf in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten   500  
veehandelsbedrijven (met veetransport)   200  
overige bedrijven in de categorien 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   200  
kinderboerderij   1.500  
paardenstalling/-houderij   1.000  
dierenpension/hondenfokkerij   200  
zorgboerderij   200  

3.5.2 Ten behoeve van overige nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de typen nevenfuncties, zoals genoemd in tabel 3.1 en 3.2, ten einde de nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de nevenfunctie uit tabel 3.1 en 3.2 met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in de specifieke gebruiksregels zoals genoemd in lid 3.4.2 onder a t/m f en de voorwaarden in lid 3.5.1.

3.5.3 Ten behoeve van de gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.4.2 onder a voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten dienste van nevenfuncties, mits:

  • a. de gronden aansluitend aan het bouwvlak gelegen zijn;
  • b. de gronden niet worden bebouwd;
  • c. de nevenfunctie landschappelijk ingepast wordt;
  • d. de natuur- en landschapswaarden van de gronden niet onevenredig aangetast worden.

3.5.4 Ten behoeve van het maximaal oppervlak van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde maximale oppervlak voor bed & breakfast in tabel 3.1 om een maximaal oppervlak van 300 m2 toe te staan, indien:

  • a. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in een monument ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' of beeldbepalend pand;
  • b. sprake is van een gebouw dat een bouwkundige eenheid vormt;
  • c. de te realiseren voorziening mede dient tot instandhouding van het gebouw.

3.5.5 Ten behoeve van gebruik bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.1 in geval van vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde het hoofdbedrijfsgebouw, bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging ten behoeve van het tijdelijk gebruik voor opslagdoeleinden ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven of caravanstalling, met dien verstande dat:

  • a. aan later ingediende aanvragen om agrarische bebouwing kan pas medewerking verleend worden nadat de voor niet-agrarische doeleinden gebruikte opstallen weer voor agrarische doeleinden geschikt zijn gemaakt of vervangen zijn door een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ten behoeve van vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het betreffende agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve van de in tabel 3.3 genoemde vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende:

  • a. successievelijk wordt gelet op de belangen van het landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het gebied en de ligging van het betrokken perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
  • b. successievelijk wordt gelet op het belang van de waterhuishouding in het gebied;
  • c. successievelijk wordt gelet op de wenselijkheid van zinvol gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden, ook ter versterking van het economisch draagvlak in het plangebied;
  • d. successievelijk wordt gelet op de belangen van omliggende (agrarische) bedrijven; de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • e. successievelijk wordt gelet op de aard en de omvang van de nieuwe functie mede in relatie tot de omvang en situering van de aanwezige gebouwen;
  • f. successievelijk wordt gelet op de behoefte de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied zoveel mogelijk te versterken, met name in relatie tot nieuwe niet-agrarische functies ter plaatse van het bouwvlak, onder meer door landschapsopbouw en landschappelijk inpassing, sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en stimulering van herstel/behoud van streekeigen karakteristieken;
  • g. na de bestemmingswijziging dient een specifieke aanduiding voor een voormalig agrarisch bedrijfscomplex te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
  • h. het uitbreiden van bestaande bebouwing qua hoogte en oppervlak is in geen geval toegestaan;
  • i. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
  • j. planwijziging wordt niet eerder toegepast dan nadat tussen de gemeente en de eigenaar een privaatrechtelijke overeenkomst tot stand is gekomen;
  • k. van het bepaalde onder h en i kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde cultuurhistorische gebouwen, wordt gesaneeerd, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. indien er sprake is van totale sloop van alle bijgebouwen die samen een geringere oppervlakte hebben dan 200 m², mag 100% van de gesaneerde oppervlakte aan bijgebouwen worden teruggebouwd;
    • 2. indien bij totale sanering meer van 200 m² wordt gesloopt, mag naast de 200 m² 50% van het meerdere dat wordt gesloopt eveneens worden teruggebouwd tot een maximum van 500 m²;
    • 3. indien de bestaande bijgebouwen slechts gedeeltelijk worden gesloopt, mag slechts 50% van het te slopen oppervlak worden teruggebouwd, tenzij op het perceel minder dan 200 m² aan bijgebouwen aanwezig is; in dat geval mag 100% van de gesaneerde oppervlakte worden teruggebouwd;
    • 4. indien burgemeester en wethouders dit eisen, dient er een (her)inrichtingsplan te worden opgesteld als onderdeel van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen gemeente en eigenaar, met ten minste de volgende elementen:
      • met betrekking tot afbraak van bestaande bebouwing: zekerheid dat de bestaande bebouwing wordt afgebroken;
      • met betrekking tot landschappelijke inpassing: erfbeplanting van een gebiedseigen assortiment en behoud en zo mogelijk herstel van doorzichten naar het achterliggende gebied;
      • met betrekking tot de situering van de bebouwing: rekening houden met de verkavelingsstructuur (nokrichting van gebouwen evenwijdig aan de verkavelingsstructuur), bestaande doorzichten naar de achterliggende polder en de karakteristiek van de erfbebouwing;
      • met betrekking tot de omgeving: omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt in hun gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  • l. het aantal toegestane woningen mag niet worden uitgebreid;
  • m. van het bepaalde onder l kan worden afgeweken ten behoeve van het toestaan van één extra woning in monumenten indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  • n. het bevoegd gezag kan afwijken van de gestelde inhoudsmaat voor woningen, indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid;
  • o. ten behoeve van de vervolgfuncties loonbedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen burgemeester en wethouders bedrijven toelaten in maximaal 1 categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de ingevolge tabel 3.3 algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • p. ten behoeve van de vervolgfuncties loonbedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen burgemeester en wethouders bedrijven toelaten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • q. ten behoeve van de vervolgfuncties africhtingsbedrijf voor paarden, maneges en paardenstalling is een binnenrijbaan in geen geval toegestaan, ook niet binnen het bouwvlak;
  • r. ten behoeve van de vervolgfunctie agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd mag het oppervlak aan bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan 450 m²;
  • s. ten behoeve van de vervolgfunctie kampeerterrein gelden de volgende regels:
    • 1. op het kampeerterrein mogen uitsluitend niet-permanente standplaatsen aanwezig zijn;
    • 2. ten behoeve van de niet-permanente standplaatsen mag gebruik worden gemaakt van gronden buiten het bouwvlak, echter uitsluitend direct grenzend aan het bouwvlak;
    • 3. het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast;
    • 4. het oppervlak van het kampeerterrein mag niet meer dan 2 ha bedragen;
  • t. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
  • u. lichtmasten en lichtbakken zijn niet toegestaan;
  • v. buitenopslag is in geen geval toegestaan;
  • w. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein.

Tabel 3.3 Vervolgfuncties waarvoor gebruikgemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid

vervolgfunctie  
wonen/hbbyboeren  
agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd  
agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
veehandelsbedrijven (met veetransport)  
africhtingsbedrijf voor paarden  
hoveniersbedrijf  
opslag/stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen  
bedrijven in de categoriën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  
kinderboerderij  
maneges  
paardenstalling  
kampeerterrein  
kampeerboerderij  
hotel/restaurant  
dierenpension/hondenfokkerij  
tentoonstellingsruimte/museum  
zorgboerderij  
kinderdagverblijf  

3.6.2 Ten behoeve van Ruimte-voor-Ruimteregeling

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemmingen Wonen en Tuin ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, met inachtneming van het volgende:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd;
  • b. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • c. het aantal compensatiewoningen bedraagt maximaal drie;
  • d. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • e. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2003.