direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huis van Leusden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0327.164-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Leusden is van plan om de locatie van het huidige gemeentehuis aan 't Erf in Leusden te herontwikkelen. Het in 1983 gerealiseerde gebouw, ontworpen door architect Leo Heijdenrijk wordt gesloopt. Het pand voldoet niet meer aan de functie-eisen van deze tijd. Het pand is verkocht aan een projectontwikkelaar of investeerder, met de bepaling dat er een nieuw gebouw voor in de plaats komt.

Met de herontwikkeling van het gemeentehuis wordt uitgegaan van nieuwbouw met een plint, waarin het gemeenschapshuis gesitueerd wordt. De benedenverdieping en de eerste verdieping worden in gebruik genomen door onder andere de gemeente Leusden voor loketfunctie en huisvesting van werknemers en bestuur. Vanaf de tweede verdieping wordt wonen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan zal ruimte bieden aan maximaal 35 wooneenheden.

Het onderliggende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hamershof 2 - 1992' laat op de locatie de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen' toe, met enkel ruimte voor een gemeentehuis. Op de verbeelding is aangeduid dat enkel een gemeentehuis is toegestaan.

De bouw van het Huis van Leusden is op verschillende punten strijdig met het bestemmingsplan:

  • Wonen is op de plek niet toegestaan;
  • De ontwikkeling past niet binnen het bestaande bouwvlak;
  • De ontwikkeling past niet binnen het bestaande bestemmingsvlak;
  • De maximaal toegestane hoogte wordt overschreden;
  • Een parkeerkelder onder de bestaande parkeergarage is binnenplans niet toegestaan.

Het plan bestaat uit herbestemming van de gronden voor een multifunctioneel gebouw, het 'Huis van Leusden'. Naast de bestemming 'Maatschappelijk' wordt de woonfunctie mogelijk gemaakt vanaf de tweede bouwlaag met een maximum van 35 wooneenheden.

1.2 Leeswijzer

Voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleidskader aan de orde. In hoofdstuk 4 komt de stedenbouwkundige inrichting aan bod. Hoofdstuk 5 behandelt diverse waarden die het plangebied rijk is. Hoofdstuk 6 vormt een toetsing aan de milieu- en overige onderzoekaspecten. In hoofdstuk 7 worden de planregels toegelicht. Hoofdstuk 8 behandelt de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan. De toelichting sluit af met een conclusie.

Hoofdstuk 2 Projectomschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit het huidige gemeentehuis en de omringende groenstroken, aan 't Erf, in het centrum van Leusden. De ligging van het plangebied is te zien in onderstaande figuur. Het gebouw heeft een footprint van circa 2.300 m2 en heeft een bebouwingshoogte van 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0001.png"  
Figuur 2.1: luchtfoto huidige situatie  

Het plangebied, bestaand uit het gemeentehuis en de directe omgeving, is gelegen in zuidelijk deel van Leusden, in het winkelcentrum. Ten noorden van het plangebied is een relatief drukke weg en een kruising met daarachter een parkeerplaats. Ten oosten is een brede parkachtige bomenrij, een brede weg met daarachter wederom een smal parkje, en een brandweerkazerne. Ten zuiden van het plangebied is een parkeerdek voor 151 voertuigen met daarachter een gracht. Ten westen is het plein van het Erf, met daaraan terrasjes en winkels.

2.2 Juridisch-planologische situatie

Ter plaatse is de beheersverordening 'Leusden en Achterveld' van toepassing. De beheersverordening verwijst naar het 'Bestemmingsplan Hamershof 2 - 1992'. Dat plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Leusden op 17 september 1992. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'maatschappelijke doeleinden'. De hoogte van bedrijfsgebouwen is gelimiteerd met een aanduiding voor een maximum aantal meters (10).

Het onderliggende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Hamershof 2 - 1992' laat op de locatie de bestemming 'Maatschappelijke voorzieningen' toe, met enkel ruimte voor een gemeentehuis. Op de verbeelding is aangeduid dat een gemeentehuis is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0002.png"  
Figuur 2:2: uitsnede bestemmingsplan  

Bestemmingsdoeleinden
De gronden kunnen tevens gebruikt worden voor overige maatschappelijke voorzieningen ten behoeve religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie en fysieke en geestelijke volksgezondheid, en openbare en bijzondere dienstverlening.

Bij een en ander behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen zijn toegestaan. Binnen de bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken - geen gebouwen zijnde - ten dienste van de bestemming.

2.3 Gewenste situatie

De gewenste ontwikkeling betreft de herontwikkeling van het gemeentehuis en omgeving. Hiervoor wordt het huidige gemeentehuis gesloopt. Ook verdwijnen er bomen en andere groenvoorzieningen aan de oostzijde gemeentehuis. Het terrein zal bouwrijp gemaakt worden en er zal grondverzet gepleegd worden. Het gemeentehuis wordt herontwikkeld naar het Huis van Leusden. In het Huis van Leusden komt ruimte voor flexibiliteit. De publieksfunctie van de gemeente wordt op de begane grond en deels de eerste verdieping gerealiseerd. Vanaf de tweede bouwlaag wordt ruimte voor wonen gecreëerd, met tot in het gehele plan maximaal 35 wooneenheden. Andere functies op de begane grond en verdieping blijven eveneens mogelijk. Onder het Huis van Leusden wordt een parkeergarage met parkeerplekken voor de bewoners van de woningen gerealiseerd. Bezoekers en werknemers van de voorzieningen in het gebouw kunnen terecht in de aangrenzende openbare parkeergarage.

Bewoners en hun bezoekers kunnen terecht in de parkeergarage onder het gebouw. Gebruikers en werknemers van de maatschappelijke functies kunnen parkeren in het naastgelegen parkeerdek.

Met het plan 'Huis van Leusden' wordt het bouwvlak verschoven in noordelijke richting. Er ontstaat ruimte tussen het nieuwe gebouw en de bestaande parkeergarage om in de toekomst een ontsluiting tussen De Smidse en de Burgemeester van de Postlaan te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie daarvan niet mogelijk. Ten slotte staat er een waarde volle boom binnen het plangebied. Deze boom is reeds verplaatst tot buiten het plangebied en derhalve zijn daarvoor geen specifieke regels opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0003.jpg"  
Figuur 2.3: impressie gewenste gemeentehuis  

Beschrijving gebouw
Voor het ontwerp van het Huis van Leusden wordt een prijsvraag uitgeschreven. Het definitieve ontwerp volgt na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Voor het ontwerp is een beeldkwaliteitsplan het toetsingskader. Deze is als bijlage bij onderhavig bestemmingsplan gevoegd. Voorafgaande aan het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is een stedenbouwkundige verkenning naar de massavorm van het Huis van Leusden uitgevoerd. Om het gebouw op een optimale en verantwoorde manier in te passen in de bestaande omgeving is een hoogtedifferentiatie in de massaopbouw aangebracht. Deze differentiatie is vertaald in de regels en op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Maximaal worden de volgende hoogtes in het gebouw toegepast, zie daarvoor tevens figuur 2.3:

  • A. De zuidwesthoek wordt tot 11 meter hoog uitgevoerd;
  • B. De noordwesthoek krijgt een hoogteaccent van 14 meter;
  • C. De noordoosthoek krijgt een hoogteaccent van 20 meter;
  • D. De zuidoosthoek krijgt een hoogteaccent van 13 meter.

In de zuidwesthoek van het gebouw wordt de entree van een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd, te ontsluiten op De Smidse.

Strijdigheden met bestemmingsplan
De bouwhoogte van het hoofdgebouw is op de meeste plekken hoger dan het vigerende bestemmingsplan toelaat. Daarnaast zijn diverse functies strijdig met de gebruiksregels.

Het plan is op verschillende punten strijdig met het bestemmingsplan:

  • Wonen is niet toegestaan;

Binnen de bestemming maatschappelijk zijn slechts maatschappelijke functies toegestaan met specifiek een 'gemeentehuis'.

  • De ontwikkeling past niet binnen het bestaande bouwvlak;

Het bouwvlak is in de huidige situatie afgestemd op het gemeentehuis. Het gewenste gebouw heeft een omvang die niet binnen het bestaande bouwvlak gerealiseerd kan worden.

  • De ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming;

Het nieuwe gebouw wordt dusdanig naar het noorden verplaatst, dat deze in de bestemming 'Verkeersdoeleinden' ligt.

  • De maximaal toegestane hoogte wordt overschreden;

Het vigerende bestemmingsplan staat een bouwhoogte toe van maximaal 10 meter. De gewenste bouwhoogte is maximaal 20 meter.

  • Een parkeerkelder onder de bestaande parkeergarage is binnenplans niet toegestaan.

Parkeren is uitgesloten volgens het geldende bestemmingsplan. Ook vanwege de realisatie van een parkeergarage zal het bestemmingsplan moeten worden herzien.

Hoofdstuk 3 Beleidsdoorwerking

3.1 Rijksbeleid

In dit hoofdstuk worden de relevante beleidskaders voor onderhavig bestemmingsplan besproken. In paragraaf 3.4 wordt het plan aan het beleidskader getoetst.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Daarmee is de SVIR de "kapstok" voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties. De structuurvisies (voorheen pkb's) Project Mainport Rotterdam, Structuurschema Elektriciteitsvoorziening III en 3e Nota Waddenzee alsook het Nationaal Waterplan blijven bestaan. Deze structuurvisies zijn gedetailleerder dan de SVIR, of bestrijken een breder beleidsterrein dan alleen het ruimtelijke domein, en blijven als uitwerking van de SVIR bestaan. De SVIR heeft als horizon 2040, maar geeft vooral het kader voor de acties en beslissingen die op de korte termijn worden genomen.

De SVIR benoemt de (nieuwe) ruimtelijke opgaven voor Nederland richting 2040:

  • het versterken van de concurrentiekracht van Nederland;
  • het vinden van ruimte voor (wind)energie;
  • inspelen op klimaatverandering en;
  • het omgaan met krimp, stagnatie en groei van inwonertal en huishoudens.

Op basis van deze opgaven benoemt het Rijk dertien nationale belangen, die bijdragen aan het versterken van de ruimtelijk-economische structuur, het verbeteren van de bereikbaarheid en het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving.

Het Rijk pakt de uitwerking van deze nationale belangen voortvarend op, onder andere bij de grootschalige windlocaties op land en zee en de aanpak van de ordening van de ondergrond. In gebieden waar een groot aantal nationale belangen elkaar raken, zal het Rijk de regie nemen, zoals bij de Schaalsprong Almere, de Zuidas, de toekomst van Schiphol en vele andere MIRT-projecten.

Het initiatief houdt niet direct verband met de nationale belangen die het rijk stelt. Regelgeving voor dergelijke postzegelplannen wordt op provinciaal en lokaal niveau bepaald.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Met het rijksbeleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 kent het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking. De in artikel 3.1.6,lid 2 Bro opgenomen ladder moet er voor zorgen dat een zorgvuldige afweging wordt gemaakt over ruimtegebruik. De ladder is een procesvereiste voor ruimtelijke plannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. In de motivering voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten de treden van de ladder worden doorlopen vanuit de volgende voorwaarden:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?
  • 2. zo ja, kan die worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?
  • 3. en als dat laatste niet zo is, komt de ontwikkeling dan op een locatie die, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

Kantoren
Het geldende bestemmingsplan maakt binnen de bestemming 'Maatschappelijk' specifieke vormen van kantoren mogelijk. Met onderhavig plan wijzigt de bestemming niet, enkel het vloeroppervlak wordt teruggebracht van 6.900 m2 naar 4.000 m2. De mogelijkheden voor kantoorruimte neemt af: met het plan wordt 2.900 m2 uit de markt gehaald. Het plan is zodoende in lijn met het provinciale beleid, dat sterk stuurt op een reductie van het areaal kantoorruimte in verband met hoge leegstand van kantoorpanden. Verdere toetsing van het thema Kantoren aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

Wonen
Voor de ontwikkeling van 35 wooneenheden is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een Ladderonderbouwing verplicht. Door Bureau Stedelijke Planning is de nieuwe woonfunctie getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (Ladder). De Ladderonderbouwing is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Het Huis van Leusden ligt in bestaand stedelijk gebied en daarmee is alleen Trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant. In de ladderonderbouwing wordt specifiek ingegaan op de behoefte aan appartementen in het Huis van Leusden. Ook is een actualisatie gemaakt van de vraag- en aanbodgegevens. Geconcludeerd wordt dat de geplande 35 appartementen op de gemeentehuislocatie passen binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de woningmarktregio. De appartementen kunnen in de koopsector, de sociale huursector en de vrije huursector worden gerealiseerd. In alle drie de segmenten is daarvoor voldoende Ladderruimte.

Het plan voldoet derhalve aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

In deze Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provinciale structuurvisie is momenteel in procedure en nog niet vastgesteld.
De provincie streeft naar een provincie waarin ruimte is voor goed wonen, werken en natuur. De provincie heeft vijf strategische doelen gesteld die mede richtinggevend voor het ruimtelijke beleid zijn:

  • 1. met een innovatieve kenniseconomie: inzet op kennisintensieve en diensteneconomie, meer woon-werkcombinaties, bestaande bedrijventerreinen duurzaam maken, intensiveren en functiemenging.
  • 2. die bereikbaar is, met auto, fiets of OV in een beter milieu: woon- werk en recreatielocaties moeten bereikbaar zijn en blijven, doorstroom bestaande netwerken verbeteren, stimuleren alternatieven.
  • 3. die klimaatneutraal en klimaatbestendig is: minimaliseren uitstoot broeikasgassen en de omgeving is toegerust op extreme weersomstandigheden, wateropslag, dijkverzwaring, robuuster ecosysteem.
  • 4. waarin alle mensen meetellen en kunnen meedoen op school, in hun wijk en in hun vak: kleinschalige woonvormen, flexibele woonconcepten, functiemenging, ontmoetingsplekken.
  • 5. met een mooie natuur en gevarieerd landschap: verbeteren kwaliteit landschap, economisch meer benutten sterke punten landschappen, betere kwaliteit natuur, duurzame en verbrede landbouw.

De provincie heeft een uitstekende uitgangspositie voor een aantrekkelijke toekomst. De volgende drie onderdelen van de uitgangspositie zijn vooral bepalend voor het succes van de provincie.

  • Utrecht ligt centraal
  • Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen
  • Utrecht is sterk in kennis en cultuur

De combinatie van deze drie onderdelen van de uitgangspositie maakt dat de provincie een bijzonder aantrekkelijke vestigingsplaats is. Er zijn (potentiële) bedreigingen voor dit succes. Bijvoorbeeld bedrijven- en kantoorterreinen met een ligging ,of van een kwaliteit, waar geen vraag meer naar is en het ontbreken van aanbod aan aantrekkelijke vestigingsmilieus.

Beleid verstedelijking
Het algemene verstedelijkingsbeleid van de provincie Utrecht is primair gericht op de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, werken, ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

Beleid wonen (PRS 2013-2018)
De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot. Er is sprake van een fors woningtekort. De provincie wil twee derde van deze vraag naar woningbouw binnenstedelijk realiseren. De provincie heeft belang bij de realisatie bij voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.

De opgave voor de Regio Amersfoort (Woningbouwprogramma 2013-2028) bedraagt een realisatie van 11.970 woningen binnenstedelijk en 4.510 op uitbreidingslocaties. Het totale woningbouwprogramma bedraagt dus de realisatie van 16.480 in het jaar 2028.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Ter borging en doorwerking van het provinciaal belang heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld (op 21 september 2009, in werking getreden op 24 december 2009).
Tegelijk met de ter inzage legging van het ontwerp van de PRS (zie hierboven) heeft ook het ontwerp van de nieuwe Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) ter inzage gelegen. Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Leven in Leusden 2012-2022
Op de langere termijn (2015-2030) is er sprake van een tekort aan plancapaciteit (voor 8.000 woningen). In de Regio Amersfoort is sprake van een melange van woonmilieus die een brede groep consumenten aanspreken. Dit is één van de sterkten van de regio. Het gegeven dat er tot 2030, maar ook daarna in de hele regio onvoldoende mogelijkheden zijn om aan de toenemende vraag naar woningen en dus de behoefte aan meer nieuwe woningen kan de wervingskracht van de regio beïnvloeden.

Woonvisie Leusden 2012-2022
Uit de Woonvisie Leusden blijkt dat de toe te voegen woningvoorraad grotendeels uit koopwoningen bestaat. In de woonvisie zijn voor de jaren 2012-2022 1.166 woningen begroot. Het doel is om deze woningen te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Toets aan beleidskader

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) stuurt aan op duurzame ontwikkelings- concepten voor wonen. Met het Huis van Leusden wordt bijgedragen aan woon-werkcombinaties, een flexibel woonconcept, menging van functies en ontmoetingsplekken. Als deze concepten komen samen in het Huis van Leusden. Het plan biedt ruimte aan wonen diverse maatschappelijke functies, waaronder het gemeentehuis.

In de PRS van de provincie Utrecht is gericht op het ontwikkelen van functies in bestaand stedelijk gebied en daarmee het tegengaan van verstening van het omliggende landelijke gebied. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. De maatschappelijke functie van het gemeentehuis wordt in de gewenste situatie ook binnen stedelijk gebied gerealiseerd. Tevens wordt geen nieuw ruimtebeslag gedaan op het buitengebied voor de realisatie van woningen.

Met het plan worden maximaal 35 woningen mogelijk gemaakt. Uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van Utrecht én de Woonvisie van Leusden blijkt dat er een behoefte aan woningen is. In Leusden bestaat de woningopgave uit realisatie van 1.166 woningen. Met onderhavige plan maximaal 35 woningen mogelijk gemaakt.

Zoals in paragraaf 3.1.3. (ladderonderbouwing) aangegeven zijn de woningen passend binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de woningmarktregio. De appartementen kunnen in de koopsector, de sociale huursector en de vrije huursector worden gerealiseerd. In alle drie de segmenten is voldoende Ladderruimte. Het plan voldoet derhalve aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige inpassing

Vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) Utrecht wordt de verplichting in artikel 2.10 gesteld dat bij ieder ruimtelijk plan de cultuurhistorische waarden in beeld moeten worden gebracht: 'De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.'

4.1 Stedenbouwkundige ontwikkeling plangebied

Het hoofdcentrum van Leusden is grotendeels gerealiseerd in de jaren '70 en '80. Het bestaande gemeentehuis ligt binnen het hoofdcentrum (zie onderstaande figuur).

Het bestaande gemeentehuis ligt aan 't Erf. Dit plein is ontsloten via de Burgemeester van der Postlaan. Aan deze weg zijn veel bomen gerealiseerd. De weg fungeert als een groene bufferzone in het centrum van Leusden. Het dorpsplein is gedeeltelijk besloten. Dat geeft in beleving een centrumgevoel. Vanaf het dorpsplein is de winkelstraat te betreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0004.png"  
Figuur 4.1: uitsnede Structuurbeeld Leusden 2010-2015  

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0005.png"  
Figuur 4.2: impressie huidige gemeentehuis, gezien vanaf de Burgemeester van der Postlaan  

4.2 Uitgangspunten stedenbouwkundige inpassing

Voor het gemeentehuis heeft Inbo een stedenbouwkundige studie uitgevoerd naar de bestaande situatie en wat daarin passend is. De contour van de nieuwbouw wordt iets verlegd richting de bestaande gebouwen en de hoeken worden strakker geaccentueerd. Qua hoogte en structuur sluit het gemeentehuis aan bij de nieuwbouw van het winkelcentrum (4 bouwlagen). De uitstraling van het nieuwe gemeentehuis is kleinschalig en verticaal. In de noordoosthoek wordt een accent in bouwmassa en -hoogte aangebracht ter markering van het winkelgebied in Leusden. Deze inleiding wordt op de begane grond versterkt door een afgeronde bebouwing. Het accent in bouwmassa wordt pas toegepast vanaf de derde bouwlaag.

In deze fase is er nog geen definitief ontwerp van het nieuwe gemeentehuis. Wel is er een beeldkwaliteitplan opgesteld wat het toetsingskader is voor een uitgewerkt bouwplan. Het 'Beeldkwaliteitsplan het Huis van Leusden' is als bijlage bij onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.

Men denkt aan een gebouw met een tijdloze en duurzame uitstraling. Het Huis van Leusden is in lijn met de traditie van de van de gemeente: eigentijds en modern. Het gebouw kent meerdere verschijningsvormen (geveluitwerkingen).

De gevel aan de zijde van het centrale plein sluit aan op de aanwezige kleinschalige sfeer van een besloten stedelijke pleinruimte. De gevel aan de noordzijde heeft een belangrijke betekenis ter ondersteuning van de entree tot het Hart van Leusden. Het is van belang dat dit een 'open' gevel wordt. De gevels aan de oost- en zuidzijde kennen een neutrale indeling.

Hoofdstuk 5 Overige waarden

5.1 Ecologie

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.1.1 Natura-2000

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.

Wetswijziging
Per 1 juli 2016 zal de nieuwe 'Wet Natuurbescherming' in werking treden. In de nieuwe wet worden de Flora & Faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet opgenomen. Met de nieuwe wetgeving veranderen een aantal zaken, waaronder het beschermingsregime en de vervolgprocedure. Voor eenvoudige activiteiten komt er een meldplicht. Voor activiteiten waar een omgevingsvergunning nodig blijft, moet die binnen 13 weken worden gegeven. Wordt er niet binnen die termijn besloten dan is de vergunning automatisch verleend. Naar verwachting zullen de gevolgen voor dit plan beperkt zijn.

Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied
Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op meer dan 12 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en gezien de aard van de ontwikkeling zijn effecten op voorhand uitgesloten. In de planvorming hoeft derhalve verder geen rekening gehouden te worden met de Natuurbeschermingswet.

Het plangebied ligt buiten de EHS en buiten de Agenda Vitaal Platteland zoals deze is vastgesteld op de basiskaart van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV 2014). Gezien de ligging buiten de begrensde planologische gebiedsbescherming zal hiervoor in de planvorming verder geen rekening gehouden hoeven te worden.

Op een afstand van ongeveer 0,5 en 3,0 km liggen respectievelijk de beschermde natuurmonumenten Schoolsteegbosjes en Zandbrink. De natuurmonumenten komen ten gevolge van de nieuwe 'Wet Natuurbescherming' per 1 januari 2017 te vervallen.

Het nieuwe plan zal een toename van het aantal verkeersbewegingen in de nabije omgeving genereren. Met behulp van de Aerius Calculator is berekend of de toename van het aantal verkeersbewegingen een effect heeft op de stikstofdepositie op omliggende Natura-2000 gebieden. De berekening gaat uit van de component NH3 (ammoniak) en NOx (stikstofdioxide).

In de berekening is uitgegaan van 'licht verkeer', namelijk 543 extra voertuigen. Deze voertuigen bewegen zich in ieder geval tot nabij het parkeerdek en de nieuwe parkeergarage. Dat is aangegeven in de figuur hieronder.

Uit de berekening blijkt dat het initiatief geen effect heeft op de natuurgebieden in de omgeving. Er zijn geen natuurgebieden met reken resultaten die hoger dan de drempelwaarde (0,05 mol/ha/j) zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0006.png"  
Figuur 5.1: visualisatie berekening stikstofdepositie: Aerius Calculator  

Conclusie
De extra verkeersbewegingen hebben geen nadelig effect op omliggende Natura-2000 gebieden.

5.1.2 Flora & fauna

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.

Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

Soortenbescherming in relatie tot het plangebied
Het plangebied bestaat uit het gemeentehuis en de omringende groenstroken, aan 't Erf, in het centrum van Leusden. De Amersfoortcoördinaten van het plangebied zijn X=157.878 en Y 460.222.

Het huidige gemeentehuis wordt gesloopt. Er verdwijnen bomen en andere groenvoorzieningen. Het terrein wordt bouwrijp gemaakt en er wordt grondverzet gepleegd.

Voor een dergelijke ingreep moet onderzocht worden of er invloed te verwachten is van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde planten en dieren in het kader van de Flora- en faunawet.

BRO heeft een verkennend veldonderzoek gedaan in het plangebied. De resultaten zijn vastgelegd in een quickscan flora- en fauna (toegevoegd als bijlage). Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens beoordeeld welke beschermde soorten daadwerkelijk voor (kunnen) komen binnen het plangebied en is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.

Voor de uit de omgeving bekende eekhoorn, boommarter en das is het plangebied ongeschikt. Negatieve effecten worden op voorhand uitgesloten. Uit het plangebied en/of omgeving zijn waarnemingen bekend van vleermuizen. In het te slopen pand zijn voor vleermuizen geschikte potentiële vaste verblijfplaatsen aanwezig. Nader onderzoek naar het functionele gebruik door vleermuizen is dan ook nodig.

Binnen het plangebied zijn geen beschermde vogelsoorten te verwachten. Voor de binnen het plangebied voorkomende vogelsoorten dient de periode tussen half maart en half juli te worden aangehouden als broedseizoen.

Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.

Conclusie
Met het initiatief worden geen beschermde en/of bedreigde soorten aangetast danwel verstoord. Met inachtneming van de zorgplicht zal verstoring van algemeen voorkomende soorten worden beperkt.

5.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Op de Archeologische Beleidskaart Gemeente Leusden (2011) ten behoeve van de Archeologische Monumentenzorg is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Bij plangebieden groter dan 500 m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvinden, is voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied is ongeveer 3.200 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0007.png"  
Figuur 5.2: uitsnede archeologische beleidskaart Gemeente Leusden (juli 2011)  

Voor de aanvraag omgevingsvergunning wordt nader onderzoek gedaan naar archeologische verwachtingswaarden. Vooralsnog zijn er voldoende indicaties dat de archeologische waarden niet in het geding zullen komen. Mede vanwege de bestaande kelder is te verwachten dat de bodem verstoord is. Op de verbeelding wordt een dubbelbestemming 'Waarde archeologie - middelhoog' opgenomen.

Conclusie
Het initiatief is aanvaardbaar in het kader van de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Milieu-aspecten

6.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan: een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft aan wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderzoek
De op te richten functies zijn milieugevoelige objecten. In de kantoorruimten wordt langdurig verbleven door groepen mensen. Dat zelfde geldt voor de woningen. Daarom dient bekeken te worden of zich functies in de omgeving bevinden die een negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat. Andersom is het ook van belang dat gekeken wordt of het plan een negatieve invloed op omliggende functies zou kunnen hebben. Onderstaand een uitsnede van de Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG). In de bebouwing rondom 't Erf en de Smidse zijn winkels gerealiseerd op de begane grond. Het gebruik op de verdieping is meestal voor wonen. Aan de oostzijde van de Burgemeester van der Postlaan ligt een woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0008.png"  
Figuur 6.1: gegevens Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG), ligging gevoelige functies  

Rondom het plangebied zijn gevoelige functies (woningen) gesitueerd. De bestemmingsplannen 'Horst 1993', ''t Ruige Veld 1995' en ' 't Spieghel 2010' maken in de directe omgeving van het plangebied bedrijfsbestemmingen en realisatie van kantoorpanden mogelijk. Binnen deze bestemmingsplannen zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 2.

Effecten nieuwe functies op de omgeving
Het op te richten gemeentehuis met kantoorruimten voor de dienstverlening op de verdieping wordt binnen de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangeduid als een categorie 1 bedrijf. Daarvoor geldt alleen een minimale richtafstand van 10 meter tot omliggende gevoelige functies voor het aspect geluid.

Effecten vanuit omgeving op nieuwe functies
Aan de overzijde van de locatie van het Huis van Leusden zijn woonfuncties gerealiseerd. Op de begane grond zitten restaurants, cafetaria's, snackbars e.d (SBI-2008 code 561). Voor deze bedrijfsactiviteiten geldt een minimaal te respecteren afstand van 10 meter tot omliggende functies. Het zijn volgens de VNG-uitgave categorie 1 bedrijven. De afstand van het gemeentehuis tot aan de bebouwing aan de overzijde van de Smidse is ongeveer 10 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand. De kwaliteit van het woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies zal niet in het geding komen.

Conclusie
Nabij het plangebied vinden geen activiteiten plaats die hinder kunnen veroorzaken voor de nieuw op te richten functies. Andersom beredeneerd zullen de geplande functies geen hinder veroorzaken op omliggende functies. In het kader van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn er dan ook geen belemmeringen.

6.2 Verkeer en parkeren

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen een gewijzigde verkeers- en parkeersituatie tot gevolg hebben. De toegenomen verkeersgeneratie mag echter niet leiden tot significant negatieve gevolgen voor de omliggende wegen. Het omliggende wegennetwerk moet het extra verkeer zonder problemen kunnen verwerken. Bovendien mag de omgeving geen onevenredige overlast ervaren door een toegenomen verkeers- en parkeerdruk.

Het onderhavige plan heeft een gewijzigde verkeersgeneratie als gevolg. Er dient aangetoond te worden dat het omliggende wegennetwerk de verkeersdruk kan verwerken. Tevens dient aangegeven te worden hoe omgegaan wordt met parkeren.

6.2.1 Ontsluiting

De huidige locatie van het gemeentehuis ligt ingesloten door een wijkontsluitingsweg met scheiding van verkeerstromen aan de oostzijde (Burgemeester van der Postlaan) en een winkelstraat aan de noord- en westzijde met gemengd verkeer (Het Erf/De Smidse). Via deze straat worden een tweelaagse, vrij toegankelijke, open parkeergarage en diverse binnenhoven ontsloten (parkeervoorzieningen / achterzijde winkels / ontsluiting bovenliggende woningen). Deze straat wordt ook gebruikt als bevoorrading van de winkels, sporthal, cultureel centrum en het gemeentehuis. Aan de noordoostzijde van de locatie bevindt zich een kruispunt tussen De Smidse / Burgemeester van der Postlaan / Hertenhoeve.

De huidige locatie is voor alle verkeersdeelnemers (voetgangers, fietsers, gemotoriseerd verkeer) goed bereikbaar. Aandachtspunt is de relatief hoge aantal verkeersbewegingen (inclusief vrachtwagens t.b.v. de bevoorrading van de winkels en overige gebouwen) ter plaatse van de ingang van het huidige gemeentehuis en 't Erf (plein). De verkeersveiligheid en verblijfskwaliteit ter plaatse van de ingang van het gemeentehuis is daardoor niet optimaal. Bovendien zijn er geen duidelijke plekken aangegeven voor laden en lossen, waardoor door de willekeurige opstelling van transportwagens soms onoverzichtelijke en verkeersbelemmerende situaties ontstaan. Onderstaand een afbeelding van de huidige verkeerssituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0009.png"  
Figuur 6.2: huidige verkeerssituatie, rood: fietsroute / geel: wegenstructuur / oranje: globale locatie herontwikkeling  

Voor het beperken van gemotoriseerd verkeer op De Smidse ter hoogte van 't Erf, kan een nieuwe ontsluiting van De Smidse naar de Burgemeester van der Postlaan een oplossing zijn. Dit is nog niet aan de orde met dit plan.

6.2.2 Verkeersgeneratie

Het is noodzakelijk om de toekomstige verkeersgeneratie in kaart te brengen en dus de bedrijfsbestemming zo goed mogelijk te specificeren met 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317). Onderstaand de resultaten van die berekening.

De gemeente heeft aangegeven dat de te verwachten verkeersgeneratie met de realisatie van het 'Huis van Leusden', in combinatie met de revitalisatie van overige centrumfuncties, in het gebied naar schatting 660 motorvoertuigen per etmaal betreft (werkdaggemiddelde). De verkeersintensiteiten zorgen voor een lichte toename van de verkeersbewegingen op 't Erf, De Smidse en De Mulderij. In onderstaande tabel staan de te verwachten intensiteiten, uitgesplitst naar de huidige situatie en de situatie in 2026 mét het 'Huis van Leusden' en de centrumfuncties.

Verkeersgeneratie (weekdaggemiddelden)   2015 - mvt/etmaal   2026 - mvt/etmaal  
Parkeerdek   1.000   1.100  
De Smidse   3.900   4.590  
't Erf   3.700   4.380  
De Mulderij   3.500   4.105  

Figuur 6.3: huidige en te verwachten verkeersintensiteiten plangebied  

Het CROW noemt een vuistregel voor maximale verkeerscapaciteiten van tweebaanswegen. De capaciteit van deze wegen bedraagt bij benadering 6.000 motorvoertuigen per etmaal. De wegen rondom het plangebied kunnen de verkeerstoename aan.

Conclusie
Het initiatief is in het kader van de verkeersgeneratie aanvaardbaar.

6.2.3 Parkeerbehoefte

De afdeling verkeer en vervoer van de gemeente Leusden heeft een berekening parkeermodel gemaakt op basis van de parkeernormen die in Leusden gehanteerd worden: Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie; uitgave 317 CROW editie oktober 2012.

Voor het huidige gemeentehuis is de genormeerde fictieve parkeervraag 133 parkeerplaatsen (gebaseerd op 6.900 m2 bvo planologische ruimte). Na herontwikkeling wordt de oppervlakte kantoor en dienstverlening meer dan gehalveerd (4.000 m2 bvo planologische ruimte). De genormeerde fictieve parkeervraag voor de maatschappelijke functie wordt gereduceerd tot 73 parkeerplaatsen. Voor parkeren ten behoeve van de 4.000 m2 maatschappelijke functie zijn 73 parkeerplaatsen nodig. Er is een openbaar parkeerdek aanwezig die plaats biedt aan 151 motorvoertuigen. Extra parkeerplaatsen ten behoeve van het nieuwe gemeentehuis (gemeentehuis en partners) zijn niet noodzakelijk.

Daarnaast worden in het nieuwe plan maximaal 35 wooneenheden gerealiseerd. Voor de parkeernorm van woningen (bewoners en bezoekers) wordt een factor 1,7 parkeerplaatsen per appartement gehanteerd, wat resulteert in een maximale parkeeropgave van 60 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn volledig uitwisselbaar onder de bewoners. De parkeerbehoefte wordt geborgd via aanbesteding. Bezoekers van het gemeentehuis en andere maatschappelijke functies kunnen terecht in het naastgelegen parkeerdek, dat plaats biedt aan 151 voertuigen.

De piekbelasting voor de centrumfuncties is op een zaterdag. Zaterdag wordt de functie van het gemeentehuis niet bezocht, bewoners van het 'Huis van Leusden' parkeren in de nieuwe ondergrondse parkeergarage en het gemeentehuis is op werkdagen geopend. In de nieuwe situatie ontstaat geen extra parkeerdruk op het parkeerdek. De parkeerbehoefte wordt ondervangen.

Conclusie
Het initiatief is in het kader van de parkeerbehoefte aanvaardbaar.

6.3 Akoestiek

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

Met de Wgh kan een maximale ontheffingswaarde van 63 dB worden verleend. Op grond van het geluidbeleid van de gemeente Leusden bedraagt de maximale ontheffingswaarde 58 dB.

Verkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel hieronder).

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  
Figuur 6.4: geluidszones in het kader van de Wet geluidhinder  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Onderzoek wegverkeerslawaai en parkeerdek
Het plangebied ligt binnen de geluidszone voor wegverkeer van de wegen Burgemeester van der Postlaan en Noorderinslag. Omdat woningen geluidsgevoelige objecten zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh), is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een parkeerdek. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of met deze specifieke functie in de nabijheid een goed woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen kan worden gegarandeerd. Met name de piekgeluiden als gevolg van dichtslaande autoportieren zijn op grote afstand hoorbaar. Een akoestisch onderzoek geeft inzicht in de te verwachte geluidbelasting op de nieuwe woningen. Op basis van de resultaten kunnen eventueel geluidsreducerende maatregelen worden overwogen.

Agel adviseurs heeft in een aanvullend akoestisch rapport nader onderzoek gedaan naar het wegverkeerslawaai en een beoordeling van de geluidsniveaus ten gevolge van het parkeerdek. De rapportage is toegevoegd als bijlage. Onderstaand worden de belangrijkste resultaten behandeld.

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelasting op de ontwikkeling en deze te toetsen aan het wettelijk kader. De verkeersgegevens zijn beschikbaar gesteld door de gemeente Leusden. De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma Geomilieu V.3.11.

Beoordeling wegverkeerslawaai
Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Noorderinslag ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de Burg. v/d Postlaan en De Smidse wordt overschreden. De overschrijding bedraagt maximaal 6 dB respectievelijk 10 dB.

In verband met de overschrijdingen zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren m.b.t. stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn.

De indeling van het plan is (nog) niet bekend. Of voldaan wordt aan de aanvullende eisen uit de Nota Geluidbeleid van de gemeente Leusden is op basis van de beschikbare gegevens niet vast te stellen. Omdat in dit stadium van het plan geen gedetailleerde gegevens over de gevelindeling beschikbaar zijn is een toetsing van de karakteristieke geluidwering in het kader van het onderzoek nog niet uitgevoerd. Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan er van worden uitgegaan dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is. Dit onderzoek kan daarom worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Beoordeling geluid ten gevolge van het parkeerdek
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van het grootste deel van het pand voldoet aan de gehanteerde richtwaarde van 50 dB(A). Uitzondering hierop vormt de zuidgevel van de delen 1 en 5 waar de overschrijding 8 dB respectievelijk 9 dB bedraagt. Op de oostgevel van bouwdeel 1 en de westgevel van bouwdeel 5 bedraagt de overschrijding 4 dB respectievelijk 2 dB (op bouwdeel 4, binnenterrein plangebied). Middels het treffen van maatregelen kan worden voldaan aan de gehanteerde grenswaarden. Dit betreft het doof uitvoeren van diverse gevels eventueel in combinatie met het plaatsen van een scherm tussen de bouwdelen 1 en 5 op de zuidrand van bouwdeel 4 (hoogte 1,0 meter).

Het maximaal geluidniveau ten gevolge van het dichtslaan van een portier bedraagt gedurende zowel de dag-, avond- als achtperiode ten hoogste 68 dB(A). Gedurende de dagperiode wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A). gedurende de avondperiode wordt de grenswaarde ter plaatse van de zuidgevel van Bouwdeel 2 overschreden. Gedurende de nachtperiode wordt de grenswaarde van 60 dB(A) ter plaatse van zuidgevel van bouwdelen 1 en 5 en de westgevel van Bouwdeel 5 overschreden. De ten behoeve van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau noodzakelijk maatregelen zijn ook voldoende om te kunnen voldoen aan de gehanteerde grenswaarden betreffende het maximale geluidniveau. De woningen kunnen worden gerealiseerd zonder beperkingen voor het parkeerdek. Het leefklimaat ter plaatse van de woningen zal, rekening houdend met de omschreven maatregelen, acceptabel zijn.

Cumulatie Wgh
De cumulatie van de geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde geluidbronnen is in de voorliggende situatie niet aan de orde.

Cumulatie Wro
Uit de cumulatie van de geluidbelasting ten gevolge van de weten en het parkeerdek kan worden geconcludeerd dat in de voorliggende situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Verzoek hogere waarde
Voor het aspect wegverkeer wordt voldaan aan de algemene criteria van het ontheffingenbeleid. Indien ook aan de aanvullende eisen uit het geluidbeleid van de gemeente wordt voldaan, kan op basis van de onderzoeksresultaten bij burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden een hogere waarden worden aangevraagd.

6.4 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Per 1 augustus 2009 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) (StB 158, 2009) in werking getreden.

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (StB 440, 2007) en in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (SC 218, 2007) zijn regels opgenomen omtrent niet in betekenende mate bijdragen. Op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wm kan een plan worden gerealiseerd wanneer het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • 1. woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • 2. woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • 3. kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

NIBM-rekentool
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met het Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld voor ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit als gevolg van een toename in het aantal verkeersbewegingen. Met deze rekentool kan worden berekend of een plan (niet) in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het Besluit gevoelige bestemmingen. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

Verkeersgeneratie
Het is noodzakelijk om ook door middel van een berekening aantoonbaar te maken dat het project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een dergelijke berekening kan uitsluitend worden gemaakt indien bekend is wat de verkeersgeneratie is die door het project wordt gegenereerd.

De extra verkeersgeneratie van het 'Huis van Leusden' en de overige centrumfuncties samen, bedraagt ongeveer 660 motorvoertuigen per etmaal (werkdaggemiddelde). Het plan draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0010.png"  

Figuur 6.5: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op luchtkwaliteit  

Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bezien zijn er geen belemmeringen voor het gewenste plan.

6.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moeten verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de wet bodembescherming en het besluit bodemkwaliteit.

Wet Bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling daarin, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Bij overschrijdingen van de interventiewaarde kan sprake zijn van humane- ecologische- of verspreidingsrisico's. Op basis van deze risico's kan de spoedeisendheid (noodzaak om te saneren) worden bepaald.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen voor Leusden zijn grotendeels door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In deze gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging en (her)gebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Bodem in relatie tot het plangebied
Ter beoordeling of de bodem in het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik is een veldonderzoek uitgevoerd door Lycens, genaamd 'Verkennend Bodemonderzoek 't Erf 1 te Leusden' (28 januari 2016). De rapportage is toegevoegd als bijlage. De belangrijkste bevindingen uit de rapportage worden hieronder behandeld.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de milieuhygienische kwaliteit van het grondwater in verband met de sterk verhoogde concentraties aan lood en enkele vluchtige aromaten een mogelijke belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren naar de verontreiniging met lood en enkele vluchtige aromaten in het grondwater. Het doel van het nader onderzoek is het afperken van de verontreiniging in zowel horizontale als verticale richtingen.

Daarnaast wordt door de gemeente Leusden in verband met de huidige percentages bebouwing op de locatie geëist dat na de sloop van het bestaande pand enkele boringen worden uitgevoerd ter plaatse van het pand. Geadviseerd wordt om, eventueel gelijktijdig met het nader onderzoek naar de verontreinigingen in het grondwater, enkele boringen ter plaatse van de bebouwing uit te voeren en de grond analytisch te onderzoeken op het standaardpakket grond. Het doel van de aanvullende boringen en analyse(s) is een representatief beeld te verkrijgen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het bestaande pand.

Conclusie
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat nader onderzoek naar aromaten in het grondwater en de bodemkwaliteit raadzaam is. De gemeente ziet erop toe dat in het kader van de omgevingsvergunning aanvullend onderzoek naar de milieuhygienische bodemkwaliteit wordt uitgevoerd.

6.6 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, Nationaal Waterplan, het Waterplan provincie Utrecht en het Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem.

Europese kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.


Nationaal Waterplan
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterplan provincie Utrecht
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Generieke uitgangspunten omgang met hemelwater
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt per locatie bekeken op welke wijze hemelwater het best kan worden verwerkt. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, hetgeen wil zeggen dat de waterhuishoudkundige situatie na de bouw niet afwijkt van voor de bouw. Om hemelwateraspecten goed in ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen borgen stelt de gemeente onderstaande handvatten centraal. Daarbij geldt als principe dat waterproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving maar zoveel mogelijk in of bij de (nieuw)bouwlocatie worden verwerkt:

Voorkeurstrits hemelwater  
1   (Her)gebruik van hemelwater; het hemelwater wordt opgevangen om binnen de ontwikkeling nuttig in te zetten waardoor het niet tot afvoer komt.  
2   Bergen en vertraagd afvoeren; na (hevige) regenval wordt water in het plangebied opgevangen en tijdelijk geborgen om vervolgens vertraagd te worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Voorbeelden zijn: bergingsvijvers, wadi’s, groene daken, infiltratieriolering, verlaagde parkeerterreinen etc.  
3   Rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater; indien hemelwater niet kan worden geborgen wordt het afgevoerd naar gebieden met oppervlaktewater zoals vijvers, sloten en kanalen.  
4   Afvoeren naar het rioolstelsel; alleen als de eerste drie opties niet mogelijk zijn vindt afvoer plaats via de (vuilwater-)riolering. Voor nieuwbouw (herbouw) op percelen geldt (in lijn met de bouwverordening) dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld en bij afvoer naar het gemeentelijk rioolstelsel, ter hoogte van de perceelgrens gescheiden moet worden aangeboden.  

Om verontreiniging van het hemelwater tegen te gaan, schrijft de gemeente bovendien voor om bij nieuwbouw niet-uitlogende materialen toe te passen.


Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Op de huidige locatie is geen sprake van waterberging. Bij een herontwikkeling waarbij de huidige footprint toeneemt met meer dan 1.500 m2 is een (aanvullende) waterberging vereist.

Het huidige grondvlak bedraagt 2.210 m2; de nieuwe footprint bedraagt bij benadering 3.000 m2. De toename is minder dan 1.500 m2. Een aanvullende waterberging hoeft dus niet gerealiseerd te worden. Wel zijn er een aantal aandachtspunten bij de ontwikkeling:

  • De ontwikkeling vindt deels verdiept plaats. Bij de aanleg van de kelder zal aandacht gehouden moeten worden voor de grondwaterstand in de omgeving.
  • Daarnaast zal er rekening gehouden moeten worden met het feit dat de ontwikkeling plaats heeft in een kwelgevoelig gebied. De Hamershof is als geheel gedraineerd omdat er lokaal kwelstromen uit diepere watervoerende pakketten doorzetten in het eerste watervoerende pakket.
  • In de definitieve situatie na de bouw mag er geen sprake zijn van permanente onttrekking van grondwater. De kelder moet dus waterdicht zijn en tevens bestand zijn tegen de optredende kweldruk.

Watertoets

In het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan Waterschap Vallei en Veluwe. De resultaten van dit overleg zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.


Kabels en leidingen
Van de huidige locatie is bij Kadaster een Klic-melding opgevraagd. Hierop staan alle kabels en leidingen aangegeven die zich rondom het huidige gemeentehuis bevinden. Door de gekozen footprint van de herontwikkeling zijn er geen grote aanpassingen aan het bestaande kabel- en leidingen netwerk te verwachten.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van een ongeval in de directe omgeving waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden welke het wettelijk kader vormt voor ondergrondse buisleidingen.

Op 1 april 2015 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden welke het wettelijk kader voor transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geeft.

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • 1. Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
    Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • 2. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). In het Bevi, het Bevb en de Rnvgs wordt de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico vanwege inrichtingen wettelijk geregeld. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0327.164-0401_0011.png"  
Figuur 6.6:uitsnede risicokaart  

Met de bouw van het nieuwe gemeentehuis nemen het plaatsgebonden risico én het groepsrisico niet toe. Risicovolle inrichtingen en buisleidingen liggen bovendien op een afstand van meer dan 1 km.

Aangenomen kan worden dat personeel en bezoekers van het gemeentehuis en bewoners van de woningen afdoende zelfredzaam zijn. Bij een eventuele calamiteit zijn er meerdere vluchtwegen welke mogelijkheid tot evacuatie geven.

Conclusie
Het groepsrisico neemt niet toe met de voorgenomen planontwikkeling. In de nabije omgeving bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Het initiatief is in het kader van het aspect externe veiligheid aanvaardbaar.

6.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Lijst D
In het projectgebied worden diverse functies mogelijk gemaakt, waaronder 18.500 m2 BVO kantoorruimte, een theater, een restaurant (horeca), deels ter vervanging van de horecaruimte op de begane grond. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare (activiteit D 11,2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De ontwikkeling ligt ver beneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet direct noodzakelijk.

Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de paragraaf 'Flora en fauna' van de toelichting volgt dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.

Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het niet binnen een Bèlvéderegebied of beschermd stads- en dorpsgezicht. Er is tevens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

Milieugevolgen
Bovenstaand zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Conclusie
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing.

De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt, samen met de regels, het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en voorschriften.

7.2 Opzet bestemmingsplan

Bij het opstellen van de dit bestemmingsplan is, zowel wat betreft de bestemmingsgrenzen als de inhoud van de regels, maatwerk geleverd voor het onderhavige plangebied en initiatief.

De opzet van de bestemmingen waarvoor inhoudelijk geen of minder maatwerk nodig is, zoals 'Verkeer', sluit zoveel mogelijk aan op het bestemmingsplan 'Leusden Noord'. Het bestemmingsplan voldoet verder aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en is gedigitaliseerd conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012).

7.3 Toelichting op de bestemmingen

Op de verbeelding zijn de bestemmingen te onderscheiden. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarnaast is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' opgenomen. Er is specifiek een maatvoeringsaanduiding opgenomen voor wonen vanaf de tweede bouwlaag met een maximum van 35 wooneenheden. Voorts zijn maximale bouwhoogtes op de verbeelding aangeduid. De maximale oppervlakte voor maatschappelijke doeleinden is begrensd tot maximaal 4.000 m2.

De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. Onderstaand wordt kort ingegaan op de inhoud van de bestemmingen.

Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke doeleinden in de vorm van onder meer een gemeentehuis toegestaan met bijbehorende dienstverlenende en bestuurlijke functies. Gekozen is voor één bestemmingsvlak waarbinnen alle activiteiten en het daarmee samenhangende gebruik zijn geregeld. De maximale bruto vloeroppervlakte voor maatschappelijke doeleinden is in de regels vastgelegd (4.000 m²). Middels de functieaanduiding 'wonen' en bijbehorende maatvoeringsaanduiding zijn maximaal 35 wooneenheden toegestaan vanaf de tweede bouwlaag en hoger. Hierbij mogen beroepen aan huis worden uitgeoefend. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is de woonfunctie uitdrukkelijk uitgesloten. Dit betreft het zuidwestelijke gedeelte van het gebouw.

Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. Dit betreft het gehele bestemmingsvlak; de bestemming 'Maatschappelijk' is beperkt tot het gebouw. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Middels bouwaanduidingen is een differentiatie in maximale bouwhoogten aangebracht. Aan de noordoostkant is een overkraging toegestaan, die deels binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en deels binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer' ligt. Hier dient een onderdoorgang aanwezig te blijven ten behoeve van het voetgangers-, fiets- en autoverkeer. Binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer' is hier tevens de functieaanduiding 'wonen' opgenomen, waardoor woonfuncties ter plaatse zijn toegestaan.

Middels een afwijking is onder voorwaarden toegestaan dat wooneenheden worden gebruikt als zorgwoningen.

Verkeer
Deze bestemming is, ter onderscheiding van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' primair bedoeld voor (openbare) wegen. Verder zijn in- en uitvoeg- en opstelstroken, fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en waterpartijen toegestaan. Tevens is een overkraging van de bebouwing van het gemeenschapshuis toegestaan ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding die hiertoe is opgenomen. Er dient een onderdoorgang aanwezig te blijven ten behoeve van het voetgangers-, fiets- en autoverkeer.


Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming is opgenomen aan de zuidkant van het plangebied en is primair bedoeld voor niet-doorgaande wegen, voetgangers- en fietspaden, etc. Tevens zijn op deze gronden geluidwerende voorzieningen toegestaan.

Algemene regels
In de algemene regels zijn regels opgenomen die in het gehele plangebied gelden. Dit betreft onder meer algemene bouwregels met betrekking tot ondergronds bouwen, bestaande maten en afmetingen en ondergeschikte bouwdelen. Ook is een bepaling opgenomen met algemeen strijdig gebruik. Tenslotte zijn ook algemene afwijkings- en wijzigingsregels voor beperkte afwijkingen en wijzigingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Uit de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is gebleken dat er behoefte is aan 4.000 m2 gemeentehuis en 35 woningen. In die onderbouwing is aangegeven hoe met dit plan in de behoefte kan worden voorzien.

De gemeente is initiatiefnemer voor het plan en voert de grondexploitatie. De gemeente suilt een overeenkomst met de ontwikkelaar en koopt daarna de plint terug. De financiële aspecten van het plan en de grondexploitatie zijn ter besluitvorming aan de Raad voorgelegd op 26 september 2015 aldus besloten op 26 september 2015.

8.2 Wettelijk kostenverhaal

Het plan bevat 35 woningen en 4.000 m2 maatschappelijke functies. Daarmee is sprake van een Bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor een dergelijk bouwplan is het wettelijk kostenverhaal verplicht. Indien een derde partij exploitant zou zijn voor de ontwikkeling zou op grond van artikel 6.12 lid 2 een exploitatieplan verplicht zijn, dan wel een anterieure overeenkomst op grond van artikel 6.24 lid 1 Bro. In dezen is de gemeente volledig grondeigenaar en enige initiatiefnemer voor het bouwplan. Het wettelijk kostenverhaal is verzekerd binnen de gemeentelijke grondexploitatie.

Hoofdstuk 9 Procedures

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

9.1 Communicatie

In het voortraject was er sprake van een hoog gehalte aan technische en financiële vraagstukken, die weinig mogelijkheden boden voor inwoners en belangstellenden om invloed te hebben op de voorstellen. Daar waar mogelijk is de samenleving in de aanloop naar de besluitvorming door het college op 24 september 2015 ruimte geboden om bij het project betrokken te zijn. Via social media en een oproep via persbericht en de website zijn inwoners gevraagd mee te denken over de toekomstig appartementengebouw waarin op de begane grond behalve de gemeente ook Larikslaan2 en Voila een plek kunnen krijgen. Via Twitter, facebook en e-mail zijn reacties binnengekomen. Op een avond voor omwonenden (op 8 september 2015) hebben we uitgelegd hoe en waarom de raad is voorgesteld tot nieuwbouw te komen.

Na de besluitvorming door de raad is de samenleving breed uitgenodigd om mee te denken bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan. De omwonenden zijn persoonlijk uitgenodigd. In twee werkateliers hebben in totaal circa 50 inwoners actief meegedacht. De stedenbouwkundige heeft de input van de inwoners vertaald in een concept-beeldkwaliteitsplan. Het concept is met de bewoners en ook de raad gedeeld op 16 respectievelijk 17 december 2015. De raad heeft geen zienswijzen ingediend. Op 26 januari 2016 heeft het college het definitieve beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Daarin zijn ook de bezonningsstudies opgenomen, waar omwonenden om gevraagd hadden.

In de derde fase van de aanbestedingsstrategie, de beoordeling van de aanbiedingen, wordt de samenleving betrokken door gezamenlijk 1 stem te vormen in de beoordelingscommissie op onderdelen van de aanbieding van de marktpartijen.

Communicatie rond bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 17 februari 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Inwoners konden in die periode zienswijzen indienen. Op 2 maart 2016 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden.

9.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

9.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is vanaf 18 februari 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegd, gezamenlijk met het beeldkwaliteitsplan en het ontwerpbesluit hogere grenswaarde. Inwoners konden in die periode zienswijzen indienen. Er zijn zes zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. De zienswijzen zijn beantwoord in de bijgevoegde Nota van zienswijzen.

De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen aan de regels, verbeelding en toelichting van het bestemmingsplan. Voorts is een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

Het plan is daarna ter gewijzigde vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden en gewijzigd vastgesteld op 12 mei 2016.

9.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.