direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kersenweide
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Bunnik wil een woonwijk van 1.200 woningen realiseren in het agrarische gebied ten westen van het dorp Odijk. Deze wijk, genaamd Kersenweide, moet een betaalbare, fietsvriendelijke, duurzame wijk worden, ingepast in het landschap. In diverse nota's en visies, waaronder de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, Woondeal regio Utrecht, Uitvoeringsstrategie Bunnik en Kadernota 2019, is de locatie Odijk-West reeds aangewezen als één van de volgende locaties voor een stedelijke uitbreiding in de regio Utrecht.

Bestemmingsplan in plaats van omgevingsplan
De inwerkingtreding van de Omgevingswet is in november 2022 uitgesteld van 1 januari 2023 naar 1 juli 2023, later in maart 2023 werd dit uitgesteld naar 1 januari 2024. Vanwege het uitstel van de Omgevingswet, is gekozen voor het instrument bestemmingsplan. Met name de mogelijke vertraging in de planning bij het opstellen van een omgevingsplan en de risico's die gepaard gaan met een relatief nieuw instrument, is van doorslaggevend belang.

De redenen waarom het belangrijk is om zo min mogelijk vertraging op te lopen, zijn:

  • de woningnood en het grote aantal woningzoekenden maakt het noodzakelijk om woningen te bouwen;
  • het voorkomen van hoge planontwikkelingskosten. Tempo in de ontwikkeling houden, leidt tot lagere planontwikkelingskosten;
  • de gemaakte afspraken zoals in het Plan van Aanpak Odijk-West vastgelegd (raadsbesluit 2020) en gewekte verwachtingen bij stakeholders;
  • de afspraken met regio en provincie om de locatie vóór 2031 te hebben ontwikkeld.

Andere overwegingen bij de keuze voor het bestemmingsplan zijn:

Het instrument bestemmingsplan is geschikt om de ontwikkeling Kersenweide juridisch vast te leggen en is minder foutgevoelig dan het nieuwe omgevingsplan, vanwege de relatieve onbekendheid daarmee. Het verbreden van de regeling met bepaalde milieuthema's, of het mogelijk maken van 'meldingsplichten' zoals met een omgevingsplan mogelijk is, is niet nodig voor de ontwikkeling Kersenweide. Uitstel van onderzoek lijkt niet nodig

Vanwege de bekendheid van het instrumentarium van het omgevingsplan, is het bestemmingsplan sneller en eenvoudiger op te stellen dan een omgevingsplan. Het bestemmingsplan is een bekend instrumentarium, waardoor het organisatorisch bovendien minder ambtelijke inzet vraagt. Wanneer het bestemmingsplan is opgesteld, zal het voor vergunningverleners makkelijker te toetsen zijn, want het instrument is bekend. Dit in tegenstelling tot het omgevingsplan. Bij een omgevingsplan kan echter door de gemeentelijke organisatie worden geoefend met het nieuwe instrument omgevingsplan. Het is echter eigenlijk een te omvangrijk project om mee te starten. Het oefenen met een omgevingsplan kan ook worden opgepakt in het project om te komen tot de standaard regels voor de gemeente Bunnik. Het is daarom geen doorslaggevend argument om te kiezen voor een omgevingsplan Kersenweide.

Globaal bestemmingsplan
Het bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader voor de realisatie van 1.200 woningen. Voor het bestemmingsplan is een zekere mate van flexibiliteit gewenst. Het plangebied wordt in circa 8 jaar ontwikkeld. Een gedetailleerd eindplan past niet bij deze lange ontwikkeltermijn. Flexibiliteit is gewenst om aan te kunnen sluiten bij veranderingen van de markt maar ook eisen vanuit bijvoorbeeld klimaatverandering, waardoor mogelijk de verkaveling nog kan wijzigen. Om die reden is gekozen voor een globaal bestemmingsplan. Op de verbeelding is de hoofdinfrastructuur, de hoofd groenstructuur en de hoofdwatergang bestemd en zijn woonvlekken vastgelegd. In de regels kan de flexibiliteit binnen de woongebieden worden ingeperkt door meer te detailleren. Hierdoor kan sturing worden gegeven aan het bouwplan zonder alle flexibliteitsmogelijkheden op slot te zetten.

1.2 Plangebied

Kersenweide ligt westelijk van de huidige dorpskern Odijk tussen het Raaphofsebos, de Achterdijk, de N410 en sluit aan op de N229.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0001.png"

1.3 Proces opstellen bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt van eind 2022 tot medio 2023 opgesteld aan de hand van de notitie van uitgangspunten. Er is ervoor gekozen om direct een ontwerpbestemmingsplan op te stellen. In het voortraject is door de gemeente gecommuniceerd over de planvorming. Een aantal inwoners van Het Burgje heeft mee gepraat over de overgang tussen Het Burgje en de nieuwe wijk Kersenweide. Om die reden is het niet nodig om eerst een voorontwerp ter inzage te leggen.

Het concept ontwerpbestemmingsplan zal eerst worden voorgelegd aan de vooroverleg partners, met name het waterschap en de provincie.

Het ontwerpbestemmingsplan zal in de tweede helft van 2023 ter inzage worden gelegd. Dan kan iedereen zijn zienswijze geven op het plan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Vinkenburg' en 'Buitengebied Bunnik 2011'. Het plangebied heeft in beide bestemmingsplannen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. De bedrijfsbebouwing van agrarische bedrijven is toegestaan binnen de bouwvlakken. De watergangen in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Water'. Daarnaast geldt er een aantal archeologische dubbelbestemmingen ter plaatse van het plangebied. Deze dubbelbestemmingen borgen de archeologische waarden in de grond. Het realiseren van bebouwing is niet zonder meer toegestaan in deze bestemming. De ondergrondse leidingen en de bovengrondse hoogspanningsleiding zijn met een dubbelbestemming 'Leiding' aangegeven.

Het grootste deel van het plangebied is voorzien van een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek verkavelingspatroon'. Deze functieaanduiding borgt de instandhouding en ontwikkeling van het ter plaatse voorkomende karakteristieke verkavelingspatroon. Ook is het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'Landschapstype stroomgordel'. Deze aanduiding is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het oeverwallenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0002.png"

Vigerend bestemmingsplan met in rood de plangrens

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Kersenweide wordt opgesteld, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de procedurele aspecten in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling, regels en voorliggende toelichting. De bestemmingen van de gronden zijn opgenomen in de geometrische plaatsbepaling. De verbeelding geeft een visualisatie van deze geometrische plaatsbepaling. Door middel van kleuren, arceringen en coderingen zijn daarbij de bestemmingen aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In de voorliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt een beschrijving van het plan gegeven en er wordt ingegaan op het verrichtte onderzoek.

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Er wordt eerst aandacht geschonken aan de ruimtelijke en functionele structuur, waarna vervolgens de toekomstige situatie wordt beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid e.d. Tevens is in Hoofdstuk 5 beschreven hoe de participatie is vormgegegeven. In dit hoofdstuk is ook de economische uitvoerbaarheid beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke analyse

In het Integraal Programma van Eisen Ontwikkeling Odijk-West (IPvE) en het stedenbouwkundig plan Kersenweide is een ruimtelijke analyse opgenomen. Het Integraal Programma van Eisen is opgenomen in Bijlage 1 en het stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 3. Het bestemmingsplan is afgestemd op deze plannen.

2.1 Huidige situatie

Kersenweide ligt westelijk van de huidige dorpskern Odijk tussen het Raaphofsebos, de Achterdijk, de N410 en sluit aan op de N229. Het gebied maakt deel uit van een afwisselend rivierenlandschap met zandige oeverwallen, stroomruggen en kleiige kommen als gevolg van de meandering van de Kromme Rijn.

Kersenweide grenst aan de oostzijde aan waardevolle boomgaarden, een archeologisch monument en de N229. Aan de noordzijde ligt het Raaphofsebos. Het Raaphofsebos vormt een ruimtelijke begrenzing in het landschap. In het Raaphofsebos is een dassenburcht aangetroffen. Het bos mag daarom niet toegankelijk zijn voor bewoners. Aan de westzijde grenst het lineair verkavelde agrarische landschap. Aan de zuidzijde ten slotte, sluit Kersenweide aan op een langgerekte ecologische boomgaard en het recent ontwikkelde buurtschap 't Burgje. Deze randen vormen de contramal van de nieuw te ontwikkelen wijk.

Ontstaansgeschiedenis
Nadat de oeverwallen in de geschiedenis in gebruik zijn genomen is men gaan zoeken naar mogelijkheden om de nattere komgronden te ontginnen. De duidelijke verschillen in bewonings- en verkavelingspatronen die hierdoor zijn ontstaan zijn nog steeds herkenbaar in het gebied. In de romeinse tijd bestond het landschap uit kleine gehuchten tussen akkers, boomgaarden en hooilanden, verbonden door grotere en kleinere wegen, paden en sloten. De mogelijkheid bestaat dat de Romeinse limes met twee tracés binnen het plangebied in de ondergrond aanwezig is. Deze Romeinse militaire hoofdweg en bijbehorende structuren langs de grens van het Romeinse rijk, verbond de castella bij Vechten (Fectio) en Wijk bij Duurstede/Rijswijk (Levefanum) met elkaar en maakte deel uit van een belangrijke doorgaande Romeinse weg van Katwijk tot Mainz.

Vanaf circa de tweede helft van de 20e eeuw hebben de agrarische bedrijven zich meer gespecialiseerd in veeteelt, fruitteelt of akkerbouw. Dit ging vaak gepaard met schaalvergroting van de opstallen en percelen en een hogere mate van mechanisatie.

Huidige situatie
De agrarische bedrijvigheid is voornamelijk grondgebonden gebleven. De grondgebonden veeteeltbedrijven dragen bij aan de landschappelijke beleving in het gebied. Het huidige landschap bestaat uit een open agrarisch landschap met blokvormige fruitboomgaarden in een vrij rationele, zuidwest georiënteerde verkavelingsstructuur. De structuur wordt vooral zichtbaar door knotwilglijnen langs de afwateringssloten. De knotwilglijnen zijn evenals de boomgaarden bepalend voor de karakteristiek van het open landschap.

Specifiek in het plangebied komen lijnvormige beplantingen voor in de vorm van laanbeplantingen, perceelbeplantingen, hagen en opgaande oeverbegroeiing. Maar daarbij gaat het veelal om onregelmatige en onderbroken lijnen, die in beperkte mate de structuur van het landschap accentueren. Ten noorden van de Vinkenburgerweg is sprake van een meer open landschapsbeeld waarbij de gronden zich kenmerken door een regelmatige opstrekkende verkaveling. De laanbeplanting van de Achterdijk vormt in het westen daarentegen een sterke structuurdrager.

Dwars door het plangebied loopt de Vlowijkerwetering. De wetering is essentieel voor de waterhuishouding van het gebied. De wetering watert in het zuiden via een gemaal af op de Kromme Rijn. Grenzend aan de Vlowijkerwetering ligt het buurtschap Het Burgje met de boerderij Het Burgje. Dit is de plaats waar mogelijk een vroegmiddeleeuws landgoed heeft gelegen. Voor de boerderij ligt een langgerekte ecologische boomgaard. Het buurtschap, de boerderij en de ecologische boomgaard zijn een waardevol element bij de ontwikkeling van Kersenweide. Oostelijk van Het Burgje staat een langhuisboerderij met veeschuur. Boerderij Het Burgje en de langhuisboerderij met veeschuur zijn gemeentelijke monumenten.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt het Raaphofsebos, dat onderdeel is van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Aan de westzijde wordt het gebied ruimtelijk begrensd door de begroeiing en lintbebouwing langs de Achterdijk. Aan de zuidzijde ligt de N410, die op een oude stroomrug ligt. Aan de oostzijde ligt de N229 met twee ventwegen. De N229 vormt de oude ontginningsas van het gebied.

2.2 Toekomstige situatie

De toekomstige situatie in Kersenweide is uitgewerkt in het stedenbouwkundig plan met het bijbehorende kwaliteitsinstrumentarium. Beide plannen zijn opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting. het bestemmingsplan is afgestemd op deze plannen.

De gemeente Bunnik is voornemens een woonwijk van 1.200 woningen te realiseren in het agrarische gebied ten westen van het dorp Odijk. Deze wijk, genaamd Kersenweide, moet een betaalbare, fietsvriendelijke, duurzame wijk worden. De wijk wordt ingepast in het landschap. Voor het plangebied is een woonmilieu met een dorps karakter beoogd, dat aansluit op de dorpskern van Odijk. Het doel hiermee is om aan de woningbouwopgave te voldoen waar de gemeente Bunnik voor staat, maar ook het behoud van het karakter en de unieke eigenschappen van het gebied en het dorpse karakter van Odijk. Zo wordt bijgedragen aan een sterke complementariteit in de woonmilieus in de omgeving.

Naast woningen zullen aan de rand van de wijk ook een integraal kindcentrum (IKC) of een multifunctionele accommodatie (MFA) met een school en een 'dorpsboerderij' worden ingepast. Mogelijk worden boven de school appartementen gerealiseerd. Ook aan de noordzijde van de wijk kunnen appartementen worden gerealiseerd, die ook als zorgappartementen kunnen worden gebruikt. Om ontmoeting in de wijk te bevorderen, is een zoekgebied voor een horecavestiging aangewezen. Verder zal er aan de noordzijde van het gebied een mobiliteitshub worden ontwikkeld. Hier is plek voor parkeerplaatsen voor leenauto's (elektrisch), horeca en flex-werkplekken, een afhaalpunt voor pakketten, en stalling voor leenfietsen. Mogelijk wordt dit gecombineerd in de plint van het zorggebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0003.jpg"

Stedenbouwkundig plan, 2023

Wonen en werken
De planontwikkeling van Kersenweide is in 2019 gestart. Op 15 april 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Programma van Eisen (IPvE) voor de nieuw te bouwen wijk Kersenweide vastgesteld. Tijdens de raadsbehandeling van het IPvE, heeft de raad (per motie) het totaal aantal woningen verhoogd van 1.000 naar 1.200 en daarbij aangegeven dat deze 200 woningen extra als volgt dienen te worden verdeeld: 100 aan het middeldure segment en 100 aan het dure segment. Deze 200 woningen extra waren met name bedoeld om duurzaamheidsambities in het openbaar gebied, in financiële zin, mogelijk te maken.

Met deze aanpassingen op het programma ontstond een woningbouwprogramma bestaande uit: 300 sociaal, 500 woningen in het middel dure segment en 400 in het dure segment (oftewel: 25,0% sociaal, 41,7% midden en 33,3% duur). In het IPvE is de grens voor middeldure koopwoningen gekoppeld aan de NHG grens. In januari 2023 is dit gemeentebreed verankerd in een doelgroepenverordening waarbij gebruik is gemaakt van de mogelijkheden uit de crisis- en herstelwet 22e tranche. Het IPvE is vastgesteld vóór de ondertekening van de woondeal. Het IPvE was de basis voor de verdere onderhandeling met zeven marktpartijen over het woonprogramma.

Over het opgehoogde aantal van 1.200 woningen in Kersenweide was echter nog geen overeenstemming met de provincie. In januari 2023 is de provincie onder voorwaarden akkoord gegaan met het aantal van 1.200 woningen voor de Kersenweide. Een belangrijke voorwaarde was dat de differentiatie zou worden teruggebracht naar oorspronkelijke financieringscategorieën voor Kersenweide (conform de uitgangspunten van de Visie op Wonen 2017-2022 en het IPvE). Hierdoor ziet het bouwprogramma, onderverdeeld naar financieringscategorieën, er als volgt uit:

Programma   laag   midden   hoog   totaal  
Huur   360   30,0%   60   5,0%   0     420   35,0%  
Koop   0     420   35,0%   360   30,0%   780   65,0%  
Totaal   360   30,0%   480   40,0%   360   30,0%   1.200   100,0%  

Huur (laag) tot liberalisatiegrens

Huur (midden) vanaf liberalisatiegrens tot en met € 1.050,-/mnd. (prijspeil 2023)

Koop (midden) tot Nationale Hypotheek Garantie (NHG) grens

Koop (hoog) vanaf NHG grens

Deze aantallen houden echter sterk verband met de kwalitatieve woonvraag, de identiteit en de financiële haalbaarheid van de totale gebiedsontwikkeling. Als deze gedurende het proces veranderen zal ook de verhouding van typen woningen kunnen veranderen, om het plan zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de woonvraag in de gemeente en in de regio.

Voor de provincie is de eis van 30% sociale huur in de Kersenweide niet alleen ingegeven uit mobiliteitsoverwegingen – bij sociale huur hoort een lagere parkeernorm dan bij de andere segmenten – maar ook vanwege de afspraken met het Rijk die sterk stuurt op 30% sociale woningbouw en nog eens minimaal 37% in het middensegment. De provincie gaat uit van 40% middensegment.

Dit bouwprogramma is inmiddels verder verfijnd teneinde ook het stedenbouwkundig plan zo goed mogelijk te kunnen opstellen. Hiervoor is in 2022 een onderzoek (Spring-Co Urban Analytics, “Woonprogramma Kersenweide, Bunnik”) uitgevoerd naar de verschillende doelgroepen waar Kersenweide met name interessant voor kan zijn en daarbij is tevens gekeken naar de leefstijlen van deze doelgroepen.

Op basis van lokale en regionale data zijn voor het onderzoek de woonwensen van verhuis geneigde huishoudens in Bunnik en omgeving in beeld gebracht. De onderzoeksresultaten geven aan dat er vanuit de markt een grote vraag is naar dorps/landelijk wonen. Niet alleen vanuit de gemeente Bunnik, maar vooral ook vanuit de stad Utrecht. De locatie Kersenweide voldoet in hoge mate aan de wensen van deze vragers. De vraag wordt uitgeoefend door diverse doelgroepen: (startende) gezinnen, jongeren, empty nesters en 75+'ers. De doelgroepen hebben een grote voorkeur voor grondgebonden koopwoningen in het middeldure en dure segment.

Kersenweide is en moet toegankelijk zijn voor iedereen, jong en oud, en in iedere inkomensklasse.

Er wordt uitgegaan van een dorpse dichtheid in het plangebied, oftewel er wordt uitgegaan van ongeveer 30 woningen per hectare. Op dit moment is een verdeling beoogd van 360 woningen in de lage prijscategorie, 480 woningen in de midden prijscategorie en 360 dure woningen

Na bestuurlijk overleg heeft de provincie toestemming verleend voor de bouw van 1.200 woningen onder de voorwaarde (voor het woningprogramma) dat het aandeel sociale huur werd verhoogd naar 30%. Over het aandeel middenduur zijn geen aanvullende afspraken gemaakt.


Het vastgestelde woonprogramma bevat 110 koopwoningen met een bovengrens tot € 355.000. Er worden niet alleen woningen net onder de bovengrens van de NHG (€ 405.000) gerealiseerd. Zestig middenhuurwoningen hebben een huurprijs tot 187 wws punten. Voor de laatste is aangesloten bij de op handen zijnde Wet betaalbare huur.

Voor sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middenhuurwoningen geldt de 'Verordening doelgroepen nieuwbouw sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middenhuurwoningen gemeente Bunnik'. In de regels van dit bestemmingsplan Kersenweide is deze verordening van toepassing verklaard (17.2 Sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuurwoningen).


Gezien de huidige marktomstandigheden is het door onze gemeenteraad vastgestelde woonprogramma ambitieus. De gemeente stimuleert de realisatie van een snelle fietsverbinding naar het station Bunnik en een onderdoorgang van de provinciale weg. Er wordt een wijk gerealiseerd die zowel qua belevingswaarde als gebruikswaarde toekomst heeft. Er is veel groen met volop ruimte voor ontmoeting, het ontwerp is zeer klimaatadaptief, nagenoeg off grid en autoluw.

In overleg met de ontwikkelende marktpartijen en de corporaties, Portaal en Lekstede, komen we voor Kersenweide tot het volgende indicatieve woningbouwprogramma naar woningtypologieën:

Categorie   huur/koop   woningtype   aantal  
Sociaal   huur   rijwoning   120  
Sociaal   huur   appartement, 2 kamer   120  
Sociaal   huur   appartement, 2 of 3 kamer   120  

Subtotaal  
   
360  
Middelduur   huur   rijwoning   20  
Middelduur   huur   appartement, 2 of 3 kamer   40  
Middelduur   koop   rijwoning, tot € 355 K   50  
Middelduur   koop   rijwoning tot NHG   310  
Middelduur   koop   appartement, 3 of 4 kamer, tot € 355 K   60  

Subtotaal  
   
480  
Duur   koop   rijwoning, regulier   80  
Duur   koop   rijwoning, luxe   30  
Duur   koop   2^1 kap, klein   100  
Duur   koop   2^1 kap, groot   60  
Duur   koop   vrijstaand, klein   20  
Duur   koop   vrijstaand, groot   10  
Duur   koop   vrije kavel   60  

Subtotaal  
   
360  
       
Totaal       1.200  

Onderstaand een toelichting op de gemaakte keuzen voor woningtypologieën:

360 sociale huurwoningen
In het IPvE lag in de sociale huursector de nadruk op kleine woningen voor 1- en 2-persoonshuishoudens. Uit de laatste inzichten blijkt dat ook behoefte is aan grondgebonden woningen voor kleine gezinnen en éénoudergezinnen. Vooral de laatste groep kan moeilijk een woning vinden op de sociale huurmarkt in Bunnik, waar vooral grote eengezinswoningen zijn oververtegenwoordigd. Met het toevoegen van 3-kamerappartementen wordt beoogd de doorstroming van kleine huishoudens vanuit grote eengezinswoningen te stimuleren.

Uitgangspunt is een differentiatie in huurprijzen zodat verschillende inkomensgroepen, die afhankelijk zijn van het sociale huursegment, worden bediend.

Het woonprogramma sociale huurwoningen bedient verschillende huishoudens, zowel qua doelgroep als inkomen. Met drie woningcorporaties in de gemeente (Portaal, LekstedeWonen en Habion) wordt gesproken om de sociale huurwoningen af te nemen. Laatste genoemde woningcorporatie verhuurt alleen aan ouderen en heeft woonconcepten gericht op deze doelgroep.

480 woningen middensegment (huur en koop tot de NHG-grens)
In de gemeente Bunnik zijn grondgebonden woningen oververtegenwoordigd in de woningvoorraad. Eén van de ambities uit het IPvE was om meer appartementen toe te voegen. Maar de doelgroepenanalyse laat zien dat de consument bij dorps en landelijk wonen vooral denkt aan grondgebonden woningen. Ook empty nesters blijken liever door te stromen naar dit segment. Het aandeel appartementen is derhalve minder groot dan de ambitie uit het IPvE, doch zowel in de koop als huur wordt gestapelde bouw toegevoegd.

In het middenhuursegment komen appartementen en rijwoningen. De appartementen kunnen ook binnen een woonzorgconcept worden gerealiseerd.

De grondgebonden koopwoningen hebben als uitgangspunt een diversiteit aan woningtypen (bijvoorbeeld: rug-aan-rug, (patio)bungalows, eengezinswoningen) en verkoopprijzen: van kleinere woningen met een v.o.n. prijs tot € 355.000 tot woningen met een v.o.n. prijs tot de NHG grens. De appartementen hebben een v.o.n. prijs tot € 355.000.

Met dit woonprogramma in het middensegment bedient Kersenweide alle doelgroepen uit het leefstijlenonderzoek: 1- en 2-persoonshuishoudens (jongeren, empty nesters en 75+'ers) en gezinnen.

360 woningen vrije sector
In dit segment worden 300 grondgebondenwoningen in een ruime diversiteit ontwikkeld. Wat in dit segment gerealiseerd wordt, laten we aan de markt over. Waarbij we meegeven dat er een goede aansluiting moet zijn op de koopwoningen in de middencategorie en het dure segment, het ruimtebeslag niet onevenredig is en ook in dit segment een voor senioren aantrekkelijk product wordt geboden. Voor deze groep is ook zelfbouw interessant.

Uit het leefstijlenonderzoek blijkt dat er een grote interesse is voor zelfbouw. Dat is ook een kenmerk van dorps: ieder huis anders en organisch gegroeid. Tegelijk vindt de doelgroep het belangrijk om kwaliteit en eenheid van ontwerp te bewaken. Hierin past geen ongecontroleerde ontwikkeling. Het aanbieden van een selectie van nog aanpasbare woningontwerpen past beter bij het karakter van Kersenweide. Daarom is gekozen om ook 5% vrije kavels (= 60 kavels) uit te geven.

Andere woonvormen
Bunnik vergrijst. Het aantal 65-plussers in Bunnik stijgt van 22% naar 29% in 2040. Ook in vergelijking met andere gemeenten in de provincie is de vergrijzing hoog. Bunnik staat provinciaal in de top vier van gemeenten met de hoogste “grijze druk”, het aandeel 65+'ers t.o.v. de mensen tussen de 20-64 jaar. Het overheidsbeleid is er op gericht dat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen wonen met de nodige zorg. In het landelijk Akkoord voor Wonen, Zorg en Ouderen (WOZO) wordt ingezet op een versnelling van het aantal woningen voor ouderen waarmee de urgentie nog duidelijker wordt. Het akkoord beschrijft dat één op de drie nieuwe woningen geschikt moet zijn voor ouderen. We willen woonconcepten in Kersenweide die zorgen dat ouderen langer en prettig zelfstandig kunnen blijven wonen. Variërend van woonvormen voor ouderen met een grote zelfstandigheid tot ouderen die veel zorg nodig hebben.

Woonzorgconcepten voor andere bijzondere doelgroepen zijn ook mogelijk in Kersenweide. Denk aan woonvormen voor kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking of autisme.

De gemeente heeft een verantwoordelijkheid voor het huisvesten van kwetsbare groepen inwoners.

Mensen die extra ondersteuning nodig hebben of om persoonlijke of maatschappelijke redenen een andere woning nodig hebben. Vaak gaat het hierbij ook om acute of tijdelijke situaties. Het huisvesten van deze groepen stelt geen bijzondere eisen aan de woningen. Er zijn geen aangepaste of specifieke woningen nodig. Het gaat om woningen voor inwoners die zelfstandig wonen met een vorm van ambulante begeleiding, maar ook spoedzoekers (woningzoekenden die door uitzonderlijke situaties per direct op zoek zijn naar onderdak), of time-out woningen voor inwoners (eventueel met kinderen) die tijdelijk ondersteuning en begeleiding nodig hebben om zaken weer op de rit te krijgen.

Kortom: In het woonprogramma van Kersenweide is aandacht voor bijzondere oelgroepen zoals ouderen (zorgbehoevend), Maatschappelijke uitstroom (MOBW) en vergunning-/statushouders. Voor (zorgbehoevende) ouderen is 2/3 van de sociale huur gestapeld en 20% van de middencategorie. Daarnaast is het in de middencategorie ook de bedoeling dat er grondgebonden woningen worden gebouwd met de mogelijkheid voor het wonen en slapen op de begane grond.

Bij grondgebonden woningen wordt niet louter gedacht aan rijwoningen. De focus ligt op een variatie aan typen. Denk hierbij aan: patiowoningen, rug-aan-rugwoningen, beneden-bovenwoningen en hofwoningen. Met deze woningtypen wordt tegemoet gekomen aan starters op de koopmarkt en aan de woonwensen van ouderen (empty nesters), waarmee de doorstroming wordt bevorderd. Juist in deze categorie wordt een voor senioren aantrekkelijk aanbod geboden. Daarnaast is er ook behoefte aan koopappartementen o.a. voor senioren en starters. Daar wordt met de 100 appartementen in deze categorie aan tegemoet gekomen.

Voorzieningen
De wijk wordt ingericht met een primaire focus op de fiets, vanwege duurzaamheids- en gezondheidsredenen. Het is niet wenselijk dat Kersenweide zich ontwikkelt tot een nieuwe losse kern, daarom blijft de focus gericht op voorzieningen in de bestaande kern van Odijk. In Kersenweide wordt wel een school gerealiseerd in combinatie met kinderopvang, een IKC. De school fungeert ook als ontmoetingsplek voor de wijk. De school en de gymnastiekzaal kunnen ook gebruikt worden voor wijkactiviteiten. Het schoolplein krijgt een openbaar karakter zodat het ook een functie heeft als speelplek voor de jeugd buiten schooltijd.

Eerstelijnszorg wordt bij voorkeur gehuisvest in combinatie met wonen en zorg voor ouderen. Dit kan bijvoorbeeld in de 'plint' van meerlaagse gebouwen aan de oostkant van het plangebied. Maar ook elders in het plangebied zijn mogelijkheden. Eerstelijnszorg kan binnen een beroep-/bedrijf aan huis bij een woning worden uitgevoerd, waardoor het in principe overal in het plan gebied mogelijk is.

Aan de oostzijde van het plangebied is ook ruimte voor de dorpsboerderij. Het is denkbaar dat deze dorpsboerderij gecombineerd wordt met een foyer waar een kop koffie gedronken kan worden en waar werkplekken zijn (uit-huis-werkplek). Ook zou een hub-functie voor bijvoorbeeld een collectieve pakketdienst of deelmobiliteit kunnen worden opgenomen.

Gezondheid, duurzaamheid en klimaat
Kersenweide wordt ontwikkeld tot een gebied waar mensen gezond en prettig kunnen leven, nu en in de toekomst. Iedereen kan genieten van een groene, gezonde en waterrijke omgeving met een rijke flora en fauna. Deze wijk wordt robuust tegen weersextremen en versterkt biodiversiteit.

In 2022 is het Convenant Duurzame Nieuwbouw van de provincie Utrecht door het college vastgesteld. Het streven voor Kersenweide is, om de vastgestelde ambities uit het IPvE uit te voeren en samen met de marktpartijen te onderzoeken waar we in de uitvoering kunnen aansluiten op de ambities van het convenant.

Er worden duurzame energiesystemen en een slimme, duurzame mobiliteit toegepast. In het stedenbouwkundig plan voor de wijk zijn de reeds aanwezige blauwe en groene structuren als uitgangspunt genomen en wordt er ruimte voor water en groen gereserveerd. Vooralsnog is de voorkeur om duurzame maatregelen 'in eigendom' te brengen van gebruikers, zodat het (financiële) voordeel ook het beste voelbaar is voor die gebruikers. In dat kader is 'smart grid' onderzocht. Slimme netten of 'smart grids' kunnen vraag naar en aanbod van (duurzame) energie op elkaar af stemmen. Het gaat uit van duurzame energievoorziening met veel decentrale opwekking.

Het uitgangspunt voor gezond leven is zoveel mogelijk oriëntatie op bewegen voor de 'dagelijkse' verplaatsingen, voldoende groen (voor specifieke groepen in het bijzonder) en een goede milieukwaliteit. Hierbij is het doel dan ook om de belasting op het milieu zo laag mogelijk te houden, niet de wettelijke ondergrenzen, maar gezondheidswaarden zoals de WHO-advieswaarden als uitgangspunt te nemen. In de huidige situatie wordt daaraan voldaan.

In de wijk wordt ook ontmoeting gestimuleerd. Binnen de hoofdgroenstructuur van de wijk is ruimte voor het houden van evenementen. In de regels is hiervoor een regeling vastgelegd. Daarnaast is er een plek gereserveerd voor een horecavestiging in de wijk. Dat verlevendigt, maar stimuleert ook ontmoeting. Bij het zorgcentrum is ook ruimte voor ontmoeting, horeca en flex-werkplekken. Daarnaast zorgt de dorpsboerderij voor ontmoeting in de wijk.

Energieleverende wijk en woningen
De gemeente heeft de ambitie uitgesproken om van Kersenweide een zelfvoorzienende wijk op het gebied van energie te maken. Een zelfvoorzienende wijk wekt zijn eigen duurzame energie op en gebruikt deze zelf. Op deze manier wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van fossiele energiebronnen.

In een zelfvoorzienende wijk hebben de woningen een energiezuinig casco en zijn ze bij voorkeur Nul-op-de-Meter (NOM) of zelfs energieleverend. Hiermee worden woningen bedoeld die op jaarbasis meer energie opwekken dan ze gebruiken, zowel voor het gebouwgebonden deel (energie voor o.a. verwarming en/of koeling) als het gebruiksgebonden deel (energie voor bijvoorbeeld elektrische apparaten). De daken van de woningen worden optimaal ontworpen om zonnepanelen te kunnen plaatsen. Om de mogelijkheden voor een energieleverende wijk met een slim opslag- en distributiesysteem in kaart te brengen is een eerste haalbaarheidsstudie naar een SMART-grid uitgevoerd. Het haalbaarheidsonderzoek geeft een eerste indicatie van de technische, juridische, organisatorische en financiële aspecten van de ontwikkeling van een smart grid voor Kersenweide. Een smart grid betreft een energienetwerk waarbij slimme communicatie-infrastructuur wordt ingezet die interactie tussen de gebruikers faciliteert om flexibiliteit op het netwerk te stimuleren. Een smart grid controleert, bestuurt en beheert (een deel van) de energiestromen in een afgebakend gebied. In een smart grid wordt de energie zoveel mogelijk lokaal opgewekt en gebruikt. Het is voor Kersenweide technisch niet mogelijk om volledig zelfvoorzienend te worden op basis van slechts zonnepanelen op de daken. De ingeschatte totale elektriciteitsvraag van de toekomstige woningen in Kersenweide is groter dan de totale potentiële opwek van zonne-energie. Daarnaast zit er een grote mismatch tussen het opwekprofiel van zonne-energie en het vraagprofiel van de woningen: als de zon schijnt en in de zomermaanden is er een piek in elektriciteitsproductie, terwijl er 's avonds en in de wintermaanden een piek is in de elektriciteitsvraag. Om deze mismatch te kunnen overbruggen zal er elektriciteit van het net moeten worden geleverd en aan het net worden teruggeleverd. Met een smart grid kan vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd, waardoor de lokale opgewekte energie ook zo efficiënt mogelijk lokaal wordt gebruikt. Hierdoor hoeft minder elektriciteit naar het net te worden teruggeleverd of van het net naar Kersenweide te worden geleverd. Met een smart grid kan de gemeente Bunnik invulling geven aan de ambitie om zo veel mogelijk elektriciteit lokaal op te wekken en te verbruiken om netcongestie te vermijden. Een volledig energieneutraal 'off-the-grid' Kersenweide lijkt technisch niet realistisch, omdat de seizoensmismatch in elektriciteitsvraag en aanbod te groot is.

De woningen in Kersenweide worden voorzien van een duurzame warmte en koude voorziening. Uit eerder uitgevoerd onderzoek is geconcludeerd dat een concept met een individuele warmtepomp met bodemlus per woning de beste optie is voor Kersenweide (Onderzoek duurzame energie voor nieuwbouw Odijk-West uitgevoerd door IF-technologie, 2 december 2020, referentie 70302/ SV/20201202 versie 2.0). Er zal aansluiting worden gezocht op het proviciaal beleid. Vooruitlopend hierop is een richtinggevend bodemenergieplan opgesteld. Gemeente en ontwikkelende marktpartijen zullen over dit bodemenergieplan nadere afspraken maken om te komen tot een gezamelijk plan. Door het bodemenergieplan kunnen de bodemlussen optimaal naast elkaar functioneren. Vanwege de constante ontwikkelingen in techniek voor duurzame warmte en elektriciteit, laat de gemeente de mogelijkheid open voor bouwende partijen om gedurende het ontwerpproces in overleg tot een andere afweging te komen voor warmte en koude.

In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor duurzaamheidsmaatregelen. Ook zijn in de groenbestemmingen bouwmogelijkheden voor nutsvoorzieningen opgenomen, waaronder ook duurzaamheids- en smart grid-voorzieningen.

Circulair bouwen
In Kersenweide wordt zoveel mogelijk circulair gebouwd. Het doel is om de CO2-uitstoot van de benodigde bouwmaterialen zoveel mogelijk te beperken. De gemeente vraagt de bouwende partijen om vanaf het begin circulariteit mee te nemen in de ontwikkeling van de woningen. Het Convenant Duurzame Nieuwbouw beschrijft indicatoren voor circulair bouwen. Daarnaast zijn in het IPvE reeds ambities opgenomen. De ambitie voor Kersenweide komt overeen met niveau zilver uit het convenant. De raad van Bunnik heeft gevraagd om 10% houtbouw te realiseren. De gebouwen worden bij voorkeur met een materialenpaspoort opgeleverd, omdat dat inzicht geeft in de circulariteit van de woningen, de CO2-uitstoot en de financiële restwaarde.

De ontwikkeling van de openbare ruimte van Kersenweide dient minimaal te voldoen aan het mede door de gemeente Bunnik in 2017 ondertekende “Betonconvenant”. In de regels van dit bestemmingsplan worden overigens geen voorwaarden aan materiaalgebruik gesteld. Dit kan wel in het kader van het kwaliteitsinstrumentarium.

Klimaatadaptief bouwen
Om voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering is het belangrijk om Kersenweide klimaatbestendig te ontwerpen. We krijgen immers steeds vaker te maken met wateroverlast, droogte en hittestress. We hanteren naast het IPvE (april 2021) de 'afspraken Klimaatadaptief Bouwen Utrecht" (juni 2021), welke onderdeel zijn van het convenant duurzame nieuwbouw. Het eerder vastgestelde IPvE vormde echter de basis voor het verder uit te werken plan. In het convenant wordt geen onderscheid gemaakt tussen niveaus op dit thema. Gemeente en marktpartijen onderzoeken de mogelijkheden van deze ambities. In het Stedenbouwkundig plan (Bijlage 3, tevens onderdeel van het vastgestelde Masterplan) uitgebreid stilgestaan bij de onderwerpen Klimaatadaptief bouwen en Natuurinclusief bouwen.

 

Groen en stromend water hebben een verkoelende werking. Het kersen-/fruitlint slingert als een groene ader door en om de woongebieden heen. De afstanden tot het groen zijn voor bewoners goed beloopbaar. In het kersen-fruitlint en de parken staan ook bomen van de 1e orde. De grote bomen zorgen voor schaduw en verkoeling die uitstraalt naar de omliggende buurten. In de straten is ook ruimte voor bomen gereserveerd. Deze kunnen vanwege de zonnepanelen niet overal tot grote hoogte komen. Zowel zonnepaneel als boom zijn van groot belang voor de leefbaarheid. Er zal bij de nadere uitwerking gezocht worden naar de juiste balans met groenstructuur. Groene tuinen, oevers, bermen, wadi's en kleinere buurtparken geven de wijk ademruimte en zorgen voor gezonde bewoners die gaan bewegen in de buitenruimte. Hemelwater wordt vastgehouden daar waar het valt en wanneer dit niet mogelijk is wordt het bovengronds afgevoerd, en uiteindelijk in de bodem geïnfiltreerd via wadi's, om droogte en wateroverlast te voorkomen. Hemelwater wordt bij voorkeur opgeslagen in de tuin voor het besproeien van de tuinen in droge periodes. Zie voor meer informatie over water paragraaf 4.8.

De Vlowijkerwetering wordt verbreed. Hierdoor komt er meer ruimte voor water in het gebied, voor verkoeling of als buffer voor grote regenbuien.

De woningen worden bij voorkeur uitgevoerd in materialen die de warmte goed kwijt kunnen en niet te lang vasthouden. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld houten of groene gevels ingezet worden naast het traditionele baksteen, zonder het dorpse karakter te verliezen.

In de regels van dit bestemmingsplan zijn voorwaarden gesteld aan de maximale verharding en bebouwing en aan de waterberging.

Natuurinclusief bouwen en biodiversiteit
In Kersenweide wordt onderzocht of niveau goud voor biodiversiteit behaald kan worden. Met een natuurinclusief ontwerp worden flora en fauna onderdeel van het geheel. Er zal aandacht zijn voor een bewustwordingsproces bij nieuwe bewoners waarin zij geadviseerd worden wat er nodig is in hun tuinen, wat betreft biodiversiteit en klimaatadaptatie.

Om biodiversiteit in de wijk als geheel toe te voegen kent het plan voor Kersenweide een aantal oplossingen die al in het plan zijn opgenomen. Er wordt een ononderbroken lint van kersenbomen van verschillende rassen geplant, om daarmee veel verschillende bomen met (soms eetbare) vruchten te kunnen opnemen. Naast kersenbomen staan hier ook notenbomen tussen en andere bomen van de 1e grootte. Voor de biodiversiteit is ook de afwisseling met heesters of struiken en grassen belangrijk om te voorzien in een leefgebied voor diersoorten. Dit is belangrijk voor het evenwicht in de natuur. Daarnaast wordt de Vlowijkerwetering verbreed en worden de nog aan te leggen sloten in het gebied voorzien van natuurlijke en natuurvriendelijke oevers. Waar mogelijk worden de bestaande fruitbomen in het gebied behouden en ingepast. De uitwerking van de ecologische route en de habitats vindt nog plaats. Een ambitie in Kersenweide is de zogenaamde dorpsboerderij in de wijk, die een verbindende functie heeft voor de nieuwe en bestaande bewoners van Odijk. Deze biologische boerderij zal ook voor een toename in biodiversiteit zorgen in het plangebied.

Duurzame mobiliteit
Op het gebied van mobiliteit differentieert de Kersenweide wat betreft de niveaus uit het Convenant Duurzame Nieuwbouw. In het plan worden 20% minder parkeerplaatsen aangelegd dan vanuit de huidige parkeernormering van de gemeente Bunnik benodigd zou zijn. Dit draagt bij aan het stimuleren van alternatieve vervoerswijzen zoals de fiets en het OV en een lager autobezit en/of -gebruik.

Daarnaast wordt de omslag naar duurzame mobiliteit in Kersenweide ingezet door schone en gezonde manieren van het verplaatsen te bevorderen: lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrische deel(bak)fietsen en deelauto's. Hier gaan we voor goud. De ruggengraat van de wijk wordt immers gevormd door een fietspadenstructuur dat een drietal NS-stations, vanuit het hart van Kersenweide, binnen 10 minuten (per elektrische fiets) bereikbaar maakt. Nieuwe bewoners worden vanaf het begin heel goed geïnformeerd over de duurzame mobiliteitsambities van Kersenweide en wat dat in de praktijk betekent voor de bewoners. Zo kan meer gestuurd worden op het aantrekken van de juiste doelgroep voor de woningen.

Archeologie als leidend motief
Archeologie is het leidend motief in Kersenweide. In Kersenweide zijn 10 plekken aangetroffen met waardevolle sporen uit het verleden. De bevindingen van het archeologisch onderzoek zijn beschreven in paragraaf 4.1. Behalve een datering van vondsten geeft het onderzoek ook uitsluitsel over de waarde van de vondsten en de wens om vindplaatsen in situ te behouden. De bevindingen van het archeologisch onderzoek hebben geleid tot een kaart met vindplaatsen. In principe worden zoveel mogelijk vindplaatsen behouden. Het gaat om 9 vindplaatsen. Slechts één vindplaats wordt niet behouden, namelijk de vindplaats ter hoogte van de entree van de wijk. Een vindplaats kan niet bebouwd en niet ingericht worden met diepwortelende beplanting. Vindplaatsen zijn groene, onbebouwde openbare ruimtes. De omvang, vorm en ligging is leidend voor de stedenbouwkundige structuur. De archeologische vindplaatsen maken Kersenweide uniek.

Groenstructuur
De openbare ruimte in Kersenweide bestaat uit een groen netwerk met vindplaatsen, een parklint, groene verbindingen, buurtgroen, lanen, straten, parkeerhoven en windsingels.

Omdat de vindplaatsen niet bebouwd kunnen worden maken ze deel uit van de groene ruimte. De verborgen aanwezigheid van historie vormt hèt kernthema van Kersenweide. Een lint van fruitbomen en een pad verbindt de vindplaatsen. Lint en vindplaatsen vormen een lineaire parkstructuur. Er ontstaat zo een groen, recreatief netwerk van waardevolle cultuurhistorische plekken.

Het netwerk wordt doorkruist door twee andere groenblauwe structuren. Dit is de zone van de Vlowijkerwetering en haaks daar op een parkstrook met een doorgaande fietsroute tussen Bunnik, het centrum van Odijk en Driebergen Zeist.

Het archeologisch kersen-/fruitlint en de parkstrook met de fietsroute komen samen in de groenzone tussen de twee boomgaarden langs de N229. De groenstructuur geeft een mooie, evenwichtige dooradering van de wijk.

De bomen langs de hoofdontsluiting (bestaande uit een ringvormige singel) dragen ook bij aan de groene uitstraling van de wijk.

De buurten zijn vrijwel overal omringd met parkgroen, boomgaarden, bos of agrarisch landschap. In de grootste buurten is aanvullend een groenplek opgenomen. Deze groenplekken worden ingericht met gras, speelplekken voor de kleintjes en een kenmerkende boom van de eerste grootte.

Aan de landschapszijde (de westelijke plangrens) is tussen de erven ruimte aanwezig voor windsingels. De windsingels staan in de lineaire structuur van het landschap. De windsingels vormen ook in de winter als het blad gevallen is een soort coulissen. Deze windsingels dragen bij aan het verzachten van de overgang tussen bebouwing en landschap.

Er wordt gestreefd naar een dorpse sfeer. Hierbij past variatie in typen erfafscheidingen aan de straatzijde van de woningen. Te denken valt aan Delftse stoepen, geveltuintjes, voortuintjes met zijhagen en voortuinen met rondom hagen. Bij bebouwing in het groen kan de overgang privé-openbaar bestaan uit gebouwde terrassen, veranda's of omhaagde tuinen. Achtertuinen, grenzend aan openbaar gebied, worden in principe voorzien van een haag op de erfgrens. Het is belangrijk dat er geen schuttingen of bijgebouwen maar hagen aan de buitenrand van kavels staan. Op plaatsen waar achtertuinen aan openbaar groen grenzen kan voor een verantwoorde overgang een haag gecombineerd met een begroeide pergola nodig zijn. De inrichting van erfafscheidingen worden nader behandeld in het Kwaliteitshandboek (beeldkwaliteitsplan).

Bebouwingsvelden
De groenstructuur deelt het plangebied in bebouwingsvelden. Het plangebied is opgebouwd uit een entreegebied langs de N229, enkele grotere buurten en een bebouwingsrand aan het open landschap. Vanwege de ligging aan de entree van de wijk en de overgang naar het centrum van Odijk is het entreegebied de ideale zoeklocatie voor voorzieningen. De overige velden zullen bestaan uit woningen.

Waterstructuur
Het is de ambitie om van Kersenweide een klimaatadaptieve wijk te maken. De waterstructuur bestaat daarom uit een robuust stelsel van greppels en wadi's dat neerslag kan opslaan en infiltreren in de bodem. Bij extreem veel neerslag of langdurige droogte is Kersenweide aangewezen op de Vlowijkerwetering. Het greppel/wadistelsel is daarom met overstorten aangesloten op de wetering. Bestaande watergangen aan de noordzijde van het plangebied blijven aangesloten op de wetering. De voorgestelde waterstructuur voorziet in een verbetering van de waterhuishouding van 't Burgje. 't Burgje heeft nu een doodlopende waterberging met stilstaand water. Om de kwaliteit van deze berging te verbeteren wordt de wetering plaatselijk omgeleid zodat er water door de berging stroomt.

Infrastructuur
Kersenweide sluit aan twee zijden aan op de bestaande infrastructuur. Omdat het gemotoriseerde verkeer voornamelijk op de A12 georiënteerd zal zijn is de noordelijke kruising met de N229 de belangrijkste ontsluiting voor de wijk. De zuidelijke aansluiting op de N410 is vooral bedoeld voor calamiteiten en de busverbinding. De hoofdontsluiting bestaat uit een ringvormige singel als een voortzetting van de bestaande singel in Odijk. De buurten van de Kersenweide worden vanaf deze singel ontsloten. De keuze voor een omtrekkende ontsluiting vanuit de rand van de wijk met inprikkers naar de aangrenzende buurten maakt het mogelijk om het hart van de wijk autoluw te houden en fietsverkeer zo min mogelijk te kruisen.

De fietser wordt in Kersenweide optimaal gefaciliteerd. Het fietsnetwerk bestaat uit een doorgaand vrijliggend fietspad dat de wijk met Odijk en de stations in Bunnik, Houten en Driebergen-Zeist verbindt. De langzaam verkeersverbinding kruist de N229 ongelijkvloers ter plaatse van de Vork. Deze veilige kruising biedt een optimale bereikbaarheid van zowel voorzieningen in het centrum van Odijk. De bereikbaarheid per fiets is bovendien essentieel wat betreft de ambitie om het gebruik van de auto zoveel mogelijk te beperken. Behalve de doorgaande fietsverbinding zijn er op wijkniveau nog twee fietsverbindingen van west naar oost. Deze verbindingen bieden de fietsers efficiënte vanzelfsprekende routes naar de OV-haltes en het centrum van Odijk. De buurten zijn onderling bereikbaar met paden in de groenstructuur. De structuurlagen vormen één samenhangend geheel

Typering deelgebieden/woonvelden
De planstructuur en de omgeving bieden veel aanleiding tot diversiteit in woonsferen en woningdichtheden. Wij onderscheiden een entreezone, een centrumdorps deel, een dorps deel en een meer landelijk dorpse rand op de overgang naar het landschap.

De entreezone
De strook representeert zowel het huidige landschap als de historie en vormt een schakel tussen Odijk en Kersenweide. De entreezone gaat functioneren als sociaalmaatschappelijk hart tussen woonwijk en centrum van Odijk. In deze zone staan de gebouwen in het groen. Het Masterplan gaat uit van een vrijstaand entreegebouw, solitaire woongebouwen zoals (zorg)appartementengebouwen, een hof, een school en een dorpsboerderij. De bebouwing in de groenzone heeft een kap(pen). Appartementengebouwen zijn niet hoger dan vier bouwlagen en een kap (met een afwijking onder voorwaarden 5 lagen met een kap), grondgebonden woningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met een kap en de dorpsboerderij kapt overwegend laag aan.

De centrumdorpse kern
Kersenweide heeft een kern met overwegend aaneengesloten dorpse bebouwing. Deze kern heeft de hoogste bebouwingsdichtheid (circa 30-38 woningen/ha) De bebouwing bestaat uit aaneengeschakelde bouwvolumes met een blokvormige structuur. De bebouwing bestaat uit een mix van grondgebonden woningen en appartementen. Appartementengebouwen staan op logische hoeken en vormen geen gesloten wand langs de straat.

Om een dorps karakter te realiseren is het van belang dat een rij geschakelde woningen niet langer is dan 8 beuken. Rijen groter dan 6 fragmenten in eenheden van maximaal 4 beuken door bijvoorbeeld een verspringing in de rooilijn, draaiing van de kap of een verbijzondering in de massa waardoor een dorpse schaal wordt bereikt.

Grondgebonden woningen bestaan uit twee lagen met een kap. Het is wenselijk om incidenteel lager aan te kappen. Het streven is om zoveel mogelijk parkeerplaatsen in hoven te concentreren. Binnenhoven geven aanleiding tot het ontwikkelen van collectieve voorzieningen op het gebied van energie, waterhuishouding en andere buurtvoorzieningen. Hoven zijn toegankelijk via poorten (dit hoeft geen poortwoning te zijn). Een poort past bij de beslotenheid van het centrumdorpse blok. Aan de parkzijde wordt straatgericht gewoond (sociale ogen op park en fietsroute).

Het dorpse deel
Bouwvelden met dorpse sfeer hebben een lagere dichtheid, te weten circa 25-28 woningen/ha, dan de dorpskern. In het dorpse deel staan geen appartementen, behalve aan de randen van deze gebieden.

De kavels vormen blokken met binnenhoven of stroken. Bewoners in de strokenbebouwing parkeren in parkeerpockets tussen de woningen. Bebouwing is niet hoger dan twee lagen met een kap. Het straatbeeld is groener, er zijn meer voortuinen dan in het centrumdorpse deel. In de randen met de parkzones is ruimte voor een aantal vrijstaande bouwvolumes in de vorm van appartementengebouwen en/of rug-aan-rug woningen. Appartementengebouwen zijn niet hoger dan vier lagen (met een afwijking onder voorwaarden 5 lagen met een kap), en kunnen in tegenstelling tot het centrumdorpse deel worden uitgevoerd met een plat dak. Tegenover 't Burgje kunnen geen appartementengebouwen van vier lagen gerealiseerd worden. Voor woningen tegenover 't Burgje geldt een beperking van twee lagen met een kap.

De Landelijkdorpse rand
Kersenweide wordt naar het landschap toe afgezoomd met een rand van landelijkdorpse bebouwing aan erven. De erven vormen de intermediair tussen de meer organische structuur van de wijk en de lineaire structuur van het aanwezige landschap. Met deze transformatie in structuur maakt Kersenweide een zachte landing in het agrarische landschap. De lineaire structuur wordt extra aangezet met windsingels.

Het landelijkdorpse deel van Kersenweide heeft de laagste dichtheid (circa 16-20 woningen/ha). Er staan uitsluitend grondgebonden woningen. Rijen zijn niet groter dan zes beuken. Alle woningen worden uitgevoerd met een kap. Er wordt gestreefd naar een informele sfeer in ordening en inrichting. De kaprichting varieert en woningen hebben een verschoven rooilijn en voortuinen van wisselende diepte. De woningen aan de landschapsrand (de buitenste rand) zijn vanuit het landschap gezien het meest zichtbaar en worden daarom uitgevoerd met kap van circa 50 graden en een druiplijn (goot) van maximaal 4,5 meter hoogte.

Beeldkwaliteit
In Bijlage 4 is het kwaliteitsinstrumentarium opgenomen. Er wordt een stedenbouwkundige supervisor aangesteld. Voor de ontwikkeling van Kersenweide wordt een supervisieteam opgericht, bestaande uit:

  • coördinerende stedenbouwkundige (supervisor)
  • welstandsgedelegeerde (met mandaat van de welstandscommissie/welstandskamer)
  • onafhankelijke architect (die gedurende ontwikkeling niet mag praktiseren in het gebied)
  • plantoetser omgevingsvergunning
  • project-/procesmanager

Het supervisieteam beoordeelt, onder leiding van de supervisor, alle plannen en concepten en adviseert de project-/procesmanager (c.q. projectleiding) over de voortgang.

Het Kwaliteitsinstrumentarium zal als welstandsnota fungeren. De welstandsaspecten waar Kersenweide derhalve aan getoetst wordt zijn opgenomen in de hoofdstukken 'Beeldkwaliteit bebouwing' (hfd. 4) en 'Beeldkwaliteit buitenruimte' (hfd. 5) van het Kwaliteitsinstrumentarium Kersenweide (zie bijlage 4).

In de beeldkwaliteitsparagraaf worden de deelgebieden beschreven.

Het stedenbouwkundigplan onderscheidt vier woonsferen. Dit zijn: de entreezone, een centrumdorpse zone, een dorpse zone en een landelijk-dorpse zone. Voor iedere woonsfeer is in hoofdstuk 4 van het Kwaliteitsinstrumentarium (in bijlage 4) de beeldkwaliteit uitgewerkt. De dorpse zones variëren in dichtheid van circa 38 won./ha in het centrumdorpse deel, circa 30 won./ha in het dorpse deel tot circa 18 won./ha in het landelijk-dorpse deel. De entreezone heeft een mix van woonprogramma, een school en een boerderij. Hierdoor is de woningdichtheid hier niet onderscheidend. In de entreezone is de afwijkende ordening, het programma en het aandeel groen onderscheidend. De parkeerbehoefte houdt gelijke tred met het programma. In het entreegebied wordt geconcentreerd in de randen geparkeerd, in het centrumdorpse voornamelijk in binnenhoven, in het dorpse deel in hoven of pockets en op eigen kavel en in het landelijk-dorpse deel wordt voornamelijk op eigen kavel of op in een parkeerpocket geparkeerd.

Oriëntatie bebouwing
Wat betreft oriëntatie van bebouwing is er een hiërarchie op planniveau. In afnemende hiërarchie is dat: de singel, de lanen en de straten en erven. Solitaire bebouwing in het groen heeft een alzijdige representativiteit.

Woningen
Woningen zijn niet hoger dan twee bouwlagen (met een kap). Woningen op de eerste lijn aan de westelijke landschapsrand (de buitenste rand) staan kappen niet hoger aan dan op anderhalve bouwlaag en hebben zadeldaken met een hellingshoek van circa 45 graden.

De bebouwingspercentages van kavels zijn voor:

  • Rug-aan-rug woningen: maximaal 70%
  • Nultrede woningen: maximaal 60%
  • Rijwoningen: maximaal 55%
  • Twee aaneengeschakelde woningen: maximaal 40%
  • Vrijstaande woningen: maximaal 30%

Vrijstaande woningen en vrijstaande twee aaneengeschakelde woningen (2-onder-1-kap) hebben een bebouwingsafstand van ten minste 1,5 meter tot de zijdelingse erfgrens. Dit is niet van toepassing bij geschakelde 2^1 kapwoningen.

Appartementen
In het masterplan zijn de zoeklocaties voor appartementengebouwen en voorzieningen aangegeven. Appartementen liggen op logische plekken zoals op hoeken van bouwblokken, aan buurtparkjes en plekken in de landschapsstructuur. De entreezone is vanwege de goede bereikbaarheid voor automobilisten en fietsers de zoeklocatie voor voorzieningen. Aanvullend is centraal aan de groenstructuur en de Vlowijkerwetering een zoekplek opgenomen voor een horecavoorziening. Appartementen zijn niet hoger dan vier lagen en hebben een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0004.png"

Principes uit het kwaliteitsinstrumentarium

Het kwaliteitshandboek is leidend, ook voor de groenbestemmingen. Ook parkeren is per woongebied beschreven in het handboek.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Planspecifiek en conclusie
De NOVI doet geen specifieke uitspraken over dit initiatief of het plangebied. Het bouwen van woningen draagt bij aan leefbare kernen en daarmee aan sterke en gezonde steden en regio's. Het initiatief is in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is de nationale belangen te beschermen door beperkingen te stellen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het waardevol gebied 'Romeinse Limes'. Voor dit initiatief betekent dit dat de ontwikkeling moet bijdragen aan de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de provinciale verordening. In paragraaf 4.1 is uitgewerkt hoe er met de kernkwaliteiten rekening is gehouden.

Op basis van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) gelden beperkingen m.b.t. radarverstoring voor de militaire radar bij Soesterberg. Voor deze radar geldt een hoogtebeperking van 68 meter. De ontwikkelingen in het plangebied voorzien niet in een overschrijding van deze hoogte.

Conclusie 
De nationale belangen hebben geen invloed op het plangebied. Het realiseren van 1.200 woningen bij Odijk wordt niet belemmerd door het Barro. Het initiatief is tevens getoetst aan het toekomstige Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Ook daaruit vloeien geen belemmeringen voort.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in deze paragraaf uitgewerkt. Deze toetsing vindt plaats door het beantwoorden van een aantal vragen. Hieronder worden de vragen en de toetsing verder uitgewerkt.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
In eerste instantie moet de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beantwoord. Een stedelijke ontwikkeling met woningen wordt als dusdanig aangemerkt wanneer er sprake is van een ontwikkeling van 12 woningen of meer. Deze ontwikkeling voorziet in de realisatie van 1.200 woningen. De ontwikkeling is daarmee aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
In de tweede plaats dient uitgewerkt te worden wat het ruimtelijk verzorgingsgebied is van de ontwikkeling. Het plan voorziet in de ontwikkeling van 1.200 woningen. De woningen zijn deels bedoeld om de woningbehoefte van de eigen inwoners op te vangen. Daarnaast is er echter vanuit de regio Utrecht een zeer grote vraag naar woningen. Er is sprake van een vestigingsoverschot in de gemeente Bunnik. Van alle personen die van buiten de gemeente naar Bunnik verhuizen komt het grootste deel, circa 40 procent, uit de gemeente Utrecht. De overige personen komen voor een groot deel uit omliggende gemeentes, Houten, Zeist, Utrechtse Heuvelrug en Nieuwegein. De personen die naar de gemeente Bunnik verhuizen zijn voor een groot deel tussen de 30 – 40 jaar oud. Dit zijn voornamelijk jonge (startende) gezinnen, voor wie het groene rustige woonmilieu aantrekkelijk is, terwijl de stad nog ongeveer op fietsafstand ligt (bron: Woonprogramma Kersenweide, Springco, 9 september 2022). De ontwikkeling kent hiermee een (boven)regionaal verzorgingsgebied. De locatie is dan ook opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken bij de Interim Omgevingsverordening. van de provincie. In die bijlage is ruimte voor 850 woningen. Bovendien is de wijk opgenomen in de provinciale Monitor Wonen. Verder is de locatie opgenomen op de visiekaart van het Integraal ruimtelijk ontwikkelingsperspectief 2021-2040 (IRP). Dit geeft de gezamenlijke ontwikkelrichting tot 2040 van de 16 gemeenten in de regio Utrecht die samenwerken in U10-verband.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Kersenweide is een kansrijke woningbouwlocatie om te voorzien in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte voor kansrijke doelgroepen uit de Gemeente Bunnik en omstreken (bron Bijlage 2 Gebiedsvisie, 2022). De behoefte aan deze ontwikkeling wordt aangetoond in de Woonvisie en het Woningbouwprogramma van de gemeente Bunnik. De woonvisie is beschrevenin paragraaf 3.3.2. In de regio Utrecht bestaat een enorm woningtekort, zo ook in de Gemeente Bunnik. Er is onvoldoende plancapaciteit beschikbaar om in de kwantitatieve vraag te voorzien. Naast de kwantitatieve vraag is er in de regio ook sprake van een enorme kwalitatieve vraag. Met de ontwikkeling van Odijk-West met 1.200 woningen wordt een bijdrage geleverd aan de kwantitatieve woningbehoefte.

Kwantitatieve behoefte
Volgens de Primosprognose neemt het aantal huishoudens in de gemeente Bunnik in de periode 2023 – 2030 toe met 1.730 huishoudens. Het aantal inwoners stijgt volgende deze prognose in dezelfde periode met 3.151 inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0005.png"

Bron: Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023

De verdeling van de huishoudens naar leeftijd en huishoudenssamenstelling blijft in Bunnik volgens de prognose naar de toekomst toe vrijwel gelijk. In veel gemeenten is sprake van een forse toename van het aantal oudere huishoudens, met name in de leeftijd vanaf 75 jaar. In Bunnik is dat niet het geval. Dat hangt samen met aan de ene kant de grote toestroom van jonge kleine huishoudens en gezinnen en aan de andere kant het vertrekoverschot van oudere huishoudens. Het aantal oudere huishoudens neemt in Bunnik wel toe, omdat de hele bevolking in omvang toeneemt, maar naar verhouding is de vergrijzing beperkt.

De woningbehoefte komt voort uit de ontwikkeling van het aantal huishoudens en het inlopen van het huidige woningtekort van 5,5% nu naar 2% in 2030. Bij de inloop van het woningtekort gaan we er dus van uit dat dit tekort niet volledig wordt ingelopen. De woningmarkt heeft een zekere druk nodig om goed te functioneren. Uitgaan van een tekort rond de 2% is gebruikelijk. Dit tekort wordt landelijk al lange tijd als uitgangspunt gehanteerd. Op basis van de Primos prognose, rekening houdend met het inlopen van het woningtekort van 2% in 2030, is er in de gemeente Bunnik een extra woningbehoefte van 2.190 woningen in de periode tot en met 2030 en van nog eens 1.100 woningen in de periode 2031 tot en met 2035. De totale extra woningbehoefte tot en met 2035 bedraagt daarmee 3.290 woningen (Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0006.png"

Bron: Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023

Naast de groei van de eigen bevolking heeft de Gemeente Bunnik ook de ambitie om een aandeel te leveren in het bouwen van extra woningen voor instroom vanuit de regio.

Van de kwantitatieve woningbehoefte van 3.290 woningen (Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023) zijn 1.200 woningen voorzien in Kersenweide. Gezien het recente onderzoek, is het aantal van 3.290 woningen actueel.

Met de ontwikkeling van Kersenweide met 1.200 woningen wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het tekort en wordt een deel van de achterstand in gelopen. De verwachting is dat de woningvraag/behoefte zich verder zal blijven ontwikkelen in de toekomst. Gemeente Bunnik kan ook hier op inspelen middels een toekomstig groeimodel van Kersenweide voor het realiseren van extra woningen bovenop de 1.200 woningen in Kersenweide in Odijk West.

In de woondeal hebben het Rijk, de provincie Utrecht en 16 gemeenten uit de regio, waaronder Bunnik, afgesproken om bruto 83.500 woningen toe te voegen in de regio Utrecht (zie Woondeal 2022-2030, Regio U10). De 1.200 woningen in Kersenweide zijn hiervan onderdeel. Deze woningen worden gebouwd om de lokale en regionale woningbehoefte op te vangen.

De gemeente Bunnik heeft de afgelopen tien jaar sterk ingezet op binnendorpelijke ontwikkelingen. Zo zijn op één na alle locaties die in de Laddertoets voor de wijk Het Burgje (Stec-groep 2016) zijn benoemd, benut. Dit betroffen relatief kleine locaties. Daarnaast zijn er nog 300-400 woningen toegevoegd op andere inbreidingslocaties, met name:

  • Rhijnhaeghe Bunnik (transformatie kantoor): 90 woningen in diverse prijs- en financieringcategorieën;
  • Jochem Jansz Odijk (vervangende nieuwbouw en verdichting): 32;
  • Singel t.o. 53 Odijk: 12 appartementen;
  • Rozelaar Odijk: 12 appartementen sociale huur;
  • Krommerijnstraat Bunnik (in ontwikkeling): 6 appartementen;
  • DS H. Polllaan Werkhoven (transformatie voormalig kerkelijk centrum): 6 appartementen;
  • Hof van Weerdenburg Werkhoven: 22 woningen in een gemengd programma;
  • Heren van Werkhoven (transformatie bedrijfslocatie): 30 woningen, gemengd programma;
  • Molenweg Bunnik (transformatie bedrijfslocatie: 24 appartementen;
  • Engweg Bunnik (transformatie bedrijfspand): 8 appartementen.

Met de ontwikkeling van bovengenoemde locaties laat de gemeente zien dat ook nadrukkelijk wordt ingezet op toevoeging van woningen op inbreidingslocaties.

Desalniettemin bestaat de behoefte aan extra woningen nog steeds, zoals blijkt uit het recente Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023). Vandaar dat geconcludeerd kan worden dat er behoefte is aan de ontwikkeling van 1.200 woningen in Kersenweide.

Kwalitatieve woningbehoefte
Aan de hand van de huishoudenssamenstelling, de omvang en samenstelling van de woningvoorraad en van een analyse van verhuisbewegingen is een vertaling van de woningbehoefte gemaakt naar de kernen van de gemeente (Bron: Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0007.png"

Bron: Woningbehoefteonderzoek, Gemeente Bunnik, 31 augustus 2023

De jaarlijkse vraag naar dorps/landelijk wonen is bepaald vanuit Bunnik en Utrecht. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Volledige bediening van de vraag naar dorps/landelijk wonen vanuit de bevolking van Bunnik.
  • De vraag naar dorps/landelijk wonen vanuit de bevolking van Utrecht rekening houdende met het aandeel dat Bunnik in de afgelopen jaren innam in de verhuisbewegingen vanuit Utrecht naar gemeenten buiten Utrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0008.png"

Bron: Woonprogramma Kersenweide, Springco, 9 september 2022

De wijk zal bestaan uit centrum-dorpse en landelijk-dorpse woonmilieus. Onderstaande afbeelding geeft de aanwezige woonmilieus weer in de regio Utrecht en in de gemeente Bunnik. De toevoeging van de beoogde ontwikkeling Odijk-West met een woonmilieu met een dorps karakter vindt aansluiting bij de reeds aanwezige woonmilieus van Bunnik en het DNA van Odijk. Waardoor er binnen de regio een sterke mate van complementariteit ontstaat in woonmilieus. In de nabijheid van Utrecht waarbij ingezet wordt op een verdere stedelijke verdichting door het realiseren van nieuwbouw in hoge dichtheden, met bijbehorende infrastructuur en nieuwe mobiliteitsvormen is het een enorme kans om aan de oostrand een zeer gewenst dorps woonmilieu toe t e voegen. Kersenweide in Odijk-West voorziet hierin en maakt zich daarmee direct onderscheidend (bron Bijlage 2 Gebiedsvisie, 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0009.png"

De volgende tabel laat de jaarlijkse vraag naar landelijk/ dorps wonen zien uitgesplitst naar type huishouden. De grootste vraag komt vanuit de gezinnen, ten opzichte van de andere huishoudentypes, en gaat uit naar middeldure en dure grondgebonden koopwoningen. De tweede grote groep zijn jonge en middelbare kleine huishoudens. Dit zijn mogelijk jonge paren die graag een gezin zouden beginnen. De vraag van deze doelgroep gaat ook grotendeels uit naar grondgebonden woningen, maar ook naar enkele huur- en koopappartementen. Er is ook een flinke groep empty-nesters en ouderen die een woning zoekt. Deze groep laat vaak een grote woning achter en wil misschien kleiner gaan wonen. De vraag naar appartementen vanuit deze groep is bijna 40%, dat is een stuk hoger dan vanuit de andere groepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0010.png"

Bron: Woonprogramma Kersenweide, Springco, 9 september 2022

Op 15 april 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Programma van Eisen (IPvE) voor de nieuw te bouwen wijk Kersenweide vastgesteld. Tijdens de raadsbehandeling van het IPvE, heeft de raad (per motie) het totaal aantal woningen verhoogd van 1.000 naar 1.200 en daarbij aangegeven dat deze 200 woningen extra als volgt dienen te worden verdeeld: 100 aan het middeldure segment en 100 aan het dure segment. Deze 200 woningen extra waren met name bedoeld om duurzaamheidsambities in het openbaar gebied, in financiële zin, mogelijk te maken.

Met deze aanpassingen op het programma ontstond een woningbouwprogramma bestaande uit: 300 sociaal, 500 woningen in het middel dure segment en 400 in het dure segment (oftewel: 25,0% sociaal, 42,7% midden en 33,3% duur). In januari 2023 is de provincie onder voorwaarden akkoord gegaan met het aantal van 1.200 woningen voor de Kersenweide. Een belangrijke voorwaarde was dat de differentiatie zou worden teruggebracht naar oorspronkelijke financieringscategorieën voor Kersenweide (conform de uitgangspunten van de Visie op Wonen 2017-2022 en het IPvE). Hierdoor ziet het bouwprogramma, onderverdeeld naar financieringscategorieën, er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0011.png"

Voor de provincie is de eis van 30% sociale huur in de Kersenweide niet alleen ingegeven uit mobiliteitsoverwegingen – bij sociale huur hoort een lagere parkeernorm dan bij de andere segmenten - maar ook vanwege de afspraken met het Rijk die sterk stuurt op 30% sociale woningbouw en nog eens minimaal 37% in het middensegment. De provincie gaat uit van 40% middensegment.

Dit bouwprogramma is inmiddels verder verfijnd teneinde ook het stedenbouwkundig plan zo goed mogelijk te kunnen opstellen. Hiervoor is in 2022 een onderzoek (door Spring-Co Urban Analytics, “Woonprogramma Kersenweide, Bunnik”) uitgevoerd naar de verschillende doelgroepen waar Kersenweide met name interessant voor kan zijn en daarbij is tevens gekeken naar de leefstijlen van deze doelgroepen.

Doelgroepenanalyse
Op basis van lokale en regionale data zijn voor het onderzoek de woonwensen van verhuis geneigde huishoudens in Bunnik en omgeving in beeld gebracht. De onderzoeksresultaten geven aan dat er vanuit de markt een grote vraag is naar dorps/landelijk wonen. Niet alleen vanuit de gemeente Bunnik, maar vooral ook vanuit de stad Utrecht. De locatie Kersenweide voldoet in hoge mate aan de wensen van deze vragers. De vraag wordt uitgeoefend door diverse doelgroepen: (startende) gezinnen, jongeren, empty nesters en 75+ ers. Qua leefstijl ligt het zwaartepunt van de ontwikkeling van Kersenweide bij de leefstijlen aqua, blauw, paars en groen. Deze leefstijlen hechten veel waarde aan de kwaliteit van de wijk (openbare ruimte, samenhangende architectuur, landschappelijke beleving, collectieve voorzieningen, materialisering). Niet alleen qua realisatie, maar ook qua borging op de langere termijn. Bij deze leefstijlen speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Men wil eerder voorop dan achterop lopen en gebruikmaken van de mogelijkheden die de technologie biedt. Het (elektrische) autobezit is hoog onder deze bewoners. Men parkeert graag bij huis in bijvoorbeeld achterhoven, waar men de auto kan opladen en waar ook ruimte kan worden gemaakt voor speelruimte voor kinderen. De omgevingskwaliteit is overigens belangrijker dan de plek van de auto. De doelgroepen zijn sportief en maken tijd om fit te blijven. Mogelijkheden om dicht bij huis te sporten (binnen of buiten) voegen waarde toe. Men is technologiebewust, maar een smart home met allerlei gadgets is voor deze groep niet essentieel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0012.png"

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het mogelijk is om een kwalitatief hoogwaardige dorpse woonwijk te maken voor een doorsnede van de bevolking. De grootste vraag naar woningen komt van huishoudens met een 'aqua', 'groene' of 'paarse' leefstijl. De twee eerst genoemden (aqua en groen) passen in een dorpse omgeving en de paarse leefstijl meer in een homogene samenleving. De drie leefstijlen hebben een grote voorkeur voor grondgebonden koopwoningen in het middeldure en dure segment. In het doelgroepenonderzoek konden voor Kersenweide de volgende doelgroepen worden gedefinieerd:

  • 1. Een groot deel van de vraag bestaat uit (toekomstige) gezinnen;
  • 2. Jongeren (1 en 2 persoonshuishoudens);
  • 3. Oudere empty nesters (1 en 2 persoonshuis houdens);
  • 4. 75-plussers (1 en 2 persoonshuishoudens).

Hieruit kwamen tevens enkele interessante aspecten over hun woonvoorkeuren naar voren:

  • Veel waarde wordt gehecht aan ontmoeting en de wijze waarop men met elkaar omgaat. Sociale cohesie, ontmoetingsplek, dichtbij familie zijn hierbij steekwoorden. Deze behoefte gaat over generaties heen.
  • Tegelijk hecht men aan de privacy van een eigen domein. Bij ontmoeting moet sprake zijn van vrijblijvendheid en geen groepsdruk.
  • Een landelijke stedenbouwkundige opzet scoort hoog, waarin publiek en privaat groen verbonden en voelbaar zijn. Dit wordt versterkt door variatie in architectuur, verspringende rooilijnen, bufferzones tussen huis en straat die contact bevorderen.
  • Duurzaamheid is belangrijk, zowel qua techniek als architectuur.
  • De openbare ruimte heeft veel groen en water en is gericht op het faciliteren van ontmoeting.

Het leefstijl- en doelgroepenonderzoek is de basis geweest om het bouwprogramma verder te verfijnen.

In overleg met de ontwikkelende marktpartijen en de corporaties, Portaal en Lekstede, heeft dat voor Kersenweide geleid tot het volgende indicatieve woningbouwprogramma naar woningtypologieën:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0013.png"

Onderstaand een toelichting op de gemaakte keuzen voor woningtypologieën:

360 sociale huurwoningen
In het IPvE lag in de sociale huursector de nadruk op kleine woningen voor 1- en 2-persoonshuishoudens. Uit de laatste inzichten blijkt dat ook behoefte is aan grondgebonden woningen voor kleine gezinnen en éénoudergezinnen. Vooral de laatste groep kan moeilijk een woning vinden op de sociale huurmarkt in Bunnik, waar vooral grote eengezinswoningen zijn oververtegenwoordigd. Met het toevoegen van 3-kamerappartementen wordt beoogd de doorstroming van kleine huishoudens vanuit grote eengezinswoningen te stimuleren. Uitgangspunt is een differentiatie in huurprijzen zodat verschillende inkomensgroepen, die afhankelijk zijn van het sociale huursegment, worden bediend. Het woonprogramma sociale huurwoningen bedient verschillende huishoudens, zowel qua doelgroep als inkomen. Met drie woningcorporaties in de gemeente (Portaal, LekstedeWonen en Habion) wordt gesproken om de sociale huurwoningen af te nemen. Laatste genoemde woningcorporatie verhuurt alleen aan ouderen en heeft woonconcepten gericht op deze doelgroep.

480 woningen middensegment (huur en koop tot de NHG-grens)
In de gemeente Bunnik zijn grondgebonden woningen oververtegenwoordigd in de woningvoorraad. Eén van de ambities uit het IPvE was om meer appartementen toe te voegen. Maar de doelgroepenanalyse laat zien dat de consument bij dorps en landelijk wonen vooral denkt aan grondgebonden woningen. Ook empty nesters blijken liever door te stromen naar dit segment. Het aandeel appartementen is derhalve minder groot dan de ambitie uit het IPvE, doch zowel in de koop als huur wordt gestapelde bouw toegevoegd. In het middenhuursegment komen appartementen en rijwoningen. De appartementen kunnen ook binnen een woonzorgconcept worden gerealiseerd. De grondgebonden koopwoningen hebben als uitgangspunt een diversiteit aan woningtypen (bijvoorbeeld: rug-aan-rug, (patio)bungalows, eengezinswoningen) en verkoopprijzen: van kleinere woningen met een v.o.n. prijs tot € 355.000 tot woningen met een v.o.n. prijs tot de NHG grens. De appartementen hebben een v.o.n. prijs tot € 355.000. Met dit woonprogramma in het middensegment bedient Kersenweide alle doelgroepen uit het leefstijlenonderzoek: 1 en 2 persoonshuishoudens (jongeren, empty nesters en 75+ ers) en gezinnen.

360 woningen vrije sector
In dit segment worden 300 grondgebondenwoningen in een ruime diversiteit ontwikkeld. Wat in dit segment gerealiseerd wordt, laten we aan de markt over. Waarbij we meegeven dat er een goede aansluiting moet zijn op de koopwoningen in de middencategorie en het dure segment, het ruimtebeslag niet onevenredig is en ook in dit segment een voor senioren aantrekkelijk product wordt geboden. Voor deze groep is ook zelfbouw interessant. Uit het leefstijlenonderzoek blijkt dat er een grote interesse is voor zelfbouw. Dat is ook een kenmerk van dorps: ieder huis anders en organisch gegroeid. Tegelijk vindt de doelgroep het belangrijk om kwaliteit en eenheid van ontwerp te bewaken. Hierin past geen ongecontroleerde ontwikkeling. Het aanbieden van een selectie van nog aanpasbare woningontwerpen past beter bij het karakter van Kersenweide. Daarom is gekozen om ook 5% vrije kavels (= 60 kavels) uit te geven.

Woonzorgconcepten
Vanwege de vergrijzing willen we woonconcepten in Kersenweide die zorgen dat ouderen langer en prettig zelfstandig kunnen blijven wonen. Variërend van woonvormen voor ouderen met een grote zelfstandigheid tot ouderen die veel zorg nodig hebben. We zetten in op nieuwe vormen van groepswonen voor ouderen die nog relatief zelfstandig zijn.

Woonzorg concepten voor andere bijzondere doelgroepen zoals bijvoorbeeld jongeren, zijn ook mogelijk in Kersenweide.

Deze groepen maken allemaal aanspraak op hetzelfde goedkope segment sociale huurwoningen waarvoor de corporaties verantwoordelijk voor zijn. Het is van belang om balans te houden tussen de mogelijkheden voor de reguliere en de kwetsbare woningzoekenden binnen dit segment.

Kortom, zowel kwantitatief als kwalitatief is er grote behoefte aan woningen. Het woonprogrmma van Kersenweide is hierop afgestemd.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het plangebied is momenteel aangemerkt als buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling ligt tegen het bestaand stedelijk gebied van de kern Odijk. Het plangebied ligt buiten de dorpsgrenzen van Odijk. Alhoewel het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt, past het initiatief in het gebied, omdat het grenst aan het stedelijk gebied. Binnen de bebouwde kom is geen ruimte om 1.200 woningen te realiseren. Het plangebied is in verschillende beleidsstukken aangemerkt als uitbreidingslocatie voor woningbouw, bijvoorbeeld in de provinciale verordening en op de visiekaart van het Integraal Ruimtelijk Perspectief.

Conclusie
Al met al is te concluderen dat er sprake is van duurzame verstedelijking en dat er voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het initiatief ligt buiten bestaand stedelijk gebied. De locatie is echter wel aangemerkt als uitbreidingslocatie. Er is behoefte aan de ontwikkeling. De ladder vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

3.1.4 Kamerbrief Water en Bodem Sturend

Water en bodem moeten meer sturend zijn in onze ruimtelijke keuzes, aldus het regeerakkoord van Rutte IV. Op 25 november 2023 is door minister Harbers en staatssecretaris Heijnen een Kamerbrief naar de Tweede Kamer gestuurd, met daarin een aantal structurerende keuzes die hierin verandering moeten brengen. In de Kamerbrief wordt beschreven wat er nodig is om water en bodem sturend te maken in onze ruimtelijke keuzes. Het kabinet baseert het beleid op zeven uitgangspunten waaronder ‘niet afwentelen’, ‘in samenhang omgaan met wateroverlast, droogte en de bodem’, ‘minder afdekken, minder vergraven, niet verontreinigen’ en ‘pas toe of leg uit’.

Op hoofdlijnen wordt in de brief ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1. Het komen tot een gezond en duurzaam watersysteem met voldoende, schoon (zoet)water én ruimte voor waterberging.
  • 2. Het herstellen van een vitaal en efficiënt geordend bodemsysteem.
  • 3. De implicaties van water en bodem sturend voor het bebouwd gebied.
  • 4. De uitwerking van water en bodem sturend voor drie specifieke gebieden (laagveengebieden, verziltende kustgebieden en hoge zandgronden).

Aan de hand van 33 structurerende keuzes wordt hier een nadere invulling aan gegeven. De keuzes variëren van generieke ambities om ‘weerbaar te zijn tegen een droogte die eens in de twintig jaar voorkomt’ tot specifieke maatregelen zoals ‘geen nieuwe bebouwing in de uiterwaarden’.

Met de sturendheid van water en de bodem is in dit bestemmingsplan rekening gehouden. Er worden nieuwe waterstructuren aangelegd in het plangebied die aansluiten bij de bodemopbouw en de omliggende waterstructuren. Ook wordt er in het plangebied voldoende groen gerealiseerd waar de instandhouding van de bodem mee wordt geborgd. In Kersenweide wordt het beleidsprincipe 'vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren' gehanteerd. Het regenwater wordt eerst zoveel mogelijk lokaal vastgehouden, dan geborgen in oppervlaktewater of andere bergingsvoorzieningen en dan pas afgevoerd. Het infiltreren begint al direct bij de woningen. Het water dat op de daken valt, wordt aan de voor- en achterzijde van de woningen 'afgekoppeld' (niet aangesloten op het rioleringssysteem). Waterberging wordt ook gerealiseerd in de hoofd(groen)structuur van de wijk. Wadi's moeten in stand worden gehouden. Deze worden vastgelegd in de openbare ruimte. In de regels wordt vastgelegd dat tuinen niet volledig mogen worden verhard. . De uitwerking van de realisatie van groen en water is verder beschreven in de paragrafen 4.2, 4.8 en 4.12.

Conclusie
Het initiatief is in lijn met de kamerbrief Water en Bodem sturend.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie legt de provincie haar integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan.

De provincie wil dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat zij voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe wij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook zal het nodig zijn om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.

Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van de gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:

  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

Planspecifiek
Voorliggend initiatief draagt bij aan de ambities van de provincie Utrecht. Ter plaatse wordt gezorgd voor een klimaatbestendige en duurzaam ingerichte woonlocatie. Hierbij wordt tevens bijgedragen aan de vitaliteit van de steden en dorpen in de provincie. Het initiatief sluit aan bij de provinciale omgevingsvisie en is voor het overige niet strijdig.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is, samen met de provinciale omgevingsvisie, de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. De omgevingsverordening legt de beleidsthema's zoals uitgewerkt in de provinciale omgevingsvisie vast in concrete regelgeving.

De interim verordening wordt nadat de Omgevingswet in werking treedt vervangen door de Omgevingsverordening. De omgevingsverordening bevat dezelfde regels die relevant zijn voor het plangebied. De regels zijn nagenoeg gelijkluidend in de Omgevingsverordening als in de Interim omgevingsverordening. Hier en daar zijn enkele artikelnummers anders in de toekomstige Omgevingsverordening. Deze artikelnummers zijn tevens vermeld in de volgende tekst.

Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied zijn de onderstaande artikelen van toepassing. Per artikel is uitgewerkt hoe er aan de gestelde regels wordt voldaan.

Artikel 2.10: Overstroombaar gebied (artikel 2.16 Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Uitwerking:
Het plangebied ligt in de zone 'Overstroombaar gebied'. Dat betekent dat rekening dient te worden gehouden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. De toelichting dient een beschrijving te bevatten van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Investeren in veiligheid tegen overstromen (waterveiligheid) vraagt niet alleen een versterking van de zeewering en de dijken, maar ook een flexibele en meer robuuste inrichting van de ruimte. De ruimte moet zo worden ingericht dat het water in bebouwd gebied niet veel schade aanricht. Er kan met een goede evacuatiestrategie en schadebeperkende maatregelen wel relatief veilig worden gebouwd.

De waterdiepte bij overstroming in het plangebied varieert van 0,5 tot 2 meter diep. Hierbij is er bij de woningen in het plangebied altijd een droge verdieping. Er zijn twee uitgangen uit de wijk, en fietsuitgangen, waardoor hogere delen bereikt kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0015.png"

Afbeelding 'Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak', bron Atlas voor de leefomgeving

Op basis van de kaart 'Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak' varieert de waterdiepte binnen het plangebied tussen 0,5 en 2 meter bij een dijkdoorbraak.

Zoals in bijlage 3, het stedenbouwkundigplan Kersenweide is aangegeven, gelden voor het plan de volgende uitgangspunten voor een klimaat adaptieve ontwikkeling van de wijk:

Uitgangspunten openbare ruimte - Klimaatadaptief

Wateroverlast:

  • Hevige neerslag (1/100 jaar, 70 mm in een uur) zorgt niet voor schade in en aan gebouwen, infrastructuur en voorzieningen.
  • Bij hevige neerslag (1/250 jaar, 90 mm in een uur) blijven vitale en kwetsbare infrastructuur en voorzieningen functioneren en bereikbaar.
  • bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met de bovengrondse afstroming van neerslag. De hoogteligging van de straten wordt bewust gekozen en het maaiveld wordt zodanig ingericht dat het risico op overlast geminimaliseerd wordt.
  • Zoveel mogelijk groen en zo min mogelijk verharding realiseren. Zo mogelijk toepassen van een halfverharding, of een waterdoorlatende verharding, zoals grastegels op parkeerplaatsen.
  • De verharding van alle 30 km/uur wegen (dat betreft nagenoeg de gehele wijk) wordt in elementenverharding (klinkers) aangelegd. Via de voegen tussen deze stenen infiltreert het water ook voor een klein deel.
  • De parkeerplaatsen en eventueel ook (een deel van) de molgoten worden aangelegd in waterdoorlatend materiaal, zoals grasbetontegels;

Artikel 3.4 Vrijstelling klein open bodemenergiesysteem (Artikel 3.4 Vrijstelling vergunningplicht klein open bodemenergiesysteem, Omgevingsverordening 2022)

  • In afwijking van artikel 6.4, eerste lid, onder b van de Waterwet is in het Gebied klein open bodemenergiesysteem geen vergunning vereist voor het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken of de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd niet meer is dan 10 m³/u.
  • Het eerste lid geldt niet voor het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem dat gelegen is in een interferentiegebied, aangewezen op grond van artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht.

Uitwerking:
In dit artikel is bepaald dat er geen vergunning nodig is voor het onttrekken van grondwater voor een bodemenergiesysteem als de pompcapaciteit van deze installatie niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur. In dat geval moet die onttrekking worden gemeld aan gedeputeerde staten.

De uitzondering geldt niet voor open bodemenergiesystemen in zogenaamde interferentiegebieden. Gemeenten of provincies kunnen op grond van het Waterbesluit zulke gebieden aanwijzen, om doelmatig gebruik van bodemenergie te bevorderen en negatieve interferentie tussen systemen te voorkomen. Ook in deze gebieden is de uitzondering niet van toepassing. Initiatiefnemers moeten hier een vergunning aanvragen voor systemen kleiner dan 10 m3 per uur.

Vrijstelling van de vergunningplicht voor open bodemenergiesystemen tot 10 m3 per uur is niet wenselijk in de interferentiegebieden. Zonder vergunningplicht is geen optimale sturing mogelijk van de systemen en ook zou een ongelijk speelveld ontstaan met gesloten bodemenergiesystemen. Voor gesloten bodemenergiesystemen geldt in deze gebieden namelijk ook een vergunningplicht.

De gemeente Bunnik heeft een Verordening Interferentiegebieden Bodemenergiesystemen, gemeente Bunnik 2023. In artikel 2 daarvan staat:

Artikel 2 Aanwijzing interferentiegebieden

Ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie, worden de omkaderde gebieden op bijlage A aangewezen als interferentiegebied in de zin van artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht.

Het plangebied is hierin aangewezen en daarmee zijn gesloten systemen vergunningplichtig. Op basis van de provinciale verordening geldt voor deze gebieden (na vaststelling van de Verordening Interferentiegebieden Bodemenergiesystemen) geen vrijstelling voor een klein open bodemenergiesysteem, waardoor ook voor open systemen een vergunning aangevraagd dient te worden.

Artikel 3.7: 100 jaar aandachtsgebied (Artikel 3.6 Aanwijzing grondwaterbeschermingszone Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een Waterwingebied, Grondwaterbeschermingsgebied, Boringsvrije zone, Beschermingszone oppervlaktewaterwinning, 100-jaarsaandachtsgebied of Kwetsbare strategische grondwatervoorraad laat geen activiteiten toe en bevat geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop het waterwinbelang in acht is genomen.

Uitwerking:
Dit plan maakt de ontwikkeling van een woonwijk mogelijk. Er wordt hiermee niet voorzien in activiteiten die een mogelijk gevaar vormen voor de drinkwatervoorraad. Dit plan voorziet niet in gevaarvormende activiteiten voor de drinkwatervoorraad. Het waterwinbelang is daarmee geborgd. Het aspect water wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.8. Op de kaart 'Ondergrond en bodem kaart 1' van de Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022 ligt de zone van het 100-jaarsaandachtsgebied' overigens niet meer over het plangebied.

Artikel 4.1: Bereikbaarheid (Artikel 4.1 Instructieregel bereikbaarheid, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat knelpunten in de bereikbaarheid niet toenemen en bij voorkeur afnemen.
  • 2. De motivering op het bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze nieuwe ontwikkelingen tot gevolg hebben;
    • b. een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen;
    • c. een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende (regionale) verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan; en
    • d. een analyse of de bereikbaarheid door de beoogde ontwikkelingen wordt verslechterd en of de reistijd significant toeneemt.
  • 3. Indien uit de analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van verslechtering van de bereikbaarheid of toename van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets als bedoeld in de Bijlage 13 Mobiliteitstoets bij de verordening uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Uitwerking:
In paragraaf 4.9 van dit bestemmingsplan wordt de verkeerssituatie in de nieuwe situatie verder beschreven. Hierin worden lid 1 en 2 van dit artikel verder beschouwd en uitgewerkt. Omdat negatieve effecten op voorhand niet kunnen worden uitgesloten is er een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd. Deze is tevens opgenomen in paragraaf 4.9 en Bijlage 19.

Artikel 4.6: Beperkingengebied provinciale wegen (Artikel 4.6 Aanwijzing beperkingengebied provinciale weg, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Beperkingengebied bouwwerken provinciale wegen bevat bestemmingen en regels die rekening houden met het belang van de instandhouding en uitbreiding van de provinciale weg bij het realiseren of wijzigen van bouwwerken.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de instandhouding en uitbreiding van de provinciale weg.

Uitwerking:
Dit bestemmingsplan ligt voor een beperkt deel in het beperkingengebied provinciale wegen. Het plan voorziet niet in de wijziging van de provinciale wegen. Binnen het beperkingengebied worden geen woningen mogelijk gemaakt. Langs de weg ligt een brede zone waarvoor een groenbestemming geldt. Hierdoor wordt de provinciale weg niet beperkt. In paragraaf 4.9 worden de verkeerssituatie in het plangebied en de effecten op de provinciale wegen verder uitgewerkt.

Artikel 6.2: Natuurnetwerk Nederland (Artikel 6.2 Instructieregel bescherming natuurnetwerk Nederland, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland bevat bestemmingen en regels die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het natuurnetwerk Nederland.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan.

Uitwerking:
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een deel van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit stuk NNN wordt niet aangetast als gevolg van deze ontwikkeling, aangezien het buiten het plangebied ligt. De woonwijk zal geen (langzaam verkeers-) verbinding krijgen met het bosje, zodat inwoners het bos niet zullen betreden.

Artikel 7.7: Cultuurhistorische hoofdstructuur (Artikel 7.9 Instructieregel beschermen en benutten van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij de verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Uitwerking:
In paragraaf 4.1 worden de cultuurhistorische waarden beschreven, en wordt er uitgewerkt hoe er rekening is gehouden met de aanwezige waarden. In het plangebied gaat het om de Archeologisch waardevolle zone, namelijk de limes. In de Omgevingsverordening Cultuurhistorie en landschap kaart 1 is dit aangeduid als CHS - archeologische waardevolle zone. Hiertoe is uitgebreid archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het stedenbouwkundig plan is opgebouwd rondom de archeologische vindplaatsen. In paragraaf 4.1.1 is dit nader uitgewerkt.

Artikel 7.9: Landschap Rivierengebied (Artikel 7.11 Instructieregel landschap, Omgevingsverordening 2022):
In dit artikel zijn de verschillende landschapstypen binnen de provincie aangeduid. Het plangebied is hierin aangemerkt als onderdeel van het gebied Utrechtse Heuvelrug. Met betrekking tot bestemmingsplannen in dergelijke gebieden zijn de volgende regels opgesteld:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Uitwerking:
De kernkwaliteiten van het 'Landschap Rivierengebied' zijn opgenomen in de provinciale Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen, Gebiedskatern rivierengebied (2011). Daarin is aangegeven dat de kernkwaliteiten van het Rivierengebied in de zone van de Kromme Rijn zijn:

  • ruggengraat is een vlechtend systeem van wegen en Kromme Rijn
  • een mozaïek van boomgaarden, weiden en akkers
  • dorpen met een kerk, molen en brink, vaak met een kasteel in de nabijheid
  • buiten de dorpen staat de meeste bebouwing op boerenerven, veelal in linten langs oude wegen
  • een combinatie van panorama's, verkaveling, coulissen en dwarswegen

De meeste opgaande beplanting ligt rond de Kromme Rijn en verbindingswegen. De tussengelegen lagere delen zijn meer openen. Daar vinden we de strokenverkaveling (in de kommen). Er is zicht op boomgaarden vanaf de weg. De boomgaarden geleiden het zicht haaks op de weg, werken als coulissen of muur afhankelijk van de snelheid van passeren.

In de Kwaliteitsgids zijn ontwikkelprincipes voor wonen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0016.png"

Overigens is in de toelichting bij de omgevingsverordening aangegeven dat het gaat om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden. Als het voor de versterking van de omgevingskwaliteit nodig is om een kostendrager te zoeken, dan is kleinschalige verstedelijking die zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving mogelijk. In het geval van Kersenweide gaat het niet om kleinschalige verstedelijking, waardoor de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen niet zomaar toepasbaar is. In paragraaf 4.1 worden de cultuurhistorische waarden beschreven, en wordt er uitgewerkt hoe er rekening is gehouden met de aanwezige waarden. Ook wordt daar beschreven hoe aangesloten wordt op het omliggende landschap en verkavelingspatroon. In hoofdstuk 2 is de toekomstige situatie beschreven. Hier wordt ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, en de samenhang tussen deze twee. Een beeldkwaliteitsparagraaf is tevens opgenomen in dit hoofdstuk en in het Kwaliteitsinstrumentarium in Bijlage 4 is de beeldkwaliteit nader uitgewerkt. In paragraaf 4.1.2 is aangegeven hoe het plan zich aanpast aan het omliggende landschap. Hierin is onder meer gemotiveerd dat de landschapsstructuur doorloopt in de wijk in de vorm van de windsingels en de verkavelingsrichting aan de westelijke plangrens. Het Raaphofsepad vormt de cultuurhistorische begrenzing in het landschap. Het pad loopt diagonaal door de orthogonale structuur van het landschap. De bestaande verkavelingsstructuur is opgenomen en doorgezet tot aan de Singel. De sloten zijn grafische lijnen in het landschap. De lineaire structuur wordt ruimtelijk bekrachtigt door windsingels. De stedenbouwkundige opzet is echter hoofdzakelijk gebaseerd op de archeologische vindplaatsen en de landschapsstructuur van de oude kreekruggen.

Artikel 9.13: Instructieregel uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk (Artikel 9.15 Instructieregel uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw op is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken;
    • b. de woningbouw vindt plaats in aansluiting op het stedelijk gebied;
    • c. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
    • d. de woningbouw wordt in samenhang ontwikkeld met lokale en regionale groenontwikkeling waarbij de omvang van de woningbouw in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur en recreatie; en
    • e. de realisatie van natuur en recreatie en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd, en
    • f. de woningbouw draagt bij aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone.
  • 2. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Uitwerking:
ad 1a) De woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw op is opgenomen in de Bijlage 18 Wonen en werken.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in bijlage 18 Wonen en werken. In de bijlage is ruimte voor 850 woningen. Op 15 april 2021 heeft de gemeenteraad het Integraal Programma van Eisen (IPvE) voor de nieuw te bouwen wijk Kersenweide vastgesteld. Tijdens de raadsbehandeling van het IPvE, heeft de raad (per motie) het totaal aantal woningen verhoogd van 1.000 naar 1.200 en daarbij aangegeven dat deze 200 woningen extra als volgt dienen te worden verdeeld: 100 aan het middeldure segment en 100 aan het dure segment. Deze 200 woningen extra waren met name bedoeld om duurzaamheidsambities in het openbaar gebied, in financiële zin, mogelijk te maken.

Met deze aanpassingen op het programma ontstond een woningbouwprogramma bestaande uit: 300 sociaal, 500 woningen in het middel dure segment en 400 in het dure segment (oftewel: 25,0% sociaal, 42,7% midden en 33,3% duur).

In januari 2023 is de provincie onder voorwaarden akkoord gegaan met het aantal van 1.200 woningen voor de Kersenweide. Een belangrijke voorwaarde was dat de differentiatie zou worden teruggebracht naar oorspronkelijke financieringscategorieën voor Kersenweide (conform de uitgangspunten van de Visie op Wonen 2017-2022 en het IPvE). Hierdoor ziet het bouwprogramma, onderverdeeld naar financieringscategorieën, er als volgt uit:

Programma   laag   midden   hoog   totaal  
Huur   360   30,0%   60   5,0%   0     420   35,0%  
Koop   0     420   35,0%   360   30,0%   780   65,0%  
Totaal   360   30,0%   480   40,0%   360   30,0%   1200   100,0%  

Huur (laag) tot liberalisatiegrens

Huur (midden) vanaf liberalisatiegrens tot en met € 1.050,-/mnd. (prijspeil 2023)

Koop (midden) tot Nationale Hypotheek Garantie (NHG) grens

Koop (hoog) vanaf NHG grens

Voor de provincie is de eis van 30% sociale huur in de Kersenweide niet alleen ingegeven uit mobiliteitsoverwegingen – bij sociale huur hoort een lagere parkeernorm dan bij de andere segmenten – maar ook vanwege de afspraken met het Rijk die sterk stuurt op 30% sociale woningbouw en nog eens minimaal 37% in het middensegment. De provincie gaat uit van 40% middensegment.

ad 1b) De ontwikkeling sluit aan op het bestaand stedelijk gebied, en wordt in samenhang met de omgeving ontwikkeld, waarbij de kwaliteit wordt geborgd.

ad 1c) Deze locatie ligt op basis van de kaart 'Bodemdaling in Nederland' (Atlas voor de leefomgeving) op een plek in de provincie Utrecht die een geringe bodemdaling kent van 0,5 tot 1 millimeter per jaar. Dit is gelijk aan de bodemdaling ter plaatse van het dorp Odijk en Bunnik. Meer naar het westen in de provincie Utrecht is de bodemdaling groter.

ad 1d en e) Groen
De groenstructuur met de archeologische vindplaatsen is de dragende structuur van de wijk. Er wordt dan ook een forse groenstructuur binnen de wijk aangelegd, die aansluit op het omringende landschap. Het aandeel openbaar groen per woning is ongeveer 130 m². Omdat de vindplaatsen niet bebouwd kunnen worden maken ze deel uit van de groene ruimte. Een lint van fruitbomen en een pad verbindt de vindplaatsen. Lint en vindplaatsen vormen een lineaire parkstructuur. Er ontstaat zo een groen, recreatief netwerk van waardevolle cultuurhistorische plekken.

Het netwerk wordt doorkruist door twee andere groenblauwe structuren. Dit is de zone van de Vlowijkerwetering en haaks daar op een parkstrook met een doorgaande fietsroute tussen Bunnik, het centrum van Odijk en Driebergen Zeist.

Het archeologisch kersen-/fruitlint en de parkstrook met de fietsroute komen samen in de groenzone tussen de twee boomgaarden langs de N229. De groenstructuur geeft een mooie, evenwichtige dooradering van de wijk.

De bomen langs de hoofdontsluiting (bestaande uit een ringvormige singel) dragen ook bij aan de groene uitstraling van de wijk.

De buurten zijn vrijwel overal omringd met parkgroen, boomgaarden, bos of agrarisch landschap. In de grootste buurten is aanvullend een groenplek opgenomen. Deze groenplekken worden ingericht met gras, speelplekken voor de kleintjes en een kenmerkende boom van de eerste grootte.

Aan de landschapszijde (de westelijke plangrens) is tussen de erven ruimte aanwezig voor windsingels. De windsingels staan in de lineaire structuur van het landschap. De windsingels vormen ook in de winter als het blad gevallen is een soort coulissen. Deze windsingels dragen bij aan het verzachten van de overgang tussen bebouwing en landschap.

Recreatie
Het plangebied ligt niet in een recreatiezone of bovenlokaal dagrecreatieterrein (kaart Wonen, werken en recreëren kaart 4, Omgevingsverordening), maar deze gebieden liggen wel in de nabijheid van het plangebied, ten noorden van Odijk en ten noorden van Houten. De openluchtrecreatie voor de wijkbewoners wordt vooral binnen de wijk zelf gecreëerd. De leefomgeving wordt zo gerealiseerd dat het uitnodigt om te spelen, bewegen en ontmoeten voor verschillende leeftijdsgroepen, de sociale cohesie wordt bevorderd, en bijdraagt aan de gezondheid en het welzijn van de inwoners. Voor kinderen houdt dit in dat er voldoende uitdagende speelplekken zijn met speelwaarden voor deze doelgroep voor klimmen, glijden, draaien, springen, fantasie, motoriek etc. Hierbij wordt uitgegaan van de Jantje Beton norm, te weten 3% van het 'uitgegeven gebied' van een gemeente wordt bestemd voor speelvoorzieningen voor kinderen van alle leeftijden. En waar mogelijk zal aandacht worden besteed aan de inrichting van een natuurspeeltuin die jaarrond te gebruiken is.

Voor oudere kinderen worden voldoende speelvelden en plekken gecreëerd voor sport, spel, ontmoeting, uitdaging en competitie elementen.

Voor volwassenen houdt dit in dat er voldoende ontmoetingsplekjes zijn waarmee een toegankelijke openbare ruimte wordt gerealiseerd. Van belang zijn duidelijke looproutes (stoepen, oversteekplekken e.d.) en bankjes op looproutes die allen geschikt zijn voor rollators en scootmobielen. Voor volwassenen worden ook specifieke voorzieningen geplaatst met waarden voor ontmoeten, sport, individuele training of in kleine groepen, routes voor wandelen of hardlopen of spelvormen. Het bestaande beweeglint in de gemeente kan in de wijk worden uitgebreid.

De exacte uitwerking van de verschillende speelvoorzieningen (alsmede ook (een) geschikte plek(ken) voor een natuurspeeltuin) zal plaatsvinden in de verschillende deelplannen voor Kersenweide. Daarbij zal ook, waar mogelijk, rekening worden gehouden met minder mobiele kinderen en/of gehandicapten.

Maar slimme combinaties zijn hierin wel leidend. Zo kunnen speel- en grasveldjes voor kinderen ook worden ingezet als sport- en beweegactiviteiten voor volwassenen en senioren. Daarnaast gaan we zoals eerder benoemd voor een schoolplein met een openbaar karakter dat ook na schooltijd door de jeugd gebruikt kan worden om te bewegen en te spelen.

Groen groeit mee
In sub d. staat dat de woningbouw in samenhang wordt ontwikkeld met lokale en regionale groenontwikkeling waarbij de omvang van de woningbouw in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid te ontwikkelen natuur en recreatie. Hiertoe heeft de provincie 'Groen groeit mee' ontwikkeld in 2022. In het Groen Groeit Mee Pact (februari 2022) hebben alle gemeenten, waaronder Bunnik, de ambitie van Groen Groeit Mee onderschreven. Om gemeenten en ontwikkelaars te helpen bij de invulling van deze regel uit de Interim Omgevingsverordening is een handreiking Nieuwe Woongebieden opgesteld (juli 2023). De provincie oefent in 2023 met deze handreiking om te onderzoeken of deze werkbaar is en waar verbeteringen wenselijk zijn. De ontwikkeling van Kersenweide leidt er toe dat er in het kader van Groen groeit mee (GGM) regionaal groen dient te worden ontwikkeld. De vraag voor regionaal groen reikt verder dan de projectgrenzen van project Kersenweide, zoals deze in de opdracht in 2020 zijn gedefinieerd. Het beleid 'Groen groeit mee' en de bijbehorende handreiking zijn zeer recentelijk vastgesteld en kan daardoor niet meer mee liften op het reeds vastgestelde Masterplan. De afspraken daarover zijn al in een te ver stadium. Deze nog te maken afspraken liggen op beleidsniveau en worden niet binnen het project Kersenweide gemaakt.

Vanuit gemeente Bunnik wordt de taak voor het regionaal groen opgepakt via deelname aan pilot-GGM Kromme Rijn Linielandschap. Daarin wordt samengewerkt met de omliggende gemeenten die in hetzelfde gebied ook met hun opgaven voor regionaal groen en behoefte aan uitbreiding van natuur- en recreatiewaarden (schijf van 5) aan de slag gaan.
Binnen het plangebied wordt wel ruimschoots aan de voorwaarden van GGM voldaan. Vanuit het project Kersenweide wordt er voor de waarden voor regionaal groen, wel gewerkt aan fietsverbindingen die zowel als ontsluiting van de wijk naar de omliggende NS-stations functioneren, als de ontsluiting van het landelijk gebied, met kansen voor natuurontwikkeling en recreatief gebruik en nieuwe recreatieve initiatieven langs het fietspad.

Natuur
Ecologie in Kersenweide betekent hoge biodiversiteit in plantensoorten en leefomgeving, waardoor kleine zoogdieren, vogels en insecten in en nabij Kersenweide ook hun leefgebied hebben. Dit wordt onder andere gedaan door behoud en versterken van bestaande groene structuren zoals behoud en herstel van de bestaande hoogstamboomgaarden. Aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de Vlowijkerwetering en nieuwe sloten in het gebied zorgen voor extra ecologie in en bij het water voor amfibieën en libellen.

Bij de nieuwe aanleg is het toepassen van gevarieerde soorten in beplanting het uitgangspunt. Dit gebeurt met een mix van zowel eetbare- en siersoorten. Dit wordt toegepast in het fruitlint, maar ook in de losse hagen, struwelen, bosjes en de houtsingels. Bes- en nootdragende soorten worden toegepast omdat ze eetbaar zijn voor dieren, vogels en insecten, maar ook voor de bewoners.

De groene verbinding van het fruitlint, die een groot deel van de Kersenweide met elkaar verbindt, is een belangrijke ecologische schakel.

Er is grote verscheidenheid in verschijningsvorm van de bomen, hagen, struwelen, singels en bosjes. Enkel- en meerstammige bomen, losse- en strak-geknipte hagen worden toegepast. Hierdoor wordt veel leef-, schuil- en nestgebied gecreëerd.

Inplanten met nieuwe hoogstambomen in de oude boomgaarden waarbij de bestaande oude hoogstambomen blijven, zodat holten van de oude bomen, nest- en schuilgelegenheid vormen.

Er wordt gekeken naar bloemrijk gras in plaats van alleen maar gazon op grasvelden en in wadi's. Bloesem en bloemen zijn belangrijk voor insecten als vlinders en wilde bijen. De grote verscheidenheid aan bloemsoorten draagt hieraan bij.

Voor behoud van beschermde natuurwaarden in het Raaphofse bos (dat buiten het plangebied valt) wordt een versterking van het Raaphofse bos ingezet met een mantel- en zoomstrook van struiksoorten en kruiden. Die is er nu niet. Door deze strook aan de zuidzijde te begrenzen met een ruime watergang ontstaat naast natte ecologie meteen een natuurlijke barrière die mensen en honden uit de natuur(strook) houden.

In en aan de woningen zullen nestkasten voor bijvoorbeeld gierzwaluwen en mussen worden opgehangen, of vleermuisverblijven plaatsen in spouwmuren of schoorsteenvoorzieningen.

Groene daken en gevels voegen ook veel toe aan de ecologie van de wijk. Met name insecten en vogels profiteren hiervan.

Ad 1f) In hoofdstuk 2 van deze toelichting is de toekomstige situatie beschreven. Hier wordt ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, en de samenhang tussen deze twee. Een beeldkwaliteitsparagraaf is tevens opgenomen in dit hoofdstuk en in het Kwaliteitsinstrumentarium in Bijlage 4 is de beeldkwaliteit nader uitgewerkt. In paragraaf 4.1.2is aangegeven hoe het plan zich naar de buitenzijde van de wijk toe richt op het omliggende landschap. Om toch aansluiting te vinden op de lange lijnen in het huidige landschap transformeert Kersenweide naar het landschap toe. Dit wordt zichtbaar in de orthogonale verkavelingsrichting van infrastructuur, woningen en windsingels. De windsingels, bestaande uit landschappelijke soorten, werken samen met de bestaande hoogstamboomgaard in het perspectief als schermen. Door de combinatie van deze windsingels en een buitenste randbebouwing, die laag aankapt, ontstaat een relatief zachte overgang naar het huidige landschap. Bovendien neemt de woningdichtheid en de bouwhoogte af van oost naar west, waardoor het plangebied vloeiender overgaat in het omliggende landschap. De nieuwe kernrandzone bestaat, net als in de huidige situatie, uit agrarische kavels. Om de wijk Kersenweide en het dorp Odijk beter aan te haken op het regionale fietsnetwerk, worden er in de kernrandzone tracé's voor fietspaden richting het station en richting Houten onderzocht.

Artikel 9.27: Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied (Artikel 9.29 Instructieregel activiteiten aandachtsgebied stiltegebied, Omgevingsverordening 2022):

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Aandachtsgebied stiltegebied bevat regels die rekening houden met de doelstellingen voor het geluidsniveau bedoeld in Artikel 9.24 Doelstelling voor het geluidsniveau in stiltegebied.
  • 2. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met de doelstelling voor het geluidsniveau is omgegaan.

Uitwerking:
In de verordening is zowel de bufferzone als de voorgenomen woningbouwontwikkeling opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0017.png"

Ligging Kersenweide in relatie tot de bufferzone en de kern Odijk (uitsnede Interim Omgevingsverordening, kaart Wonen, werken en recreëren kaart 4 (met in rood het plangebied en de locatie van de hoofdontsluiting toegevoegd, in groen de locatie van het groene deel van de wijk toegevoegd, en met de rode stippellijn de tweede ontsluiting.)

Het zijn overigens slechts onderdelen van de wijk die binnen de bufferzone liggen. Een deel van het westelijke gebied is bedoeld voor de dorpsboerderij met een agrarische functie. De hoofdontsluiting van de wijk ligt bovendien aan de rand van de bufferzone en het verkeer zal voornamelijk richting de noordzijde afvloeien.

Ook de huidige kern Odijk, de provinciale weg en de buurt Het Burgje liggen binnen de bufferzone, tussen de nieuwe wijk Kersenweide en het bestaande stiltegebied in. Bovendien is de voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk eveneens opgenomen in dezelfde verordening in bijlage '18 Wonen en werken' van de provinciale verordening. In de bijlage is ruimte voor 850 woningen. De verhoging van het aantal woningen met 350 woningen tot 1.200 woningen zal geen daadwerkelijk negatief effect op het geluidniveau in het stiltegebied hebben, zeker niet gezien de ligging achter de kern Odijk, de ligging van de hoofdontsluiting en de hoofdrichting van het verkeer richting het noorden.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de regels van de provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Integraal Ruimtelijk Perspectief U16

De regio U16 heeft het Integraal Ruimtelijk Perspectief (IRP) opgesteld. Het IRP bevat de visie van de regio U16 op een toekomstbestendige, duurzame, gezonde groei van de regio met een aantrekkelijke leefomgeving. Het IRP is het eigen, gezamenlijk toekomstperspectief van de regio U16 en de 16 samenwerkende gemeenten.

Het IRP is een integraal ruimtelijke visie voor de regio Utrecht op het gebied van groen en landschap, wonen, werken, mobiliteit en energie. Niet alles kan zomaar, want de optelsom van de wensen is op veel plekken groter dan de ruimte die de regio heeft. De regio heeft daarom gezamenlijk keuzes gemaakt die altijd bijdragen aan het beter maken van het geheel en dat kan in de volgende fase van het programmeren worden geconcretiseerd. Door goed met elkaar af te stemmen wat de behoeftes zijn in de gemeenten, kunnen de gemeenten met het IRP een slimme verdeling maken van de ruimte. De gemeenten vormen hierin een eenheid als regio, maar altijd met oog voor de identiteit van de verschillende gemeenten om diversiteit te behouden.

Kromme Rijn vallei
In het IRP is het plangebied Kersenweide onderdeel van het deelgebied Kromme Rijn vallei. Het deelgebied Kromme Rijn staat richting 2040 voor een aantal integrale ruimtelijke opgaven. Het robuuster maken van het landschap, dat overloopt in de groene scheg van de Kromme Rijn, raakt op een aantal plekken nieuwe verstedelijkingslocaties. Versnipperde groene landschappen moeten met elkaar worden verbonden om voor het groeiend aantal inwoners ruimte te maken voor recreatie en natuur. De ontwikkelingen rond de knooppunten en aan de randen van Bunnik en Houten geven extra aanleiding om de landschapsopgave te investeren. Voorwaarde voor deze woon- en werklocaties is dat de mobiliteit wordt verbeterd. Hiervoor zijn ingrepen nodig aan het spoor en aan de stations LunettenKoningsweg en Bunnik. De locatie Kersenweide is op de visiekaart behorend bij het IRP opgenomen als uitbreidingslocatie.

Planspecifiek
Bij de ontwikkeling van Kersenweide wordt rekening gehouden met de opgaven van het IRP. De locatie is conform de visiekaart. Daarnaast wordt de dorpsrand van de kern Odijk verbeterd door de ontwikkeling van deze wijk. Er wordt rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse van het plangebied, wat bijdraagt aan een robuuster landschap. Een en ander is verder uitgewerkt in Bijlage 3 en Bijlage 4.

Bij de ontwikkeling van de wijk wordt ook rekening gehouden met de mobiliteitsvraagstukken rondom de wijk. Bij de wijk worden snelfietsroutes aangelegd en er wordt ingezet op het verbeteren van de OV- verbindingen ter plaatse.

Conclusie
De ontwikkeling van Kersenweide is in lijn met het Integraal ruimtelijk perspectief.

3.3 Gemeentelijk beleid

Specifiek voor Kersenweide
Voor de ontwikkeling van Kersenweide is een aantal beleidsstukken vastgesteld:

  • Plan van Aanpak - Van visie naar realisatie (april 2020)
  • Integraal Programma van Eisen (Bijlage 1)
  • Integrale Gebiedsvisie/Ontwikkelingsvisie (Bijlage 2)
  • Integraal Plan (Masterplan) Kersenweide

Hierin is de ontwikkeling uitgewerkt. Het bestemmingsplan vormt onderdeel van het Integraal Plan (Masterplan) Kersenweide.

3.3.1 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied (2016)

De nieuwe Omgevingswet, die in 2024 in werking treedt, verplicht gemeenten om voor het hele grondgebied een Omgevingsvisie te maken. Enkele jaren geleden heeft Bunnik, in gezamenlijkheid met de gemeenten Houten en Wijk bij Duurstede een omgevingsvisie opgesteld voor het buitengebied: Omgevingsvisie Kromme Rijngebied. De gemeenteraad heeft op 30 maart 2017 ingestemd met deze Omgevingsvisie en deze tevens vastgesteld als structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

Het doel van de Omgevingsvisie is drieledig:

  • 1. Het biedt betrokken gemeentes een modern planningsinstrument dat aansluit bij de behoeften die er in het gebied zijn.
  • 2. Er kan hiermee een eenduidig beleid worden gevoerd in het Kromme Rijngebied.
  • 3. Het biedt een basis voor een mogelijke intensievere samenwerking in de toekomst.

De Omgevingsvisie is bedoeld als kader voor de beoordeling en uitvoering van initiatieven volgens de principes van uitnodigingsplanologie volgens de in voorbereiding zijnde Omgevingswet.

Voor de ontbrekende delen: de kernen Bunnik, Odijk en Werkhoven en het gebied van de historische landgoederen ten westen van Bunnik, dient nog een omgevingsvisie te worden opgesteld. De opstelling van deze 'Omgevingsvisie kernen en landgoederen' vervangt het Structuurplan 2007-2015.

Odijk-West is buiten deze Omgevingsvisie gehouden met als gevolg dat het Structuurplan voor Odijk-West nog steeds vigerend is.

De locatie van de nieuwbouwplannen voor Odijk-West is gelegen binnen het werkingsgebied van de Omgevingsvisie Kromme Rijnstreek. In de Omgevingsvisie Kromme Rijnstreek is immers ruimte gelaten voor initiatieven aan de randen van de kernen. De nieuwbouwplannen voor Odijk-West kunnen onder deze noemer worden geschaard. Daarnaast is er bij de vaststelling van de Omgevingsvisie Kromme Rijngebied expliciet aangegeven dat het Structuurplan 2007-2015 wat betreft het plan Odijk-West in werking blijft (niet wordt ingetrokken).

3.3.2 Woonvisie 'Visie op wonen Bunnik 2017-2021'

In de op 25 januari 2018 vastgestelde Woonvisie (Visie op Wonen) streeft de gemeente Bunnik naar een gevarieerde woningvoorraad met voor alle inwoners van Bunnik een (zorg) geschikte woning, afgestemd op woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden.

Er is in Bunnik niet voldoende en betaalbaar aanbod voor de huishoudens met een laag inkomen en huishoudens met een middeninkomen. Daarom is het essentieel om bij nieuwbouwontwikkelingen (waaronder Odijk-West) uit te gaan van 30% in de sociale sector.

De bevolking van Bunnik groeit nog steeds en ook huishoudensverdunning zorgt ervoor dat er meer woningen nodig zijn voor deze groei. Er werd eind 2017 nog berekend dat er tot 2030 nog zo'n 1.390 extra woningen nodig zouden zijn om de autonome groei binnen de gemeente op te vangen. Naast deze extra woningen voor de groei van de eigen bevolking, beschrijft de gemeente Bunnik in de Woonvisie, de ambitie om nog meer extra woningen te bouwen voor de instroom vanuit de regio en een meer evenwichtige samenstelling van de inwonerspopulatie na te streven.

3.4 Uitgangspunten voor regels en verbeelding op basis van beleid

Uit het beleid volgen de volgende aandachtspunten voor het bestemmingsplan:

  • Een hoogtebeperking van 68 meter m.b.t. radarverstoring wordt opgenomen in de regels op basis van het Barro. De gebouwen en bouwwerken worden geen 68 meter hoog. De maximale goothoogte van gestapelde woningen is 14 tot 16 meter hoog.

Zones provincie
In het plangebied komen zones van de provincie voor. Hier wordt rekening mee gehouden in het bestemmingsplan. Dit is gemotiveerd in paragraaf 3.2 van de toelichting van het bestemmingsplan. Het gaat om de volgende zones:

  • Overstroombaar gebied.
  • Klein open bodemenergiesysteem: er komt een bodemenergieplan.
  • 100 jaar aandachtsgebied.
  • Beperkingengebied provinciale wegen.
  • Bescherming kernkwaliteiten Landschap Rivierengebied.
  • Uitbreiding woningbouw onder voorwaarden mogelijk.
  • Aandachtsgebied stiltegebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Dit bestemmingsplan is voorafgegaan door het Integraal Programma van Eisen Ontwikkeling Odijk-West (2021), de Gebiedsvisie Kersenweide (2022) en het stedenbouwkundig plan Kersenweide (2023) met het bijbehorende kwaliteitsinstrumentarium. Deze plannen zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 1, Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4. Ook zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd, die zijn opgenomen in Bijlage 5 tot en met Bijlage 19. Voor de beschrijving van de omgevingsaspecten in dit hoofdstuk is aangesloten bij deze plannen en onderzoeken.

N.b. Het onderzoek naar geluid, luchtkwaliteit, stikstof, de mobiliteitstoets, parkeren, de watertoets en de vormvrije m.e.r.-beoordeling en een deel van de nadere bodemonderzoeken en een nader ecologisch onderzoek zijn nog in bewerking en worden toegevoegd aan dit bestemmingsplan zodra deze onderzoeken gereed zijn. Dit zal voor terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden toegevoegd.

4.1 Archeologie & cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Kader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

De Erfgoedwet bevat de wetgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Gemeenten zijn op grond van de Erfgoedwet verplicht om in hun bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische waarden.

Op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de provinciale verordening dient de ontwikkeling te worden getoetst aan de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes.

Onderzoek
In het plangebied heeft grootschalig archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden, bestaande uit bureau- en booronderzoek, gevolgd door proefsleuvenonderzoek. De archeologische onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 5, Bijlage 6 en Bijlage 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0019.png"

Op basis van het in 2020 uitgevoerde archeologische booronderzoek werd duidelijk dat in het hele plangebied Kersenweide sprake was van een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de IJzertijd (800 v. Chr. - 12 na Chr.), Romeinse Tijd (12 - 450 na Chr.) en Middeleeuwen (450 - 1500 na Chr.). Daarom is besloten tot een grootschalig proefsleuvenonderzoek, dat in de zomer en herfst van 2021 is uitgevoerd.

Resultaten proefsleuvenonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek in de Kersenweide heeft dertien archeologische vindplaatsen opgeleverd met dateringen in de Bronstijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen.

Het proefsleuvenonderzoek in de Kersenweide heeft dertien archeologische vindplaatsen opgeleverd met dateringen in de Bronstijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen. Op de onderstaande kaart is aangegeven waar de archeologische vindplaatsen zich bevinden en wat het besluit van de gemeente is per vindplaats. De archeologische vindplaatsen en de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Op de onderstaande kaart is aangegeven waar de archeologische vindplaatsen zich bevinden, en wat het advies is per vindplaats. De archeologische vindplaatsen en de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0020.png"

Archeologische vindplaatsenkaart

Tien van deze vindplaatsen zijn als behoudenswaardig beoordeeld (zie afbeelding Archeologische adviezenkaart) en de overige drie zijn afgewaardeerd. Hieronder worden alleen de behoudenswaardige vindplaatsen kort besproken.

Prehistorie
In het westen en midden van het plangebied zijn op twee locaties bewoningssporen aanwezig die vooralsnog worden gedateerd in de Midden Bronstijd (1800 - 1100 v. Chr., vindplaatsen 4 en 5 op afbeelding Archeologische vindplaatsenkaart). Op de oevers van oude geulen zijn paalsporen gevonden van ten minste drie gebouwen. Vermoedelijk gaat het om restanten van boerderijen en/of bijgebouwen op een boerenerf. Verder zijn aardewerkfragmenten, dierlijk bot, mogelijke kookstenen en concentraties houtskool aangetroffen. Sporen uit de Bronstijd zijn in de regio zeer zeldzaam. De bewoningssporen in de Kersenweide behoren tot de oudste in de gemeente Bunnik. Vanwege hun hoge ouderdom, zeldzaamheid en hoge informatiewaarde worden deze vindplaatsen aangemerkt als zeer waardevol.

Direct ten noorden van Bronstijdvindplaats 5, aan de overzijde van de geul waaraan vindplaats 5 gelegen is, is een cluster paalsporen opgegraven (vindplaats 13). Wegens het ontbreken van dateerbare vondsten kon de ouderdom van dit palencluster niet worden vastgesteld. Vermoed wordt dat het gaat om de resten van een gebouw (boerderij of bijgebouw) uit de prehistorie, mogelijk Bronstijd of IJzertijd. Ook deze vindplaats is als behoudenswaardig beoordeeld.

Romeinse Tijd
In de zone direct langs de N229 zijn drie vindplaatsen met bewoningssporen uit de Romeinse Tijd aanwezig (vindplaatsen 1 t/m 3). Er zijn paalsporen gevonden in duidelijke clusters, wijzend op diverse gebouwplattegronden, kuilen in diverse vormen en maten, sloten, greppels, waterkuilen en waterputten. De aangetroffen sporen en vondsten duiden op verschillende bewoningsfasen en diverse erven. Ondanks de ligging in de grenszone en nabijheid van castellum Fectio zijn er in het geheel geen aanwijzingen voor militaire aanwezigheid in deze zone. De vindplaatsen zijn opvallend gaaf gebleven en zijn vanwege hun hoge informatiewaarde en ensemblewaarde aangemerkt als behoudenswaardig.

Direct ten noorden van Het Burgje is een Romeins crematiegraf gevonden dat onderdeel heeft uitgemaakt van het grafveld uit de Romeinse Tijd en Middeleeuwen dat op Het Burgje is opgegraven (vindplaats 7). Dit grafveld heeft op de westoever van een oude geul gelegen en is ongeveer 600 jaar in gebruik geweest.

Middeleeuwen
Langs en nabij de Vlowijkerwetering zijn drie vindplaatsen met een datering in de Late Middeleeuwen gevonden. Het betreft een boerenerf met paalsporen van een gebouw (vindplaats 8), een omgracht terrein waarvan de functie niet kon worden vastgesteld (vindplaats 9), en grachten en paalsporen behorende tot de 13e eeuwse hofstede Vinkenburg die op 't Burgje is opgegraven (vindplaats 10). De vindplaatsen zijn als waardevol beoordeeld.

Het Raaphofsepad, dat het plangebied aan de westzijde begrenst, is strikt genomen geen archeologische vindplaats, maar moet hier toch worden genoemd. Vermoed wordt dat het Raaphofsepad in de Middeleeuwen al aanwezig was, en mogelijk zelfs teruggaat tot in de Romeinse Tijd. Als zodanig is het een belangrijk (cultuur)historisch element en wordt als behoudenswaardig aangemerkt.

Vervolgmaatregelen
Behoud archeologische vindplaatsen in de bodem
De gemeenteraad heeft in maart 2022 uit de zes modellen voor de ontwikkeling van de Kersenweide gekozen voor model 4, Archeologie Organisch, dat wordt aangevuld met de ontsluitingsstructuur van model 3, Stroomgeulen. Uitgangspunt van model 4 is om de archeologische vindplaatsen in de bodem zoveel mogelijk in de bodem te behouden en de aanwezigheid van de archeologie te benutten in het ontwerp. Dit heeft tot resultaat dat vrijwel alle archeologische vindplaatsen in het ontwerp voor de nieuwbouw zijn ingepast en zodoende bewaard blijven.

Verbeelding
Aan de hand van de vindplaatsen wordt het verhaal van de bewoningsgeschiedenis van de Kersenweide verteld in de verbeelding archeologie (zie Kwaliteitshandboek). Zo wordt alle informatie die het archeologische onderzoek in de Kersenweide heeft opgeleverd, zichtbaar en beleefbaar gemaakt voor de toekomstige bewoners en andere belangstellenden.

Vervolgonderzoek
De inpassing van de vindplaatsen in de nieuwe woonwijk betekent dat slechts op zeer beperkte schaal archeologisch vervolgonderzoek nodig is. Voor vindplaats 2 is inpassing in het ontwerp niet wenselijk gebleken in verband met de ligging ter plaatse van de toekomstige toegangsweg tot de Kersenweide in het verlengde van de Singel. Deze vindplaats kan daarom niet in de bodem bewaard blijven en zal volledig worden opgegraven. Verder is het noodzakelijk om op een aantal locaties binnen vindplaats 3 ondergrondse en bovengrondse infrastructuur aan te brengen. De betreffende delen van de vindplaats zullen eveneens volledig worden opgegraven. Vooralsnog zijn binnen de overige vindplaatsen geen bodemingrepen voorzien. Als eventueel alsnog bodemingrepen nodig zijn, zal ook hier nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Bescherming in bestemmingsplan
Bescherming van de archeologische vindplaatsen voor de toekomst wordt geregeld in het bestemmingsplan. Voor de vindplaatsen wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde Archeologie 1 opgenomen met regels die duurzaam behoud van de vindplaatsen tot doel hebben. Dit betekent dat bodemingrepen in principe niet zijn toegestaan. Ook andere ingrepen die van invloed zijn op de bodemgesteldheid en daardoor tot aantasting van archeologische resten kunnen leiden, zijn niet toelaatbaar. Het betreft bijvoorbeeld het aanbrengen van diepwortelende beplanting (bomen), het plaatsen van verhardingen die geen zuurstof en/of water doorlaten, en het wijzigen van de grondwaterstand. De bescherming van de vindplaatsen in het bestemmingsplan wordt in overeenstemming gebracht met het gemeentelijke archeologiebeleid voor archeologisch waardevolle terreinen (categorie 1 op de gemeentelijke beleidskaart archeologie). Voor de gebiedsdelen die nog niet (voldoende) archeologisch zijn onderzocht is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde Archeologie 2 opgenomen. Op grond van de reeds uitgevoerde onderzoeken en de ligging op oude stroomgordels geldt voor deze gebiedsdelen een hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over oppervlaktes groter dan 100 m2 zal eerst (nader) archeologisch onderzoek moeten plaatsvinden om vast te stellen of al dan niet archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Conclusie
Verschillende archeologische resten zijn gevonden in het plangebied. Voor sommigen van deze geldt dat ze opgegraven dienen te worden, anderen kunnen in situ bewaard blijven. De vindplaatsenkaart geeft exact weer welke locaties bedoeld worden per type vondst. De archeologische vondsten plaatsen Kersenweide in een veel grotere regionale cultuurhistorische context. Het zichtbaar maken en recreatief benutten van deze cultuurhistorische rijkdom is onderdeel van de ontwikkelopgave. Hier dient rekening mee gehouden te worden voor de planuitwerking. Hiervoor is een archeologische dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

4.1.2 Cultuurhistorie

Kader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Inwoners krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek
Van prehistorie tot 19e eeuw
De oudst bekende bewoningssporen in de Kersenweide dateren in de prehistorie en worden vooralsnog toegerekend aan de Midden Bronstijd (1800 - 1100 v. Chr.). In de daaropvolgende IJzertijd (800 v. Chr. - 12 na Chr.) en Romeinse Tijd (12 - 450 na Chr.) nam de bevolking in de regio toe en ontstonden diverse nederzettingen op de oevers van (voorlopers van) de Kromme Rijn. In de Romeinse Tijd vormde de Rijn de noordgrens, de limes, van het Romeinse Rijk. Op circa 4 km ten (noord)westen van de Kersenweide lag het Romeinse castellum Fectio, één van de tientallen forten die de Romeinen bouwden op de zuidoevers van de Rijn. Castellum Fectio en de bijbehorende burgerlijke nederzetting (vicus) hebben in 2021 de status van UNESCO Werelderfgoed verkregen. De Romeinse militaire hoofdweg, die de forten langs de Rijn met elkaar verbond, heeft ten westen van de Kersenweide gelopen. Het vermoeden bestaat dat ter plaatse van de N229 in de Romeinse Tijd, en misschien zelfs al in de IJzertijd, ook een verbindingsweg aanwezig is geweest. Ter plaatse van buurtschap 't Burgje bevond zich in de Romeinse Tijd een grafveld dat tot in de Vroege Middeleeuwen in gebruik is geweest.

In de Vroege Middeleeuwen, is op de oevers van de Kromme Rijn het dorp Odijk ontstaan. Ten noordoosten van boerderij 'Het Burgje' stond in de 13e eeuw de hofstede Vinkenburg. Deze hofstede wordt geassocieerd met een vroegmiddeleeuwse curtis (hof of landgoed). Bij de archeologische opgravingen op 't Burgje zijn sporen van een woontoren gevonden. Vanaf de 11e eeuw ontstond behoefte aan meer bouwland, waardoor ook de lager gelegen zavelige vochtige komgebieden werden ontgonnen. De huidige N229 kan beschouwd worden als de belangrijkste ontginningsweg. De ontwatering en verkaveling aan de oostzijde van de N229 volgt de loop van de rivier en is daardoor vrij grillig. Aan de westzijde vormde het patroon van de oude natuurlijke waterlopen en restgeulen de basis voor het afwateringssysteem. Deze basis werd aangevuld met parallel aan elkaar gegraven afwateringssloten. Hieruit is een vrij regelmatig opstrekkende verkaveling ontstaan. De ontgonnen zavelige gronden werden gebruikt voor (hoogstam) fruitboomgaarden, hooilanden en akkers.

De nederzetting Odijk heeft eeuwenlang bestaan uit een paar huizen en boerderijen. Het huidige in 1548 gebouwde witte kerkje is één van de oudst bewaarde gebouwen. Halverwege de vorige eeuw heeft de nederzetting zich ontwikkeld tot het huidige dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0022.png"

De ontstaansgeschiedenis van het gebied laat zien dat het landschap getransformeerd is van een dynamisch rivierenlandschap tot een ingericht agrarisch landschap. De aanwezigheid van nederzettingen uit diverse archeologische perioden en de ligging in de Romeinse grenszone zijn bepalend voor de uniciteit van Kersenweide. Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek weten we inmiddels welke waardevolle informatie in de bodem ligt opgeslagen. Er zijn sporen gevonden uit de Bronstijd, de Romeinse Tijd en de Middeleeuwen. De landschappelijke tijdslagen en archeologische vondsten spelen een belangrijke bron van inspiratie bij het Masterplan voor Kersenweide.

Het huidige landschap in het plangebied bestaat uit een open agrarisch landschap met blokvormige fruitboomgaarden in een vrij rationele, zuidwest georiënteerde verkavelingsstructuur. De structuur wordt vooral zichtbaar door knotwilglijnen langs de afwateringssloten. De knotwilglijnen zijn evenals de boomgaarden bepalend voor de karakteristiek van het open landschap.

De lineaire verkavelingsstructuur wordt tweemaal doorkruist:

  • Aan de westzijde loopt een oud pad diagonaal door het gebied, het Raaphofsepad; en
  • Parallel aan de N229 ligt de Vlowijkerwetering. De wetering is essentieel voor de waterhuishouding van het gebied. De wetering watert in het zuiden via een gemaal af op de Kromme Rijn. De wetering blijft een te behouden element in Kersenweide.

Grenzend aan de Vlowijkerwetering ligt het buurtschap Het Burgje met de boerderij Het Burgje. Ter plaatse van de huidige boerderij Het Burgje bevinden zich in de bodem resten van de 13e eeuwse versterkte boerderij Terborch, waarvan delen zijn opgegraven. Voor de boerderij ligt een langgerekte ecologische boomgaard. De boerderij en de ecologische boomgaard zijn een waardevol gegeven bij de ontwikkeling van Kersenweide. Oostelijk van Het Burgje staat een langhuisboerderij met veeschuur. Boerderij Het Burgje en de langhuisboerderij met veeschuur zijn gemeentelijke monumenten.

Aan de zuidzijde ligt de provinciale weg richting Houten, de N410. De N410 slingert vanaf de N229 het gebied in. Dit komt waarschijnlijk omdat de weg op een oude stroomrug ligt. De ligging van het slingerende deel van de weg kan gezien worden als een waardevol relict in het landschap.

In de provinciale Cultuurhistorische Atlas is opgenomen dat er sprake is van agrarische strokenverkaveling, ontstaan tussen 1000 en 1600 na Chr.

Het plangebied ligt niet in de attentiezone van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Aan de zuidzijde van het plangebied, parallel aan het Raaphofsepad, ligt het verdwenen tracé van de limesweg uit de Romeinsetijd, evenals parallel aan het tracé van de provinciale weg N229. In het kader van het archeologische onderzoek is dit nader onderzocht (zie paragraaf archeologie). Uit dat archeologisch onderzoek is inmiddels gebleken dat in de Kersenweide naar alle waarschijnlijkheid geen Romeinse weg gelegen heeft.

Op afstand van het plangebied, aan de zuidzijde, ligt een voormalig mobilisatiecomplex uit de Koude Oorlog.

Er ligt een zichtlijn van kasteel Beverweerd naar Utrecht (de Dom). Deze loopt over het Raaphofsebos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0024.png"

Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT)- Militair Erfgoed kaart, uitsnede

nb. Deze afbeelding is verouderd. Uit archeologisch onderzoek weten we inmiddels dat het meest rechtse tracé “Limes-Lijnen” naar alle waarschijnlijkheid niet door de Kersenweide gelopen heeft, maar vermoedelijk ter hoogte van de N229 gelegen heeft. Dit is uitgebreid archeologisch onderzocht. Het rechtse tracé is uitgebreid onderzocht, maar er zijn geen sporen van een Romeinse weg gevonden.

Motivering behoud van de cultuurhistorische waarden in het plan.

Archeologie: Van belang zijn de cultuurhistorische waarden. Het stedenbouwkundig plan is opgebouwd rondom de archeologische vindplaatsen. Archeologie is het leidend motief in Kersenweide. Zoveel mogelijk vindplaatsen worden behouden

Lineaire structuren: het Raaphofsepad en de Vlowijkerwetering zijn behouden in het stedenbouwkundig plan.

- er is uitgebreid onderzoek gedaan naar archeologie. Hieruit is vastgesteld dat het Raaphofsepad een waardevol te behouden element is (lees het hoofdstuk archeologie in zowel Gebiedsvisie als Masterplan). Het huidige Raaphofsepad wordt derhalve onaangetast gehandhaafd en opgenomen in het plan. Dat is ook terug te vinden in het stedenbouwkundig plan. Het pad vormt een cultuurhistorische begrenzing van het projectgebied en is dus volledig gerespecteerd. De gronden ten westen van het Raaphofsepad zijn eigendom van een agrarier. Deze gronden worden niet aangekocht voor Kersenweide omdat het Raaphofsepad een natuurlijke grens voor Kersenweide vormt.

  • De Vlowijkerwetering blijft vanuit cultuurhistorisch perspectief op de huidige positie gehandhaafd. De wetering wordt op verzoek van het Waterschap wel verbreed en voorzien van een natuurlijke oever. Om de waterkwaliteit van het bergingswater langs 't Burgje te verbeteren is in overleg met het Waterschap besloten om een lusje te introduceren zodat de kwaliteit van het bergingswater verbetert. Dit heeft geen gevolgen voor de ligging van de wetering.
  • Er is een zichtlijn van Beverweerd naar de Dom aangegeven. Hier ligt echter het Raaphofse bos tussen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met deze zichtlijn, doordat er geen appartementengebouwen liggen in deze lijn. De maximale bebouwingshoogte in deze lijn is 10 meter. Dat is lager dan de kruinhoogte van de bomen in het (beschermde) Raaphofse bos.
  • De landschapsstructuur loopt door in de wijk, namelijk in de windsingels en de verkavelingsrichting aan de westelijke plangrens. Het Raaphofsepad vormt de cultuurhistorische begrenzing in het landschap. Het pad loopt diagonaal door de orthogonale structuur van het landschap. De bestaande verkavelingsstructuur is opgenomen en doorgezet tot aan de Singel. De sloten zijn grafische lijnen in het landschap. De lineaire structuur wordt ruimtelijk bekrachtigt door windsingels. De stedenbouwkundige opzet is overigens hoofdzakelijk gebaseerd op de archeologische vindplaatsen en de landschapsstructuur van de oude kreekruggen.

Kernkwaliteiten van het 'Landschap Rivierengebied': Kersenweide grenst aan de westzijde aan een open agrarisch landschap, het Rivierengebied. Op basis van artikel 7.9 van de provinciale verordening dient getoetst te worden aan de kernkwaliteiten van het Landschap Rivierengebied:

De kernkwaliteiten van het 'Landschap Rivierengebied' zijn opgenomen in de provinciale Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen, Gebiedskatern rivierengebied (2011).

Daarin is aangegeven dat de kernkwaliteiten van het Rivierengebied in de zone van de Kromme Rijn zijn:

  • ruggengraat is een vlechtend systeem van wegen en Kromme Rijn;
  • een mozaïek van boomgaarden, weiden en akkers;
  • dorpen met een kerk, molen en brink, vaak met een kasteel in de nabijheid;
  • buiten de dorpen staat de meeste bebouwing op boerenerven, veelal in linten langs oude wegen;
  • een combinatie van panorama's, verkaveling, coulissen en dwarswegen.

De meeste opgaande beplanting ligt rond de Kromme Rijn en verbindingswegen. De tussengelegen lagere delen zijn meer openen. Daar vinden we de strokenverkaveling (in de kommen). Er is zicht op boomgaarden vanaf de weg. De boomgaarden geleiden het zicht haaks op de weg, werken als coulissen of muur afhankelijk van de snelheid van passeren.

In de Kwaliteitsgids zijn ontwikkelprincipes voor wonen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0025.jpg"

Het landschap heeft een lineaire verkavelingsstructuur. Er is sprake is van agrarische strokenverkaveling, ontstaan tussen 1000 en 1600 na Chr. Die structuur wordt zichtbaar en onzichtbaar diagonaal gekruist door cultuurhistorische lijnen. Aan de zuidzijde ligt het Raaphofsepad en aan de noordzijde ligt in de bodem een vindplaats met een datering uit de Bronstijd. Kersenweide heeft dus een cultuurhistorische begrenzing. Zowel het Raaphofsepad als de vindplaats blijven onaangeroerd en daarmee wordt aangesloten bij de ontwikkelprincipes van integratie van oude wegen. Maar het stedenbouwkundig plan is in de eerste plaats geïnspireerd door het behoud van de archeologische vindplaatsen. De aansluiting van Kersenweide op het landschap volgt dus niet de orthogonale verkavelingsstructuur van het landschap maar de lijnen die een voortvloeisel zijn van de cultuurhistorische, archeologische vondsten. Om toch aansluiting te vinden op de lange lijnen in het huidige landschap transformeert Kersenweide naar het landschap toe. Dit wordt zichtbaar in de orthogonale verkavelingsrichting van infrastructuur, woningen en windsingels. De windsingels, bestaande uit landschappelijke soorten, werken samen met de bestaande hoogstamboomgaard in het perspectief als schermen. Door de combinatie van deze windsingels en een buitenste randbebouwing, die laag aankapt, ontstaat een relatief zachte overgang naar het huidige landschap. Bovendien neemt de woningdichtheid en de bouwhoogte af van oost naar west, waardoor het plangebied vloeiender overgaat in het omliggende landschap.

Kortom, de landschapsstructuur loopt door in de wijk, zoals blijkt uit de windsingels en de verkavelingsrichting aan de westelijke plangrens. Het Raaphofsepad vormt de cultuurhistorische begrenzing in het landschap. Het pad loopt diagonaal door de orthogonale structuur van het landschap. De bestaande verkavelingsstructuur is opgenomen en doorgezet tot aan de Singel. De sloten zijn grafische lijnen in het landschap. De lineaire structuur wordt ruimtelijk bekrachtigt door windsingels. De stedenbouwkundige opzet is echter hoofdzakelijk gebaseerd op de archeologische vindplaatsen en de landschapsstructuur van de oude kreekruggen. De onderliggende kavelstructuur is de structuur van de archeologische onderlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0026.png"

Hoofdgroenstructuur (bron: Stedenbouwkundig plan, Bijlage 3)

De N229 vormt een fysieke barrière tussen Kersenweide en het dorp Odijk. Er is daardoor aan die zijde geen doorlopende groenstructuur behalve de langzaamverkeer-verbinding die nu wordt gerealiseerd ter plaatse van De Vork.

Het Raaphofsebos is landschappelijk gezien het grootste ruimtelijke element in het lokale agrarische landschap. De blokvorm markeert ook de lineaire structuur van het huidige landschap. Voor Kersenweide vormt het Raaphofsebos een duidelijke ruimtelijke begrenzing richting Bunnik. Gezien vanuit de grotere ruimtelijke schaal is het zeer wenselijk om dit bos te behouden. Het Raaphofsebos is ook van ecologische waarde en het is onwenselijk dat bewoners en honden het bos kunnen betreden. Om verstoring van leven in het bos zoveel mogelijk te beperken gaat het masterplan uit van een buffer en een scheiding door middel van een aan te leggen watergang. De bufferruimte vormt ook een overgangsgebied waarin de woonwijk met een meer organische structuur zich probleemloos naast de lineaire bosrand in de landschappelijke structuur voegt. Kersenweide heeft met de singel met laanbomen aan de boszijde een heldere begrenzing met het Raaphofsebos.

Conclusie
Het stedenbouwkundig plan houdt rekening met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het bestemmingsplan sluit hierop aan.

4.2 Bodem

4.2.1 Kader

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. De planontwikkeling zal circa acht jaar in beslag nemen. Dat zal betekenen dat er tegen die tijd een controle van de houdbaarheid van de bodemonderzoeken gedaan zal worden.

4.2.2 Geotechniek (bodemgesteldheid, zettingen, geohydrologie)

Het gebied tussen Bunnik en Odijk ligt op een oude stroomrug van de Kromme Rijn. Deze hoger gelegen Houtense stroomrug is ontstaan in de tijd dat rivieren nog regelmatig van bedding wisselden en buiten hun oevers traden. De sterk meanderende Kromme Rijn heeft hierdoor ook in het gebied tussen Bunnik en Odijk diverse rivierlopen gekend en gronden afgezet. In de omgeving zijn nog enkele oude stroomgeulen in de ondergrond aanwezig.

In de huidige situatie zijn de oude rivierarmen nauwelijks herkenbaar in het landschap. Wel is soms nog sprake van subtiele hoogteverschillen ter plaatse van de oude stroomgeulen. De lager gelegen stroomgeulen liggen vandaag de dag circa één tot anderhalve meter onder de hoger gelegen stroomruggen.

Bij de ontwikkeling van Odijk-West dient rekening te worden gehouden met de geomorfologische onderlegger en de historische hoogteverschillen in het landschap. De hoger gelegen stroomruggen zijn daarbij van oudsher beter geschikt om te bebouwen dan de lager gelegen stroomgeulen en komgebieden.

Voor de locatie Odijk-West is een geotechnisch haalbaarheidsadvies opgesteld.

4.2.3 Bodemkwaliteit

Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd en gerapporteerd (Historisch bodemonderzoek Woningbouwproject Kersenweide Odijk, kenmerk 822.019_001, 21 oktober 2022, DIBEC). Het volledige historisch onderzoek is te vinden in bijlage 7 van het verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek, dat uitgevoerd is na het historisch bodemonderzoek. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Uit het bodemonderzoek blijkt dat er ter plaatse een groot aantal lichte verontreinigingen aanwezig is. De meeste verontreinigingen zijn echter van natuurlijke oorsprong, of zijn te wijten aan een verhoogde achtergrondwaarde. Op een aantal locaties diende nader onderzoek plaats te vinden. Ter plaatse van de voormalige boomgaard is de grond verontreinigd met organochloorbestrijdingsmiddelen (afgekort met OCB).

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 9. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan.

Resultaten verkennend bodemonderzoek

  • Op basis van de toetsing aan de Wet Bodembescherming voldoet het merendeel van de geanalyseerde grondmengmonsters van de bovengrond binnen het gehele agrarisch terrein aan de Achtergrondwaarde. Bij een vijftal mengmonsters van de bovengrond wordt de Achtergrondwaarde overschreden. In geen van de mengmonsters wordt de indexwaarde > 0,5 (matig verhoogde gehalten) overschreden.
  • Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit worden twee mengmonsters (MMBG01 en MMBG13) van de bovengrond indicatief gekwalificeerd als Klasse Industrie op basis van enkele zware metalen.
  • De overige geanalyseerde grondmengmonsters van zowel de boven- als ondergrond worden bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit indicatief gekwalificeerd als Altijd Toepasbaar of Klasse Wonen.
  • Opgemerkt dient te worden dat een deel van het onderzochte agrarisch terreinen onderdeel uitmaakt van de voormalige boomgaarden waar tevens bodemonderzoek is uitgevoerd naar OCB.
  • In het grondwater worden in alle geanalyseerde grondwatermonsters licht verhoogde concentraties gemeten aan barium. Dit wordt naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door een van nature voorkomend verhoogd gehalte aan barium. De overige onderzochte parameters in het grondwater zijn niet in verhoogde concentraties gemeten.
  • Voor de agrarische terreinen die onderdeel uitmaken van de voormalige boomgaarden kan worden geconcludeerd dat op basis van het onderhavige bodemonderzoek er geen belemmeringen zijn voor de geplande nieuwbouw.

Specifiek voor een aantal locaties geldt het volgende (de paden, dammenen en nummers zijn te vinden in Bijlage 8):

  • Op basis van het uitgevoerd bodemonderzoek op OCB is bij een zestal mengmonsters van de bovengrond 0-0,3 m-mv een interventiewaarde overschrijding gemeten met DDE (som). Om de aard en omvang van de sterke bodemverontreiniging te bepalen dient nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Het aanvullend bodemonderzoek OCB dient te worden uitgevoerd conform het Handelingskader voor het omgaan met OCB in de bodem van de Kromme Rijnstreek. Op basis van het nader onderzoek zal een nauwkeuriger beeld worden verkregen van de omvang van de sterke OCB-verontreinigingen in de toplaag.
  • Ter plaatse van dam D06, in de aanwezige puinverharding (gat P201 en P202), wordt de hergebruiksnorm voor asbest van 100 mg/kg gewogen overschreden. Dam 6 bevindt zich ten westen grenzend aan pad 2.
  • Ter plaatse van pad 1 is in het mengmonster MMP15, bestaande uit boring P104 (0-50 cm-mv) en boring P104 (50-70 cm-mv), een sterk verhoogd gehalte aan zink aangetoond. Formeel is nader onderzoek noodzakelijk om de aard en omvang (zowel horizontaal als verticaal) van de sterke verontreinig met zink (dam/pad 1) nader in beeld te brengen.
  • Ter plaatse van pad 2 is in het separaat geanalyseerde grondmonster MMP23 (boringen P208 (40-60 cm-mv)) een sterk verhoogd gehalte aan lood aangetoond. Formeel is nader onderzoek noodzakelijk om de aard en omvang (zowel horizontaal als verticaal) van de sterke verontreiniging met lood (pad 2) nader in beeld te brengen.
  • Op basis van de onderzoeksresultaten voldoet het merendeel van de puinverharding ter plaatse van pad 1 indicatief niet aan de milieuhygiënische criteria voor niet-vormgegeven bouwstoffen op basis van PAK en/of minerale olie.
  • In inspectiegat P105, in de puinverharding ter plaatse van pad 1, overschrijdt het gewogen asbestgehalte de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Formeel is ter plaatse van gat P105 (pad 1) nader asbestonderzoek middels inspectiesleuven noodzakelijk om het gehalte en de omvang van de asbestverontreiniging nader beeld te brengen.
  • Op basis van het indicatief onderzoek van de aanwezige puinverharding binnen het werkterrein T1 voldoet de verharding indicatief niet aan Niet vormgegeven bouwstof op basis van minerale olie en PAK. Dit betreft het mengmonster MMP5 bestaande uit de boringen T105 t/m T107 (15-50).
  • Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wordt één grondmonsters van de ondergrond (boring T209 (40-90)) indicatief gekwalificeerd als Niet toepasbaar op basis van minerale olie.

In de 'Nota bodembeheer werkgebied ODRU' van 23 mei 2022 (vastgesteld door de gemeenteraad van Bunnik op 22 september 2022) is het beleidskader voor grondverzet vermeld. Bij grondverzet binnen het project Kersenweide moet met dit beleid rekening worden gehouden.

Resultaten vervolgonderzoek
Deellocatie 01: Resultaten Aanvullend onderzoek onder harde laag dam BD01

  • Ter plaatse dam BD01 zijn onder de harde laag twee asbestgaten geplaatst gecombineerd met boringen tot in de ongeroerde bodem.
  • Ter plaatse van dam BD01 bevindt zich vanaf maaiveld tot 0,5 m-mv een matig baksteen- en betonhoudende kleilaag. Vanaf 0,5 tot 0,9 m-mv is de bodem zwak baksteenhoudend. Vanaf 0,9 m-mv worden in de kleilaag geen bodemvreemde bijmengen meer aangetroffen.
  • Op basis van de toetsing aan de Wet Bodembescherming voldoet het geanalyseerde mengmonster DL01_MM01 (boringen BD01-G01 en BD02-G02) van de ondergrond (0,5-0,9 m-mv), onder de harde laag, aan de Achtergrondwaarde.
  • In het mengmonster DL01_MM02 (gaten BD01-G01 en BD02-G02) van de onderzochte baksteenen puinhoudende bovengrond (0-0,5 m-mv) is analytisch (fractie <20 mm) geen asbest gemeten dan wel aangetroffen (fractie >20 mm).
  • De bodemkwaliteit ter plaatse van dam BD01 is voldoende in beeld. Voor dam BD01 kan worden geconcludeerd dat op basis van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de geplande nieuwbouw.

Deellocatie 02: Resultaten Aanvullend bodemonderzoek onder bodemvreemde lagen bij Dam D07

  • Ter plaatse dam BD01 zijn twee asbestgaten geplaatst gecombineerd met boringen tot in de ongeroerde bodem.
  • Ter plaatse van dam D07 bevindt zich vanaf maaiveld tot 0,15 een kleilaag. Vanaf 0,15 m-mv tot 0,65 m-mv wordt een baksteen- en betonhoudende laag aangetroffen (geen bodem). Vanaf 0,65 m-mv wordt ter plaatse van boring/gat DL02-01 in de kleilaag geen bodemvreemde bijmengen meer aangetroffen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat boring/gat DL02-02 is gestaakt op 0,65 m-mv i.v.m. het aantreffen van grof puin. Mogelijk dat het bodemvreemde materiaal ter plaatse dieper aanwezig is.
  • Op basis van de toetsing aan de Wet Bodembescherming wordt voor het mengmonster DL02_MM01, van de zintuigelijk schone bovengrond (0-0,15 m-mv), de Achtergrondwaarde overschreden.
  • Op basis van de toetsing aan de Wet Bodembescherming voldoet het geanalyseerde mengmonster DL02_MM02, van de zintuiglijk schone ondergrond (0,5-0,9 m-mv), aan de Achtergrondwaarde.
  • In geen van de mengmonsters wordt de indexwaarde > 0,5 (matig verhoogde gehalten) overschreden.
  • In het mengmonster DL02_MM03, van de onderzochte baksteen- en betonhoudende laag (0,15-0,65 m-mv), is analytisch (fractie <20 mm) geen asbest gemeten dan wel aangetroffen (fractie >20 mm).
  • De bodemkwaliteit ter plaatse van dam D07 is voldoende in beeld. Voor dam D07 kan worden geconcludeerd dat op basis van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek milieuhygiënisch er geen belemmeringen zijn voor de geplande nieuwbouw.

Deellocatie 03: Resultaten Aanvullend bodemonderzoek Dam boring 077

  • Ter plaatse van de dam bij boring 077 zijn aan beide zijden van de betonplaat twee asbestgaten geplaatst gecombineerd met twee boringen.
  • Ter plaatse van de dam bevindt zich een betonplaat vanaf maaiveld tot de bovenzijde van de duiker. Aan beide zijden van deze betonplaat wordt vanaf maaiveld tot de geboorde einddiepte (1,0 m-mv) een kleilaag aangetroffen. In deze kleilaag zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen.
  • Derhalve is in overleg met het bevoegd gezag besloten om geen grondmonsters te analyseren van de zintuigelijk schone bodemlagen.

Deellocatie 04: Resultaten Nader asbestonderzoek sterk verhoogd gehalten aan asbest in Dam D06

  • Voor de horizontale en verticale afperking zijn aan beide zijden van dam D06 in totaal 4 sleuven gegraven tot in de ongeroerde laag.
  • Ter plaatse Dam D06 wordt vanaf maaiveld tot maximaal 0,85 m-mv een puinlaag (geen bodem) met bijmengingen aan metaal en asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen.
  • Op basis van de resultaten van het nader asbestonderzoek ter plaatse van Dam D06 zijn in de puinlaag (mengmonsters SLD06-001 en SLD06-003) geen verontreinigingen met asbest meer gemeten die de hergebruiksnorm van 100 mg/kg gewogen overschrijden. De concentratie asbest in Dam D06 is vastgesteld op maximaal 51,94 mg/kg gewogen. Hiermee is het nader asbestonderzoek ter plaatse van Dam D06 afgerond.
  • Opgemerkt dient te worden dat, op basis van de onderzoeksresultaten van het voorgaand uitgevoerd verhardingsonderzoek van de puinverharding, de puinverharding van dam D06 indicatief niet voldoet aan de milieuhygiënische criteria voor niet-vormgegeven bouwstoffen op basis van sulfaat. Bij het verwijderen van de dam dient de puinlaag te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Deellocatie 05: Resultaten afperkend bodemonderzoek boring P104 sterk verhoogde gehalte aan zink in Dam Pad 1

  • Voor de horizontale en verticale afperking zijn in totaal 5 boringen tot 1,5 m-mv geplaatst. Voor de verticale afperking is 1 boring geplaatst ter plaatse van de voorgaand geplaatste boring P104. Voor de horizontale afperking zijn 4 boringen rondom boring P104 geplaatst met een onderlinge afstand an 5 meter.
  • Ter plaatse van boring P104-001 (0-0,7 m-mv) in de dam bevindt zich een sterk baksteenhoudende kleilaag met kooldeeltjes. Deze bodemvreemde laag is ook bij het voorgaand verkennend bodem- en asbestonderzoek aangetroffen. Vanaf 0,7 m-mv tot 1,5 m-mv wordt ter plaatse boring P104-001 in de kleilaag geen bodemvreemde bijmengen meer aangetroffen.
  • Op basis van resultaten van het aanvullend bodemonderzoek is de sterke zinkverontreinging zowel horizontaal als verticaal voldoende afgeperkt.
  • De verontreiniging beperkt zich vanaf 0,5 m-mv tot maximaal 0,7 m-mv en bevindt zich in de sterk baksteenhoudende kleilaag met kooldeeltjes in de dam ter plaatse van Pad 1.
  • Op basis de analyseresultaten van het voorgaand uitgevoerd verkennend bodemonderzoek tezamen met de resultaten van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek heeft de sterke zinkverontreinging een omvang van circa 5 m3 (circa 25 m2 x 0,2 m1). Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (< 25 m3).
  • Indien in het kader van de ontwikkeling van het plangebied de sterke zinkverontreiniging moet worden gesaneerd wordt geadviseerd wordt om het sterk verhoogde zinkgehalte nog een keer te actualiseren.
  • Indien uiteindelijk blijkt de sterke zinkverontreiniging moet worden gesaneerd wordt geadviseerd om hiervoor een Plan van Aanpak op te stellen. Dit Plan van Aanpak dient voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag.

Deellocatie 06: Resultaten Nader asbestonderzoek asbestgat P105 t.p.v. Pad 1

  • Voor de horizontale en verticale afperking zijn in totaal 3 sleuven gegraven tot in de ongeroerde laag.
  • Ter plaatse wordt vanaf maaiveld tot maximaal 0,3 m-mv een puinlaag aangetroffen (geen bodem) met bijmengingen aan asfalt en asbesthoudend materiaal. Vanaf 0,3 m-mv bevindt zich de ongeroerde bodem.
  • Op basis van de resultaten van het nader asbestonderzoek ter plaatse van asbestgat P105 zijn in de mengmonsters van de puinlaag geen verontreinigingen met asbest meer gemeten die de hergebruiksnorm van 100 mg/kg gewogen overschrijden. De concentratie aan asbest is vastgesteld op maximaal 22,92 mg/kg gewogen. Hiermee is het nader asbestonderzoek ter plaatse van asbestgat P105 afgerond.
  • Opgemerkt dient te worden dat, op basis van de onderzoeksresultaten van het voorgaand uitgevoerd verhardingsonderzoek van de puinverharding, de puinverharding van Pad 1 voor het merendeel indicatief niet voldoet aan de milieuhygiënische criteria voor niet-vormgegeven bouwstoffen op basis van minerale olie en/of PAK. Bij het verwijderen van Pad 01 dient de puinlaag te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Deellocatie 07: Resultaten Afperkend bodemonderzoek boring 208 i.v.m. sterk verhoogde gehalte aan lood Pad 2

  • Voor de horizontale en verticale afperking van de sterke loodverontreiniging zijn in totaal 5 boringen tot 1,5 m-mv geplaatst. Voor de verticale afperking is 1 boring geplaatst ter plaatse van de voorgaand geplaatste boring P208. Voor de horizontale afperking zijn 4 boringen rondom boring P208 geplaatst met een onderlinge afstand van 5 meter.
  • Ter plaatse van boring P208-001 (0-0,5 m-mv) bevindt zich een matig asfalthoudende kleilaag met resten beton en baksteen. Vanaf 0,5 m-mv tot 1,5 m-mv wordt ter plaatse boring P208 in de kleilaag geen bodemvreemde bijmengen meer aangetroffen.
  • Op basis van resultaten van het aanvullend bodemonderzoek is de sterke loodverontreiniging zowel horizontaal als verticaal voldoende afgeperkt.
  • De verontreiniging beperkt zich vanaf 0,4 m-mv tot maximaal 0,6 m-mv en bevindt zich in de matig asfalthoudende baksteen- en betonhoudende kleilaag ter plaatse van Pad 2.
  • Op basis de analyseresultaten van het voorgaand uitgevoerd verkennend bodemonderzoek tezamen met de resultaten van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek heeft sterke loodverontreiniging een omvang van circa 5 m3 (circa 25 m2 x 0,2 m1 diepte). Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (< 25 m3).
  • Indien in het kader van de ontwikkeling van het plangebied de sterke loodverontreiniging moet worden gesaneerd wordt geadviseerd wordt om het sterk verhoogde zinkgehalte nog een keer te actualiseren.
  • Indien uiteindelijk blijkt de sterke loodverontreiniging moet worden gesaneerd wordt geadviseerd om hiervoor een Plan van Aanpak op te stellen. Dit Plan van Aanpak dient voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag.

Deellocatie 08: Resultaten Fase 1 nader onderzoek OCB binnen voormalige boomgaarden t.p.v. 5

OCB vakken

  • Conform het handelingskader zijn 6 aanvullende boringen tot 0,3 m-mv binnen elk van de rastervakken geplaatst. Per rastervak zijn 2 mengmonsters per rastervak geanalyseerd op OCB inclusief organische stof (AS3000).
  • Gezien de berekening van het gemiddeld DEE (som) gehalte, op basis van de 3 mengmonsters (één van het verkennend onderzoek en twee van het onderhavige nader onderzoek) is het gemiddelde gehalte aan DDE bepaald.
  • Naar aanleiding van de berekening van Vak OCBMM07 is, op basis van het gemiddelde van de 3 mengmonsters, een sterke verontreiniging (<2,5 x de interventiewaarde) aangetoond aan DDE (som).
  • In de overige onderzochte vier vakken (Vak OCB06, OCB13, OCB19 en OCB33) zijn, op basis van het gemiddelde van de 3 mengmonsters, geen sterk verhoogde gehalten aan DDE meer aangetoond. De bodemkwaliteit ter plaatse van deze vier vakken is voldoende in beeld.
  • Bij een gemiddeld DDE-gehalte groter dan de interventiewaarde (maar kleiner dan 2,5 x de interventiewaarde) gelden aanvullende specifieke voorwaarden.
  • In overleg met de ODRU zal bepaald moeten worden welke aanvullende specifieke voorwaarden voor Vak OCBMM07 noodzakelijk zijn. ODRU en RUD komen met een voorstel hoe om te gaan met de afperking van dit sterk verhoogde OCB-gehalte.

Deellocatie 09: Resultaten bodemonderzoek Dam bij elektriciteitsmast noordzijde projectgebied

  • Ter plaatse van de dam bij de elektriciteitsmast zijn twee boringen geplaatst tot 1,2 m-mv in de ongeroerde bodem (klei).
  • Vanaf maaiveld tot 1,0 m-mv is een zandlaag zonder bodemvreemde bijmengen aangetroffen. Vanaf 1,0 m-mv tot 1,2 m-mv is een kleilaag aangetroffen.
  • Op basis van de toetsing aan de Wet Bodembescherming voldoet het geanalyseerde mengmonster DL09_MM01 (boringen DL09-01 en DL09-02), van de zintuigelijk schone bovengrond (0-0,5 m-mv), aan de Achtergrondwaarde.
  • De bodemkwaliteit ter plaatse is voldoende in beeld. Voor dam BD01 kan worden geconcludeerd dat op basis van het onderhavige aanvullend bodemonderzoek er milieuhygiënisch geen belemmeringen zijn voor de geplande herontwikkeling.

Algemeen

Opgemerkt dient te worden dat bij eventueel buiten de locatie brengen van grond met stofconcentraties boven de Achtergrondwaarde restricties kunnen gelden voor het gebruik elders. Er is nog één deellocatie aan de noordzijde van het plangebied (grenzend aan het tijdelijk opslagterrein aan de Schoudermantel) waar aanvullend bodemonderzoek nodig is. In het onderzoeksvak OCBMM07 is namelijk op basis van een vastgesteld gemiddeld OCB-gehalte, een sterk verhoogd OCB-gehalte in de bovengrond aangetroffen. Dit wordt voor verlening van de omgevingsvergunning opgelost.

4.2.4 Bodemafdekking en bodemverstoring

Bodemafdekking
Ter voorkoming van hittestress en wateroverlast tijdens piekbuien is het van belang de goede sponswerking van de bodem te behouden. Dit betekent het verminderen van onnodige bodemafdekking en zoveel mogelijk behoud van de oorspronkelijke natuurlijke bodem. Gevolg is dat bodemverstoring door ontgraving zoveel mogelijk moet worden tegengegaan en grond hoogwaardig moet worden hergebruikt. In de uitwerking van het grondverzet voor de planrealisatie en de inrichting is het zaak met deze randvoorwaarden rekening te houden. Om waterinfiltratie te bevorderen is het van belang gebruikers aan te moedigen zo min mogelijk gebruik te maken van bodemafdekking (zie ook uitwerking in 4.5).

Bodemverstoring
Voor het behoud van gezonde en vitale bodems is het van belang bodems zo min mogelijk te verstoren door ontgraving en grond hoogwaardig her te gebruiken. Dit beperkt ook de CO2-uitstoot en vermindert de verspreiding van diffuus verontreinigde grond. Het is daarom nodig om bij de uitwerking van het grondverzet rekening te houden met de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. Beperkt afgraven, alleen waar het milieu-hygiënisch of civieltechnisch nodig is. Aanvoer van zand alleen waar dit civieltechnisch nodig is.
  • 2. Grond die toch afgegraven wordt, wordt zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt en zoveel mogelijk ter plekke toegepast. Concreet betekent dit dat de grond die uit de bouwput van de woning komt in de tuin en directe omgeving wordt toegepast. Het maaiveld komt dan hoger te liggen waardoor de bouwput ook minder diep hoeft te worden. Eenzelfde soort redenering geldt voor het wegprofiel.
  • 3. Is direct hergebruik in het project niet mogelijk, dan wordt grond binnen het gebied hergebruikt. Ook hier geldt dat hoogwaardig gebruik de voorkeur heeft.
4.2.5 Bodemenergiesystemen en interferentiegebied

De gemeente Bunnik heeft een Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Bunnik 2023. Hierin is het plangebied aangewezen als interferentiegebied. Ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie, is het plangebied aangewezen als interferentiegebied in de zin van artikel 2.2b Besluit omgevingsrecht. Het doelmatig gebruik is niet ruimtelijk relevant, en wordt daarom niet geregeld in dit bestemmingsplan. Het beschermingsniveau van de bodem is wel ruimtelijk relevant. Zo kunnen ondergrondse energiesystemen gevolgen hebben voor de zetting van de bodem. In het plangebied zijn bodemenergiesystemen toegestaan. Er geldt een vergunningplicht voor zowel open systemen (bij Gedeputeerde Staten) als gesloten systemen (bij gemeente Bunnik op basis van de Verordening interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Bunnik 2023). Dit past binnen de Verordening interferentiegebieden en zal ook in dit bestemmingsplan worden geregeld. Er worden open en gesloten systemen toegelaten. Ook dit is in ruimtelijk relevant en is opgenomen in de planregels.

4.2.6 Conclusie

Met betrekking tot de bodemkwaliteit van het gebied is geen grootschalige bodemsanering nodig voorafgaand aan de woningbouw. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

4.3.1 Toetsingskader

Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent de volgende twee soorten natuurgebieden:

  • Natura 2000-gebieden
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In een besluit om het Natura 2000-gebied aan te wijzen, staan de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening van de provincie Utrecht. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

4.3.2 Onderzoek

Flora en fauna
Ter plaatse van het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Vervolgens is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd en een mitigatieplan opgesteld.

Ecologisch onderzoek (2021, geactualiseerd januari 2023)

Het ecologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. De resultaten zijn hieronder beschreven:

Zoogdieren
Binnen het onderzoeksgebied foerageren reeën. Er zijn geen verblijfplaatsen van beschermde zoogdieren aangetroffen. Wel is aangetoond dat dassen (M. meles) een burcht hebben binnen het Raaphofsebos en dat ze van het terrein daarbuiten gebruik maken om te foerageren.

Sporen in het Raaphofsebos duiden ook op de aanwezigheid van marters aldaar. Het is waarschijnlijk dat dit boommarters betreft, en dat deze ook buiten het bos foerageren. Er wordt geen negatief effect verwacht op deze soort omdat er voldoende alternatieven zijn.

Vleermuizen
Vleermuizen (dwergvleermuizen P. pipistrellus spec.) gebruiken de boomgaard langs het perenlaantje als foerageergebied. Deze boomgaard blijft gehandhaafd, waardoor er geen effecten zijn.

Boven akkers en sempergreen sedumvelden zijn geen vleermuizen vastgesteld.

Lijnvormige structuren in het landschap zijn van belang voor foeragerende en migrerende vleermuizen. Deze worden echter niet aangetast.

Vogels
Er zijn geen broedgevallen vastgesteld van weidevogels, noch van uilen of roofvogels binnen het onderzoeksgebied. Ook is gezien het aantal alternatieven en de intensieve omstandigheden (grotendeels akker) het onderzoeksgebied niet essentieel als voedselgebied.

Vanwege het belang van het gebied als voedselterritorium voor uilen en buizerds zijn waarnemingen hiervan binnen een afstand van 500 meter buiten de contouren wel in het onderzoek meegenomen.

Waterleven
Er zijn geen strikt beschermde soorten waargenomen. Exotische zoetwaterkreeften zijn massaal aanwezig en vormen een bedreiging voor de biodiversiteit.

Insecten
Er zijn geen insecten aangetroffen die een bijzondere beschermingsstatus hebben


Flora
Er zijn geen plantensoorten aangetroffen met beschermingsstatus.

Geconcludeerd wordt dat er géén wettelijk beschermde plant- of diersoorten aangetroffen zijn op de intensief agrarisch gebruikte percelen, als-mede in de direct daar doorheen lopende slootjes.

Buiten de contouren van het onderzoeksgebied zijn echter wel beschermde vogelsoorten (steenuil en buizerd) vastgesteld waarvan het foerageergebied delen van het onderzochte terrein beslaat.

Er is met zekerheid een dassenburcht aangetoond in het SBB terrein het Raaphofsebos. Het territorium bestrijkt deels het onderzoeksterrein. Met deze zwaarbeschermde soort dient daarom terdege rekening gehouden te worden in de plannen.

Geadviseerd wordt:

  • Nader overleg voeren met SBB over hun beleid inzake het Raaphofsebos met betrekking tot de das (zie voor habitateisen das bijlage 9.3).
  • In het plangebied is een opslagplek voor bouwmaterialen voor elders in de gemeente gerealiseerd. Als de opslag voor bouwmaterialen langer blijft liggen verdient dit nader onderzoek naar de aanwezigheid van marterachtigen.
  • Het Raaphofsebos en de boomgaarden, alsmede de groene zone langs Goiren, vormen de ruggengraat van het gebied qua biodiversiteit en zijn van belang als stepping stones en verbindingszones tussen belangrijke natuurgebieden in de regio. Zij verdienen een hoge beschermingsstatus. Deze elementen blijven in de plannen gehandhaafd.
  • Indien wel beschermde diersoorten aangetroffen worden dienen mitigerende voorzieningen en een ontheffing geregeld worden.

Bij de ontwikkeling worden maatregelen genomen om te voorkomen dat het Raaphofsebos wordt betreden. Waar mogelijk en noodzakelijk worden deze verankerd in de regels van dit plan. Om die reden is het terrein tussen de wijk en het Raaphofsebos van de woonwijk afgesloten door een watergang. Voor behoud van beschermde natuurwaarden in het Raaphofsebos (dat buiten het plangebied valt) wordt een versterking van het Raaphofsebos ingezet met een mantel- en zoomstrook van struiksoorten en kruiden. Die is er nu niet. Door deze strook aan de zuidzijde te begrenzen met een ruime watergang ontstaat naast natte ecologie meteen een natuurlijke barrière die mensen en honden uit de natuur(strook) houden.

Verder wordt de huidige agrarische bestemming van het perceel behouden. Op het moment wordt tevens een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wnb voorbereid in het kader van de das. Deze wordt te zijner tijd ingediend bij de provincie.

Nader ecologisch onderzoek (30 augustus 2023)
Uit het door Eco-Line uitgevoerde flora en fauna-onderzoek bleek dat de aanwezigheid van enkele beschermde soorten in het plangebied niet kan worden uitgesloten, zoals in voorgaande is beschreven. Er is daarom in 2023 nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten platte schijfhoren, heikikker, das, ringslang en steenuil (zie Bijlage 11 Nader ecologisch onderzoek).

Heikikker
Tijdens het gerichte onderzoek naar heikikker is tijdens de vier onderzoeksrondes 1 waarneming van heikikker gedaan binnen het plangebied. De sloot waarin de heikikker roepend aanwezig was is daarom onderdeel van het voortplantingshabitat van de heikikker en de directe omgeving als landhabitat. Wanneer deze sloot gedempt wordt of het waterpeil wordt aangepast verdwijnt de voortplantingsplaats van de heikikker. De overige slopen en greppels binnen het plangebied maken geen onderdeel uit van het voortplantingsgebied van heikikker.

Steenuil
Tijdens het onderzoek naar steenuil zijn geen waarnemingen gedaan van steenuil. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het essentiële leefgebied van steenuil. Het essentiële leefgebied van steenuil wordt door de geplande ingrepen niet aangetast.

Ringslang
Binnen het plangebied zijn tijdens de onderzoeken geen ringslangen aangetroffen. Door de afwezigheid van waarnemingen van ringslang kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen onderdeel is van het leefgebied van ringslang. De geplande ingrepen zullen daarom geen negatieve effecten hebben op het leefgebied van ringslang.

Das
In het Raaphofsebos is een dassenburcht aanwezig. De dassen welke in de burcht leven foerageren rondom het bos op de agrarische percelen. De percelen aan de noord-, westen zuidzijde van het bos worden gebruikt als foerageergebied. Wanneer de geplande ingrepen worden uitgevoerd verdwijnt een gedeelte van het foerageergebied van de das.

Tijdens de onderzoeken zijn geen andere van belang zijnde waarnemingen gedaan.

Consequenties
De geplande werkzaamheden in het plangebied hebben negatieve effecten op voorplantingsplaatsen van heikikker en het foerageergebied van de das. Indien de voorplantingsplaatsen en het landbiotoop van heikikker worden aangetast is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de ingreep. Omdat het plangebied slechts een klein onderdeel is van het potentiële foerageergebied van de das in de omgeving, zullen de plannen geen effect hebben op de essentiële waarden van het leefgebied van de das. Door maatregelen te nemen kunnen de effecten op het leefgebied van de das verminderd worden. Dit is beschreven onder het kopje 'Ecologisch compensatie en mitigatieplan Plan Kersenweide te Odijk (30 augustus 2023)'.

Verder gelden altijd de voorwaarden ten aanzien van het broedseizoen. Werkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart t/m half juli) plaatsvinden. Alleen op basis van een voorafgaand en gericht onderzoek (naar broedende vogels) door een ervaren specialist mag van deze voorwaarde worden afgeweken. Ook geldt altijd de zorgplicht.

Ecologisch compensatie en mitigatieplan Plan Kersenweide te Odijk (30 augustus 2023)
Het compensatie en mitigatieplan (zie Bijlage 13 Mitigatieplan) beschrijft de verwachte effecten op de aangetroffen wettelijk beschermde soorten en maatregelen die genomen dienen te worden om effecten op de beschermde soorten zoveel mogelijk te beperken en/of op te heffen. Deze maatregelen zijn nodig om tot een ontheffing te komen die voor deze soorten vanuit de Wet natuurbescherming nodig is. Per soort zijn de compensatie- en mitigatiemaatregelen uitgewerkt. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen:

  • Maatregelen tijdens de bouw;
  • Maatregelen in de nieuwe situatie;
  • Wettelijk noodzakelijke maatregelen;
  • Maatregelen die voor de natuur/aanwezige soorten positief zijn.

Het gaat om de Heikikker en de Das. Van andere onderzochte soorten zijn geen waarnemingen gedaan, of zullen geen zodanige effecten optreden dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming en daarmee een verplichting tot compensatie/mitigatie aan de orde is. Voor de compensatie- en mitigatiemaatregelen wordt verwezen naar Bijlage 13. Er is een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd.

Stikstof als gevolg van woningbouw
Stikstofdepositie kan een knelpunt zijn bij de realisatie van woningbouwplannen.

In april 2021 werd bij de vaststelling van het IPvE voor Odijk-West aangegeven dat de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'de Oostelijke Vechtplassen' en 'de Rijntakken' bij Wijk bij Duurstede en Kolland & Overlangbroek zijn. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied de Rijntakken ligt op zo'n 12 kilometer afstand van Kersenweide. Gezien die afstand werd toen geconcludeerd dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn op de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden.

Echter is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) uit mei 2019 komen te vervallen en daarvoor in de plaats is de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) per 1 juli 2021 in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Op 2 november 2022 heeft de Raad van State hierover een uitspraak gedaan. De algemene vrijstelling uit de Wsn en Bsn, die betrekking had op tijdelijke stikstofuitstoot ten gevolge van bouwactiviteiten, mag niet meer gebruikt worden. Dit betekent dat voor plannen en vergunningaanvragen nu een onderbouwing moet worden aangeleverd voor stikstofdepositie ten gevolge van zowel de gebruiksfase áls de bouwfase.

In het bestemmingsplan voor Kersenweide moet de onderbouwing voor stikstofdepositie worden uitgewerkt met berekeningen. Hierbij moet de meest actuele versie van het rekeninstrument AERIUS gebruikt worden. Daaruit moet blijken of stikstofdepositie een belemmering vormt voor de realisatie van Kersenweide.

Om die reden is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie (zie Bijlage 14). Voor het bestemmingsplan Kersenweide Odijk zijn de volledige maximale planologische mogelijkheden onderzocht. Uit de met AERIUS Calculator uitgevoerde berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op omliggende natura-2000 gebieden. Significant negatieve effecten kunnen derhalve worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

  • Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2023) blijkt dat voor de bouwfase in het maatgevende jaar 2024, de emissies van de werkzaamheden niet leiden tot een toename van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op omringende Natura-2000 gebieden.
  • Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (versie 2023) blijkt dat het wegverkeer dat van en naar de planlocatie gaat rijden in de volledige gebruiksfase in 2025 niet leidt tot een toename in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op een nabij liggend natura-2000 gebied.

Gebiedsbescherming
Overige beschermingskaders uit de Wet natuurbescherming en natuurbeleid zijn de Natura 2000-gebieden, houtopstanden en het NNN. Ook zijn er kaders vanuit het landschapsbeleid en de verordening Natuur en Landschap van de provincie.

Het plangebied ligt op circa 12 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied namelijk Kolland en Overlangbroek ten zuidoosten van het plangebied (Natura 2000, 2022). Door de voorgenomen ingrepen gaat geen Natura 2000-gebied verloren. Effecten op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied door externe invloeden van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, zijn gezien de lokale aard van de ingreep, en de tussenliggende elementen op voorhand uitgesloten.

De gevolgen van een mogelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden die wordt veroorzaakt door de aanlegfase van een project is apart onderzocht,zoals beschreven onder het kopje 'Stikstof als gevolg van woningbouw'.

Houtopstanden 
Omdat het onderzoeks- en plangebied buiten de bebouwde kom houtopstanden van de gemeente Bunnik ligt zijn lijnelementen van meer dan 20 bomen en bosjes groter dan 10 are onder het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming beschermd.

Houtopstanden op erven en tuinen en productieboomgaarden zijn uitgesloten van deze bescherming, evenals beplantingen langs wegen, landbouwgronden en wateren van wilg en populier. Er zijn daarmee in het plangebied geen elementen aanwezig die onder dit wettelijk kader vallen. In het onderzoeksgebied zijn wel enkele elzenrijen aanwezig (met name langs de Vlowijkerwetering), maar die blijven gehandhaafd. Voor landschapselementen als landschappelijke heggen, hoogstamfruitbomen en knotbomen is voor rooien of kap een omgevingsvergunning vereist.

NNN 
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN (provincie Utrecht, 2022). Door de geplande werkzaamheden gaat daarom geen NNN-gebied verloren. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt tegen het onderzoeksgebied; namelijk het Raaphofsebos. Vanuit het NNN gaat geen externe werking en gezien de lokale aard van ingreep, de huidige situatie en tussenliggende elementen zijn effecten op het NNN-gebied niet te verwachten. Overigens is onder het kopje 'Flora en Fauna' al ingegaan op de beschermde diersoorten in het NNN-gebied. Het Raaphofsebos, alsmede de groenstrook tussen bos en Kersenweide, is niet toegankelijk. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van een dassenburcht.

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het NNN gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0027.png"

Ligging plangebied ten opzichte van NNN

Overige provinale beleidskaders
Verder zijn in de provincie Utrecht vanuit de Interim omgevingsverordening sommige landschapselementen beschermd. Vanuit de provinciale Verordening natuur en landschap volgen regels voor het dempen van water, ophogen van gronden e.d. waamee in de planvormig rekening gehouden moet worden en waarvoor mogelijk een ontheffing noodzakelijk is.

4.3.3 Natuurinlusief bouwen en biodiversiteit

In het stedenbouwkundig plan is aangegeven hoe omgegaan wordt met natuurinclusief bouwen en de biodiversiteit. Natuurinclusief bouwen gaat over het vergroten en het behoud (voorkomen van achteruitgang) van biodiversiteit, het beperken en het compenseren van negatieve effecten en vooral het versterken van kansen voor de natuur. De afspraken uit het Integraal Programma van Eisen Ontwikkeling Odijk-West (IPvE) en de afspraken uit het convenant Duurzame Nieuwbouw worden nagestreefd. In Kersenweide wordt onderzocht of niveau goud voor biodiversiteit behaald kan worden. Met een natuurinclusief ontwerp worden flora en fauna onderdeel van het geheel. Er zal aandacht zijn voor een bewustwordingsproces bij nieuwe bewoners waarin zij geadviseerd worden wat er nodig is in hun tuinen, wat betreft biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om niveau goud te behalen is het nodig in het plangebied een hoogwaardige habitat te creëren voor ten minste 5 categorieën. Hierbij gaat het om gebouw bewonend, boom bewonend, aan struweel gebonden, aan bloemrijk grasland gebonden, aan water en oevers gebonden soorten. Een hoogwaardige habitat moet een functionele leefomgeving voor de soort zijn en een voortplantingsplaats, een vaste rust- en verblijfplaats bevatten en voldoende mogelijkheden voor voedsel. De soorten moeten in samenhang tussen woningen en openbare ruimte worden gekozen en afgestemd met een ecoloog.

Om biodiversiteit in de wijk als geheel toe te voegen kent het plan voor Kersenweide een aantal oplossingen die al in het plan zijn opgenomen. Er wordt een ononderbroken lint van kersenbomen van verschillende rassen geplant, om daarmee veel verschillende bomen met (soms eetbare) vruchten te kunnen opnemen. Naast kersenbomen staan hier ook notenbomen tussen en andere fruitbomen van de 1e grootte. Voor de biodiversiteit is ook de afwisseling met heesters of struiken en grassen belangrijk om te voorzien in een leefgebied voor diersoorten. Dit is belangrijk voor het evenwicht in de natuur. Daarnaast wordt de Vlowijkerwetering verbreed en worden de nog aan te leggen sloten in het gebied voorzien van natuurlijke en natuurvriendelijke oevers. Waar mogelijk worden de bestaande fruitbomen in het gebied behouden en ingepast. De uitwerking van de ecologische route en de habitats vindt nog plaats. Een ambitie in Kersenweide is de zogenaamde dorpsboerderij in de wijk, die een verbindende functie heeft voor de nieuwe en bestaande bewoners van Odijk. Deze biologische boerderij zal ook voor een toename in biodiversiteit zorgen in het plangebied.

Uitgangspunten woningen - natuurinclusief en biodiversiteit

  • Natuurinclusieve maatregelen dragen bij aan flora en fauna.
  • Ecologische oplossingen en oplossingen gebaseerd op natuurlijke processen hebben altijd de voorkeur boven 'grijze' oplossingen.
  • Per ontwikkeling wordt onderzocht hoe het horizontale en verticale oppervlak in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving kan worden ingericht.
  • De woningen creëren een hoogwaardige habitat voor ten minste 2 categorieën, waarvan bijvoorbeeld gebouw, struweel of boom bewonend. De uitwerking hiervan (soort en benodigdheden) wordt samen met een ecoloog gedaan.
  • Verstening tuinen beperken: niet meer dan 60% van het onbebouwde voorerfgebied en het achtererfgebied voorzien van verharding.

Bij de bouw van de woningen worden natuurinclusieve maatregelen genomen.

Ambities woningen - natuurinclusief en biodiversiteit

  • Beplanting aan voor- en achterzijde van de woningen. Zoveel mogelijk woningen hebben de mogelijkheid om ook planten aan de voorzijde te plaatsen in de volle grond.
  • Bij woningen die grenzen aan openbaar gebied worden natuurlijke afscheidingen geplaatst (bijvoorbeeld hagen), waar kleine dieren als egels onderdoor kunnen en vogels in kunnen broeden.

Uitgangspunten openbare ruimte - natuurinclusief en biodiversiteit

  • Ecologische oplossingen en oplossingen gebaseerd op natuurlijke processen hebben altijd de voorkeur boven 'grijze' oplossingen.
  • Het horizontale oppervlak wordt in samenhang met de groenblauwe structuren in de bredere omgeving ingericht (met minimaal 30% groen op buurtniveau, boomkroonoppervlak telt mee).
  • Het ontwerp van de wijk bevat ecologisch routes in het landschap die natuurplekken verbinden.
  • Landschappelijke structuren die er al zijn worden in het ontwerp opgenomen.
  • In het plan worden hoogwaardige habitats voor ten minste 3 categorieën gecreëerd, waarvan boom bewonend, aan struweel gebonden, aan bloemrijk grasland gebonden, aan water en oevers gebonden soorten.
  • Prikkelbosjes en heggen voor nestgelegenheid zangvogels.
  • Houtsingels, bosjes, losse hagen en struweelgroepen worden ingevuld met ook eetbare soorten die voor mens en dier eetbaar kunnen zijn.
  • Ecologische, biodiverse verbindingsroutes voor insecten en (kleine) dieren worden in het ontwerp ingepast.
  • Kruidenrijke plantvakken en hagen worden ingepast.
  • In elke straat worden bomen gerealiseerd. In de uitwerking van de profielen wordt de ecoloog vanaf het begin af aan betrokken zodat kabels en leidingen en wortelruimte op elkaar afgestemd worden.
4.3.4 Conclusie

In het kader van soortenbescherming is een ontheffingsaanvraag ingediend voor de das. Tevens wordt er een watergang aangelegd ten noorden van de wijk, zodat inwoners het Raaphofsebos en de tussengelegen agrarische perceel niet kunnen betreden. In het bestemmingsplan wordt dit agrarisch bestemd, conform de huidige bestemming.

In het kader van gebiedsbescherming worden geen Natura 2000-gebieden of NNN aangetast.

Het bestemmingsplan is (na verlening van de ontheffing) uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van 40 µg/m³. Sinds 1 januari 2015 moet ook voldaan worden aan de PM2,5 grenswaarde van 25 µg/m³ jaargemiddeld.

De gemeente streeft na om de WHO-grenswaarden van luchtkwaliteit te behalen ter plaatse. Hieronder zijn de normen per stof weergegeven, met daarachter de huidige situatie ter plaatse

Stof   WHO advieswaarde   Situatie ter plaatse  
NO2   10 µg/m³   13 tot 14 µg/m³  
PM2,5   5 µg/m³   8 µg/m³  
PM10   15 µg/m³   15 tot 16 µg/m³  

In de Wm is geregeld (in artikel 5.16) dat ontwikkelingen, bijvoorbeeld de ontwikkeling van Kersenweide, mogelijk zijn, als:

  • de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden; of
  • de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.
4.4.2 Onderzoek

Zoals ook in het IPvE is aangegeven vormt luchtkwaliteit een aandachtspunt bij de ontwikkeling van Kersenweide.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden of de geproduceerde luchtverontreiniging van het project significant bijdraagt aan de algehele luchtverontreiniging. Hiervoor kan de NIBM-tool gebruikt worden. Hiermee kan aangetoond worden dat een ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als blijkt dat de ontwikkeling wél in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan moet een luchtkwaliteitsonderzoek worden uitgevoerd. Dit moet worden uitgewerkt in het bestemmingsplan voor Kersenweide.

In het bestemmingsplan moet vanuit een goede ruimtelijke ordening ook inzage worden gegeven in de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied. De luchtkwaliteit wordt beïnvloed door met name de A12 en de N229. Hieronder zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen weergegeven voor 2018 en 2030 in het plangebied.

  Concentraties 2018   Concentraties 2030   Nederlandse norm   WHO advieswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   16-18 µg/m3   10-12 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
Fijn stof (PM10)   19-20 µg/m3   16-18 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
Zeer fijn stof (PM2,5)   12-12,5 µg/m3   10-10,5 µg/m3   25 µg/m3   5 µg/m3  

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke normen. Er kan niet worden voldaan aan de WHO-advieswaarden. Dit geldt echter voor heel Nederland. Er is wel sprake van een daling in de concentraties in de toekomst.

Ten behoeve van de ontwikkeling Kersenweide is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 15). Daarbij zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uitgerekend op een groot aantal beoordelingspunten in en rondom het plangebied. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op het betreffende punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).

Op een aantal locaties wordt voor de stof NO2 voldaan aan de WHO-advieswaarden. Voor de stof PM10 wordt overal voldaan aan de WHO-advieswaarden. Enkel voor de concentraties PM2,5 geldt dat nergens de WHOadvieswaarde wordt gerespecteerd. Doordat de achtergrondconcentraties van de stof PM2,5 reeds niet voldoen aan de WHO-advieswaarden kan worden gesteld dat het behalen van de WHO-advieswaarden een regionale/nationale aangelegenheid is. Op rijksniveau zijn hiervoor vergaande maatregelen benodigd. De nu voorgestelde ontwikkelingen op zich doen hier niets aan af.

4.4.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten. Bij het toetsen van afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).

4.5.2 Onderzoek

Bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele gezoneerde inrichtingen aanwezig. Het gaat om enkele agrarische bedrijven (paardenhouderijen) en het bedrijventerrein De Raaphof.

Op basis van de milieucontouren van deze inrichtingen is onderzoek niet noodzakelijk. De contouren liggen binnen de grenzen van het plangebied. De bouwkavels voor de woningen liggen echter niet binnen deze zoneringen. Het plangebied ligt in agrarisch buitengebied. De veehouderijen in de omgeving worden niet belemmerend door de geplande woningbouw en de veehouderijen zullen ook niet belemmerd worden door de ontwikkeling van Kersenweide. De tussenliggende afstanden zijn hiervoor te groot.

Op de onderstaande afbeelding zijn de contouren ten1 opzichte van het stedenbouwkundig kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0028.png"

Contouren milieuzonering t.o.v. stedenbouwkundig kader (report Royal Haskoning bv. https://rhk.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=f4dff452ffa84dabbab1ad2c9c513d3a)

Daarnaast ligt er een boomgaard aan de oostzijde van het plangebied die wordt gehandhaafd. Hieromheen ligt een spuitzone. Binnen 50 meter van de bestemming Agrarisch - Boomgaard mogen geen gevoelige functies worden gesitueerd. Op de verbeelding liggen gebieden met de bestemming Gemengd binnen deze afstand. Om die reden is op de verbeelding de spuitzone aangeduid als Spuitzone en voorzien van een regeling waarin geen gevoelige functies worden toegelaten. Voor eventuele nieuwe boomgaarden rondom het plangebied geldt het volgende: vanuit het bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011 en het bestemmingsplan Vinkenburg geldt een afstand van 30 m (buitengebied) en 50 m (bebouwde kom) voor de aanplant van fruitbomen. Hiermee geldt er dus een minimale afstand van 50 meter tot de nieuwe woningen in het plangebied Kersenweide. Daarnaast geldt op grond van het Activiteitenbesluit en straks het Besluit activiteiten leefomgeving dat een driftbeperkende techniek van minimaal 75% moet worden gebruikt. (drift is de hoeveelheid spuitvloeistof die tijdens de bespuiting tot buiten het behandelde perceel komt als gevolg van wind- en luchtstromingen). Het woon- en leefklimaat is daarmee voldoende beschermd. Voor de teelt van andere gewassen (volveldsteelt) is een spuitzone van 50 meter overigens niet nodig. De reden hiervoor is dat het gaat om neerwaarts te bespuiten gewassen; de vloeistof wordt omlaag richting gewas gespoten, waarbij er veel minder drift is en dit beperkt blijft tot de directe omgeving. Bovendien geldt ook hier op grond van het Activiteitenbesluit en straks het Besluit activiteiten leefomgeving dat een driftbeperkende techniek van minimaal 75% moet worden gebruikt.

Rondom het plangebied liggen nog andere veehouderijen. De afstand is voldoende groot, zodat deze veehouderijen niet worden belemmerend door de geplande woningbouw en de veehouderijen geen nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat.

Vinkenburgweg 2 heeft een functieaanduiding paardenhouderij. Hieromheen ligt een geurcontour van 100 meter. Deze locatie wordt echter binnen dit bestemmingsplan Kersenweide omgezet naar een woning, waarbij hooguit hobbymatig paarden worden gehouden, niet in de vorm van een inrichting. Overigens geldt een afstand van 50 m tot de mestplaat.

Op Tureluurweg 1 zit een melkgeitenbedrijf. Op 14 augustus 2006 is een revisievergunning verleend die voorziet in het houden van 1.230 geiten ouder dan 1 jaar, 250 opfokgeiten en 2 paarden. De afstand van het geitenbedrijf tot het plangebied is meer dan 1,5 km. De geurcontour van het bedrijf ligt hierdoor niet over het plangebied. Er zijn tevens bestaande woningen die dichter zijn gelegen en voor het bedrijf maatgevend zijn voor het aspect geur. De woningen in het plangebied zullen het geitenbedrijf dan ook niet belemmeren vanwege geur. Ook is ter plaatse van het plangebied Kersenweide sprake van eenaanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur. Het plangebied ligt wel deels binnen de straal van 2 kilometer rondom de geitenhouderij. Er moet beoordeeld worden of woningbouw aanvaardbaar is vanuit gezondheid. Bij omwonenden van geitenbedrijven is een verhoogd risico op longontsteking geconstateerd in een straal tot 2 kilometer rondom de bedrijven. Het is nog onduidelijk hoe het verband tussen geitenhouderijen en de verhoogde kans op longontsteking verklaard kan worden. Het is dus nog niet mogelijk om gerichte maatregelen te nemen. De GGD adviseert om, totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak, het voorzorgsbeginsel toe te passen. Dit betekent terughoudend te zijn met het realiseren van gevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Ook worden gemeenten geadviseerd om in hun besluitvorming het risico op longontsteking zorgvuldig mee te wegen. Onderzoeken laten zien dat het risico op longontsteking groter is naarmate de afstand tot een geitenbedrijf kleiner is. Het risico op longontsteking is het hoogst binnen 500 meter en blijft vergroot tot een afstand van 2 kilometer.

De rand van het plangebied van Kersenweide ligt net binnen de 2 kilometer contour van de geitenhouderij, dus nog net in het risicogebied als het gaat om een iets verhoogd risico op het krijgen van longontsteking. Het advies is om nieuwe bewoners hierop te attenderen. Dit zal door de gemeente worden opgepakt.

'Niet- woonfuncties' in het plangebied
In het plangebied worden 1.200 woningen gerealiseerd. Daarnaast worden ook enkele andere functies gerealiseerd. Naast woningen zullen aan de rand van de wijk ook een integraal kindcentrum (IKC) of een multifunctionele accommodatie (MFA) met een school en een 'dorpsboerderij' worden ingepast. Bij de dorpsboerderij is ondergeschikte horeca mogelijk. Ook kunnen er dieren worden gehouden. Als er dieren worden gehouden bij de stadsboerderij moet rekening worden gehouden met een geurcontour rondom dierenverblijven en een mestopslag. Op dit moment is dit minimaal 50 meter. Gezien de grootte van het terrein is dat inpasbaar.

Aan de noordzijde van de wijk kunnen appartementen worden gerealiseerd, die ook als zorgappartementen kunnen worden gebruikt. Ook kan er een plek voor huisartsen of andere gezondheidszorgpraktijken gecreëerd worden. Om ontmoeting in de wijk te bevorderen, wordt een zoekgebied voor een horecavestiging aangewezen. Verder zal er aan de noordzijde van het gebied een mobiliteitshub worden ontwikkeld. Hier is plek voor parkeerplaatsen voor leenauto's (elektrisch), horeca-/vergaderfaciliteiten (in de bestemming Gemengd), een afhaalpunt voor pakketten, en stalling voor leenfietsen. Mogelijk wordt dit gecombineerd in de plint van het zorggebouw. Er kan dan ook een werkfunctie worden toegevoegd in de vorm van flex-werkplekken.

Deze functies zijn niet allemaal opgenomen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Om die reden is in onderstaande selectie uit de handreiking gezocht naar bedrijven die lijken op de beschreven functies die mogelijk een plek krijgen in de wijk.

Uit de tabel blijkt dat alle functies vallen onder categorie 1 en 2 met een richtafstand van respectievelijk 10 tot 30 m tot woningen. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming, die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning, die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 AFSTANDEN IN METERS

OMSCHRIJVING  
GEUR   STOF   GELUID       GEVAAR   GROOTSTE AFSTAND   CATEGORIE  
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen).
Ondergeschikte detailhandel (10 m)  
10   10   30   C   10   30   2  
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   10   0   10   C   10   10   1  
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren - verzamelpunt bij HUB   0   0   10       0   10   1  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30       0   30   2  
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   0   0   10       0   10   1  
Kinderopvang   0   0   30       0   30   2  
Buurt- en clubhuizen   0   0   30   C   0   30   2  

In de kolom met richtafstanden voor geluid is – waar van toepassing – de letter C van continu opgenomen. Hiermee is aangegeven dat bij de betreffende milieubelastende activiteiten de voor geluid bepalende activiteiten continu (dag en nacht) in bedrijf zijn.

Naast deze richtafstanden geldt overigens voor de boomgaard ook een spuitzone van 50 meter tot woningen en de school. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met die afstand. Daarnaast is deze afstand in de regels van dit bestemmingsplan verankerd.

  • Binnen het plangebied aan de noordzijde van de wijk worden appartementen worden gerealiseerd, die ook als zorgappartementen kunnen worden gebruikt. Daar kunnen ook horeca-/vergaderfaciliteiten, een huisartsenpraktijk en flexwerkplekken worden gecreerd, mogelijk in de plint van het zorggebouw. Hiervoor gelden richtafstanden van 10 meter.
  • Het zoekgebied voor de horecavestiging wordt door een afwijkingsbevoegdheid toegelaten. Het gaat om lichte horeca, waardoor hier een afstand van 10 meter tot woningen geldt, ofwel voor afwijking aangetoond wordt dat de omliggende woningen niet beperkt worden vanwege geluid, geur en gevaar.
  • De dorpsboerderij met mogelijk ondergeschikte horeca en ondergeschikte verkoop van produkten ligt op afstand van de woningen, waardoor de afstand van 50 meter uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009) wordt gehaald. Dit geldt ook voor de bestaande boomgaard aan de oostzijde van het plangebied.
  • De functies die in het schoolgebouw worden mogelijk gemaakt, namelijk de school zelf, de kinderopvang en bijvoorbeeld een buurthuis, kennen een richtafstand van 30 meter. Tussen de school en het woongebied wordt 30 meter aangehouden. Om dit ook in dit bestemmingsplan te verankeren, is in artikel 5.4.1 en artikel 5.5.1 de inpassing van deze functie vastgelegd.

Functiemenging
Gemotiveerd kunnen kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hoge milieubelasting kent. Het deel van het plangebied waar de andere functies (dan woonfuncties) kunnen worden gevestigd, kan in dit kader beschouwd als een 'gemengd gebied' omdat er naast woningen ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan is. Voor gemengde gebieden is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging (hierna: SvB functiemenging) toepasbaar.

 

Categorie-indeling functiemenging
De activiteiten in de staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:

  • Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen – in gebieden met functiemenging – kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend

  • Categorie B

Activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

  • Categorie C

De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Uit de lijst functiemenging van de VNG komt het volgende beeld naar voren:

 OMSCHRIJVING   CATEGORIE  
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   A  
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren   A  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   B  
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   A  
Kinderopvang   B  
Buurt- en clubhuizen   B  

Zoals blijkt uit de tabel, zijn de functies horeca, de flexwerkplekken en artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven aangemerkt als categorie A, wat betekent dat ze aanpandig aan woningen mogelijk zijn.
De functies die in het schoolgebouw worden mogelijk gemaakt, namelijk de school zelf, de kinderopvang en bijvoorbeeld een buurthuis, vallen onder categorie B, waardoor ze bouwkundig afgescheiden worden. Tussen de school en het woongebied wordt 30 meter aangehouden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit initiatief.

  • De milieucontouren van bedrijven in de omgeving van het plangebied reiken niet tot in het plangebied. De paardenhouderij aan de Vinkenburg 2 zal worden voorzien van een woonbestemming binnen dit bestemmingsplan Kersenweide. De afstand tot overige agrarische bedrijven is voldoende groot.
  • De bestaande boomgaard aan de Schoudermantel 64 blijft gehandhaafd. Deze heeft een spuitzone. Op de verbeelding is deze zone aangeduid. Hierbinnen worden geen gevoelige functies uitgeoefend.
  • De rand van het plangebied van Kersenweide ligt net binnen de 2 kilometer contour van de geitenhouderij, dus nog net in het risicogebied als het gaat om een iets verhoogd risico op het krijgen van longontsteking. Het advies is om nieuwe bewoners hierop te attenderen.
  • Binnen het plangebied worden aan de noordzijde van de wijk appartementen worden gerealiseerd, die ook als zorgappartementen kunnen worden gebruikt. Daar kunnen ook horeca-/vergaderfaciliteiten, een huisartsenpraktijk en flexwerkplekken worden gecreerd, mogelijk in de plint van het zorggebouw. Dit is een gemengd gebied, conform de lijst 'Functiemenging' van de VNG is dit aanpandig aan woningen mogelijk.
  • Er is een zoekgebied voor een horecavestiging aangewezen. Dit wordt door een afwijkingsbevoegdheid toegelaten. het gaat om lichte horeca, waardoor hier een afstand van 10 meter tot woningen geldt, ofwel voor afwijking aangetoond wordt dat de woningen niet beperkt worden vanwege geluid, geur en gevaar.
  • De dorpsboerderij met mogelijk ondergeschikte horeca en ondergeschikte verkoop van produkten ligt op afstand van de woningen, waardoor de afstand van 50 meter uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009) wordt gehaald. Dit geldt ook voor de bestaande boomgaard aan de oostzijde van het plangebied. Het terrein is dusdanig groot, dat het houden van dieren kan worden ingepast, binnen de daarvoor geldende afstanden.
  • De functies die in het schoolgebouw worden mogelijk gemaakt, namelijk de school zelf, de kinderopvang en bijvoorbeeld een buurthuis, vallen onder categorie B, waardoor ze bouwkundig afgescheiden worden. Tussen de school en het woongebied wordt 30 meter aangehouden. Om dit ook in dit bestemmingsplan te verankeren, is in artikel 5.4.1 en artikel 5.5.1 de inpassing van deze functie vastgelegd.

4.6 Geluid

4.6.1 Toetsingskader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

4.6.2 Plangebied

Wegen waar de maximumsnelheid hoger is dan 30 km/uur vallen onder de Wet geluidhinder (bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet verandert dit). Deze wet benoemt geluidzones langs wegen. Ook langs spoorwegen liggen geluidzones. Ontwikkelingen binnen deze zones moeten worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Op dit moment wordt de locatie van Kersenweide omgeven door de zoneplichtige wegen A12, N229, N410, N421 en het spoor Utrecht-Arnhem. Verder liggen er in de omgeving nog enkele kleinere zoneplichtige wegen. Ook de aanleg van nieuwe (ontsluitings)wegen, waar een snelheidsregime gaat gelden van meer dan 30 km/uur, en ontwikkelingen binnen de geluidzone van deze nieuwe wegen moeten aan de Wet geluidhinder worden getoetst.

De Wet geluidhinder geeft een voorkeurswaarde voor het geluid afkomstig van (spoor)wegen. Als deze waarde niet wordt overschreden kan de ontwikkeling zonder meer doorgaan. Als de geluidbelasting hoger is, dan moet worden onderzocht welke bron- en overdrachtsmaatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te verlagen. Als dit niet mogelijk is, of als na maatregelen de geluidbelasting alsnog hoger is dan de voorkeurswaarde, kan ontheffing worden verleend. Hiervoor geldt een maximale ontheffingswaarde. In de onderstaande tabel is dit kort weergegeven.

  Zonebreedte   Voorkeurswaarde   Maximale ontheffingswaarde  
A12   600 meter   48 dB   53 dB  
Bestaande wegen (geen snelweg)   200 /250 meter
350 / 400 meter*  
48 dB   53 dB / 63 dB**  
Nieuwe wegen in plangebied   200 /250 meter
350 / 400 meter*  
48 dB   53 dB / 58 dB***  
Spoor   600 meter   55 dB   68 dB  

* 200 meter als de weg binnen de bebouwde kom ligt en 250 meter als deze buiten de bebouwde kom ligt, beide enkel voor een weg met ten hoogste twee rijstroken.

350 meter als de weg binnen de bebouwde kom ligt en 400 meter als deze buiten de bebouwde kom ligt, beide enkel voor een weg met drie of vier rijstroken.

** 53 dB voor woningen buiten de bebouwde kom; 63 dB voor woningen binnen de bebouwde kom.

*** 53 dB voor woningen buiten de bebouwde kom; 58 dB voor woningen binnen de bebouwde kom.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook rekening worden gehouden met het geluid afkomstig van 30 km/uur-wegen. Dat blijkt uit jurisprudentie. Ook ten gevolge van 30 km/uur-wegen kan bij een lage verkeersintensiteit al een overschrijding optreden van de voorkeurswaarde, bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van klinkerbestrating of als de woningen op korte afstand van de weg liggen. Het is gebruikelijk om bij 30 km/uur-wegen aansluiting te zoeken bij de Wet geluidhinder.

Wegverkeer
In het verleden is bekeken of de provincialeweg N229 om de nieuwe woonwijk Kersenweide heen gelegd zou kunnen worden. Vooralsnog is dat niet haalbaar. Bij de ontwikkeling van Kersenweide wordt rekening gehouden worden met de wettelijke kaders voor geluidhinder en luchtkwaliteit bij de huidige functie van de N229.

Er is onderzoek uitgevoerd in het kader van geluid. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

Het akoestisch onderzoek bestaat uit de beschouwing van de N229, de Singel, N410/Zeisterweg, en de A12. De N229, Singel, en de N410/Zeisterweg worden fysiek gewijzigd. Hiervoor is een reconstructie-onderzoek gedaan ten behoeve van de bestaande woningen binnen de zone van de wegen. Daarnaast is nieuwbouwwijk Kersenwijde geprojecteerd binnen de wettelijke geluidzone van de N229 en A12. Daartoe is de geluidbelasting op de randen van de bouwvlakken berekend. De geluidbelasting als gevolg van de (nieuwe) niet-gezoneerde wegen is berekend in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is de geluidbelasting op de voorlopige gevels berekend.

Uit het reconstructieonderzoek blijkt dat er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder als gevolg van de wijzigingen aan de N229 en de Singel. Er is geen sprake van een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde. Als gevolg van de wijzigingen aan de N410/Zeisterweg wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, en er zijn geen negatieve neveneffecten te verwachten als gevolg van de wijzigingen. Er worden ook geen negatieve effecten binnen het stiltegebied verwacht als gevolg van de ontwikkeling.
Ter plaatse van de nieuwbouwwijk Kersenweide wordt als gevolg van het verkeer op de N229 en A12 niet voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Er is geen sprake van een overschrijding van de maximaal vast te stellen hogere waarde. De nieuw aan te leggen, binnenplanse wegen zijn niet gezoneerd. Hiervoor geldt daarom geen wettelijke toets. Als gevolg van het verkeer op deze wegen is sprake van een geluidbelasting tot 60 dB op de randen van de bestemmingsvlakken (58 dB aan de voorlopige gevels) in het geval dat de wegen worden uitgevoerd met wegdektype elementenverharding in keperverband (inclusief aftrek ex artikel 110g, naar analogie met de Wet geluidhinder). Met een dergelijke geluidbelasting is niet zonder meer te spreken van een goede ruimtelijke ordening. Uit de rekenresultaten blijkt dat indien geen geluidreducerende maatregelen worden getroffen voor 35 bestaande woningen en (naar schatting) 55 nieuwe gebouwen een hogere waarde vastgesteld dient te worden. Met maatregelen kan dit aantal worden teruggebracht, en de geluidbelasting ter plaatse van zowel de bestaande als de nieuwbouwwoningen worden verminderd. De gezamenlijke geluidbelasting is per adres in het geval van de bestaande woningen en per toetspunt in het geval van de nieuwbouw weergegeven in Bijlage 5 van Bijlage 12 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Deze bedraagt voor zowel de bestaande woningen als voor de nieuwbouw Kersenweide maximaal 65 dB, waarbij het verkeer op de N229 de maatgevende geluidbron is.

Bij de vaststelling van hogere waarden dient het bevoegd gezag een oordeel te vellen over de hoogte van de cumulatieve geluidbelasting. Daarnaast dient middels een gevelgeluidweringsonderzoek te worden aangetoond dat aan de wettelijke eisen met betrekking tot de karakteristieke gevelgeluidwering wordt voldaan. Het Bouwbesluit stelt dat de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bij nieuwbouw gelijk moet zijn aan de belasting op de gevel minus 33 dB, met een minimale karakteristieke gevelgeluidwering van 20 dB. Voor de bestaande woningen geldt dat in ieder geval moet worden voldaan aan binnenwaarde van maximaal 33 dB als gevolg van een weg, als beschreven in artikel 112, Wet geluidhinder.

Gemeente Bunnik heeft besloten om maatregelenpakket 1 toe te passen maatregelen ter plaatse van het plangebied. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan (artikel 11.2.7). Het geluidsscherm langs de A12 zoals aangegeven in maatregelenpakket 1, wordt niet gerealiseerd bij deze ontwikkeling. De realisatie van dit scherm betreft geen doelmatige maatregel. Daarnaast wordt voor een aantal woningen een hogere waarde te worden vastgesteld, voorafgaand aan vaststelling van dit bestemmingsplan.

Industrielawaai
Uit paragraaf 4.5 blijkt dat geluidonderzoek naar geluid van bedrijven niet nodig is. Er wordt voldaan aan de afstanden uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).

In de wijk wordt ook ontmoeting gestimuleerd, zo is binnen de hoofdgroenstructuur van de wijk ruimte voor het houden van evenementen. In de regels is hiervoor een regeling vastgelegd. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wordt geregeld wat het maximale aantal evenementen mag zijn per jaar en wat het geluidniveau van een evenement mag zijn. Veelal is er voor een evenement een vergunning nodig op basis van de APV. Omdat het in Kersenweide om kleinschalige evenementen gaat en bovendien om kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel, is het bestemmingsplan geen belemmering. Een dergelijk evenement heeft geen structurele invloed op de woonkwaliteit. De opname van een evenementenregeling hiervoor in het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met afwijken van het bestemmingsplan kan achterwege blijven.

Warmtepompen
Per 1 april 2021 zijn in het Bouwbesluit grenswaarden voor geluid voor warmtepompen opgenomen. Het geluidniveau van een warmtepomp is daarmee op de erfgrens gemaximeerd. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal daar rekening mee gehouden worden. Voorkomen moet worden dat door het plaatsen van meerdere individuele warmtepompen op een relatief kleine locatie alsnog geluidsoverlast door cumulatie kan ontstaan. Het mogelijke optreden van geluidhinder vanwege warmtepompen speelt met name bij de zogenaamde lucht-water warmtepompen. Pas bij de uitvoering zal het type warmtepomp worden geselecteerd, waarbij het aspect geluid dan pas aan de orde is.

4.6.3 Conclusie

Ter plaatse van de nieuwe woonwijk dienen maatregelen genomen te worden in het kader van de akoestische situatie ter plaatse. Maatreglenpakket 1 zoals weergegeven in Bijlage 12 wordt gerealiseerd bij deze ontwikkeling. Het geluidsscherm langs de A12 zoals aangegeven in maatregelenpakket 1, wordt niet gerealiseerd bij deze ontwikkeling. Daarnaast is het noodzakelijk om voor een aantal woningen een hogere waarde vast te stellen.

Als gevolg van reconstructie is er sprake van een verslechtering van de bestaande situatie. Ook hiervoor dienen hogere waarden te worden aangevraagd.

4.7 Veiligheid

4.7.1 Toetsingskader externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijven
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking is getreden.

Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

4.7.2 Toetsing externe veiligheid in plangebied

In en nabij het plangebied zijn enkele risicobronnen aanwezig. In de omgeving van het plangebied Kersenweide zijn er vier risicobronnen te onderscheiden, die relevant zijn als er een ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt:

  • De provinciale weg N229 (Schoudermantel) ligt direct naast het plangebied. Door de ligging zijn de volgende veiligheidsafstanden relevant: een invloedsgebied van 45 meter waarbinnen de effecten van brand voelbaar zijn en een invloedsgebied van 355 meter waarbinnen de effecten van explosie voelbaar zijn.
  • De rijksweg A12 ligt op 500 meter van het plangebied. Door de ligging is de volgende veiligheidsafstand relevant: een invloedsgebied van 880 meter waarbinnen de effecten van een gifwolk voelbaar zijn.
  • De buisleiding W-506-01 ligt direct naast het plangebied. Door de ligging zijn de volgende veiligheidsafstanden relevant: een belemmeringstrook van 4 meter waarbinnen nieuwbouw niet toegestaan is, een 100% letaliteitszone van 65 meter waarbinnen alle aanwezigen komen te overlijden en een 1% letaliteitszone van 140 meter waarbinnen 1% van de aanwezigen komen te overlijden.
  • Spoortraject Route 71 (Breukelen -Utrecht-Noord): De spoorweg ligt 3.300 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de PR10-6 per jaar contour van de spoorweg. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. Bepaling van de hoogte van het groepsrisico is niet relevant; wel ligt het planvoornemen binnen het invloedsgebied van 4.000 meter.
  • Een hoogspanningslijn ligt direct naast het plangebied. Door de ligging is de volgende veiligheidsafstand relevant: een magneetveldzone van 70 meter.

Voor deze risicobronnen gelden wettelijke afstanden waarbinnen nieuwbouw niet is toegestaan en/of het zogenaamde groepsrisico, de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid verantwoord moeten worden. In het stedenbouwkundig plan wordt al zoveel mogelijk rekening gehouden met deze afstanden, door de meeste bebouwing buiten de veiligheidsafstanden te projecteren waarbinnen niet gebouwd mag worden (bijvoorbeeld de belemmeringsstrook van een buisleiding) of het groepsrisico verantwoord moet worden (bijvoorbeeld binnen de 100% letaliteitszone van een buisleiding). Er blijft daardoor nog een beperkte verantwoordingsplicht over waarbij de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid beschouwd moeten worden. Dit moet uitgewerkt worden in het bestemmingsplan voor Kersenweide. Hiervoor zal advies aan de veiligheidsregio worden gevraagd en een verantwoording in het bestemmingsplan worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0029.png"

Uitsnede risicokaart, Altas Leefomgeving: twee gasleidingen, de hoogspanningsleiding en de wegen A12 en N229

Buisleidingen
Ten aanzien van de gasleiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter vanuit de hartlijn van de leiding.

Daarnaast gelden risicoafstanden rondom de leidingen (plaatsgebonden risico en invloedsgebied groepsrisico). Woningbouw kan binnen deze zones plaatsvinden. Een berekening en uitgebreide motivering van het groepsrisico is in dat geval wel noodzakelijk.

  • Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de buisleiding A-510. Een groot deel van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ ten zuiden van het plangebied is gelegen in de 1% en 100% letaal zone van buisleiding A-510. Dit is echter geen (beperkt) kwetsbaar object. De huidige functie blijft gehandhaafd, er wordt nog wel een locatie voor een (ondergeschikte) ontsluitingsweg gezocht.
  • Aan de oostzijde ligt buisleiding W506-01. Hier worden verschillende gemengde gebieden met zorglocaties geprojecteerd in de 100% en 1% letaal zone van buisleiding W 506-01. Conform artikel 12 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is een groepsrisicoberekening en verantwoording moet worden uitgevoerd. Het plangebied ligt buiten de PR10-6 per jaar contour van de buisleiding, die op de leiding ligt. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. De hoogte van het groepsrisico neemt niet significant toe (van minder dan 0,0004 naar 0,0005 maal de orientatiewaarde) en blijft onder 0,1 maal de orientatiewaarde. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 100% en 1%-letaliteitscontour van de buisleiding. De maatgevende kilometer van de buisleiding verschuift 250 meter. De buisleiding heeft een belemmeringenstrook van 5 meter, waarbinnen niet gebouwd mag worden. Conform het Bevb dient in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies gevraagd te worden aan de veiligheidsregio (bron: Bijlage 16).

Transportroutes
Voor de wegen A12 en N229 geldt dat wanneer een afstand tot het plangebied wordt aangehouden van ten minste 200 meter dat dan volstaan kan worden met een “beperkte groepsrisicoverantwoording”, zijnde een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in overleg met de Veiligheidsregio Utrecht. Het ontwikkelen van objecten binnen deze afstand is mogelijk maar verplicht tot meer risico-onderzoek en -afweging: de impact van de voorgenomen ontwikkelingen op het groepsrisico moet dan berekend en uitgebreider verantwoord worden.

Binnen de afstand van 200 meter tot aan de A12 worden geen woningen gerealiseerd. Binnen 200 meter van de N229 worden net wel gevoelige objecten worden gerealiseerd. Er is een groepsrisicoberekening van de provinciale weg N229 uitgevoerd conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

  • N229 (Schoudermantel)

Deze lokale weg ligt direct ten oosten van het plangebied. Conform de vuistregels van de HART heeft een lokale weg geen PR10-6 per jaar contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. Vanwege het beperkte transport van GF3 over deze wegen zal de ontwikkeling van het plangebied beperkte invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Conform het Bevt dient in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies gevraagd te worden aan de veiligheidsregio.

  • Snelweg A12 Knooppunt Lunetten-Bunnik

De snelweg ligt op 370 meter ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 per jaar contour van de snelweg. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. Bepaling van de hoogte van het groepsrisico is niet relevant; wel ligt het planvoornemen binnen het invloedsgebied van 880 meter. Conform het Bevt dient in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies gevraagd te worden aan de veiligheidsregio.

  • Spoortraject Route 71 (Breukelen ¡V Utrecht-Noord)

De spoorweg ligt 3.300 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de PR10-6 per jaar contour van de spoorweg. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. Bepaling van de hoogte van het groepsrisico is niet relevant; wel ligt het planvoornemen binnen het invloedsgebied van 4.000 meter. Conform het Bevt dient in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies gevraagd te worden aan de veiligheidsregio (bron: Bijlage 16).

Onderzoek
Voor het plan is een risicoberekening naar de verschillende transportroutes en inrichtingen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 16. Uit de berekening blijkt dat een aantal risicobronnen in de omgeving niet relevant is voor het plan. De gemeente Bunnik heeft conform het Bevb en het Bevt de verplichting om het groepsrisico ten aanzien van de buisleidingen en transportroutes beperkt te verantwoorden. Voor de buisleiding W-506-01, de lokale weg N229 Schoudermantel, de snelweg A12 Knooppunt Lunetten – Bunnik en de spoorweg Breukelen – Utrecht-Noord betreft dit een zogenoemde beperkte verantwoording groepsrisico vanwege de beperkte hoogte en invloed van het planvoornemen op de groepsrisico’s van deze risicobronnen. De gemeente dient een advies aan te vragen bij de veiligheidsregio in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De veiligheidsregio brengt in dit kader advies uit betreffende vluchtroutes, bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen en (risico)communicatie. Deze verantwoording van het groepsrisico is hieronder uitgewerkt.

Verantwoording groepsrisico
Er is een beperkte verantwoording groepsrisico voor de A12 (conform art. 7 Bevt), de N229 (conform art. 7 en 8 Bevt), de buisleiding W 506-1 (conform art. 12 Bevb) nodig. Dit betekent dat het bevoegd gezag advies moet vragen aan de veiligheidsregio betreffende bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De veiligheidsregio moet conform artikel 12 lid 2 Bevb en artikel 9 Bevt in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen op dit planvoornemen. Er is een advies ontvangen van de Veiligheidsregio (zie Bijlage 17 Advies veiligheidsregio). Geadviseerd wordt om:

  • 1. In de toelichting op het bestemmingsplan het groepsrisico (GR) nader te laten onderzoeken, conform artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit is inmiddels uitgevoerd, zie Bijlage 16.
  • 2. De Veiligheidsregio in het vooroverlegtraject van het bestemmingsplan te betrekken inzake de rampbestrijding en de zelfredzaamheid, conform artikel 9 van het Bevt en artikel 12 lid 2 van het Bevb.
  • 3. Bij de verdere uitwerking van het plan rekening te houden met het mogelijke ongevalsscenario BLEVE op de Provinciale weg de N229 en fakkelbrand bij de hogedruk aardgastransportleiding W-506-01.
  • 4. Bij de verdere uitwerking van het plangebied rekening te houden met de geldende veiligheidszone van de hoogspanningslijn.
  • 5. De in de bijlage aangegeven adviespunten inzake de bluswatervoorziening en bereikbaarheid mee te nemen in de verdere uitwerking van het plan.

De magneetveldzone van de hoogspanningslijn is inmiddels verwerkt op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Ongevalsscenario’s met gevaarlijke stoffen
In de volgende tabel zijn per risicobron de ongevalsscenario’s weergegeven die een effect hebben op het planvoornemen. Inzicht in deze scenario’s is essentieel om de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te analyseren. De scenario’s zijn overgenomen uit het "Scenarioboek externe veiligheid”. Om te bepalen of een scenario relevant is, wordt gekeken naar de afstand tussen de risicobron en het planvoornemen en de aard van de (getransporteerde) gevaarlijke stoffen op de transportroute of in de buisleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0030.png" Overzicht relevante ongevalsscenario’s per risicobron (bron Bijlage 16).

Hiermee ontstaat een generiek beeld van de effecten die kunnen optreden. Er kunnen maatregelen worden getroffen om de effecten van sommige scenario's te beperken.

Bestrijdbaarheid
In onderstaande tabel zijn de elementen opgneomen die van belang zijn in het kader van de bestrijdbaarheid:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0031.png"

Aspecten van bestrijdbaarheid (bron Bijlage 16).

De locatie krijgt 2 ontsluitingswegen, waardoor de locatie van 2 richtingen te benaderen is.

Bluswatervoorziening  
De Bouwverordening geeft aan dat er bij een gebouw zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig moeten zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen de brandweervoertuigen en de bluswatervoorzieningen kan worden gelegd (artikel 2.5.3 lid 4 van de Bouwverordening). Het gaat hier zowel om openbare bluswatervoorzieningen als om niet-openbare bluswatervoorzieningen (bluswatervoorzieningen op eigen terrein).

In het algemeen mag de afstand tussen de primaire bluswatervoorziening en de ingang van een object niet meer bedragen dan 40 meter over de weg. Indien deze afstand meer dan 50 meter is, wordt de ligging van de bluswatervoorziening aangepast. Indien een object meerdere ingangen heeft die de eerste tankautospuit naar keuze kan gebruiken dan geldt deze eis voor elke ingang. Nadere voorwaarden staan in het advies van de Veiligheidsregio (zie Bijlage 17 Advies veiligheidsregio).

Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten en/of te schuilen. Algemene maatregelen voor zelfredzaamheid zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0032.png" Algemene maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid (bron Bijlage 16).

Mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij verschillende scenario's:

Gifwolkscenario
Het handelingsperspectief bij een gifwolk is voor personen buiten vluchten of naar binnen vluchten. Voor personen binnen is het handelingsperspectief binnen blijven, ramen, deuren en ventilatieopeningen sluiten en het mechanische ventilatiesysteem direct uitzetten.

Explosiescenario (BLEVE)
Kijkend naar de functies in het plangebied, kunnen niet alle aanwezigen als zelfredzaam worden beschouwd. De mogelijkheden voor de zelfredzaamheid hangen van het scenario af. Bij een explosie zijn de mogelijkheden tot ontvluchting binnen het invloedsgebied beperkt, omdat het scenario van een koude BLEVE geen ontwikkeltijd kent. In geval van de dreiging van een warme BLEVE is het handelingsperspectief voor de personen in het invloedsgebied binnen en buiten van de bron af vluchten naar een verzamelplaats/schuilplaats op een veilige afstand. Voor een inrichting/onderneming wordt deze verzamelplaats/schuilplaats vastgelegd in het bedrijfsnoodplan. Voor particulier eigendom ligt de verantwoordelijkheid bij de eigenaar/bewoner zelf. Voor deze doelgroep kunt u risicocommunicatie toepassen.

Plasbrandscenario
Afhankelijk van de situatie en de inrichting van de omgeving kan het handelingsperspectief verschillen. Snel reageren is bevorderlijk.

  • Voor personen buiten nabij de risicobron is het handelingsperspectief vluchten uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren.
  • Als er schuilmogelijkheden zijn, is dekking zoeken of een schuilplaats binnen gaan een goed handelingsperspectief.
  • Voor personen binnen in het invloedsgebied is het handelingsperspectief vluchten(indien mogelijk) aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van de plasbrand (extra beschermende kleding beperkt de blootstelling). Indien dit in verband met de hoge hittestraling niet meer mogelijk is, is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen (sluiten van binnendeuren vertraagt de uitbreiding van een eventuele brand).
  • Als secundaire branden optreden, is het handelingsperspectief vluchten aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van de plasbrand.

Fakkelbrandscenario
Bij het plaatsvinden van een fakkelbrand is de verwachting dat het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied ligt van de bandhaard, te maken krijgt met een hoge hittestralingsintensiteit. Voor personen buiten is het handelingsperspectief om dekking te zoeken bij objecten, zoals muren of gebouwen (schuilmogelijkheden). Voor personen binnen is het handelingsperspectief binnen blijven. Wanneer de stralingsintensiteit te hoog is en het gebouw bij de brand betrokken dreigt te raken, verdient het advies om indien mogelijk onder dekking van bebouwing van de incidentbron weg te vluchten.

Risicocommunicatie
Om te zorgen dat de bewoners van particulier eigendom in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te stellen is een goede risicocommunicatie vooraf van belang. Hierdoor wordt ook het gebruik van de daarvoor ontworpen voorzieningen gestimuleerd.

Buurtbatterij
Smartgrid is een elektriciteitssysteem dat de vraag naar elektriciteit beïnvloedt aan de hand van het momentane aanbod. Er wordt een onderzoek over de juridische consequenties uitgevoerd. Deze nutsvoorzieningen in de vorm van een gebouw worden nog niet vastgelegd op een bepaalde locatie, maar er moet wel ruimte voor zijn in het bestemmingsplan. Mogelijk zal namelijk te zijner tijd gebruik gemaakt worden van buurtbatterijen. Op dit moment geldt de Circulaire risicobeheersing lithium-ion energiedragers als interim regelgeving vanuit IenW in afwachting van de PGS 37. De PGS 37 ligt nu klaar te vaststelling in de programmaraad van de PGS na een lange verwerking van alle commentaar op de concept versie (heeft meer dan een jaar geduurd).
Deze PGS bestaat uit twee delen:

  • PGS 37-1:Lithium-houdende energiedragers: Energie Opslag Systemen - EOS
  • PGS 37-2: Lithium-houdende energiedragers: Opslag

Zodra er enig duidelijkheid is over de ontwikkeling van een smart grid en de daarbij behorende batterijen zal voldaan worden aan de geldende regelgeving. Wellicht dat er op dat moment ook meer duidelijkheid is over de 'harde regelgeving' zoals hierboven genoemd.

4.7.3 Sociale en fysieke veiligheid

Sociale veiligheid
De sociale veiligheid omvat de bescherming tegen overlast, kleine criminaliteit, vandalisme en geweld. Een gebied moet een veilige uitstraling hebben om mensen een veilig gevoel te geven. Hierbij spelen met name aspecten als zichtbaarheid, toegankelijkheid en kwetsbaarheid van de gebouwen en openbare ruimte een belangrijke rol.

Bij de uitwerking van de plannen voor Kersenweide zal aandacht worden besteed aan onderstaande aspecten:

  • Zichtbaarheid en attractiviteit
  • Aanwezigheid van sociale ogen (toezicht)
  • Betrokkenheid en verantwoordelijkheid van bewoners
  • Toegankelijkheid en vluchtwegen
  • Aantrekkelijkheid en kwetsbaarheid van potentiële doelwitten
  • Materiaalkeuze in relatie tot onderhoud en beheer

WoonKeur
WoonKeur is het nieuwe keurmerk voor nieuwbouwwoningen, die voldoen aan een bepaalde kwaliteit: een hoog niveau van gebruikskwaliteit, inbraakbeveiliging, sociale veiligheid, valveiligheid, toegankelijkheid en flexibiliteit. Een WoonKeur-woning heeft geen ontwerpfouten die de consument nu of in de toekomst ongemakken opleveren. De woning kan gemakkelijk worden aangepast, wanneer de bewoners een andere indeling of een ander gebruik wensen of wanneer zij moeilijker ter been worden. Deze aanpasbaarheid biedt ook latere bewoners een flexibeler en beter bruikbare woning.

WoonKeur is samengesteld uit de basiseisen van het Seniorenlabel, het Politiekeurmerk Veilig wonen, de VAC-kwaliteitswijzer en het Handboek voor Toegankelijkheid. WoonKeur bestaat uit een verplicht basispakket met eisen voor de directe woonomgeving, het woongebouw en de woning zelf. WoonKeur is bedoeld om voor bewoners, corporaties en gemeenten op aantrekkelijke wijze integratie en afstemming van wensenlijsten te bereiken.

Een WoonKeurwoning is niet alleen interessant voor ouderen maar geschikt voor alle leeftijden en voor iedereen aantrekkelijk. Het keurmerk staat garant voor een goede woonkwaliteit en de consument hoeft geen vergelijkend warenonderzoek te doen om de beste huur- of koopwoning te vinden. Daarvoor zorgt de WoonKeur.

De bedoeling is om binnen het plangebied Kersenweide te onderzoeken of de woningen geheel of gedeeltelijk onder de WoonKeur ontwikkeld kunnen worden.

Fysieke veiligheid
De fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. De meeste (vaak kleinere) ongelukken gebeuren juist in en om het huis. Door het vooraf treffen van bepaalde infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen. In Kersenweide kan onderscheid gemaakt worden tussen verkeersveiligheid, brandveiligheid en veilige (kindvriendelijke) aanleg van waterpartijen.

4.7.4 Conclusie

Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Daar waar noodzakelijk wordt rekening gehouden met de geldende risicocontouren. Het plangebied biedt voldoende aanrijroutes voor hulpdiensten en vluchtroutes voor inwoners. Om te zorgen dat de bewoners van particulier eigendom in het getroffen of bedreigde gebied beter op de hoogte zijn van de mogelijkheden om zichzelf in veiligheid te stellen is een goede risicocommunicatie vooraf van belang.

4.8 Water

4.8.1 Kader

Waterkoers 2016-2021
Het hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.

In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):

  • de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.

Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • de bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.

De volgende basisprincipes voor het omgaan met water worden gehanteerd:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen

4.8.2 Onderzoek

Voor het plangebied is een watertoets uitgewerkt. Deze is besproken met het waterschap is toegevoegd aan het bestemmingsplan. Deze watertoets is te vinden in Bijlage 18. In deze bijlage wordt tevens de toekomstige waterhuishoudkundigesituatie uitgewerkt.

Algemeen
In het plangebied is de waterstaatkundige situatie in beeld gebracht. Er zijn geen waterkeringen aanwezig in het plangebied. De Vlowijker Wetering, die midden door het plangebied stroomt, is een belangrijke watervoerende watergang. Deze heeft als functie afvoer van overtollig regenwater, maar ook aanvoer voor besproeiing van de akkerlanden en boomgaarden. Deze Vlowijker Wetering is een primaire watergang en moet qua functie behouden blijven, maar kan in overleg met het Waterschap verlegd worden, zolang het haar functie maar behoudt. De functie van de watergang wordt vastgelegd in de regels.

In het gebied tussen Bunnik en Odijk vindt voornamelijk ondiepe inzijging (infiltratie van regenwater) plaats. Dit water komt relatief snel weer aan de oppervlakte in de Kromme Rijn. Ten zuidwesten van de kern Bunnik is in beperkte mate sprake van kwel. De kwel is daar afkomstig van lokaal geïnfiltreerd aanvoerwater en van neerslag dat op de westelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug infiltreert.

Naar verwachting vormen kwel en hoge grondwaterstanden geen grote belemmeringen voor de ontwikkeling in het gebied Odijk-West.

Voor het plan is een aantal richtlijnen voor de toekomstige waterhuishouding opgesteld. Deze richtlijnen zijn opgenomen in paragraaf 6.7.2 van het programma van eisen. Dit programma van eisen is opgenomen in Bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Waterberging wordt geborgd in de regels. Waterberging wordt ook gerealiseerd in de hoofdstructuur van het bestemmingsplan. Wadi's moeten in stand worden gehouden. Deze worden vastgelegd in de hoofdstructuur. In de regels wordt vastgelegd dat tuinen niet volledig mogen worden verhard.

In Bijlage 18 zijn de watertoets en de waterparagraaf verder uitgewerkt. Hierin worden onder andere de precieze maatregelen beschreven en wordt er uitgewerkt hoeveel compensatie er precies noodzakelijk is.

Waterstructuur
De waterstructuur bestaat uit een stelsel van greppels, wadi's, een extra watergang en de Vlowijkerwetering, zoals is aangegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0034.png" Waterstructuur

De Vlowijkerwetering wordt ter plaatse van Buurtschap 't Burgje omgeleid ten behoeve van de waterkwaliteit ter plaatse. Aan de noordzijde nabij het Raaphofsebos wordt een watervoerende sloot toegevoegd. Deze watergang is bedoeld om het Raaphofsebos ontoegankelijk te maken. Het systeem is gericht op het gespreid bufferen en infiltreren van neerslag. Er wordt zo min mogelijk geloosd op de Vlowijkerwetering. Alleen als het systeem de aanvoer van water niet aan kan, wordt het overschot op de wetering geloosd.

De huidige Vlowijkerwetering wordt op de waterlijn verbreed tot 4 meter en uitgevoerd met een natuurlijke oever van 1:5 of taluds van 1:1,5 met een plasberm van ten minste 1 meter. Langs de oevers zijn (onverharde) onderhoudsstroken opgenomen van 4 meter breed.

De N229 vormt een fysieke barrière tussen Kersenweide en het dorp Odijk. Er is daardoor geen sprake van een waterstructuur die doorloopt in het dorp.

Riolering (Hemelwaterafvoer (HWA) en vuilwaterafvoer (VWA))
Het principe in de Kersenweide is dat we streven naar infiltratie van al het regenwater, al of niet ter plaatse door toepassing van infiltratievoorzieningen dan wel door middel van wadí's, waar het regenwater bovengronds (oppervlakkig) naar toe wordt gevoerd.

Het gevolg is dat er in principe geen riolering voor het hemelwater (HWA) nodig is, tenzij bij nadere uitwerking en berekening van de plannen blijkt dat infiltratie echt niet voldoende is om al het water weg te krijgen en het voor overlast kan gaan zorgen. In dat geval zullen in sommige delen van de Kersenweide IT-riolering (infiltratieriolering) aangebracht worden, die het water ondergronds opvangt, bergt en langzaam infiltreert in de ondergrond, en als het extreem veel is afvoert naar het oppervlaktewater (de Vlowijkerwetering).

Overige ondergrondse infrastructuur
Behalve riolering (VWA) zullen ook de overige nutsvoorzieningen worden aangebracht in de ondergrond. Hierbij moet gedacht worden aan drinkwater, elektra en datakabels (voor internet, bellen etc.) en waar aandacht is voor bundeling van kabel- en leidingentracés. De Kersenweide wordt een gasloze wijk, dus gasleidingen zijn niet nodig. De warmte voor de gebouwen die wordt opgewekt met een WKO-systeem (warmte-/koudeopslag in de bodem) wordt per woning aangelegd, waardoor er geen transportleidingen onder de straten voor nodig zijn.

Infiltratie
In Kersenweide wordt het beleidsprincipe 'vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren' gehanteerd. Het regenwater wordt eerst zoveel mogelijk lokaal vastgehouden, dan geborgen in oppervlaktewater of andere bergingsvoorzieningen en dan pas afgevoerd.

Het infiltreren begint al direct bij de woningen. Het water dat op de daken valt, wordt aan de voor- en achterzijde van de woningen 'afgekoppeld' (niet aangesloten op het rioleringssysteem). Daarom is er in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor maximale verharding van niet meer dan 60% van het onbebouwde voorerfgebied en het achtererfgebied (17.6) bij een (grondgebonden) woning,

Regenwater dat in Kersenweide op de verharding valt, wordt - via zogenaamde molgoten (ingestrate) verlagingen in de lengterichting van de weg - opgevangen en oppervlakkig afgevoerd naar de dichtstbijzijnde wadi's, waar het kan infiltreren in de ondergrond. Als er bermen/ plantvakken naast de weg aanwezig zijn, dan wordt zoveel mogelijk water daar al naar toe gebracht. Oppervlakkig afvoeren betekent dat het water niet ondergronds via een rioleringssysteem wordt afgevoerd, maar bovengronds via (het oppervlak van) de straten. Dit betekent wel dat alle straten een bepaald verhang (helling) moeten hebben, zodat het water de wadi's kan bereiken. Dit wordt gerealiseerd door gebruik te maken van het verhang dat al aanwezig is in de huidige situatie buiten, en door bewust sommige delen van de Kersenweide iets hoger aan te leggen. Om dit te realiseren is een uitgekiend peilenplan nodig.

Tegelijkertijd zal ook een deel van het regenwater dat direct op de straat valt, ter plaatse infiltreren via de voegen van het straatwerk. Daarom wordt de kleiige grond onder de straten vervangen door zand tot aan de onderliggende bestaande zandlaag (die maximaal op circa 1,5 meter onder de straat ligt). Hierdoor kan het water beter infiltreren in de ondergrond. Als de wadi's de berging en infiltratie niet aankunnen, dan wordt er op sommige plekken ook infiltratieriolering toegepast. Via deze riolering infiltreert het regenwater in de ondergrond.

In alle gevallen is het peil van bermen en groenvoorzieningen een paar centimeter lager dan het peil van het verhard oppervlak. Hierdoor vloeit zoveel mogelijk neerslag naar het openbaar groen.

Wadi's
Wadi's zijn ondiepe sloten of greppels, die met de bodem ruim boven de grondwaterstand liggen. Hierdoor kunnen deze wadi's bij regen het water afgeven aan de ondergrond (infiltratie). Ter plaatse van de wadi's wordt de ondergrond verbetert: de nu aanwezige kleiige grond wordt weggehaald, en er wordt goed waterdoorlatend zand voor in de plaats aangebracht. Uit nadere berekeningen zal blijken wat het benodigd oppervlak en welke diepte er nodig is voor de wadi's. Wadi's wateren niet rechtstreeks af op de Vlowijkerwetering. Hierdoor ontstaat zoals in de doorsnede te zien is een parkgebied met verschillende maaiveldpeilen.

Als de wadi's de regen niet meer voldoende kunnen infiltreren, stroomt het overtollige water bij zeer zware piekbuien eerst door naar de groene (archeologische) verblijfsplaatsen, om uiteindelijk over te storten op de Vlowijkerwetering. Tot die tijd bergen zij het water, maar nooit langdurig. Binnen 48 uur staan de wadi's dan in principe ook weer droog (leeg).

Er zijn in de Kersenweide ook veel parkeerhofjes aanwezig, die zich gecentreerd tussen de omliggende woningen bevinden. Ter plaatse van deze parkeerplaatsen worden ook infiltratievoorzieningen aangebracht, die het regenwater in zo'n 'hofje' laten infiltreren in de grond. De parkeerplaatsen worden daarom ook uitgevoerd met waterdoorlatende verharding. Indien er infiltratievoorzieningen aan de achterzijde van de woningen aanwezig zijn, sluiten deze aan op de infiltratievoorziening in het hofje. Als die op hun beurt niet meer functioneren, storten die (1) over op de straat (bijvoorbeeld door middel van zogenaamde 'spuwer') waardoor het water oppervlakkig wordt afgevoerd naar de wadi of (2) direct op de wadi. Zie de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0035.png"

Voorbeeld ideaal waterberging systeem

Bergen van regenwater voor groen
Daarnaast wordt er gestreefd naar het bergen van water voor het watergeven van het groen (bomen en planten). Dit is geen onderdeel van het principe 'vasthouden, bergen, afvoeren', maar is in langdurig droge tijden wel klimaatadaptief, omdat er dan geen drinkwater, oppervlaktewater of grondwater voor het watergeven moet worden gebruikt. Hierbij wordt gedacht aan wateropslag in de achtertuinen (1 tot 3 m³, afhankelijk van de grootte van de kavel) en wateropslag op regelmatige plaatsen onder het wandelpad (bijvoorbeeld in afgesloten rioolbuizen) van het 'fruitlint', waar veel bomen staan.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor deze ontwikkelingen. Compensatiemaatregelen zijn geborgd in de regels van dit plan. Zo zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor maximale verharding van niet meer dan 60% van het onbebouwde voorerfgebied en het achtererfgebied (17.6), duurzame maatregelen (11.2.8) en een natuurlijke terreinafscheiding (11.2.9) in de woonvlekken. In de groenbestemming is geregeld dat de verharding niet meer mag bedragen dan 40% van de gronden binnen het bestemmingsvlak Groen - 2 (7.4.1 Verharding). Er is verharding nodig in deze bestemming, omdat hier bijvoorbeeld de hoofdfietspadenstructuur door heen loopt en de ontsluiting van aangrenzende woonvelden, voorzover die niet zijn gelegen aan de hoofdverkeersstructuur. Ook liggen hierbinnen speelvoorzieningen.

Tevens is de functie van belangrijke waterlichamen, in het plangebied is dat de Vlowijker Wetering, vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

4.9 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt er getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloedt.

4.9.1 Verkeer

Plangebied
Realisatie fietsverbindingen
De gemeente beschouwt de realisatie van de fietspaden als een opgave die verbonden is aan de realisatie van Kersenweide. Vanuit project Kersenweide wordt in de afstemming over de fietspaden ook aandacht gegeven aan de inpassing daarvan in het landschap. Deze zullen nog verder vorm krijgen, in samenhang met mogelijke grondverwerving.

Het fietsnet in Kersenweide sluit op een aantal logische locaties aan op het bestaande fietsnet in de gemeente Bunnik en de regio:

  • Ter plaatse van de Vork takt de hoofdfietsroute aan op de noord-zuidfietsroute die Wijk bij Duurstede en Werkhoven met Odijk en Bunnik verbindt. Daarmee komt ook een fietsverbinding met Driebergen-Zeist tot stand.
  • Aan de westzijde van het plangebied wordt de hoofdroute doorgetrokken naar de A12. De fietsverbinding over de A12 wordt geoptimaliseerd (Bestuursovereenkomst A12-SALTO 2 14 maart 2017).
  • Een tweede fietsroute aan de westzijde verbindt Kersenweide (en Odijk) met Houten. De route heeft een iets gewijzigd verloop ten opzichte van eerdere verkenningen.

Vanuit project Kersenweide wordt in de afstemming over de fietspaden ook aandacht gegeven aan de inpassing daarvan in het landschap. Deze zullen nog verder vorm krijgen, in samenhang met mogelijke grondverwerving.

Centraal door de wijk ligt een hoofdfietsverbinding. Deze verbindt de kern Odijk, via een onderdoorgang onder de N229 met Kersenweide en vervolgens richting A12 en station Bunnik. Deze fietsverbinding is benoemd in het Stedenbouwkundig plan (zie Bijlage 3, pagina 50/51). Dit Stedenbouwkundig plan is op 29 juni 2023, als onderdeel van het Masterplan, vastgesteld door de gemeenteraad. Daarmee is het fietspad een onderdeel van de opgave geworden. Deze route heeft een breedte van 4 meter (+1,5 meter) en is ingepast in de hoofdgroenstructuur van de wijk. Vanuit verschillende buurten is, vanuit de woningen zicht op de route om zo zorg te dragen voor voldoende sociale veiligheid. De route is vrijwel volledig vrij van kruisingen met autoverkeer. Alleen aan de westzijde kruist de route de ontsluitingsweg. De intensiteit van het autoverkeer is daar zodanig laag dat dit gelijkvloers en ongeregeld kan worden uitgevoerd. De fietser heeft op deze locaties voorrang boven het autoverkeer.

De nieuw te realiseren hoofdroute die Odijk met Houten verbindt, komt iets zuidelijker het plangebied in en sluit dan aan op de bovengenoemde hoofdroute. Deze route biedt fietsers een veiliger alternatief boven de huidige N410 en de VRI (verkeersregelinstallatie) bij de N229.

De kruising met de N229 wordt ongelijkvloers uitgevoerd. Vanwege de huidige hoogteligging van de weg en het comfort voor het fietsverkeer wordt de weg ter plaatse van de aansluiting circa 2,0 meter verhoogd zodat de hellingen voor het fietsverkeer zo kort mogelijk zijn.

Met één goede verbinding is nog geen goed fietsnetwerk gecreëerd. Daarom is binnen de wijk naast de hoofdroute door de wijk gezorgd voor een fietsnetwerk van oost-westverbindingen en noord-zuiddoorsteken met een maaswijdte van minder dan 200 meter. Dit betekent dat vanuit elke woning een fietsroute binnen bereik is. De OV-halte nabij de Singel kan met de fiets goed bereikt worden.

De fietsroutes maken binnen de buurten gebruik van de woonstraten. Waar nodig wordt dit aangevuld met doorsteken tussen de buurten die exclusief voor het fietsverkeer bestemd zijn. Op deze woonstraten wordt zoveel als mogelijk het parkeren beperkt om zo de veiligheid voor fietsverkeer te verhogen.

Openbaar vervoer
Kersenweide ligt op fietsafstand van de stations Bunnik, Driebergen-Zeist en Houten. De belangrijkste busverbinding voor de wijk is lijn 41 die vanuit Wijk-bij-Duurstede in de spitsperioden 6x per uur naar Utrecht rijdt. De reistijd tussen Odijk en Utrecht Centraal is circa 25 minuten. De haltevoorzieningen (met name stallingsvoorzieningen voor fietsers) moeten uitgebreid worden ten behoeve van de ontwikkeling Kersenweide.

In de toekomst zal buslijn 43 omgeleid worden via Kersenweide. Deze lijn vormt de oost-westverbinding voor het plangebied en verzorgt een rechtstreekse verbinding met station Driebergen-Zeist (circa 10 minuten) en met station en centrum Houten (circa 15 minuten). De bus maakt gebruik van de wijkontsluitingsweg (30 km/h) en zal op twee of drie locaties halteren. Vanwege de functie van de weg en de intensiteit van het autoverkeer kan het halteren op de rijbaan plaatsvinden.

Autoverkeer
Het plangebied is voor herkomst- en bestemmingsverkeer via twee routes ontsloten:

  • aan de noordzijde ter hoogte van de Singel-N229;
  • aan de zuidzijde via een nieuw aan te leggen verbinding met de N410.

Vanwege de oriëntatie van de toekomstige bewoners op het hoofdwegennet (N229 en A12) en de ligging van de belangrijke werkgelegenheidslocaties in de regio Utrecht zal de noordelijke aansluiting de belangrijkste ontsluiting van de wijk vormen. De aantakking op N410 is ondergeschikt. De N410 zal slechts heel beperkt belast worden door gemotoriseerd verkeer. De aansluiting van de N410 met Kersenweide wordt vormgegeven door middel van een voorrangskruising, gelijk aan de overige aansluitingen op deze weg.

Voor de kruispunten van de N229 (N229-Singel, N229-N410, A12-N229) is onderzocht in hoeverre deze het extra verkeer kunnen verwerken en welke aanpassingen aan de kruispunten moeten worden uitgevoerd. Bij de kruispuntberekeningen is uitgegaan van de verkeersintensiteiten uit de doorrekening van Kersenweide in het hoge groeiscenario. Uit de uitgevoerde kruispuntberekeningen blijkt dat op sommige locaties voorsorteerstroken toegevoegd of verlengd moeten worden om het verkeer goed te kunnen regelen. Deze zijn op de volgende figuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0036.jpg"

Alle wegen binnen het plangebied vallen binnen het verblijfsgebied. De wegenstructuur is fijnmazig en kleinschalig. De opbouw van het wegennet is gelaagd maar voor alle wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.

Kersenweide is opgebouwd uit een aantal woonvelden. Tussen de woonvelden zijn wel fietsverbindingen maar geen autoverbindingen. Daarmee is geborgd dat alleen bestemmingsverkeer door de wijk rijdt. Alleen het zuidoostelijk woonveld wordt verbonden met het noordoostelijk woonveld. Hierdoor wordt de verkeersintensiteit nabij de twee kruisingen voor het fietsverkeer geminimaliseerd en wordt de omrijafstand voor de bewoners van dit plandeel verkleind.

De aansluiting van de wijk op de N229 aan de noordzijde heeft door de aanwezigheid van de verkeerslichten en de benodigde opstelruimte voor het autoverkeer een verkeersuitstraling. De weg is daar voorzien van een groene middenberm en aan de zuidzijde van een tweerichtingenfietspad/fietsstraat. Dit fietspad vormt de verbinding naar de HOV-halte nabij het kruispunt. Voor de bereikbaarheid van Schoudermantel 64 is een deel ingericht als fietsstraat. In de uitwerkingsfase wordt onderzocht of dit kavel via bouwveld 1 ontsloten kan worden.

Na de kruising is het snelheidsregime 30 km/h.

Dit bestemmingsplan is gericht op infrastructuur waarbij actief vervoer de standaard is en gemotoriseerd verkeer zoveel mogelijk beperkt wordt. Daarvoor wordt onder andere de openbare ruimte in Kersenweide ingericht met prioriteit voor (duurzaam) bewegen en prettig verblijven en goede en snelle fietsverbindingen. De ruimte om (privé) auto's te parkeren is beperkt. De verkeersgeneratie van Kersenweide is circa vier autoritten per woning. De verkeersintensiteit op het drukste wegvak (ter hoogte van de aansluiting met de N229) blijft daarmee onder de 5.000 mvt/etmaal.

Door de aantakking van Kersenweide moet de vormgeving van het kruispunt worden aangepast. Vanuit Kersenweide wordt voorzien in een opstelvak voor linksafslaand verkeer, een opstelvak voor rechtdoorgaand verkeer en een opstelvak voor rechtsafslaand verkeer. De noordtak vanuit het kruispunt wordt uitgebreid met een linksafstrook ten behoeve van het verkeer voor Kersenweide.

Vanaf de N229 gezien is de eerste aansluiting de ontsluiting van de 'dorpsboerderij', het Kindcentrum (basisschool), appartementen en een hub. De belangrijkste auto-aantrekkende bestemmingen worden daarmee buiten de woonstraten afgewikkeld. Na deze eerste aansluiting vindt de overgang plaats naar het profiel van de wijkontsluitingsweg (erftoegangsweg type 1). De middenberm wordt nog kort doorgezet tot de locatie waar het kersen-/fruitlint de weg kruist om zo voetgangers een veilige oversteek te bieden.

De wijkontsluitingsweg ligt overwegend aan de buitenrand van het plangebied. Op deze (en alle andere wegen in het plangebied) wordt het fiets- en autoverkeer gemengd. De fietsintensiteit op de wijkontsluitingsweg zal door het fijnmazige fietsnetwerk in het plangebied laag zijn. De wijkontsluitingsweg (30 km/h) verzamelt het verkeer uit de bouwvelden. Hoe verder weg van de N229 hoe rustiger de weg is. De wegbreedte is 5,80 meter. Afhankelijk van de aanwezigheid van bebouwing is aan één dan wel aan twee zijden van de weg een trottoir aanwezig. Het aantal aansluitingen op deze weg is beperkt. Snelheidsremming vindt plaats op kruisingen door middel van kruispuntplateaus. De maximale verkeersintensiteit op deze weg is 3.000 mvt/etmaal (in bijzondere situaties maximaal 4.000 mvt/etmaal).

De wijkontsluitingsweg omsluit aan de noordzijde de bebouwing. Wanneer de weg in zuidelijke richting afbuigt zijn aan weerszijden bouwvlekken gesitueerd. Aan de zuidzijde sluit de weg aan op de N410. Vanwege de ligging van het plangebied en de oriëntatie van het verkeer in noordelijke richting is deze route ondergeschikt. De intensiteit is laag maar de weg vervult naast een beperkte ontsluiting van het plangebied ook een functie voor het busverkeer en voor nood- en hulpdiensten.

Alle overige wegen binnen het plangebied zijn woonstraten (erftoegangsweg type 2). De intensiteit van het autoverkeer is op deze wegen laag. Op een beperkt aantal wegvakken in de eerste plandelen zal de intensiteit nog maximaal 2.000 mvt/etmaal bedragen maar op alle overige wegen is deze lager dan 1.000 mvt/etmaal. Dit wordt verkeerskundig gezien als de maximale intensiteit waarbij kinderen op straat kunnen spelen. Ook hier geldt dat hoe verder een straat van de wijkontsluitingsweg ligt, hoe rustiger de straat is.

Binnen dit type worden een aantal basisprofielen onderscheiden. In elke bouwvlek is een route geschikt voor de afvalverwerkingsdienst zodanig dat alle percelen op een acceptabele loopafstand worden bediend. Het parkeren in de straten wordt geminimaliseerd en er is ruimte voor groen. Afhankelijk van de aanwezigheid van parkeren en groen is er tweezijdig of eenzijdig een trottoir aanwezig. Enkele woonstraten aan het einde van het verkeerssysteem zijn eenrichtingverkeer, waardoor deze wel bereikbaar zijn voor de vuilophaaldienst maar de verhardingsbreedte beperkt kan zijn. Voor enkele wegvakken (met name aan de parkzijde) geldt dat deze niet toegankelijk zijn voor autoverkeer.

De snelheid wordt afgedwongen door korte rechtstanden, haakse hoeken en een krap wegprofiel. Fietsers rijden op de rijbaan. Daar waar nodig worden op kruisingen van wegen verkeersplateaus aangelegd.

Onderzoek
In het kader van de verkeersgeneratie van Kersenweide is een mobiliteitsonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. In het onderzoek wordt de verkeersgeneratie van de woonwijk aan de hand van drie scenario's uitgewerkt:

  • 1. Een referentievariant met 860 extra woningen in Kersenweide. Er wordt in deze variant uitgegaan van een standaard nieuwbouwwijk zonder extra inzet op duurzame mobiliteit. Bij een wijk met 860 woningen zijn in het verleden geen aanvullende eisen aan mobiliteit gesteld.
  • 2. Een variant met 1.200 nieuwbouwwoningen in Kersenweide, inclusief de maatregelen die Bunnik zelf wil nemen om de mobiliteit te beïnvloeden. Het gaat hierbij om een sterke verbetering van fietsroutes (doorfietsroutes naar stations Houten, Bunnik en Driebergen-Zeist), optimale aansluiting op openbaar vervoer, 10% lagere parkeernormen en inzet op deelmobiliteit.
  • 3. Gelijk aan variant 2, waarbij echter tevens rekening gehouden wordt met landelijke ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit. Dit sluit aan bij de inhoud van motie 62 'Hoe weeg je wegen?' waarin Provinciale Staten van Utrecht het bestuur verzoekt om "bij de beoordeling van de mobiliteitstoets maximaal rekening te houden met de veranderingen in de samenleving op het gebied van bijvoorbeeld duurzame mobiliteit, elektrische fietsen met een grotere actieradius en thuiswerken".

De scenario's zijn doorgerekend met het provinciaal verkeersmodel Stravem. In scenario 1 voorziet een woning binnen de wijk gemiddeld in een verkeersgeneratie van circa vijf verkeersbewegingen per woning. In scenario 2 en 3 voorziet een woning binnen de wijk gemiddeld in een verkeersgeneratie van circa vier verkeersbewegingen per woning. Voor scenario 1 met 860 woningen levert dit 4.300 ritten per dag op. Voor scenario 2 en 3 levert dit 4.800 ritten per dag op.

Van belang is om hierbij te kijken naar de druk op de provinciale weg N229. Deze weg is in de huidige situatie erg druk. In scenario 1 stijgt de etmaal intensiteit naar 30.350 ritten per etmaal. In scenario 2 en 3 stijgt de etmaal intensiteit naar 30.450 ritten per etmaal.

De berekeningen leiden tot de volgende conclusies:

  • Met de modelberekeningen is modelmatig aangetoond dat sterke inzet op duurzame mobiliteit in Kersenweide een significante beperking van verkeersbewegingen tot gevolg heeft. De hoeveelheid verkeer op de N229 bij 1.200 woningen is daardoor niet of nauwelijks hoger dan in een meer 'standaard' woonwijk met 860 woningen.
  • Uit de kruispuntberekeningen blijkt dat er beperkte aanpassingen op kruispunten nodig zijn om het autoverkeer in de toekomst te kunnen afwikkelen. Het gaat hierbij om enkele extra voorsorteerstroken van/naar Kersenweide en om verlenging van enkele voorsorteerstroken op andere kruispunten.
  • Op het noordelijke deel van de N229 nadert de verwachte intensiteit de beschikbare capaciteit. In hoeverre dit zal leiden tot vertragingen hangt af van het groeiscenario (hoog of laag scenario) dat als uitgangspunt genomen wordt. Er zijn echter verschillende landelijke ontwikkelingen waardoor het realistisch is om niet meer standaard uit te gaan van een hoog groeiscenario. Deze ontwikkelingen worden bovendien versterkt door het provinciale beleid om duurzame vormen van mobiliteit te stimuleren.

Ten behoeve van de ruimtelijke procedures is het noodzakelijk een mobiliteitstoets op te stellen waarin het effect van planontwikkeling op de regionale wegen inzichtelijk wordt gemaakt. Deze mobiliteitstoets is in een separate notitie uitgewerkt en opgenomen in Bijlage 19.

4.9.2 Parkeren

Parkeren
Ook de organisatie van parkeren in de wijk levert een bijdrage aan een duurzame woonwijk. Door de intensieve inzet op deelmobiliteit moet het mogelijk zijn parkeerruimte 'terug te geven' aan de buurt/bouwblok. Daarvoor is het noodzakelijk om parkeerplaatsen te bundelen. Dit betekent dat het parkeren zo veel als mogelijk plaatsvindt in geconcentreerde parkeervoorzieningen (binnenhoven of in parkeerkoffers) en allen openbaar toegankelijk zijn. Hierdoor wordt parkeerruimte efficiënter gebruikt (minder zoekverkeer), waarbij geldt dat dit effect groter is naarmate een parkeerlocatie van grotere omvang is. Er wordt beperkt parkeren op eigen terrein bij de woning gefaciliteerd om het dubbelgebruik van parkeerruimte mogelijk te maken tussen bewoners en bezoekers. Ook het faciliteren van laadvoorzieningen voor elektrische voertuigen is bij geconcentreerd parkeren beter te organiseren.

Het parkeren is hiermee grotendeels uit het straatbeeld gehouden. Er zal slechts beperkt in de straten geparkeerd worden.

Bij de ontwikkeling van Kersenweide staat duurzaamheid hoog aangeschreven. Het doel is een dorpse samenleving waar veel aandacht is voor ontmoeten, bewegen en verblijven. Daarvoor is het nodig om maatregelen te treffen die andere vormen van mobiliteit anders dan privéautobezit mogelijk maken. De parkeernormen voor de wijk Kersenweide komen lager te liggen dan in de rest van de gemeente Bunnik. Er wordt ingezet op het toepassen van deelauto's en verplaatsingen door de fiets en het openbaar vervoer. Qua afstand ligt het plangebied zeer gunstig ten opzichte van Utrecht en andere kernen.

De parkeernormen van de gemeente Bunnik zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen (Gemeente Bunnik, maart 2020). Om de verkeersproductie van de wijk te beperken is vanuit de provincie aangegeven dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen in Kersenweide met 20% gereduceerd moet worden ten opzichte van het gemeentelijke parkeerbeleid.

Op basis van het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Bunnik moeten in Kersenweide 1.826 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden waarvan 348 parkeerplaatsen bestemd zijn voor bezoekers.

Om de referentie te kunnen bepalen is in de onderstaande tabel de parkeerbehoefte op basis van het vigerende parkeerbeleid in beeld gebracht. Het uitgangspunt hiervoor is het woningbouwprogramma, zie paragraaf 2.2.

woningtype   aantal   functie in beleid   parkeernorm   parkeerbehoefte  
sociale huur, rijwoning   120   huur, grondgebonden woning, sociale huur   1,1   132  
sociale huur, appartement, 2 kamers   120   kleine sociale huurwoning   0,45   54  
sociale huur, appartement, 3 kamers   120   huur, appartement, midden/goedkoop   0,9   108  
middeldure huur, rijwoning   20   huur, grondgebonden woning, vrije sector   1,4   28  
middeldure huur, appartement   40   huur, appartement, midden/goedkoop   0,9   36  
middeldure koopwoning, rijwoning klein   50   koop, grondgebonden woning, tussen/hoek   1,4   70  
middeldure koopwoning, rijwoning groot   310   koop, grondgebonden woning, tussen/hoek   1,4   434  
middeldure koopwoning, appartement   60   koop, appartement, midden   1,3   78  
vrije sector, koop, rijwoning (regulier)   80   koop, grondgebonden, tussen/hoek   1,4   112  
vrije sector, koop, rijwoning (luxe)   30   koop, grondgebonden, tussen/hoek   1,4   42  
vrije sector, koop, twee-onder-een-kap, klein   100   koop, twee-onder-een-kap   1,5   150  
vrije sector, koop, twee-onder-een-kap, groot   60   koop, twee-onder-een-kap   1,5   90  
vrije sector, koop, vrijstaand klein   20   koop, vrijstaand   1,6   32  
vrije sector, koop, vrijstaand groot   10   koop, vrijstaand   1,6   16  
vrije sector, koop, kavel   60   koop, vrijstaand   1,6   96  
bezoekers woningen   1.080   bezoekers   0,3   324  
bezoekers kleine woningen   120     0,2   24  

totaal  

1.200  
   
1.826  

Tabel: Parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid

Uit de tabel blijkt dat op basis van het vigerende parkeerbeleid van de gemeente Bunnik in Kersenweide 1.826 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden waarvan 348 parkeerplaatsen bestemd zijn voor bezoekers.

Dankzij de inzet van deelmobiliteit kan de parkeerbehoefte voor bewoners gereduceerd worden tot 1.216 parkeerplaatsen (inclusief deelauto's). Inclusief de parkeerplaatsen voor bezoekers (240) bedraagt de totale parkeerbehoefte van Kersenweide 1.456 parkeerplaatsen. Ten opzichte van de oorspronkelijke parkeerbehoefte van 1.826 parkeerplaatsen betekent dit een reductie van 20%. Zodoende wordt de eis van de provincie Utrecht om 20% minder parkeerplaatsen conform gemeentelijk parkeerbeleid te realiseren behaald. Het achterliggende parkeeronderzoek is opgenomen in Bijlage 20.

De realisatie van de deelmobiliteit is zodoende randvoorwaardelijk bij de planuitwerking. Het is bij de uitwerking van het plan aan de uitvoerende partij om hier invulling aan te geven en de organisatie en instandhouding te borgen. Hieraan worden voorwaarden gesteld. De ontwikkelende partij dient zorg te dragen dat:

  • de deelauto's altijd elektrisch aangedreven zijn;
  • de deelauto's een eigen parkeerplaats hebben;
  • de deelauto's bij oplevering van de woningen aanwezig zijn;
  • het contract met een mobiliteitsaanbieder een duur van minimaal 10 jaar heeft.

In het stedenbouwkundig plan is de parkeerbehoefte binnen Kersenweide verder onderbouwd.

Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het punt van verkeer en parkeren.

4.10 Kabels en leidingen

In deze paragraaf worden de relevante kabels en leidingen beschreven.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een hoogspanningsleiding. Onder de hoogspanningsleiding mag binnen een strook van 70 meter aan weerszijden van de leiding niet gebouwd worden. Dit is de indicatieve magneetveldzone. Hiermee wordt rekening gehouden in het stedenbouwkundig plan. In de regels en de verbeelding wordt de indicatieve zone vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0037.png"

Hoogspanningsleiding, bron: Atlas leefomgeving

Aan de oostzijde van het plangebied ligt een gasleiding. De gasleiding is voorzien van een dubbelbestemming die de leiding beschermd. Binnen deze dubbelbestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt. De dubbelbestemming is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Ook is de gasleiding meegenomen in de bepaling van de veiligheidssituatie ter plaatse. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 4.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0312.Kersenweide-ON01_0038.png"

Gasleiding, bron: Gasunie

4.11 Ontplofbare Oorlogsresten (OO)

4.11.1 Kader

In de periode 1940-1945 tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich op diverse locaties in de gemeente Bunnik oorlogshandelingen voorgedaan. Als gevolg van deze oorlogshandelingen kunnen op bepaalde locaties Ontplofbare Oorlogsresten (OO) of delen daarvan in de bodem voorkomen. Het is van belang om duidelijkheid te krijgen over de aard en omvang van de situatie aangaande OO teneinde de veiligheid van personeel en (directe) omgeving tijdens de realisatiefase op een verantwoorde wijze te kunnen waarborgen.

4.11.2 Onderzoek

Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uit de tweede wereldoorlog (Historisch Vooronderzoek Niet Gesprongen Explosieven, Risicokaart Gemeente Bunnik (REASeuro, kenmerk 73928 / RO-200236 versie 1.0, datum 14 september 2021)).

Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat op of in de nabijheid van de locatie Odijk-West geen grondgevechten hebben plaatsgevonden. Tevens is het gebied nooit gebombardeerd geweest en zijn er geen mijnenvelden gelegd.

De kans op het aantreffen van OO in de bodem wordt derhalve zeer klein geacht. Er bestaat altijd een kans dat er OO in de bodem wordt aangetroffen, de kans is echter niet groter dan in overige gebieden in Nederland waar geen gevechtshandelingen hebben plaatsgevonden. Het risico dat hieruit voortvloeit mag dan ook worden beschouwd als een maatschappelijk aanvaardbaar risico. De werkzaamheden in het kader van het plan Odijk-West kunnen op reguliere wijze worden uitgevoerd, er hoeft geen rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van OO.

Mocht tijdens werkzaamheden spontaan een OO aangetroffen worden, dan dient actie ondernomen te worden conform het protocol opgenomen in het historisch vooronderzoek gesprongen explosieven Odijk-West.

4.11.3 Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor het initiatief. Nader onderzoek of maatregelen zijn niet noodzakelijk.

4.12 Duurzaamheid

Duurzaamheid
De doelstelling 'Bunnik Klimaatneutraal in 2040' is ambitieus. Noodzakelijk is dat in ieder geval alle nieuwe woningen energieneutraal zijn. In de Strategische visie is opgenomen dat we bij nieuwbouw niet alleen het Bouwbesluit volgen maar ook een relatie leggen met onze doelen voor opwekking van duurzame energie. Bij voorkeur is een woning daarom energieleverend.

Duurzaamheid is meer dan alleen energie. Het coalitieprogramma 2018-2022 stelt aanvullend als doel dat we streven naar duurzaamheid en een circulaire economie in brede zin, inclusief klimaatadaptatie. Er is nog geen duurzaam bouwen beleid opgesteld. De Bunnikse doelen voor nieuwbouw zijn daarom voor Odijk-West voor het eerst concreet gemaakt in het Integraal Programma van Eisen.

Duurzaamheid en circulariteit zijn uitgangspunten voor de inrichting van de openbare ruimte waarbij rekening wordt gehouden met (kwetsbare) waarden zoals landschap, natuur, cultuurhistorie en recreatie.

Energie
In het licht van de gemeentelijke duurzaamheidsambities (klimaatneutraal in 2040) heeft de gemeente de ambitie uitgesproken om energieneutrale nieuwbouw te ontwikkelen en daar waar mogelijk zelfs op wijkniveau energieleverend te zijn. Hierbij hebben de woningen een energiezuinig casco. De elektriciteit wordt zoveel mogelijk lokaal opgewekt.

Randvoorwaarden energie voor de openbare ruimte:

  • 1. Inrichting van de openbare ruimte moet realisatie van energieneutrale woningen en wijk mogelijk maken.
  • 2. De bodem dient voor alle wijkbewoners beschikbaar te zijn voor de benutting/opslag van duurzame warmte en koude. De (gesloten) bodemenergiesystemen mogen niet geplaatst worden in de openbare ruimte (tenzij sprake is van collectieve bronnen).
  • 3. Bomen geven geen schaduw op daken van gebouwen.

Randvoorwaarden energie voor woningen:

  • De actueel geldende systematiek van BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) wordt gevolgd, dan wel de dan geldende soortgelijke norm.
  • Woningen zijn aardgas vrij.
  • Woningen voldoen aan wettelijke grenswaarden voor oververhitting (de TOjuli-waarde15), zie ook de paragraaf 'klimaatadaptatie'.

Circulariteit
De gemeente neemt als basis de strategieën voor circulair bouwen, beschreven in de R-lijst van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Deze strategieën bieden een kader voor het uitwerken van het thema circulair bouwen:

  • 1. Benut het beschikbare
  • 2. Gebruik het hernieuwbare
  • 3. Gebruik materialen met een lage milieubelasting
  • 4. Creëer voorwaarden voor een lange levenscyclus
  • 5. Creëer voorwaarden voor toekomstig gebruik van materialen

Randvoorwaarden voor circulair en duurzaam bouwen in de openbare ruimte:

  • De ontwikkeling van Odijk-West dient te voldoen aan het mede door de gemeente Bunnik in 2017 ondertekende 'Betonconvenant'.
  • De ontwikkeling van Odijk-West dient te voldoen aan het regionaal 'Convenant Duurzaam Bouwen' dat in 2021 verschijnt.
  • De gemeente selecteert ontwikkelaars/aannemers die zoveel mogelijk CO2-neutraal bouwen. Vervolgens past de gemeente de reguliere aanbestedingssystematiek bij civiele werken toe en voegt daar voor dat moment regulier haalbare circulariteitseisen aan toe aangaande de bouwmaterialen (waaronder CO2-reductie, secundaire bouwgrondstoffen).
  • Hierbij wordt gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare instrumenten en afspraken zoals die worden doorontwikkeld door overheden en marktpartijen. Een voorbeeld is de R-lijst die het Planbureau voor de Leefomgeving inzet om te meten en rekenen aan circulariteit.

Randvoorwaarden voor circulair en duurzaam bouwen voor woningen:

  • MPG (Milieu prestatie gebouwen, wettelijke eis) van dat moment handhaven. Ter info: Waarde 2020 = 1,0. Waarde 2021 = 0,8. Partijen geven aan in welke mate en via welke methode dit meetbaar is.

Klimaatadaptie
Klimaatadaptatie is het proces waarbij de samenleving zich aanpast aan het veranderende klimaat en de schadelijke gevolgen zoveel mogelijk probeert te beperken. Het resultaat van klimaatadaptatie is een klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving. Het is een omgeving die zodanig is ingericht dat de impact van overstromingen, hitte, droogte en wateroverlast binnen het acceptabele blijft. In paragraaf 2.2 is ingegaan op klimaatadaptief bouwen. Onder andere is onder het kopje 'Klimaatadaptief bouwen ' verwezen naar de uitgangspunten in het in april 2021 vastgestelde IPvE (zie Bijlage 1). Het vastgestelde IPvE vormde de basis voor het verder uit te werken plan. In het convenant duurzame nieuwbouw wordt geen onderscheid gemaakt tussen niveaus op dit thema. Gemeente en marktpartijen onderzoeken de mogelijkheden van deze ambities. In het Stedenbouwkundig plan (Bijlage 3, tevens onderdeel van het vastgestelde Masterplan) uitgebreid stilgestaan bij de onderwerpen Klimaatadaptief bouwen en Natuurinclusief bouwen. Om wateroverlast en hittestress in Kersenweide te voorkomen zijn specialistische onderzoeken uitgevoerd (o.a. rapport 'Bouwrijp maken Kersenweide te Odijk' (RH-DHV, 6 april 2023) en 'Klimaattoets ontwikkeling Kersenweide' (RH-DHV, 12 april 2023). Met betrekking tot klimaatadaptie zijn verder in het Regenwaterstructuurplan voorwaarden opgenomen voor nieuwbouw. Bij nieuwbouw wordt het gebouw of de wijk waterrobuust aangelegd.

Randvoorwaarden voor klimaatadaptie in de openbare ruimte:

  • Bij nieuwbouw wordt rekening gehouden met de bovengrondse afstroming van neerslag. De hoogteligging van de straten wordt bewust gekozen en het maaiveld wordt zodanig ingericht dat het risico op overlast geminimaliseerd wordt.
  • De drempel van nieuwe gebouwen moet minimaal 15 cm hoger te liggen dan het hoogste punt van de straat. Hierdoor is het mogelijk om op straat water te bergen zonder dat dit grote schade veroorzaakt.
  • Bij alle nieuwbouwontwikkelingen wordt waterberging gerealiseerd om droogte zoveel mogelijk te voorkomen. Via de waterparagraaf wordt waterberging geëist, conform de eisen van HDSR (via de Keur).
  • Iedere ontwikkeling kan minimaal een bui van 60 mm 17 per uur bergen en infiltreren voordat er geloosd wordt op het gemeentelijk rioolsysteem.
  • Voorkomen van hitte-eilanden door het realiseren van zoveel mogelijk groen en zo min mogelijk verharding. Bomen geven schaduw en waterdamp. Bomen kunnen zo worden geplaatst dat deze in de zomerperiode schaduw over de woning geven en in de winter (na bladval) zonlicht toelaat op de woning. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele zonnepanelen op daken.
  • M.b.t. hittebestrijding voldoen aan de op het moment van aanbesteding geldende landelijke eisen.

In de regels van dit bestemmingsplan zijn voorwaarden gesteld aan de maximale verharding en bebouwing en aan de waterberging. Op de verbeelding is de hoofdgroenstructuur vastgelegd.

Natuurinclusief
Duurzaamheid is meer dan energiebesparing. Ook behoud en ontwikkeling van biodiversiteit valt onder het thema duurzaamheid. De term die hier ook wel voor wordt gebruikt is natuurinclusief bouwen. Natuurinclusief bouwen is de bouw van woningen waarbij de natuur en of natuurwaarden geïntegreerd wordt in de bouw en de directe omgeving. In de woning of het gebouw zijn voorzieningen voor (stads)natuur opgenomen. Met eenvoudige voorzieningen aan gebouwen, zoals architectonische aanpassingen aan het ontwerp of het aanpassen van een werkwijze of de te gebruiken materialen, kan veel bereikt worden voor de biodiversiteit en leefbaarheid in de bebouwde omgeving Daarnaast wordt er ook in de nabije omgeving van de woning en in de openbare ruimte rekening gehouden met het behoud en de ontwikkeling van biodiversiteit.

Randvoorwaarden natuurinclusief bouwen voor de openbare ruimte:

  • 1. De op het moment van aanbesteding geldende landelijke eisen m.b.t. de inrichting en aanleg van de openbare ruimte. De groenvoorziening in de openbare ruimte creëert een meerwaarde voor de biodiversiteit ten opzichte van de situatie daarvoor. Te denken valt aan faunavoorzieningen en het realiseren van ecologische verbindingszones.
  • 2. Het ontwerp van de wijk bevat ecologisch routes in het landschap die natuurplekken verbinden.
  • 3. Landschappelijke structuren die er al zijn worden in het ontwerp opgenomen.

Randvoorwaarden natuurinclusief bouwen voor woningen:

  • 4. De op het moment van aanbesteding geldende landelijke eisen.
  • 5. Woningen zijn geen barrière voor flora en fauna maar gaan hier een positieve functie voor vervullen.

Duurzame mobiliteit
Verduurzamen van de mobiliteit krijgt steeds meer aandacht. Het college-programma Bunnik 2018 - 2022 gaat in hoofdstuk 2 Mobiliteit, bijna volledig over noodzaak en acties voor het versterken van OV en de fiets. Het OV is, behalve langs de provinciale weg, niet goed ontwikkeld. Daarom is een snelfietsroute naar het station en het USC (de Uithof) vanuit de gemeente Bunnik van belang, evenals voldoende goede aansluitingen van het fietsverkeer op de OV haltes. Hoe beter het OV en de fiets geregeld zijn, hoe minder files ontstaan en hoe minder uitstoot plaatsvindt uit autoverkeer.

Vanuit de duurzaamheidsopgave zijn voor Odijk-West de volgende randvoorwaarden en ambities van belang. Voor een deel sluiten deze al aan op de uitgangspunten voor mobiliteit zoals in hoofdstuk 6.3 zijn verwoord maar deels zijn deze aanvullend.

Randvoorwaarden duurzame mobiliteit voor de openbare ruimte:

  • Binnen de woonwijk is de auto te gast. Voetganger en fiets krijgen de ruimte.
  • Ontwerp van autoluwe woonstraten.
  • Er wordt een hoogwaardig fietsnetwerk ontworpen voor routes binnen en naar buiten de gemeente.
  • Er zijn voldoende laadpalen op de parkeerplekken voor elektrische auto's. Een systeem van codering in de paal voor aansluiting op het elektriciteitsnetwerk van de woning wordt ingebouwd.
  • Er zijn bij bushaltes in de gemeente voldoende overdekte plekken voor fietsen en zo mogelijk ook een aantal goed afsluitbare opslagboxen voor fietsen.

Randvoorwaarden duurzame mobiliteit voor de woningen:

  • Er is voldoende ruimte in schuren/bergingen voor een fiets per bewoner.

Conclusie
Voor de regels en verbeelding is het van belang voldoende ruimte te creëeren voor duurzaamheidsmaatregelen. In het bestemmingsplan worden de volgende voorzieningen mogelijk gemaakt:

  • Bodemsysteem warmte koudeopslag.
  • Energiesysteem met buurtbatterijen in openbare ruimte (dit is een nutsvoorziening).
  • WKO' s.
  • Smartgrid: Een elektriciteitssysteem dat de vraag naar elektriciteit beïnvloedt aan de hand van het momentane aanbod. Er wordt een onderzoek over de juridische consequenties uitgevoerd. Deze nutsvoorzieningen in de vorm van een gebouw worden nog niet vastgelegd op een bepaalde locatie, maar er moet wel ruimte voor zijn in het bestemmingsplan.

Kortom, de regels en verbeelding moeten:

  • ruimte bieden voor nutsvoorzieningen voor duurzaamheidsmaatregelen, zoals buurtbatterijen in openbare ruimte en mogelijkheden bieden binnen woongebied voor duurzaamheidsmaatregelen;
  • ruimte bieden voor smart grid en HUB.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De activiteiten die mogelijk worden gemaakt, vallen onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan staat 1.200 woningen, een school en een horecavoorziening toe. Het plangebied heeft een omvang van 82 hectare. Dit is inclusief de percelen voor de nog nader te bepalen ligging van de aan te leggen zuidelijke ontsluitingsweg. De woonwijk zelf beslaat 57 ha, dit is inclusief de te behouden boomgaard. De drempelwaarden worden niet overschreden. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld, die beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Deze is opgenomen in Bijlage 22 van deze toelichting. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.

De conclussie van de aanmeldnotitie is:

Het project ligt onder de drempelwaarde van een stedelijk ontwikkelingsproject. Wanneer geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen belangrijke nadelige effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig.

4.14 Uitgangspunten voor regels en verbeelding op basis van omgevingsaspecten

Uit het onderzoek naar de omgevingsaspecten volgen de volgende aandachtspunten voor het bestemmingsplan:

  • Archeologie: Er is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De archeologische waarden staan in het stedenbouwkundig plan en zijn overgenomen in de regels en op de verbeelding. In de regels worden eisen gesteld voor de bescherming van de archeologische waarden.
  • Ecologie:
    • 1. Het ecologisch rapport is in januari 2023 geactualiseerd. Dit rapport is samen met het nader onderzoek en de compenserende en mitigerende maatregelen naar de provincie gezonden voor de ontheffingsaanvraag voor de das.
    • 2. Stikstof: Een Aerius-berekening is uitgevoerd voor zowel de aanleg- als gebruiksfase. Dit leidt niet tot problemen.
    • 3. Door een watergang op de verbeelding wordt voorkomen dat er ontsluitingsmogelijkheden van het Raaphofsebos mogelijk worden gemaakt.
  • Geluid: Ter plaatse van de nieuwe woonwijk dienen maatregelen genomen te worden in het kader van de akoestische situatie ter plaatse. Maatreglenpakket 1 zoals weergegeven in Bijlage 12 wordt gerealiseerd bij deze ontwikkeling. Het geluidsscherm langs de A12 zoals aangegeven in maatregelenpakket 1, wordt niet gerealiseerd bij deze ontwikkeling. Daarnaast is het noodzakelijk om voor een aantal woningen een hogere waarde vast te stellen. Als gevolg van reconstructie is er sprake van een verslechtering van de bestaande situatie. Ook hiervoor dienen hogere waarden te worden aangevraagd.
  • Externe veiligheid: Voor de buisleiding W-506-01, de lokale weg N229 Schoudermantel, de snelweg A12 Knooppunt Lunetten – Bunnik en de spoorweg Breukelen – Utrecht-Noord is een zogenoemde beperkte verantwoording groepsrisico opgenomen in de toelichting, vanwege de beperkte hoogte en invloed van het planvoornemen op de groepsrisico’s van deze risicobronnen.
  • Water:
    • 1. Waterberging wordt gerealiseerd in de hoofdstructuur van het bestemmingsplan. Wadi's moeten in stand worden gehouden. Deze worden vastgelegd in de hoofdstructuur.
    • 2. In de regels wordt vastgelegd dat tuinen niet volledig mogen worden verhard.
    • 3. Vastleggen watergang Vlowijkerwetering
  • Parkeren: Vastleggen parkeernorm. De parkeernorm wordt als beleidsregel benoemd in de regels. De parkeernorm in het plangebied is circa 20% lager dan de parkeernomen in de parkeernota.
  • Kabels en leidingen: In het bestemmingsplan wordt een gebiedsaanduiding voor de indicatieve magneetveldzone opgenomen. Dit komt terug in de toelichting en in de planregels en op de verbeelding van het bestemmingsplan.
  • Duurzaamheid:
    • 1. Ruimte bieden voor nutsvoorzieningen voor duurzaamheidsmaatregelen, zoals buurtbatterijen in openbare ruimte en mogelijkheden bieden binnen woongebied voor duurzaamheidsmaatregelen, bijvoorbeeld bodemsysteem warmte koudeopslag.
    • 2. Ruimte bieden voor smart grid en HUB. Smartgrid is een elektriciteitssysteem dat de vraag naar elektriciteit beïnvloedt aan de hand van het momentane aanbod. Er wordt een onderzoek over de juridische consequenties uitgevoerd. Deze nutsvoorzieningen in de vorm van een gebouw worden nog niet vastgelegd op een bepaalde locatie, maar er moet wel ruimte voor zijn in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is overleg geweest met diverse betrokkenen. Dit zal worden voortgezet in de procedure van het ontwerpbestemmingsplan. Er zal een participatieverslag bij het ontwerpbestemmingsplan worden opgenomen.

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het overleg op basis van artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan:

  • Provincie Utrecht
  • Gemeente Wijk bij Duurstede
  • Rijkswaterstaat
  • Natuur en Milieufederatie Utrecht
  • Werkgroep Natuurlijk Zeist-west
  • Stichting Milieuzorg Zeist e.o.
  • Gasunie
  • GGD regio Utrecht
  • Woonadviescommissie VAC Bunnik

In de Nota van vooroverleg bestemmingsplan Kersenweide wordt verslag gedaan van de ontvangen vooroverlegreacties, zie bijlage .

Het ontwerpbestemmingsplan Kersenweide zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, gedurende welke periode door eenieder zienswijzen kunnen worden ingediend. Uitkomsten hiervan zullen in deze paragraaf worden verwerkt. Daarnaast wordt in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg met de gebruikelijke overlegpartners gevoerd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft.

Beoordeling
Anterieure overeenkomst
Voor het ontwikkelingsgebied is met de eigenaren van de grond een samenwerkingsovereenkomst met anterieure werking gesloten. Er wordt gewerkt met een bouwclaimmodel. Dat wil zeggen dat de eigenaren hun grond in eigendom overdragen aan de gemeente direct na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en dat de gemeente vervolgens bouwrijp en woonrijp maakt en bouwrijpe kavels verkoopt aan de grondeigenaren. In de koopsom van de bouwrijpe kavels zijn de door de gemeente gemaakte kosten opgenomen waardoor het kostenverhaal aldus is verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is in dit geval niet nodig.

Verordening doelgroepen nieuwbouw sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middenhuurwoningen gemeente Bunnik
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.2) kan het bestemmingsplan ten behoeve van de uitvoerbaarheid regels bevatten met betrekking tot sociale huurwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur, sociale koopwoningen of particulier opdrachtgeverschap. Voor dit bestemmingsplan geldt de Verordening doelgroepen nieuwbouw sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middenhuurwoningen gemeente Bunnik. In de regels is het percentage vastgelegd voor:

  • 30% sociale huur,
  • 9,17% sociale koop tot 355 k,
  • 25,83% sociale koop tot NHG,
  • 40% middenhuur woning.

Enerzijds omdat dit een verplichting is om dit programma te realiseren, anderzijds omdat het van invloed is op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Hogere of lagere percentages leveren een andere grondexploitatie op.

Planschade
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 1.200 woningen in het gebied mogelijk. Zoals aangegeven, is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarmee kostenverhaal (waaronder dus ook vergoeding van planschade) is verzekerd.

Conclusie
Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

6.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers – strikt juridisch gezien – geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

6.1.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

6.1.3 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

6.2 Opbouw regels

In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader gedefinieerd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden. In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit regels voor afwijkingen, specifieke gebruiksregels en wijzigingsbevoegheden. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het (toegestane) gebruik van de betreffende gronden. De hoofdstukken Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevatten respectievelijk regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen en overgangs- en slotregels.

6.3 Artikelsgewijze toelichting

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In het eerste artikel zijn definities opgenomen van de belangrijkste begrippen die in de planregels voorkomen. Door het opnemen van begrippen wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

6.3.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten of berekend. Door het opnemen van aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid ten aanzien van de planregels verkleind, waardoor de rechtszekerheid wordt vergroot.

6.3.2 Bestemmingsregels
6.3.2.1 Agrarisch - Boomgaard

De boomgaard aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Agrarisch - Boomgaard'. Hier is een boomteeltbedrijf toegestaan. Daarnaast is toegestaan: voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte streekeigen producten, water en bruggen. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals afschermende en andere groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, wegen, paden, parkeerplaatsen en tuinen zijn toegestaan.

Het agrarisch bedrijf heeft een bouwvlak gekregen, waarbinnen de bestaande bebouwing ligt. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegelaten, waaronder één bedrijfswoning.

In de specifieke gebruiksregels is de aanplant van fruitbomen, als gevolg van de spuitzone, niet toegestaan binnen 30 meter rond woningen van derden en terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (m.u.v. terreinen voor (kleinschalig) kamperen) in het buitengebied. Rond woningen in de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. De aanplant van hoogstamfruitbomen die uitsluitend als landschapselement dienen is wel mogelijk binnen deze afstanden. Doordat de functie van deze bomen uitsluitend als landschapselement is, wordt er immers niet gespoten. (Hoogstam)fruitbomen die tevens voor productie dienen, kunnen dus niet onder deze noemer worden geschaard, en dienen op meer dan 30 of 50 meter afstand te worden gesitueerd.

Op deze agrarische gronden is sprake van landschappelijke waarden. De bestaande en te ontwikkelen landschapswaarden van het oeverwallenlandschap genieten bescherming. Bij het agrarisch gebruik dient rekening te worden gehouden met aanwezige waarden, zoals landschapselementen, (half)openheid, verkaveling e.d. In de bestemmingsomschrijving zijn de kenmerkende kwaliteiten van het oeverwallenlandschap genoemd. Ter bescherming van de landschapswaarden is een vergunningstelsel opgenomen. Werken en/of werkzaamheden die de landschapswaarden kunnen aantasten zijn vergunningplichtig.

6.3.2.2 Agrarisch met waarden - Landschap

De agrarische gronden aan de zuidzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden bedrijvigheid. Binnen het agrarisch gebied is ruimte gereserveerd voor de aanleg van een fietspad en een weg. Daarnaast is toegestaan: voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, water en bruggen. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals afschermende en andere groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, wegen, paden, parkeerplaatsen en tuinen zijn toegestaan.

Op deze agrarische gronden zijn geen agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen toegestaan. Alleen overige teeltondersteunende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen en geen buitenrijbaan zijnde, zijn toegestaan.

Op deze agrarische gronden is sprake van landschappelijke waarden. De bestaande en te ontwikkelen landschapswaarden van het oeverwallenlandschap genieten bescherming. Bij het agrarisch gebruik dient rekening te worden gehouden met aanwezige waarden, zoals landschapselementen, (half)openheid, verkaveling e.d. In de bestemmingsomschrijving zijn de kenmerkende kwaliteiten van het oeverwallenlandschap genoemd. Ter bescherming van de landschapswaarden is een vergunningstelsel opgenomen. Werken en/of werkzaamheden die de landschapswaarden kunnen aantasten zijn vergunningplichtig.

6.3.2.3 Gemengd

Aan de ingang van de wijk Kersenweide zijn verschillende functies toegelaten. Deze gronden zijn bestemd als 'Gemengd'. Hier zijn toegestaan: maatschappelijke voorzieningen en een parkeerterrein. Deze functies zijn uitwisselbaar. Daarnaast zijn bepaalde locaties aangewezen voor onderwijs, wonen, huisvesting van zorgbehoevenden, landbouw (in kassen) en verkoop van ter plaatse voorgebrachte producten in een stadboerderij met een bedrijfswoning en een mobiliteitshub. Bij de mobiliteitshub zijn ook (flex)werk- en vergaderaccommodaties met ondergeschikt één horecavestiging toegestaan. Dit is ondersteunend aan de mobiliteitshub. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, duurzame energievoorzieningen, tuinen, erven, water en waterberging zijn toegestaan.

De gronden gelegen binnen 50 meter van de spuitzone, daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, zijn aangewezen als spuitzone. Binnen de spuitzone zijn gevoelige functies niet toegestaan. Dit zijn bijvoorbeeld (zorg)woningen en scholen.

Voor het bouwen van gebouwen (school, dorpsboerderij, gestapelde woningen, kassen, bedrijfswoning, nutsvoorzieningen of duurzame energievoorzieningen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen over de toegestane goot- en bouwhoogte, dakhelling en oppervlakte. Voor het bouwen van een integraal kindcentrum is bepaald dat het gebouw een kap heeft. Verder geldt dat bijbehorende bouwwerken bij de gestapelde woningen alleen als inpandige bergingen mogen worden gebouwd.

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw moet tevens worden voldaan aan de eisen die worden gesteld voor geluid, en de toepassing van duurzame maatregelen.

6.3.2.4 Groen - 1

Ten zuiden van de boomgaard langs de provinciale weg N229 liggen gronden die zijn bestemd als Groen - 1. De functie groen wordt breed geformuleerd. Tot de functie behoren plantsoenen en groenvoorzieningen, maar ook dorpslandbouw, moes- en schooltuinen, sport- en speeltoestellen, recreatief (voetbal)trapveld, kleinschalige evenementen en extensieve openluchtrecreatie. In het bestemmingsplan is tevens ruimte gemaakt voor kunstwerken bij de archeologische vindplaatsen in het plangebied. Zo worden ze beter beleefbaar gemaakt. Een voorbeeld is een uitkijktoren. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals paden, nutsvoorzieningen, duurzame energievoorzieningen, water en waterberging zijn toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan.

In de bestemming Groen - 1 mogen kassen worden gebouwd die horen bij de dorpsboerderij in de bestemming Gemengd. Daarnaast mogen er bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.3.2.5 Groen - 2

De groene structuren in het plangebied zijn bestemd als Groen - 2. Binnen deze bestemming zijn plantsoenen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, speelveldjes en ondergrondse vuilcontainers toegestaan. Ook is een mobiliteitshub toegelaten op de locatie die daarvoor is aangeduid op de verbeelding. In het bestemmingsplan is tevens ruimte gemaakt voor kunstwerken bij de archeologische vindplaatsen in het plangebied. Zo worden ze beter beleefbaar gemaakt. Een voorbeeld is een uitkijktoren. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals paden, nutsvoorzieningen, duurzame energievoorzieningen, water en waterberging zijn toegestaan.

Om hittestress tegen te gaan mogen alle gronden in de bestemming Groen - 2 voor maximaal 40% worden verhard. Er is verharding nodig in deze bestemming, omdat hier bijvoorbeeld de hoofdfietspadenstructuur door heen loopt en de ontsluiting van aangrenzende woonvelden, voorzover die niet zijn gelegen aan de hoofdverkeersstructuur. Ook liggen hierbinnen speelvoorzieningen.

In de bestemming Groen - 2 mogen alleen gebouwen voor nutsvoorzieningen (bijvoorbeeld een buurtbatterij) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Als de stedenbouwkundige structuur binnen het plangebied wijzigt kan het wenselijk zijn om de gronden bestemd als Groen - 2 te wijzigen naar Woongebied. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college bevoegd is om te besluiten de bestemming te wijzigen. Een voorwaarde is dat het aanwezige structureel groen niet afneemt.

6.3.2.6 Verkeer

De hoofdontsluitingsweg in het plangebied is bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn wegen, straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie toegestaan. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt voor voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair, sport- en speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst en afvalverzamelvoorzieningen. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer, duurzame energievoorzieningen, water en waterberging zijn toegestaan.

In de bestemming Verkeer mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.3.2.7 Water

De Vlowijker Wetering en daaraan grenzende watergang zijn bestemd als Water. De Vlowijker Wetering moet in stand worden gehouden voor de afvoer van overtollig regenwater en de aanvoer voor besproeiing van de akkerlanden en boomgaarden in de omgeving. Binnen deze bestemming zijn waterberging, waterhuishouding, waterlopen, groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en waterstaatkundige kunstwerken toegestaan. Ook bijbehorende voorzieningen, zoals duurzame energievoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn toegestaan.

In de bestemming Water mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.3.2.8 Wonen

De locatie Vinkenburg 2 is bestemd als 'Wonen'. Die bestemming sluit aan bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan Vinkenburg, vastgesteld door de raad op 12 september 2013. In de bestemming Wonen mag worden gewoond. De bouwregels zijn afgestemd op de feitelijk legaal aanwezige bebouwing op het perceel.

6.3.2.9 Woongebied

Het plangebied wordt hoofdzakelijk gebruikt voor wonen. De bestemming Woongebied is een globale bestemming. Binnen de bestemming Woongebied is het naast wonen toegestaan om de gronden te gebruiken voor beroep- en bedrijf aan huis, verkeer en verblijf, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, kleinschalige evenementen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Wegen, straten en paden met een ontsluitingsfunctie voor het plangebied zijn alleen toegestaan op de locatie die op de verbeelding daarvoor is aangewezen.

Voor beroep- en bedrijf aan huis gelden specifieke regels over gebruik. Ook is er een locatie aangewezen voor zorgwonen.

In de woonwijk wordt ook ruimte gemaakt voor horeca. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid in de regels opgenomen. Dit is mogelijk in een bepaald zoekgebied. Voorwaarde voor vestiging van horeca is verzekering van een goed woon- en leefklimaat. Zo wordt hinder door aspecten als geluid, geur en verkeer en parkeer druk beperkt.

In het bestemmingsplan wordt niet vastgelegd waar exact mag worden gebouwd. Een mix van verschillende categorieën en type woning is wel wenselijk. In het bestemmingsplan is vastgelegd welk percentage aan sociale huurwoningen moet worden gerealiseerd in het gehele plangebied. Dit is vastgelegd in de Algemene bouwregels van het bestemmingsplan. De gemeente heeft die bevoegdheid op grond van artikel 3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening. Ook zijn regels gesteld over de fasering in bouw van sociale woningen. De fasering wordt bepaald aan de hand van de verschillende deelgebieden in het plangebied, die zijn aangeduid op de verbeelding. Daarnaast wordt het minimale en maximale aantal woningen per deelgebied vastgelegd. De exacte aantallen worden niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Wel is vastgelegd dat er in totaal niet meer dan 1.200 woningen mogen worden gebouwd.

In de bouwregels worden regels gesteld over de hoofdverkavelingsrichting, de maatvoering van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde (en geen overkapping zijnde) bij woningen, gebouwen voor nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Als basis hiervoor dient het kwaliteitsinstrumentarium, waarmee een dorpse uitstraling wordt beoogd te verwezenlijken. De bouwregels voor bijbehorende bouwwerken sluiten aan bij de standaardregels van Bunnik.

Ook zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor geluid (11.2.10), duurzame maatregelen (11.2.8) en een natuurlijke terreinafscheiding (11.2.9). Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen kan pas worden verleend als is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de voorwaardelijke verplichtingen.

Het Kwaliteitsinstrumentarium Kersenweide (Bijlage 4) wordt niet als toetsingskader opgenomen in de bouwregels, maar functioneert als welstandsnota en wordt gebruikt bij de toetsing van aanvragen omgevingsvergunning. Bijvoorbeeld bij de aanvraag van een omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwregels voor het bouwen van gestapelde woningen in een appartementsgebouw waarbij de gevelwand van een appartementengebouw een gesloten wand vormt. Het gebouw moet er dan dorps uit komen te zien. Het mag niet één massa worden.

6.3.2.10 Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 zijn gebruikt voor de archeologische vindplaatsen en de gebiedsdelen waarvoor nog een archeologische verwachting geldt. Bouwactiviteiten op de archeologische vindplaatsen zijn niet toegestaan. Deze regeling is zo opgenomen, omdat het plaatsen van een bouwwerk vlak boven of direct op een archeologisch niveau kan leiden tot aantasting van archeologische waarden als gevolg van afsluiten van zuurstof en water. Er zijn een aantal uitzonderingen op deze regel, waaronder speelvoorzieningen en kunstwerken die versterkend werken bij de inrichting van de archeologische vindplaats. Voor aanlegwerkzaamheden (aanbrengen beplanting enz.) geldt een vrijstelling tot 30 cm-mv. In Waarde - Archeologie 2 is een vrijstelling voor bouwwerken en aanlegwerkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan (aanlegwerkzaamheden gezamenlijk) 100 m2 en niet dieper dan 30 cm beneden peil. In Waarde - Archeologie 3 is een vrijstelling voor bouwwerken en aanlegwerkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan (aanlegwerkzaamheden gezamenlijk) 500 m2 en niet dieper dan 50 cm beneden peil.

6.3.3 Algemene regels
6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

In dit plan zijn sommige bouwregels gerelateerd aan de oppervlakte van gronden, bijvoorbeeld aan de oppervlakte van een bouwperceel. Indien dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking worden genomen bij het verlenen van (verschillende) omgevingsvergunningen, zouden de bebouwingsmogelijkheden daardoor onbedoeld verruimd kunnen worden. De anti-dubbeltelregel voorkomt dit.

6.3.3.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn de algemene bepalingen opgenomen die van toepassing zijn bij bouwwerkzaamheden. Dit artikel bevat onder andere regels voor sociale huurwoningen en middenhuurwoningen (zie de toelichting bij de bestemming Woongebied). In het stedenbouwkundig plan is een verdeling van 30-40-30 aangehouden. In artikel 17.2 Sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middenhuurwoningen is geregeld dat ten minste 30% van het totaal aantal nieuw te bouwen woningen volgens dit plan wordt gebouwd als sociale huurwoning en ten minste 40% van het totaal aantal nieuw te bouwen woningen volgens dit plan wordt gebouwd als middenhuurwoning. In het artikel wordt ook de 'Verordening doelgroepen nieuwbouw sociale koopwoningen, sociale huurwoningen en middenhuurwoningen gemeente Bunnik' van toepassing verklaard. Voor sociale koopwoningen is dezelfde eis opgenomen, waarbij een tweedeling is gemaakt in sociale koopwoningen met een koopvrij vrij op naam van ten hoogste €355.000 en een koopprijs tot de NHG prijs. Dit laatste is in 2023 €405.000. Van het totaal aantal nieuw te bouwen woningen dient 9,17% respectievelijk 25,83% als zodanig gebouwd worden. De instandhoudingsplicht is ten minste 10 jaar.

Verder is in het artikel geregeld dat het maximaal aantal te bouwen woningen in Kersenweide 1200 is.

Het artikel bevat verder regels voor ondergronds bouwen en parkeervoorzieningen. Ook is in dit artikel een verwijzing opgenomen naar de geldende beleidsregel 'Parkeernormen Kersenweide gemeente Bunnik', waar in hoofdstuk 4 de parkeernormen zijn opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen aan de parkeereisen uit dit beleid.

6.3.3.3 Algemene gebruiksregels

Dit artikel geeft voor dit plan een beperking met betrekking tot het toegestane gebruik van gronden. Het gaat hierbij om ongewenst gebruik of gebruik dat enige vorm van hinder kan veroorzaken, waardoor het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast. Daarnaast is een regel opgenomen waarin wordt bepaald dat incidentele standplaatsen in het gehele plangebied zijn toegelaten.

6.3.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het plangebied. Het kan bijvoorbeeld gaan om het toestaan van een bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis.

6.3.3.5 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat de bevoegdheid van het college om te besluiten de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en aanduidingen in beperkte mate te wijzigen.

6.3.4 Overgangs- en slotbepalingen
6.3.4.1 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de hierin opgenomen regels. Onder bepaalde voorwaarden mogen deze strijdigheden qua bebouwing en/of gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.