direct naar inhoud van 3.1 Rijksbeleid
Plan: Randmeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.randmeer0800-0302

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte (2006)

Het hoofddoel van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig om dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in de nota op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.
De kwaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door de landschappelijke en recreatieve mogelijkheden in de directe omgeving. Regionaal en lokaal maatwerk is essentieel voor een goede balans tussen 'rood', 'groen' en 'blauw'.

De buitendijkse gebieden in het plangebied liggen deels binnen de netto begrensde Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Hier geldt een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied.
Het plangebied ligt deels in nationaal landschap Arkemheen-Eemland. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor nationale landschappen. De kernkwaliteiten van dit nationaal landschap zijn extreme openheid, slagenverkaveling en veenweidekarakter. Het extreem open veenontginningslandschap kenmerkt zich door het ontbreken van vrijwel elke bebouwing en opgaande begroeiing, historische binnendijken en een klassieke slagenverkaveling. Binnen de nationale landschappen is het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid 'behoud door ontwikkeling'. De landschappelijk kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop gebiedsontwikkeling plaatsvindt.
De toeristisch-recreatieve betekenis van nationale landschappen is groot en het is belangrijk dat deze in de toekomst toeneemt.

Het Rijk streeft er naar om verdichtingsmogelijkheden in het bestaand bebouwd gebied zo optimaal te benutten. Het realiseren van woningbouwlocaties binnen het bestaand stedelijk gebied door middel van verdichting in bestaande kernen, voldoet aan de uitgangspunten van deze nota.

De randmeren vallen onder het IJsselmeergebied. Het IJsselmeergebied kenmerkt zich door de internationale waarden van natuur en cultuur en de 'open horizon'. Het gebied heeft een belangrijke functie voor de veiligheid voor het achterliggende gebied tegen overstroming en voor drinkwatervoorziening. De randmeren hebben mogelijkheden voor kleine watersport en dagrecreatie. Het waterbeheer en natuur- en landschapswaarden staan onder druk. Bij ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met een goede inpassing van activiteiten in de waarden van natuur, landschap en cultuur van het IJsselmeergebied.

De nadelige invloed van een ruimtelijke ingreep op het watersysteem, dient zoveel mogelijk waterneutraal of waterpositief te worden gecompenseerd. Op basis van het Nationaal Waterplan krijgt iedere gemeente een beperkte ruimte voor buitendijkse ontwikkelingsruimte (zie 3.1.5 en 5.9.3.1).

Bij de voorgenomen ontwikkeling, vindt woningbouw plaats op een binnendijkse inbreidingslocatie. Een eerste verkenning laat zien dat het daadwerkelijk overstroombaar buitendijks gebied (de rietvelden) niet afneemt. Voor de aanleg van de parkeerplaats, botenstalling en een deel van de dijkverlegging moet land worden aangewonnen, maar door de realisatie van de nieuwe jachthaven wordt dit verlies aan voor water beschikbaar gebied gecompenseerd.

3.1.2 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Aanleiding voor het kabinetsstandpunt ‘Anders omgaan met water’ is de zorg over de versnelde stijging van de waterspiegel, wateroverlast, bodemdaling en het toenemend hoogwater in de rivieren. De grootste zorg is het overstromen of doorbreken van waterkeringen. Hierbij ontstaat niet alleen grote economische schade, maar bestaat er ook een veiligheidsprobleem. De ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Belangrijk onderdeel in het nieuwe waterbeleid is de watertoets. Water zal, meer dan nu, sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. In de Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw is daarom overeengekomen dat alle ruimtelijke plannen vanaf medio februari 2001 een waterparagraaf dienen te bevatten en aan een watertoets worden onderworpen.

3.1.3 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft als doel een goede toestand van het oppervlaktewater en grondwater in alle lidstaten van de Europese Unie. De richtlijn gaat ervan uit dat water geen gewoon handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. De richtlijn geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dit moet leiden tot:

  • het behoeden voor verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen;
  • verbetering van het aquatisch milieu, dit onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
  • duurzaam gebruik van water op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Water gaat óver grenzen. Daarom hanteert de Europese Kaderrichtlijn Water een stroomgebiedbenadering. Het plangebied valt onder het stroomgebied van de Rijn, met als deelstroomgebied Rijn-Delta.

3.1.4 Samen werken met water (2008)

In opdracht van de regering heeft de Deltacommissie advies uitgebracht over de bescherming van Nederland tegen de gevolgen van klimaatverandering. Daarbij gaat het om de vraag hoe Nederland zo kan worden ingericht dat het ook op de zeer lange termijn klimaatbestendig is, veilig tegen overstromingen, en een aantrekkelijke plaats is en blijft om te leven; wonen, werken, recreëren en investeren.
Voor de uitvoering van het advies voor een klimaatbestendige inrichting van Nederland is het Deltaprogramma opgesteld. Dit programma wordt financieel (Deltafonds) en politiek-bestuurlijk verankerd in een vernieuwde Deltawet.

Het plangebied maakt deel uit van het IJsselmeergebied. In de aanbevelingen voor de toekomst wordt aangegeven dat het peil van het IJsselmeer met maximaal 1,5 m wordt verhoogd. Het IJsselmeer behoudt zijn strategische functie als zoetwaterreservoir voor Noord-Nederland, Noord-Holland en West-Nederland. Uitvoer van de maatregelen om de peilstijging te realiseren, kan geleidelijk gebeuren.

3.1.5 Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en gaat alle voorgaande nota's waterhuishouding vervangen.
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water.

Voor wat betreft de Veluwerandmeren wordt er voor gekozen om het peil los te koppelen van die van het IJsselmeer. Het gevolg is een peilbeheer dat beter tegemoet komt aan wat nodig is voor een ecologisch duurzame ontwikkeling.
Op beperkte schaal worden buitendijkse ontwikkelingen mogelijk gemaakt, met aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het verlies aan waterbergingscapaciteit als gevolg van de buitendijkse ontwikkelingen hoeft niet te worden gecompenseerd.