Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dorp Odijk 2012
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0312.bpODKdorpodijk-va02

1.2 Aanleiding en doel

Het voorliggende bestemmingsplan ‘Dorp Odijk 2012’ is erop gericht om op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een actueel beleidsinstrument te hebben. Immers, ter waarborging van de actualiteit van bestemmingsplannen is in artikel 3.1, lid 2 van de Wro bepaald dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. Met andere woorden, binnen 10 jaar na vaststelling van een bestemmingsplan dient opnieuw een bestemmingsplan (herziening) voor het gebied te worden vastgesteld.

In dit kader heeft het college van burgemeester en wethouders op 29 maart 2011 het ‘plan van aanpak herziening bestemmingsplannen voor Bunnik, Odijk en Werkhoven’ vastgesteld. In het plan van aanpak is het proces beschreven om te komen tot actuele en volledig digitale bestemmingsplannen voor de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven.

Vervolgens is de ‘Nota van uitgangspunten, herziening bestemmingsplannen voor Bunnik, Odijk en Werkhoven’ opgesteld, die op 15 december 2011 door de gemeenteraad van Bunnik is vastgesteld. Op basis van een analyse van de kernen, nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, concrete aandachtspunten vanuit de praktijk en het actuele beleid, zijn de hoofdlijnen en uitgangspunten voor de nieuwe bestemmingsplannen bepaald. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe bestemmingsplannen in hoofdzaak een conserverend karakter krijgen; de bestaande (planologische) situatie staat centraal en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden alleen in het plan meegenomen als daarover (bestuurlijke) besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dit betekent echter niet dat nieuwe ontwikkelingen in de toekomst volledig uitgesloten zijn. Indien het gewenst is om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, dan zal dit na een zorgvuldige afweging moeten gebeuren middels een buitenplanse afwijking met een omgevingsvergunning (voorheen projectbesluit) of een partiële herziening van het bestemmingsplan.
 
De raad heeft het bestemmingsplan ‘Dorp Odijk 2012’ op 12 september 2013 vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn echter beroepen ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alvorens definitief op deze beroepen te beslissen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een tussenuitspraak gedaan, en de gemeenteraad opgedragen om alsnog een regeling in het bestemmingsplan op te nemen waardoor de bouwmogelijkheden en maatvoering van dakopbouwen in de Zweedse buurt begrensd zijn tot hetgeen de raad blijkens de plantoelichting stedenbouwkundig aanvaardbaar acht (ABRS 14 mei 2014, 201310053/1/R2).
 
Op pagina 38-40 van de plantoelichting is beschreven welke begrenzing de raad stedenbouwkundig aanvaardbaar acht. Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft de raad alsnog in artikel 1.32 en 17.2.2, onder g van de regels en op de verbeelding, een specifieke regeling voor dakopbouwen in de Zweedse buurt opgenomen, en het aangepaste bestemmingsplan vastgesteld.
 
In zijn tussenuitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de gemeenteraad niet alleen opgedragen om het besluit van 12 september 2013, kenmerk 13-064, te heroverwegen, maar ook om de Afdeling en de andere partijen de uitkomst daarvan mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
 
Daartoe heeft de raad het besluit om het bestemmingsplan te herstellen (inclusief het aangepaste bestemmingsplan) aan de Afdeling en andere partijen meegedeeld en het aangepaste bestemmingsplan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakt en meegedeeld.
 
Deze gang van zaken heet een ‘bestuurlijke lus’ en is opgenomen in de artikelen 8:51 a t/m d van de Algemene wet bestuursrecht. Daar is vastgelegd dat de bestuursrechter met een tussenuitspraak kan voorkomen dat voor kleine gebreken in een bestemmingsplan de hele procedure weer opnieuw moet worden doorlopen. Volgens de ‘bestuurlijke lus’ krijgt de gemeenteraad, hangende het beroep, de mogelijkheid om een klein gebrek te herstellen. Vervolgens kan degene die beroep heeft ingesteld zijn zienswijze op de herstelregeling geven. Omdat de herstelregeling tevens een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan is, kunnen andere belanghebbenden tegen de herstelregeling beroep instellen. Het is de bestuursrechter die uiteindelijk bepaalt hoe het beroep verder wordt behandeld en alle betrokkenen daarover informeert.