direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Randmeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0313.randmeer0800-0301

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Utrecht 2005-2015 (2004)

In het kader van de (nieuwe) Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), is op 1 juli 2008 het Streekplan omgezet naar een provinciale structuurvisie. Ten behoeve van deze omzetting is de Beleidslijn nieuwe Wro opgesteld. Het doel van de Beleidslijn is om ook onder de Wro, slagvaardig het Streekplan als beleidskader te kunnen blijven toepassen. Het Streekplan is beleidsneutraal omgezet; de Beleidslijn bevat geen nieuw beleid.
De Wro gaat uit van een nieuw sturingsconcept en biedt meer en nieuwe instrumenten. Het provinciaal belang bepaalt het ruimtelijk ordeningsbeleid van de provincie. De provincie definieert zelf binnen de grenzen van de wet het eigen provinciaal belang en handelt van daaruit naar de andere overheidslagen. De Wro biedt de provincie onder meer de mogelijkheid een verordening vast te stellen wanneer zij haar provinciale belangen wil laten doorwerken richting gemeenten.
Het streekplan zet in op zorgvuldig ruimtegebruik voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarnaast wordt veel belang gehecht aan water. Water vormt een ordenend principe en bij nieuwe ruimtelijke afwegingen vormt water een vertrekpunt. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan milieuregelgeving.

In de navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de streekplankaart. De kern van Bunschoten-Spakenburg ligt in open gebied en domineert daardoor de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.randmeer0800-0301_0008.jpg"

Afbeelding - uitsnede streekplan

Het gebied aan de noordkant van de kern maakt deel uit van de groene zone langs de Randmeren. De ligging aan de Randmeren, de kwaliteiten en de recreatieve gebruiksmogelijkheden van de kustzone zijn van grote betekenis voor de regio. Vergroting van de natuur- en recreatieve functies versterkt de aantrekkelijkheid. Deze ontwikkelingen zijn mogelijk in Landelijk gebied 1.
Landelijk gebied 1 functioneert als stedelijk uitloopgebied. Het gebied grenst aan het stedelijk gebied en heeft een stedelijke invloed door een afwisseling van onder andere (dag)recreatie terreinen, incidenteel kleine natuurgebieden en ecologische verbindingszone.
Het gedeelte van het Eemmeer in het plangebied valt onder Landelijk gebied 3 en waterbergingsgebied. Voor water en milieu in Landelijk gebied 3 geldt beleid ten aanzien van waterhuishouding en milieukwaliteiten die worden afgestemd op de lokaal aanwezig functies, rekening houdend met aanwezige waarden. Waterknelpunten worden opgelost zonder deze af te wentelen op andere gebieden.

Het plangebied valt binnen de groene contouren en bestaat uit bestaande natuur en nieuwe natuur. Het gebied valt onder de Ecologische Hoofdstructuur, het vogelrichtlijngebied en het natuurbeschermingswetgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.randmeer0800-0301_0009.jpg"

Afbeelding - uitsnede kaart groene contouren

De EHS dient er voor om de gewenste ecologische duurzaamheid te bereiken. De Vogelrichtlijn heeft tot doel de bescherming van alle in het wild levende vogels. De Natuurbeschermingswet regelt de aanwijzing tot natuurmonument en de daarbij horende wettelijk bescherming.

Woonomgeving
Verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Bij nieuwbouw van woningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering. Vervolgens komen inbreiding en intensivering in beeld. Daarna kan worden gekozen voor uitbreiding.
De provincie gaat er van uit dat Bunschoten voldoende woningen realiseert voor de 'eigen woningbehoefte'. Voor de gemeente Bunschoten is een relatief hoog woningbouwprogramma (woningbouwprogramma van 1.990 woningen ten opzichte van woningvoorraad van 6.880 woningen) opgesteld. In het bestaand stedelijk gebied zijn nog enkele inbreidingslocaties aanwezig. Bij de ontwikkeling van woningbouw is zorgvuldige landschappelijke inpassing een randvoorwaarde. Ook is inzicht nodig in de wijze van ontsluiting en de relatie hiervan met de capaciteit van het wegennet.

Natuur
Een groot gedeelte van het plangebied ligt binnen de groene contour. Binnen de groene contour geldt het “nee, tenzij”-regime. Nieuwe plannen binnen en in de nabijheid van deze gebieden zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Het plangebied bevat gronden van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Hiervoor geldt in principe het compensatiebeginsel.

Water
Binnen waterbergingsgebieden worden geen ontwikkelingen toegestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie. In het plangebied ligt een waterwingebied. Bij functiewijziging dient rekening te worden gehouden met het waterwinbelang. Door vrijwaringszones worden ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen die eventuele dijkversterkingen of andere maatregelen bemoeilijken. Duurzaam waterbeheer moet een rol spelen bij de herinrichting van bestaand stedelijk gebied.

Cultuurhistorisch waardevolle gebieden en aardkundige waarden
Op de strategiekaart Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) is het plangebied deels aangeduid met 'veiligstellen gebieden' en voor een vrij klein gedeelte aangeduid met 'eisen stellen gebieden'. In gebieden met de aanduiding 'veiligstellen' wil de provincie, vanuit cultuurhistorie gezien, grootschalige transformaties voorkomen. Aan het veranderingsproces binnen gebieden met de aanduiding 'eisen stellen' wil de provincie vanuit cultuurhistorie voorwaarden verbinden als kader bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Ruimtelijke plannen die het bodemarchief kunnen aantasten dienen zoveel mogelijk rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Aardkundige kwaliteiten worden zoveel mogelijk veilig gesteld.

Mobiliteit en bereikbaarheid
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot een toenemende verkeersdruk in het plangebied, de omgeving en elders in de regio. De effecten hiervan op de leefomgeving vragen aandacht bij ruimtelijke planvorming. Nieuwe woongebieden dienen goed en tijdig bereikbaar en ontsloten te zijn voor openbaar vervoer en fietsverkeer.

Recreatief-toeristische voorzieningen
Om recreatiewoningen beschikbaar te houden voor verblijfsrecreatie, is permanente bewoning ongewenst. Met betrekking tot recreatiewoningen gelegen in een nationaal landschap wordt, na de totstandkoming van de beschrijving van dat landschap, geen bestemmingswijziging naar wonen goedgekeurd als de woning in een kwetsbaar gebied ligt. Een bestemmingswijziging naar wonen wordt niet goedgekeurd indien daardoor behoefte zou ontstaan aan nieuwe recreatiewoningen. Goedkeuring van een bestemmingswijziging naar wonen voor recreatiewoningen die deel uitmaken van een als eenheid te beschouwen complex, wordt voor alle tot dat complex behorende recreatiewoningen tegelijk gegeven als met betrekking tot elk van die woningen afzonderlijk aan de voorwaarden wordt voldaan. Is dit niet het geval, dan wordt de goedkeuring met betrekking tot geen enkele van de tot het complex behorende recreatiewoningen gegeven. Deze goedkeuring wordt daarnaast alleen gegeven als het complex niet bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd.

3.2.2 Streekplanuitwerking nationale landschappen (2008)

In de Nota Ruimte zijn door het rijk twintig gebieden aangemerkt als nationaal landschap. Deze gebieden kenmerken zich door de aanwezigheid van internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten. Deze kwaliteiten moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en - zo mogelijk - worden versterkt.

Als strategie voor het ruimtelijk beleid wordt gehanteerd: “behoud door ontwikkeling”. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt.

Het plangebied maakt deel uit van het nationaal landschap Arkemheen-Eemland. Binnen de nationale landschappen zal via de uitvoering van concrete projecten een stevige impuls worden gegeven aan het behoud en de versterking van de landschappelijke kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0313.randmeer0800-0301_0010.jpg"

Afbeelding - begrenzing nationaal landschap Arkemheen-Eemland

Het uitgangspunt van het open gebied is het behoud en versterking van de kernkwaliteiten met kernwaarden. De grondgebonden landbouw is de belangrijkste drager en beheerder van de open ruimte. De instandhouding van een goede agrarische structuur is dan ook van groot belang. Daarvoor is het nodig dat de grondgebonden veehouderij zich verder kan ontwikkelen. Het is gewenst dat het weidevogel- en slootkantbeheer verder wordt ontwikkeld.

Het ontwikkelingsperspectief in de overgangsgebieden is gericht op de verweving van functies. De overgangsgebieden hebben – afhankelijk van de ligging ten opzicht van het stedelijk gebied - verschillende accenten. Er is vanuit ruimtelijke ordening en landschap meer ontwikkeling mogelijk. Daarom geldt ook voor deze gebieden een ‘ja, mits’ benadering. Vanwege hun belang en relatie met de openheid van het open gebied is ook juist hier behoud, versterking en ontwikkeling van de kernkwaliteiten met de kernwaarden en de bestaande landschapskenmerken van groot belang bij nieuwe (en bestaande) ontwikkelingen.

De gebieden hebben afwisselend een meer open of besloten karakter. Deze afwisseling kan door nieuwe ontwikkelingen worden versterkt. In het plangebied is sprake ven een open karakter. De open gebieden, die aansluiten op de zichtlijnen van het open gebied, verdienen hierbij extra aandacht.

3.2.3 Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 (2004)

De belangrijkste uitgangspunten van dit plan zijn leefbaarheid en duurzaamheid. Het plan is gericht op integrale maatschappelijke thema's als veiligheid, gezondheid, biodiversiteit en leefomgevingskwaliteiten. Deze thema's gaan verder dan alleen milieu. De fysieke leefomgeving wordt in samenhang gezien met de sociale infrastructuur.

De kracht van de provincie ligt in de diversiteit die bepalend is voor de leefbaarheid: diversiteit van landschap en biodiversiteit, diversiteit van woon- en vestigingsmilieus en diversiteit in cultureel erfgoed. Diversiteit speelt daarom een leidende rol bij de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie. Met het milieubeleid wordt vooral gericht op het behoud en de versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie. Daarnaast wordt, daar waar afspraken liggen met het Rijk en Europa, een bijdrage geleverd aan de aanpak van mondiale vraagstukken. De uitgangspunten van het milieubeleidsplan zijn:

  • een bijdrage leveren aan de oplossing van hardnekkige mondiale milieuvraagstukken
  • de milieukwaliteit in de provincie Utrecht behouden en herstellen
  • burgers en organisaties in de provinciale gemeenschap hun verantwoordelijkheid laten nemen
  • de uitvoering vernieuwen en richten op de eigen kwaliteit van gebieden.

Aangezien geen twee gebieden in de provincie hetzelfde zijn, worden milieukwaliteitseisen gedifferentieerd naar gebiedstypen en gebieden aan de hand van de gewenste basis- en ambitiekwaliteiten. De aanpak is gericht op de eigen kwaliteit van gebieden. De ruimte voor de uitvoering ligt bij de regio's, in dit geval is dat de regio Eemland.

Langs de primaire waterkeringen liggen vrijwaringszones. De vrijwaringszone voor nieuwe bebouwing langs de dijken beslaat 175 m buitendijks en 100 m binnendijks.

In het gebied ten westen van de kern van Bunschoten-Spakenburg en ten noorden van de Westdijk ligt waterwingebied Eempolder. Het waterwingebied heeft een boringsvrije zone.

3.2.4 Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht (2004)

Het hoofddoel van het derde provinciale waterhuishoudingsplan is het hebben en instandhouden van een veilig en bewoonbaar land. De provincie Utrecht streeft naar gezonde en veerkrachtige watersystemen en een duurzaam gebruik van water voor mens en natuur.

Voor het plangebied richt het beleid zich in hoofdlijnen op een verweving van natuur en waterrecreatie. Bij de inrichting en het beheer wordt rekening gehouden met deze functies. Het huidige veiligheidsniveau (binnendijks) blijft ook bij stijgend waterpeil in het IJsselmeergebied ten minste gehandhaafd. De primaire waterkering moet bestand zijn tegen hoogwater vanuit het Markermeer en Zuidelijke Randmeren (bij storm) met veiligheidsnorm 1/1250 jaar. Om aan de norm te voldoen, heeft het waterschap tot doel om de dijken in 2010 te hebben versterkt.

Door optimalisatie van het peilbeheer en inrichtingsmaatregelen gericht op vasthouden en vertraagd afvoeren, wordt gestreefd naar een standstill van de huidige water aan- en afvoer vanuit en naar de Eem en Randmeren. In algemene zin geldt een standstill voor de korte termijn wat betreft verstorende en vervuilende functies.

De waterkwaliteit dient in 2010 aan de Maximaal Toelaatbare Risico (MTR)-normen en in 2015 aan de gebiedsgerichte normen op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water te voldoen. Voor natuurgebieden gelden hierbij waar nodig ambitieuzere doelen. In de planperiode dienen de ecologische waarden van de kwelafhankelijke natuurgebieden te worden hersteld en versterkt. Speciale aandacht is nodig voor het Eemmeer als Europees Vogel- en Habitatrichtlijngebied.

De provincie denkt actief mee in het project BEZEM (Bestrijding Eutrofiëring in de Zuidelijke Randmeren), dat getrokken wordt door Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied. Eventuele maatregelen worden veelal vanuit de reconstructie genomen (zie voor het project ook paragraaf 3.3.1).

3.2.5 Waterbeheersplan Vallei & Eem 2010-2015 (2009)

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's:

  • 1. Het programma 'Veilige dijken' richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers. In eerste instantie gaat het om de bescherming tegen buitenwater, zoals de Randmeren. Zonder onze primaire waterkeringen zou dit water de lagere delen van ons beheersgebied binnenstromen. De komende jaren wil het waterschap er onder andere voor zorgen dat de primaire waterkeringen voldoen aan de gestelde veiligheidseisen (toelaatbare faalkans maximaal 1/1250 per jaar).
  • 2. Het programma 'Voldoende en schoon water' gaat over de manier waarop wordt omgegaan met het zichtbare oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater; de waterhuishouding. Het doel van het waterschap is dat het beschikbaar is waar we het nodig hebben, dat het van goede kwaliteit is en dat we er geen overlast van ondervinden. Een belangrijk onderdeel van dit programma is de Europese Kaderrichtlijn Water (kortweg KRW). Deze richtlijn zorgt voor de bescherming van de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Op basis hiervan gaat het waterschap de komende jaren onder andere ruim 40 kilometer watergang ecologisch inrichten en onderhouden en worden zuiveringsinstallaties verbeterd. Daarnaast werkt het waterschap aan het bestrijden van de verdroging, aan het actualiseren van peilbesluiten en aan het dagelijks beheer van de watergangen.
  • 3. Het programma 'Zuivering afvalwater' richt zich op de afvalwaterketen; de inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater. De onderdelen zijn fysiek met elkaar verbonden en vormen met elkaar een zogenoemde zuiveringskring. Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen.

Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de (mondiale) klimaatverandering. Het waterschap volgt de ontwikkelingen op de voet, neemt maatregelen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden.

3.2.6 Stroomgebiedsvisie Gelderse Vallei (2002)

De stroomgebiedsvisie Gelderse Vallei geeft aan wat op lange termijn (2050) het wensbeeld is voor het regionale watersysteem in de Gelderse Vallei. De relatie van de waterhuishoudkundige inrichting (kwantiteit en kwaliteit van zowel grond- als oppervlaktewater) en ruimtelijke inrichting van het stroomgebied staat hierbij centraal. In de stroomgebiedsvisie worden geen integrale ruimtelijke afwegingen gemaakt. Deze worden gemaakt in het kader van het streekplan en het Reconstructieplan Gelderse Vallei, en waar nodig in gebiedsgerichte uitwerkingsplannen en in bestemmingsplannen. De stroomgebiedsvisie vormt een bouwsteen voor deze plannen.

In de stroomgebiedsvisie worden de knelpunten in het waterbeheer besproken. Per subgebied zijn streefbeelden voor het jaar 2050 aangegeven en een daarmee samenhangend ambitieniveau.

3.2.7 Reconstructieplan Gelderse Vallei Utrecht Oost (2005)

Het plangebied is gerelateerd aan het reconstructiegebied Gelderse Vallei en Utrecht-Oost. Het Reconstructieplan gaat in op ontwikkelingsmogelijkheden (verbreding) voor de landbouw, zones voor veehouderijbedrijven rondom bepaalde natuurgebieden, de relatie tussen water en wonen-landbouw-natuur, verbetering kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater, recreatiemogelijkheden en nieuwe natuurgebieden.

Hoewel de zuidelijke Randmeren deels buiten het plangebied van de reconstructie liggen, worden deze gebieden toch genoemd in het plan. De waterkwaliteit van het Eemmeer dient te worden verbeterd. Het Eemmeer is een belangrijk gebied voor onder andere natuur en recreatie. Een goede waterkwaliteit is essentieel voor een gezond en veerkrachtig watersysteem. De kwaliteit van het Eemmeer is daarom een goede graadmeter voor het 'succes' van het waterbeleid in de reconstructie, omdat die voor een belangrijk deel (± 80%) bepaald wordt door water dat daar vanuit de Eem instroomt. Tegelijkertijd is het Eemmeer ook van belang voor de Gelderse Vallei, met name voor de ecologische verbindingszones voor bijvoorbeeld vissen (zoals de winde) en macrofauna. Daarnaast kan de waterkwaliteit van het Eemmeer ook inlaatpunten negatief beïnvloeden (bijvoorbeeld het voorkomen van blauwalgen in de Arkervaart). Door de hoge fosfaatgehaltes groeien er in de zomerperiode veel algen en is daardoor de ecologische kwaliteit laag. Daarnaast kunnen enkele algensoorten stoffen produceren, die giftig zijn voor mens en dier en de andere waterplanten verdringen. Hoge nutriëntengehalten worden vooral gemeten tijdens piekafvoeren, als gevolg van uit- en afspoeling van agrarische gronden en overstortingen uit rioolsystemen en rioolwaterzuiveringsinstallaties.

3.2.8 Natuurgebiedsplan Eemland (2002)

Het Natuurgebiedsplan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het Rijks- en provinciaal natuur- en landschapsbeleid, specifiek voor de realisatie van de EHS. In het kader van de EHS worden nieuwe natuurgebieden ontwikkeld en wordt de kwaliteit van de bestaande natuurgebieden veiliggesteld en eventueel verbeterd. Verder worden ecologische verbindingszones aangelegd om de uitwisseling van planten en dieren tussen de natuurgebieden te verbeteren.

Nabij het plangebied zijn twee gebieden aangewezen voor natuur, namelijk Bekaaide Maat (bestaande natuurden Westdijk.

Het plangebied bestaat uit afgegraven/opgehoogde grond, jonge zeeklei en water. De Westdijk is aangewezen als gebied voor 30 ha nieuwe natuur. Het gebied betreft een uiterwaard aan de Westdijk langs het Eemmeer. Het westelijk deel van het gebied wordt ingericht als puttenveld voor de drinkwaterwinning uit diep grondwater. Het oostelijk deel is in gebruik als gras- en maïsland. Langs de Eemoever liggen plaatselijk smalle rietstroken. Het gebied maakt deel uit van het buitendijkse systeem. Het accent ligt op een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van het gebied, met behoud van de openheid. Gestreefd wordt naar een uitbreiding van oevermilieus en een meer geleidelijke overgang tussen water en land, met ondiep water dat in verbinding staat met het Eemmeer.