direct naar inhoud van Artikel 16: Wonen - Buitenplaatsen
Plan: Wilhelminapark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000007-VA02

Artikel 16: Wonen - Buitenplaatsen

16.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitenplaatsen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een buitenplaats;
  • b. wonen;
  • c. een aan huis verbonden beroep, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 50 m²;
  • d. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • e. dienstwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – dienstwoning';

waarbij de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van de gronden wordt nagestreefd;

met daarbijbehorende gebouwen, verhardingen, tuinen, erven, water, parken, bebossing, groenvoorzieningen en andere bouwwerken.

16.2. Bouwregels

Op de tot 'Wonen - Buitenplaatsen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

16.2.1. Hoofdgebouwen

voor hoofdgebouwen de volgende regels gelden:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen in een bouwvlak mag niet meer dan één bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde in d. en e. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.
16.2.2. Dienstwoningen

voor dienstwoningen de volgende regels gelden:

  • a. een dienstwoning mag uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstwoning';
  • b. het aantal te bouwen dienstwoningen mag ter plaatse van de aanduiding niet meer dan één bedragen;
  • c. de inhoud van een dienstwoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • d. de goothoogte van een dienstwoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een dienstwoning mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde in c. tot en met e. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.
16.2.3. Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen met een minimale afstand van 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • c. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw
  • d. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 2 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw of ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de aangegeven hoogte;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mag de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping niet hoger zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, indien dat hoofdgebouw bestaat uit maximaal 1 bouwlaag;
  • g. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m² per perceel, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g. mag, indien het perceel een oppervlakte van tenminste 1.000 m² heeft, de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen 90 m² per perceel bedragen;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder g. mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 230 m² bedragen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - grotere oppervlakte bijgebouwen';
  • j. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met i. geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale dan wel maximale maat.
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een dienstwoning mag niet meer dan 50 m² per perceel bedragen.
16.2.4. Overige andere bouwwerken

voor overige andere bouwwerken de volgende regels gelden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van onoverdekte zwembaden mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximum geldt;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag, indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht, niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.
16.3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. de te beschermen waarden van de buitenplaats;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.4. Afwijken van de bouwregels
16.4.1. Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 16.2.1 onder c. in die zin dat in een bouwvlak meer woningen mogen worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in 16.2.1 onder g. of 16.2.2 onder f. in die zin dat ten behoeve van afwijkende dakvormen een hogere of geringere dakhelling is toegestaan;
  • c. het bepaalde in 16.2.3 onder a. in die zin dat een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot minimaal 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt aangebouwd;
  • d. het bepaalde in 16.2.4 onder a. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van onoverdekte zwembaden wordt vergroot tot 150 m².
16.4.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien dit noodzakelijk is ter instandhouding van de buitenplaats en/of ter bescherming van architectonische belangen van het hoofdgebouw en indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. de te beschermen waarden van de buitenplaats;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.5. Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroep;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, zodanig dat:
    • 1. de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 25% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    • 2. de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep meer bedraagt dan 50 m².
16.6. Afwijken van de gebruiksregels
16.6.1. Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in 16.5 onder a. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor meer dan één woning per bouwperceel, met dien verstande dat:
    • 1. in de kapverdieping geen zelfstandige bewoning zal plaatsvinden;
    • 2. de karakteristiek en typologie van de woning behouden blijft;
    • 3. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
  • b. het bepaalde in 16.5 onder b. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 2, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, mits:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de bedrijfsruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • c. het bepaalde in 16.5 onder c. in die zin dat een ruimte in een woning, die is aangewezen als monument, ten behoeve van kantoor-, dienstverlenings- of maatschappelijke doeleinden wordt gebruikt, mits:
    • 1. de betreffende functie noodzakelijk is in verband met de instandhouding van het monument;
    • 2. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 3. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 4. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 5. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt worden voor kantoor-, dienstverlenings- of maatschappelijke doeleinden niet meer dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt met een maximum van 200 m²;
  • d. het bepaalde in 16.5 onder c. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de praktijkruimte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt.
16.6.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. de te beschermen waarden van de buitenplaats;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
16.7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.7.1. Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Op de tot 'Wonen - Buitenplaatsen' bestemde gronden is voor de volgende werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van paden, inritten, terrassen en soortgelijke verhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,30 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • g. het aanleggen van baad- en speelvijvers met een grotere oppervlakte dan 10 m².
16.7.2. Uitzonderingen

Het bepaalde in 16.7.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
16.7.3. Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning wordt niet verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 16.7.1 die de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden van de buitenplaats in onevenredige mate kunnen aantasten.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 16.7.1, indien daardoor, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, het karakter van de buitenplaatsen niet wordt of niet kan worden aangetast en/of het aandeel van de toelaatbare bebouwing en verharding waarvoor de omgevingsvergunning vereist is op een perceel, niet meer dan 50% van de oppervlakte zou kunnen gaan bedragen.
  • c. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakter van de buitenplaats en de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied.