direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Partiele herziening Liendertseweg e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00170-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan Liendertseweg e.o. dat is vastgesteld op 26-11-2013. Per abuis zijn gedurende de procedure van dat plan de bestemmingen niet geheel in overeenstemming met de feitelijke situatie op de verbeelding geprojecteerd. Deze partiële herziening strekt tot het herstellen daarvan. Dit bestemmingsplan betreft derhalve de ambtshalve wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan Liendertseweg e.o.

De bestemmingen op de verbeelding van dat plan zijn, als gezegd, niet exact op de juiste plek geprojecteerd. De hoofdbouwmassa (met name de woningen in het gebied) valt bijvoorbeeld niet precies in het bouwvlak maar valt er hier en daar buiten. Dit scheelt soms enkele meters. Op het gebied van vergunningverlening leidt dit tot onnodige problemen. Een vergunning voor een bijgebouw zoals een schuur bijv. kan niet rechtstreeks verleend worden omdat de schuur (op papier) gedeeltelijk in de verkeersbestemming gelegen is terwijl dit de woonbestemming had moeten zijn. Dit wordt verholpen door middel van het partieel herstellen (namelijk de verbeelding) van het bestemmingsplan Liendertseweg e.o. 'Partieel' wil in dit geval zeggen dat van dat bestemmingsplan slechts een deel, zoals gezegd de verbeelding dus, herzien wordt. De overige onderdelen van het bestemmingsplan Liendertseweg e.o. zoals de toelichting en de regels blijven geheel intact. Vandaar dat deze toelichting vervolgd met de originele tekst (waarin geen wijzigingen zijn aangebracht) van het bestemmingsplan Liendertseweg e.o. dat is vastgesteld op 26-11-2013.

N.B.: anders gezegd heeft dit dus als consequentie dat de volgende hoofdstukken gelezen moeten worden in de context van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Liendertseweg e.o." dat is vastgesteld op 26-11-2013. De destijds gehanteerde beleidskaders, planbeschrijving, omgevings- en juridische aspecten blijven ongewijzigd van toepassing.

De wijk Liendert is één van de wijken die deel uitmaakt van het programma Amersfoort Vernieuwt. Met het programma Amersfoort Vernieuwt, een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de woningbouwcorporatie de Alliantie Eemvallei en Portaal, wordt ingezet op een duurzame verbetering van de kwaliteit van de wijken en van de stad. Amersfoort Vernieuwt kent zes thema's: samenleven, wonen, werken, onderwijs leefbaarheid en voorzieningen. Dit zijn de ingrediënten voor een vitale wijk, waar bewoners prettig leven. Een van de doelstellingen van Amersfoort Vernieuwt is dat de toegankelijkheid van de woningmarkt van Amersfoort verbetert. Hiertoe wordt ingezet op bouwen gericht op doorstroming en diversiteit. De komende jaren worden er woningen gesloopt en komen daar huur- en koopwoningen voor terug. Zo krijgen de wijken een gevarieerder uiterlijk met bewoners die er graag willen (blijven) wonen.

De gemeenteraad heeft op 11 december 2007 in het kader van Amersfoort Vernieuwt, het ontwikkelingsplan voor Liendert en Rustenburg vastgesteld. Onderdeel van dit ontwikkelingsplan is het besluit om de verouderde portiekflats aan de Liendertseweg te slopen. Hiervoor in de plaats wordt vervangende nieuwbouw gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan "Liendertseweg e.o." biedt de planologisch-juridische mogelijkheid om dit plan tot uitvoering te brengen.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het plangebied van het bestemmingsplan "Liendertseweg e.o." ligt in Liendert Noord en wordt begrensd door de laagbouw woonbuurt rond de Liendertsedreef. Het gebied wordt doorkruist door de entreeweg de Liendertseweg, de voorzieningenas de Wiekslag en de Rietzangerstraat. In het plangebied bevinden zich thans acht portiekflats, met in totaal 192 woningen.

Het plangebied wordt begrensd door:

  • aan de westzijde de Fazantenstraat en de Liendertseweg,
  • aan de noordzijde de tuinen van de woningen aan de Roerdompstraat,
  • aan de oostzijde de Lijsterstraat en de Pelikaanstraat,
  • aan de zuidzijde door de Rietzangerstraat en het parkeerterrein van de zuidelijk gelegen flats.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0001.jpg" é

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0002.jpg"

Luchtfoto met begrenzing plangebied

1.2.2 Geldend(e) plan(nen)

Op 2 oktober 2012 heeft de raad voor het gebied het bestemmingsplan 'Amersfoort Oost' vastgesteld. Op 14 december 2012 is dat bestemmingsplan in werking getreden. Het bestemmingsplan 'Amersfoort Oost' betreft een herziening in het kader van de 10 jaarlijkse actualisatie van bestemmingsplannen. Bij deze actualisaties is in principe uitgegaan van de bestaande situatie. Op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan 'Amersfoort Oost' ter inzage werd gelegd, was het stedenbouwkundig plan voor de Liendertseweg e.o. nog niet vastgesteld door de raad. Daarom is in dat bestemmingsplan de bestaande situatie wederom opgenomen en is nog geen rekening gehouden met het nu voorliggende nieuwbouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Amersfoort Oost'

Het plan voor de Liendertseweg e.o. is in strijd met dit bestemmingsplan.

De strijdigheid bestaat uit bouwen buiten de bouwblokken, en het bouwen van grondgebonden woningen, in plaats van de toegestane gestapelde woningen.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van het nieuwbouwplan. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Liendertseweg e.o." op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Vanwege de omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciaal- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Amersfoort Vernieuwt

Het project Amersfoort Vernieuwt is opgestart met als doelstelling dat het in Amersfoort in elke wijk prettig wonen en werken moet zijn. Om dat doel te bereiken, wordt de situatie in enkele wijken aangepakt, middels 'Amersfoort Vernieuwt' projecten. Amersfoort Vernieuwt gaat uit van een totaalaanpak om de kwaliteit in de wijk te verhogen. Er is aandacht voor de omgeving, dus bijvoorbeeld voor verbetering van woningen, winkels, sportvoorzieningen, milieu en groen, maar ook onderwerpen die te maken hebben met samenleven komen aan bod. Met Amersfoort Vernieuwt wordt verder de realisatie van een verschuiving van 10 tot 15% van goedkope sociale woningbouw naar het middensegment beoogd.

Het programma Amersfoort Vernieuwt is een gezamenlijk initiatief van de gemeente en de woningbouwcorporaties Alliantie Eemvallei en Portaal. Uitgangspunt is dat de planvorming altijd in nauw overleg met de bewoners en andere partijen uit de wijk plaatsvindt.
In het kader van Amersfoort Vernieuwt heeft de gemeenteraad op 11 december 2007 het wijkontwikkelingsplan voor Liendert-Rustenburg vastgesteld. Onderdeel van dit ontwikkelingsplan is het besluit om de verouderde portiekflats aan de Liendertseweg te slopen en te vervangen voor nieuwbouw. In navolging op dit besluit heeft de gemeenteraad op 18 september 2012 het stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitplan 'Liendertseweg e.o.' vastgesteld. In hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de stedenbouwkundige keuzes die gemaakt zijn voor dit plan.

Groene Saldoregeling

Onderdeel van het Amersfoort Vernieuwt programma is de Groene Saldo regeling. Deze regeling is tot stand gekomen, om speciale aandacht te geven aan groen als kwaliteitskenmerk van de woon- en leefomgeving.

2.2.2 Structuurvisie Amersfoort (2009)

In deze Structuurvisie is geen nieuw beleid geformuleerd, maar is het ruimtelijk relevante bestaande beleid in samenhang gepresenteerd. Het gaat in hoofdlijnen om beleidsnota's en ruimtelijke kaders die voor projecten zijn bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0004.jpg" Structuurvisie Amersfoort: Ruimtelijke hoofdstructuur 2009

Het plangebied van de Liendertseweg e.o. valt in de structuurvisie binnen het gebied dat is aangemerkt als 'Woongebieden'. In het ontwikkelingsbeeld dat de structuurvisie schetst, is te zien dat alle Amersfoort Vernieuwt-wijken als 'stedelijke herstructurering' zijn aangemerkt. De Liendertseweg e.o. wordt niet apart in de structuurvisie genoemd.

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe structuurvisie, 'Structuurvisie Amersfoort 2030', waarin een meer toekomstgericht beeld voor Amersfoort wordt geschetst.

2.2.3 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. In de koers voor de nieuwe Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.


Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.

De aanpak van Amersfoort Vernieuwt richt zich op het tegengaan van de veroudering van de voorraad en segregatie in de wijk. Daarnaast richt deze zich op het vasthouden van hogere- en middeninkomens in de wijken. Met de vernieuwingsslag van sloop, nieuwbouw, renovatie en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte wordt ook de kans aangegrepen om voldoende geschikte woningen voor een brede doelgroep te realiseren en bewoners zo meer mogelijkheden te geven om binnen de wijk door te stromen. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing wordt ingezet ter dekking van lopende afspraken over de gemeentelijke bijdrage voor de (her)inrichting van het openbaar gebied bij sloop- en nieuwbouwprojecten.


Beschikbaarheid van woningen

De woonvisie blijft aandacht houden naar het aanbod van woonruimte voor woonconsumenten die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Daarbinnen is maatwerk nodig voor bijzondere doelgroepen die extra zorg en begeleiding nodig hebben. De gemeente maakt afspraken met de corporaties voor een nieuwe benadering waarbij de focus wordt gelegd op het aantal woningzoekenden dat aan een passende woning wordt geholpen. Het doel hiervan is de zoektijd van actief woningzoekenden te verlagen. Daarvoor krijgen de corporaties de ruimte om woningen te verkopen of te verhuren op een manier die aansluit op de behoefte van de groepen die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Dit maatwerk resulteert in een efficiënte inzet van de sociale voorraad.


Nieuwbouw in de sociale sector

De verwachting is dat de behoefte van het aantal huishoudens dat is aangewezen op het sociale segment de komende jaren op peil zal blijven. Om ook het gemiddelde jaarlijkse aanbod van woningen in het sociale segment op peil te houden zou de sociale woningvoorraad in omvang ook gelijk moeten blijven. Dat betekent dat in principe een gesloopte sociale huurwoning, de vrije verkoop van sociale huurwoningen of een huurverhoging naar de vrije sector gecompenseerd moet worden door nieuwbouw in de sociale sector. Corporaties geven aan dat er momenteel financieel beperkt ruimte is voor groei van de sociale huurvoorraad. De financiering van nieuwe sociale woningen zal betaald moeten worden uit de verkoop van huurwoningen en uit de herontwikkeling van locaties waar sociale huurwoningen zijn gesloopt. Buiten een mogelijke korting op de grondkosten (die in de grondexploitatie wordt gefinancierd uit de opbrengsten van de vrijesectorwoningen) zijn er geen gemeentelijke- of rijkssubsidies voor sociale woningbouw.

Speciale aandacht blijft uitgaan naar de huishoudens die door een lager inkomen zijn aangewezen op het sociale segment. Verschillende partijen en maatschappelijke instellingen richten zich op de huisvesting en zorg voor deze groepen. Aan deze partijen wordt de ruimte gelaten om met hun kennis en ervaring tot de best passende oplossing te komen voor deze doelgroepen.


Functiemenging van wonen en werken

Functiemenging past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken is terug te zien in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.

2.2.4 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven. Naast beleid voor de bedrijventerreinen en kantoren, geeft deze visie ook beleid over werkgelegenheid binnen de woonwijken:


Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

Er is een verschuiving van werkgelegenheid te zien van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’). De verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Het beleid is erop gericht, om op de verspreide werklocaties meer ruimte te bieden voor werkfuncties. Functiemenging past bij de stedelijke dynamiek. Dit past ook in het streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Het begrip van 'werken' (of bedrijven, bedrijvigheid) wordt ruim uitgelegd. Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties gaat het om 'schone' bedrijvigheid, die de overige functies in het gemengde gebied respecteert. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote(re) bedrijven passen. Op voorhand is niet bepaald waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.


Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis verruimd. De regeling beroepen en bedrijven aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Voor het grootste deel van de stad wordt hiermee in de mogelijkheden voorzien die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.


Geleidelijke, spontane ontwikkeling in de wijken ten noorden en oosten van het centrum

Ten noorden en oosten van het centrum liggen wijken die al de nodige levendigheid (stedelijkheid) hebben. De komende jaren worden hier diverse plekken via Amersfoort Vernieuwt herontwikkeld. Dit zorgt al voor de nodige dynamiek en verandering. Meer menging van wonen en werken is daardoor kansrijk. In deze wijken is functiemenging kansrijk via een min of meer geleidelijke, spontane weg die wordt ingezet door initiatieven uit de markt. Bij nieuwe ontwikkelingen is het bestaande karakter van de wijk of buurt het uitgangspunt, waarbij overigens een toename van stedelijkheid best passend kan zijn.

2.2.5 Verkeer- en vervoerplan

Verkeer- en vervoerplan 2005

Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten. Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.


Verkeer- en vervoerplan 2030

In 2011 is er een visie voor het verkeer en vervoerplan opgesteld, die het college nu heeft vastgesteld. De gemeente wil vervolgens samen met onder andere de bewoners in de stad, de visie uitwerken tot een definitief Verkeer- en Vervoerplan 2030.

In het definitieve Verkeer- en Vervoerplan is er in ieder geval aandacht voor verkeersveiligheid en de keuzevrijheid van hoe wel willen reizen. Daarnaast investeert de gemeente de komende jaren veel in de bereikbaarheid van de stad en de regio. Dat gebeurt samen met buurgemeenten, de provincie en het Rijk in het samenwerkingsverband VERDER.

Amersfoort wil ook in de toekomst een stad zijn waar je fijn kunt leven. Een stad waarin inwoners zich gemakkelijk bewegen en waar de overlast van mobiliteit beperkt is. Dit betekent dat mobiliteit moet worden afgestemd op de wensen van de gebruiker en dat alternatieve en innovatieve mogelijkheden op het gebied van verkeer en vervoer nader moeten worden aangeboden en gestimuleerd. Iedere wijk in de stad is uniek en daarom is een gebiedsgerichte aanpak het meest passend.

Bij het uitwerken van de visie op verkeer en vervoer gaat het niet om mobiliteit als een op zichzelf staand thema, maar om de combinatie met toekomstige ontwikkelingen op het gebied van economie, ruimte, wonen en duurzaamheid.

2.2.6 Nota parkeernormen Amersfoort 2009

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Voor de parkeerbehoefte voor de Liendertseweg e.o. moet - net als voor ieder ander project - worden voldaan aan de normen uit de Nota Parkeernormen 2009. Voor goedkope woningen geldt een norm van 1,7 parkeerplaats per woning en voor dure woningen een norm van 2,0 parkeerplaatsen per woning (de grens van goedkoop/duur ligt op een verkoopwaarde van € 260.000,- v.o.n., prijspeil 2008). Binnen die norm is 0,3 parkeerplaats bestemd voor bezoek. De parkeerruimte voor bezoek mag op eigen terrein liggen, maar moet openbaar toegankelijk zijn.

2.2.7 Bomenbeleid

Minder regels voor inwoners van Amersfoort en meer gedeelde verantwoordelijkheid. Met die intentie heeft het college het nieuwe gemeentelijke bomenbeleid ontwikkeld (door de raad vastgesteld op 10 januari 2012). In het nieuwe bomenbeleid draait de gemeente de verplichting van een kapvergunning om. Van de ruim 63.500 bomen die in de straten, plantsoenen en parken van Amersfoort staan komen ruim 11.000 waardevolle bomen op een lijst. Voor die bomen geldt een kapverbod, waarvoor alleen bij hoge uitzondering een ontheffing mogelijk is. Er komen ook particuliere bomen op de bomenlijst. Voor de andere bomen geldt geen kapverbod.

Het nieuwe bomenbeleid betekent dat van tevoren voor iedereen duidelijk is welke bomen niet mogen worden gekapt. De waardevolle bomen zijn in drie categorieën ingedeeld: monumentale bomen, belangrijke beeldbepalende bomen en bomen langs hoofdstructuren zoals het Valleikanaal en de invalswegen zoals de Utrechtseweg, Leusderweg en Arnhemseweg. De indeling is van belang bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen. Monumentale bomen krijgen de grootste bescherming. Deze mogen in principe niet worden gekapt. Voor de overige categorieën geldt dat bij het kappen van een boom, een nieuwe boom moet worden geplaatst.

Zodra de bomenlijst is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders kan dit worden doorgevoerd in de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). Naar verwachting gebeurt dit in het eerste kwartaal van 2013. Wanneer een boom van de lijst toch moet worden gekapt is daarvoor een ontheffing nodig op basis van de APV. Voor het bestemmingsplan betekent dit dat er geen monumentale bomen meer worden opgenomen.

2.2.8 Welstandsnota en beeldkwaliteitsplan

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

Voor de Liendertseweg e.o. is een stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitplan opgesteld. De gemeenteraad heeft dit plan op 18 september 2012 vastgesteld. Met het beeldkwaliteitsplan doet de gemeenteraad een aanvulling op de welstandsnota. Na vaststelling door de gemeenteraad worden de nieuwe welstandscriteria onderdeel van de welstandsnota.


Welstandsvrije gebieden

In het Coalitieakkoord Amersfoort 2010-2014 staat het voornemen een experiment te doen met welstandsvrije gebieden om het effect ervan inzichtelijk te krijgen. Enkele gebieden in de gemeente zijn nu al welstandsvrij. Het betreft het Dierenpark en de Bernardkazerne. Daarnaast is in april 2008 besloten het nog te ontwikkelen deelgebied De Laak 2b in Vathorst aan te wijzen als welstandsvrij gebied.

In welstandsvrije gebieden vindt er bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor een (ver)bouwplan geen toets aan de welstandscriteria plaats zoals die zijn vastgelegd in de Welstandsnota Amersfoort. De overige voorschriften zoals uit het bouwbesluit en de regels uit het bestemmingsplan (ook als daarin beeldkwaliteitseisen staan) blijven uiteraard wel gelden. Welstandsvrij bouwen betekent dus niet regelvrij of vergunningsvrij bouwen.

In het kader van het experiment op basis van het coalitieakkoord zijn de volgende gebieden aangewezen als welstandsvrije gebieden:

  • Bieshaar-noord in Hoogland;
  • Het Gein in Schothorst;
  • De wijk Rustenburg;
  • Van Bemmelstraat / Verhoevenstraat;
  • delen van bedrijventerrein Isselt.


Er is gekozen voor een diversiteit aan gebieden zodat het effect in verschillende typen gebieden zichtbaar wordt. De genoemde gebieden zijn gevarieerd in functie, bouwperiode en mate van verwachte ontwikkelingen. Ook hebben deze gebieden een gevarieerd ruimtelijk beeld in type woningen/bebouwing, aanbouwen, dakopbouwen, dakkapellen en/of vorm en materiaal. De verwachting is dat de ruimtelijke samenhang en kwaliteit niet direct wordt aangetast zonder welstandstoets.

Er is nog weinig ervaring met welstandsvrije gebieden in Amersfoort. Met dit experiment in verschillende soorten gebieden, wil de gemeente inzicht krijgen in de effecten van welstandsvrije gebieden. Kan met minder welstandsregels de kwaliteit van de wijk in stand gehouden worden. De uitkomsten van het experiment kunnen mede bepalend zijn voor het aanwijzen van meer of minder welstandsvrije gebieden in Amersfoort.

2.2.9 Prostitutiebeleid / Verbod op sexinrichtingen

Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, wordt een verruiming van het huidige aantal seksinrichtingen van vijf naar zeven verantwoord geacht.

In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Dit gebeurt met uitzondering van vijf locaties waar de bestaande seksinrichtingen worden gelegaliseerd. De gemeente heeft zich bij de afweging om de inrichtingen te legaliseren laten leiden door onderstaande ruimtelijke aspecten. De overige twee seksinrichtingen zullen op een later tijdstip middels een bestemmingsplanherziening op een geschikte locatie worden ingepast. Op 1 september 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan aangaande het bovengenoemde facetbestemmingsplan en heeft de regeling zoals Amersfoort deze hanteert, geaccepteerd (200308704/1).

Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen (in artikel 10 van de regels) voor het vestigen van een seksinrichting. Deze keuze is gebaseerd op het bovengenoemde beleid. Seksinrichtingen hebben vanwege hun uitstraling en openingstijden immers een ruimtelijke impact op de omgeving die zich onderscheid van overige bedrijven.

De volgende aspecten zijn bij de afweging van een locatie voor de vestiging van een seksinrichting in ieder geval ruimtelijk relevant geacht:

  • geen concentratie van prostitutie in een straat, buurt, wijk of gebied;
  • geen seksinrichting in een flat of specifieke woonstraat;
  • ligging aan een doorgaande weg;
  • geen seksinrichting in tussenwoningen of panden met half-steensmuren;
  • geen onaanvaardbare toename van de verkeersbelasting in een straat;
  • voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein of in de directe omgeving;
  • geen aanstootgevende en/of storende (licht)reclames;
  • geen seksinrichting in de nabijheid van kerken, moskeeën, (avond)scholen, clubgebouwen voor jeugdigen en daarmee vergelijkbare functies.

2.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 108 grondgebonden woningen mogelijk, ter vervanging van 8 portiekflats met in totaal 192 woningen. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Met dit bestemmingsplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk beleid daadwerkelijk geïmplementeerd.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de gebiedsvisie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied, zoals wonen, verkeer en groen. Er wordt toegelicht op welke manier de 108 nieuwe grondgebonden woningen in de bestaande omgeving worden ingepast.

3.2 Historische ontwikkeling

De wijk Liendert ontleent zijn naam aan de hoeve Liendert of Lienlaer. Een opvolger van deze oude boerderij is nog steeds net buiten de wijk te vinden aan Rodderikweg-Robbeknolerf. Deze boerderij bestond zeker al in 1282, maar heeft waarschijnlijk een geschiedenis die nog veel verder teruggaat.

Om na de Tweede Wereldoorlog de sterke bevolkingsgroei van Amersfoort het hoofd te kunnen bieden moest een uitbreidingsplan worden gemaakt. Tot die tijd hadden uitbreidingen alleen aan de zuidwest kant van het centrum plaatsgevonden omdat daar de minste hinder werd ondervonden van overstromingen. Vanaf 1937 werd het Valleikanaal gegraven, waardoor de wateroverlast verminderde en grootschalige woningbouw mogelijk werd. De toenmalige stadsarchitect Zuiderhoek wilde drie nieuwe uitbreidingen als bloembladen aan de noord- en oostkant situeren zodat de binnenstad weer het “hart van de bloem" zou worden. Nadat eerst Kruiskamp en Koppel in de jaren vijftig waren gerealiseerd, werd in de jaren zestig met Liendert begonnen waarna de drie uitbreidingen voltooid waren.

Liendert, ontworpen door de Amersfoortse stedenbouwkundige ir. A.H. Rooimans, werd opgebouwd uit vier rechthoeken (buurten), met een dicht, haaks op elkaar staand wegenstelsel. De buurten zijn weer opgebouwd uit blokken. Een blok bestaat uit een aantal rijen woningen die langs de randen van het blok zijn geplaatst zodat een binnenterrein ontstaat. Ieder blok bestaat uit verschillende woningtypen. Eengezinswoningen werden afgewisseld met bejaardenwoningen, hoogbouw en woningwetwoningen, woningen uit de premie-sector en vrije-sector. Met deze verscheidenheid werd getracht een gemengde bevolking te bevorderen. Echter uit financieel-economisch oogpunt werd een rij bestaande uit zes woningen veel gebruikt. Een blok werd een aantal keren herhaald als een soort stempel. Vervolgens werd een kleine verandering in de opzet aangebracht en zo ontstond een nieuwe indeling van het blok. Vaak zijn de binnenterreinen van een blok met veel groen ingericht.

De stedenbouwkundige structuur is van belang omdat de uitgangspunten goed overeenkomen met het toenmalig stedenbouwkundig denken in Nederland. Ieder straatprofiel is zorgvuldig gedetailleerd, met een grote diversiteit. De wijk bezit een verscheidenheid in buurtgroen en een duidelijke hiërarchie in wegen, zoals buurt-, wijk-, en doorgaande wegen. De hoofdstraten, Liendertseweg, Van Randwijcklaan en Lageweg, zijn zichtlijnen gericht op de Onze-Lieve-Vrouwetoren. Om het doorgaande verkeer buiten de wijk te houden werd een ringweg langs het Valleikanaal ontworpen.

3.3 Ruimtelijke opbouw

Structuur en bebouwing

In het stedenbouwkundig plan past in het bestaande stedebouwkundig raamwerk, waarop de Liendert oorspronkelijk is gebouwd. De ruimtelijke opzet met een blokkenstructuur rond binnenhoven vormt de basis van het stedebouwkundig plan. De nieuwe blokken begeleiden samen met de bestaande de hoofdstructuren (zoals de wandvorming langs de Liendertseweg en Wiekslag). De twee blokken aan de Wiekslag zorgen er tevens voor dat de stedebouwkundige stempel wordt hersteld en begeleiden het park. De Fazantenstraat en de Kwartelstraat worden aantrekkelijke woonstraten, aan beide zijden door (rij)woningen begeleid. Alle nieuwe blokken bestaan uit grondgebonden eengezinswoningen, die zijn georiënteerd op de straat en/ of de openbare ruimte. De woningen zijn allemaal maximaal 3 lagen, waarvan het grootste deel zal worden uitgevoerd als tweelaagse woningen met een kap.

Groenstructuren

Groenstructuren (inclusief de bestaande bomen) vormen dragers van het stedebouwkundig plan (met name de Liendertseweg en de Wiekslag). De bestaande straatprofielen zijn zoveel mogelijk gerespecteerd en waar nodig zijn groenzones toegevoegd of aangepast om meer eenheid in de wijk te creeeren. Ook binnen de nieuwe hoven worden bestaande bomen zoveel mogelijk ingepast. Daarnaast worden bomen toegevoegd om de groenstructuren te versterken (de Groene Saldoregeling is van toepassing (zie bijlage)).

Het park is een belangrijk groenelement binnen de wijk. In het stedebouwkundig plan wordt de betekenis van het park versterkt door de wandbebouwing langs de Liendersteweg, de Wiekslag en de Rietzangerstraat. Het is een park voor de wijk, voor kinderen die willen spelen, maar ook voor bewoners die willen wandelen of in het park willen zitten. Het park zorgt tevens voor de wandelverbinding tussen de Roerdormpstraat en de Rietzangerstaat. Bestaande bomen blijven gehandhaafd en nieuwe bomen worden eventueel toegevoegd. Waar nodig zal de padenstructuur worden aangepast. Aan geen van de zijden van het park is parkeren mogelijk, waardoor het park toegankelijk is en de groene randen aansluiten op de straatprofielen.

Overgangen privé / openbaar

De eengezinswoningen hebben allemaal een overgangszone (zogenaamde “encrouchmentzone”) tussen privé en openbaar. Dit maakt de toegankelijkheid van de woningen beter en versterkt de relatie met het openbaar gebied. De encrouchmentzones verschillen van maat en karakter en zijn afgestemd op de openbare ruimte, het (huidige) straatbeeld of het te verwachten gebruik. In het stedebouwkundig plan worden drie verschillende invullingen van deze encrouchementzone onderscheiden: een ‘stoep’ van circa 60 centimeter, een ondiepe groene zone of een ondiepe voortuin. Met name de ondiepe zones worden ingevuld met bijvoorbeeld een bankje en/ of een bloembak (zie plantekening en beelden in hoofdstuk ‘Beeldkwaliteit’). Overige overgangen worden waar nodig vastgelegd door middel van hagen en/ of tuinmuren (zie hoofdstuk ‘Beeldkwaliteit’).

Rooilijnen

De rooilijnen van de nieuwbouw wijken deels af van die van de bestaande bebouwing, maar sluiten wel aan op de stedebouwkundige opzet van de totale Liendert. Langs de Rietzangerstraat liggen de nieuwe rooilijnen meer in het verlengde van de overige bebouwing langs deze straat. De rooilijnen langs de Liendertseweg liggen verder van de straatzijde af dan de koppen van de bestaande bebouwing, maar doordat het middelste nieuwe bouwblok naar voren springt, vormen deze blokken een accent bij het park in de gevarieerde reeks bebouwing aan deze zijde van de Liendertseweg. Langs de Wiekslag is de parallelstraat aangepast, waaraan de twee nieuwe woonblokken in de huidige rooilijn staan. Dit maakt het totale wegprofiel met groene berm en laanbeplanting van de Wiekslag af.

Centrale plantsoen

Bij een toekomstige herinrichting van het centrale plantsoen, ingekaderd door de Liendertseweg, Wiekslag en Rietzangerstraat, is het volgende programma (‘lijst van wensen’) het uitgangspunt:

  • Speelplek, met specifieke verharding voor kinderen van 2 tot 6 jaar, ca. 50m2;
  • Speelplek, met specifieke verharding voor kinderen van 6 tot 12 jaar, ca. 200m2;
  • Open veld, met hekken en ballenvangers, optimaal gedraineerd t.b.v. bespeelbaarheid, zo mogelijk kunstgrasveld, minimaal 600m2;
  • Zitgelegenheid in de vorm van een lange zitrand, circa 40m;
  • Wandelpaden, minimaal 1.50m breed, 200m, bij voorkeur asfalt;
  • Behoud van waardevolle bomen, aanplant van circa 10 nieuwe bomen, formaat 25/30;
  • Langs de speeltuin (geschoren) hagen handhaven en waar nodig aanvullen en herstellen.

Het hierna volgende beeld toont een ruimtelijk impressie van het totale stedebouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0005.jpg"

Stedenbouwkundig plan, OeverZaaijer

3.4 Groenstructuur

Groenstructuren (inclusief de bestaande bomen) zijn de dragers van het stedenbouwkundig plan (met name langs de Liendertseweg en de Wiekslag). De bestaande straatprofielen zijn zoveel mogelijk gerespecteerd en waar nodig zijn groenzones toegevoegd of aangepast om meer eenheid in de wijk te creeëren. Ook binnen de nieuwe hoven worden bestaande bomen zoveel mogelijk ingepast. Daarnaast worden bomen toegevoegd om de groenstructuren te versterken (de Groene Saldoregeling is van toepassing).

Het park is een belangrijk groenelement binnen de wijk. In het stedenbouwkundig plan wordt de betekenis van het park versterkt door de wandbebouwing langs de Liendertseweg, de Wiekslag en de Rietzangerstraat. Het is een park voor de wijk, voor kinderen die willen spelen, maar ook voor bewoners die willen wandelen of in het park willen zitten. Het park zorgt tevens voor de wandelverbinding tussen de Roerdompstraat en de Rietzangerstraat. Bestaande bomen blijven gehandhaafd en nieuwe bomen worden eventueel toegevoegd. Waar nodig zal de padenstructuur worden aangepast. Aan geen van de zijden van het park is parkeren mogelijk, waardoor het park toegankelijk is en de groene randen aansluiten op de straatprofielen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.1.1 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (verder PMP) is de verbindende schakel tussen het Europese en nationale milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van het milieubeleid anderzijds. De provincie hecht er groot belang aan om haar ambities op het gebied van milieu en duurzaamheid vast te leggen en te delen. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.

De provincie blijft zich inspannen op het gebied van leefomgevingskwalitieit: zij behouden en herstellen de milieukwaliteit in de provincie, met luchtkwaliteit en geluidhinder als speerpunten. Hierbij staat de gezondheid van de burgers van de provincie Utrecht centraal. Daarnaast wil de provincie door de goede milieukwaliteit de voorwaarden scheppen voor de natuur en instandhouding van de biodiversiteit. De provinciale inspanningen op het gebied van luchtverontreiniging, hinder en externe veiligheid zijn steeds gericht op een gezonde leefomgeving en/of biodiversiteit.

Conform de Wet milieubeheer is Provinciale Staten verplicht minimaal eenmaal in de vier jaar een milieubeleidsplan vast te stellen. Omdat er nog geen nieuw ‘plan' is, is verlenging van het bestaande plan per 1 december 2012 aan de orde. Het huidige PMP wordt verlengd zonder ingrijpende wijzigingen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen worden verwerkt in het verlengde plan.

4.1.2 Milieubeleidsplan Amersfoort 2008-2011

In het milieubeleidsplan formuleert de gemeente Amersfoort haar ambities op het gebied van milieu. In het plan worden drie milieuthema's onderscheiden, 'Gezond en Veilig', 'Klimaat en Energie' en 'Natuur en biodiversiteit'. Het project Randenbroek Zuid raakt aan alle drie de thema's. De geluidsoverlast van de A28 is nader onderzocht en er dienen maatregelen genomen te worden om gezond en veilig te wonen in Randenbroek Zuid. Duurzaam bouwen moet worden verbreed naar duurzaam wonen. Diffuse verontreiniging van afstromend regenwater moet fors worden verminderd en de kansen voor schoon water moeten worden benut bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij 'Klimaat en Energie' wordt ingezet op CO2-neutrale gemeente in 2030. Bij 'Natuur en Milieu' wordt de nodige aandacht gevraagd voor het versterken en uitbreiden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.2 Water

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.2.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.2.3 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

4.2.4 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.2.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33),
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).

De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.8 Water in relatie tot het plangebied

Water in dit plangebied

In dit plan is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

De grondwaterstand in de omgeving van de Liendertseweg varieert tussen de +- 0,8 en 1,5 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In de onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0006.jpg"

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Aangezien de grondwaterstand in de omgeving van de Liendertseweg in natte periodes tot minder dan een meter onder het maaiveld komt wordt er sterk aangeraden om kruipruimteloos te bouwen. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.

Riolering

In het gebied is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Dit houdt in dat het afvalwater en regenwater door twee aparte stelsel wordt afgevoerd. Het afvalwater gaat rechtstreeks naar de zuivering en het regenwater wordt op het oppervlaktewater geloosd.

Compensatie

In het plangebied vindt geen toename plaats van verhard oppervlak. Om deze reden is watercompensatie niet nodig.

4.2.9 Reactie Waterschap Vallei en Veluwe

Het Waterschap Valei en Veluwe heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de waterparagraaf van de Liendertseweg.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal;
  • 5. Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.


Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden 192 woningen gesloopt en worden slechts 108 nieuwe woningen gebouwd. Per saldo worden daarom geen extra gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor extra verkeersaantrekkende bestemmingen. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.4.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.4.3 Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.

In 2012 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Tot die tijd is de genoemde circulaire van toepassing.

4.4.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.4.5 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Het plangebied ligt op minimaal 190 meter van de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn en op minimaal 280 meter van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. Het plaatsgebonden risico (PR) is geen belemmering, omdat de maatgevende contour van 10-6 per jaar op het spoor ligt. Voor het groepsrisico (GR) kan als stelregel worden genomen dat dit van belang is in een zone van 200 meter rond een transportas. Eerdere berekeningen voor bedrijventerrein De Hoef hebben laten zien dat in de huidige situatie het GR boven de oriënterende waarde ligt (2,4 maal de oriënterende waarde), maar dat na inwerkingtreding van het Basisnet (naar verwachting op 01-01-2014) het GR daalt naar 0,2 maal de oriënterende waarde.


Bij dit plan worden 192 woningen gesloopt en worden 108 nieuwe woningen gebouwd. De bevolking in het plangebied zal dus afnemen. Hiermee zal ook het groepsrisico afnemen en levert het spoor geen belemmeringen op voor het plan.


Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is niet relevant voor het plangebied. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van bedrijven waarbij externe veiligheid relevant is.


Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor het plangebied.

4.5 Bodem

4.5.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.5.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.5.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “xxx” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als schoon/xxxx.

Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

4.5.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt een bodemonderzoek uitgevoerd.

De verwachting is dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik, (her) ontwikkeling ten behoeve van woningen.

4.6 Geluid

4.6.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie paragraaf 4.6.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.6.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

4.6.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel 1).


Tabel 1: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.6.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.6.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.6.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Voor de ontwikkeling van de woningen aan de Liendertseweg / Wiekslag is railverkeerslawaai van de spoorlijn Amersfoort Zwolle / Amersfoort Apeldoorn van belang en wegverkeerslawaai van de Liendertseweg. De overige wegen in en rondom het plangebied hebben een maximum snelheid van 30 km/uur. Deze wegen worden niet getoetst aan de Wet geluidhinder. Volgens de Geluidsnota Gemeente Amersfoort wordt echter wel rekening gehouden met de 30 km/uur wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.


Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Ontwikkeling 108 eengezinswoningen aan de Liendertseweg/Wiekslag te Amersfoort. Alcedo bv, rapportnummer 20134154.R01.V01, dd. 28 maart 2013). Zie bijlageAkoestisch onderzoek . Uit het onderzoek blijkt dat voor 42 woningen de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden ten gevolge van de Liendertseweg. Voor 6 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai overschreden. Voor deze woningen wordt een hogere waarde vastgesteld. De procedure hiervoor loopt tegelijkertijd met de procedure voor dit bestemmingsplan.


In de Geluidsnota Gemeente Amersfoort is aangegeven dat elke nieuw te bouwen woning waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd tenminste 1 geluidluwe gevel moet hebben. Bij één woning wordt hier zonder maatregelen niet aan voldaan, namelijk woning B-62 op de hoek Rietzangerstraat-Liendertseweg. Hier dient een scherm/muur van 1,5 meter hoog gerealiseerd te worden aan de zijde van de Liendertseweg. Daarmee wordt een geluidsluwe gevel op de begane grond gecreëerd. In het akoestisch onderzoek is de ligging van dit scherm weergegeven.


De volgende 30 km/uur wegen veroorzaken (inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh) een geluidsbelasting hoger dan 48 dB ter plaatse van de nieuwbouwwoningen:

  • De Kwartelstraat (maximaal 52 dB);
  • De Rietzangerstraat (maximaal 49 dB).


Voor deze wegen hoeven geen hogere grenswaarden aangevraagd te worden. Bij de betreffende woningen dient rekening te worden gehouden met de benodigde gevelwering om te voldoen aan het toegestane binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit. De overige 30 km/uur wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

4.7 Duurzaamheid

4.7.1 Beleid

Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord' is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijze aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.

De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.

Beleid hierover is verankerd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort 2008-2011 (geldigheid met twee jaar verlengd). Met de woningcorporaties Portaal en De Alliantie zijn in Amersfoort afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in het convenant Samen Duurzaam. In onderstaande paragrafen staat het gemeentelijk beleid verder toegelicht ten opzichte van duurzaam bouwen.

4.7.2 Prestatieafspraken duurzaam bouwen

Het college van Amersfoort heeft op 11 oktober 2011 besloten het duurzaam bouwen beleid gemeentebreed te baseren op het instrument GPR-Gebouw. Met dit instrument worden duurzaamheidsprestaties voor vijf verschillende thema's uitgedrukt in een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score. Hiermee zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vertaald naar de volgende prestatiescores voor nieuwbouw:

  • Energie: 7,5
  • Milieu: 7,0
  • Gezondheid: 7,0
  • Gebruikskwaliteit: 7,0
  • Toekomstwaarde: 7,0

Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit.

Bij nieuwe wettelijke aanscherpingen van de energiecoëfficient (EPC) , zal ook de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.

4.7.3 Materiaalgebruik nieuwbouw

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.

Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

4.7.4 Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist “Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw”.

4.7.5 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

      • a. Het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
      • b. een programma van 'dubo'-eisen op stellen;
      • c. de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
      • d. vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).

Indien het streefniveau niet wordt gehaald (zie paragraaf 5.9.2) wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.

4.7.6 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

De mogelijkheden en kansen in het kader van duurzaamheid worden aangepakt op het niveau van de gehele wijk.


In het algemeen is het plan zo opgebouwd dat bestaande structuren behouden kunnen blijven. Ingrepen op niveau van (ondergrondse) infrastructuur kunnen daarmee worden beperkt. Ingrepen in groenstructuren dienen deze juist te versterken. Ingrepen op niveau van bebouwing dienen een houdbaarheidsdatum te hebben die langer is dan 50 jaar. Dat vereist enige mate van flexibiliteit, wat ook de negatieve aspecten van een monofunctionele wijk zal kunnen inperken.


Naast de algemene duurzaamheideisen voor de bouwkundige opzet van het ontwerp, onderstaand een aantal aanvullingen, deels algemeen, deels locatiespecifiek. Onder de algemene eisen vallen bijv. het nastreven van een gesloten kringloop voor sloop, water, energie en afval. Maar ook het principe van de Trias Energetica: eerst isoleren, dan duurzame energie en vervolgens aanvullen met andere energiebronnen.


Wat op stedebouwkundige niveau belangrijk is, zijn de volgende aspecten:

  • Het versterken van de sociale infrastructuur, door toepassen van het principe van 'ogen op het maaiveld, ogen naar elkaar';
  • Het verleiden van mensen te investeren in hun eigen woonomgeving;
  • Het mogelijk maken een goede mix te realiseren tussen verschillende woonmilieus en werken;
  • Het openbaar gebied in te richten op verblijven en ontmoeten, i.p.v. alleen maar op verkeer. Dit betekent ontwerpen op de menselijke schaal en maat;
  • Ontwerpen op de wind. Dit in het kader van het creeren van behaaglijke verblijfsgebieden, maar ook om de omgevingstemperatuur te manipuleren. Dit kan d.m.v. (landschaps)inrichting, maar ook door het zorgvuldig positioneren van bebouwing (rekening houdend met het bestaande stedebouwkundig 'grid' van de wijk);
  • Ontwerpen op zon en schaduw, bijv. d.m.v. de keuze van bomen de zoninstraling minimaliseren in de zomer en lente. Door bij de orientatie van dakvlakken rekening te houden met de zonzijde van de woning, kan in de toekomst evt. gebruik worden gemaakt van zonne-energie. Maar gebruik maken van zon en schaduw kan ook door de verschillende ruimtes binnen een ontwerp slim te positioneren, zoals slaapkamers aan de noord- en oostzijde en wonen aan de zuid- en westkant (rekening houdend met het bestaande stedebouwkundig 'grid' van de wijk).


De toegankelijkheid en het succes van het park worden mede bepaald door de aanhechting op de bestaande en nieuwe infrastructuur en groenstructuren, de positionering van bijzonder functies (zoals werken) en de orientatie van de verschillende functies. Daarnaast is ook 'de behaaglijkheid' in het park van belang. Op stedebouwkundig niveau is het tevens van belang iedere plek en ruimte binnen de totale context te positioneren en daarmee restgebieden, anonieme plekken, hangplekken, etc. (letterlijk buiten de sociale context) te voorkomen. De omwonenden en gebruikers van het openbaar gebied moeten zich mede verantwoordelijk voelen voor het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00170-0301_0007.jpg"

Oriëntatie en heersende windrichting

4.8 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.8.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

4.8.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

4.8.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.


Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.

4.8.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

4.8.5 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.


Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

4.8.6 Groene Saldo regeling

In het collegeprogramma wordt aandacht gevraagd voor het belang van groen als kwaliteitskenmerk van de woon- en leefomgeving in het kader van de binnenstedelijke vernieuwing.

"Het wijk- en buurtgroen mag namelijk niet het kind van de rekening worden bij de binnenstedelijke vernieuwing". Voorgesteld wordt om een 'groene saldoregeling' te ontwikkelen die als richtinggevend principe gehanteerd kan worden bij het maken van vernieuwingsplannen.

Amersfoort heeft met haar beleidsvisie de Groen Blauwe Structuur een goede basis voor de integrale ontwikkeling van groene en blauwe functies in handen. De binnenstedelijke vernieuwing en uiteenlopende andere ruimtelijke ontwikkelingen bieden de mogelijkheid de integrale inpassing van het groen in de stad extra te versterken.

Amersfoort Vernieuwt biedt de kans om de kwaliteit van het openbare groen in de stad integraal op te pakken en te verbeteren. Het versterken van de groene kwaliteit wordt het uitgangspunt voor elke wijk. De groene saldo regeling is de methode om dit te realiseren.

Het beoogde effect van groencompensatie is het leefbaar en gezond houden van de stad, en de natuurwaarden en soortenrijkdom in stand houden of verbeteren. Het gaat hier om de verschillende kwaliteiten en functies van het openbare groen. Hieronder vallen ook blauwe functies en speelvoorzieningen. Onder openbaar groen verstaan wij het groene deel van het publieke domein, wat voor iedereen vrij toegankelijk is en waar iedereen gebruik van kan maken.

Het compenseren van groen dient bekeken te worden op verschillende ruimtelijke schaalniveaus. Op deze manier is sturing op het bewaken van het totaal aan groen in de stad mogelijk. De compensatieregeling is een instrument wat behulpzaam is in projecten en bedoeld als ondersteuning aan het proces.

Daarnaast dient de compensatieregeling ook een ander doel, namelijk het inzichtelijk maken van besluiten over groen en bewuste afwegingen die daarbij worden gemaakt. In de bestaande wet- en regelgeving en door het aanwezige maatschappelijk bewustzijn wordt wel degelijk rekening gehouden met groen. Een compensatie instrument maakt het proces van gefundeerd afwegen van verschillende belangen inzichtelijk en draagt bij in de communicatie.

Compenseren kan op verschillende manieren gebeuren, namelijk kwantitatief, kwalitatief of financieel.

4.8.7 Flora- en Fauna in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd door bureau Viridis (zie bijlage Natuurtoets).

De eindconclusie van dit onderzoek luidt:

  • In de te slopen bebouwing zijn vaste rust- en ver-blijfplaatsen van vleermuizen aanwezig;
  • Deze verblijfplaatsen verdwijnen door de uitvoe-ring van de sloopwerkzaamheden. Dit is in over-treding met de Flora- en faunawet;
  • Om een overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen is het noodzakelijk mitigerende maat-regelen te nemen;
  • Het uitvoeren van de juiste mitigerende maatrege-len, waaronder het vooraf ongeschikt maken van de bebouwing en het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen zorgt er voor dat de functionali-teit van het plangebied voor vleermuizen niet wordt aangetast;
  • Dit betekent dat er geen overtreding van de Flora en faunawet plaats vindt wanneer de opgestelde mitigerende maatregelen wor-den uitgevoerd;
  • Wanneer het niet mogelijk is om de opgenomen mitigatie uit te voeren zal een overtreding van de Flora- en faunawet optreden en is het noodzake-lijk een ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen;
  • Het verstoren van broedende vogels is niet toege-staan en hiervoor kan geen ontheffing aange-vraagd worden;
  • Het is noodzakelijk om verstoring van broedvogels altijd te voorkomen door het uitvoeren van de opgenomen mitigatie.

4.9 Archeologie

4.9.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.9.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.


Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied). In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Groen

In het plangebied komt een relatief groot groengebied voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

5.2.1.2 Tuin

Alle voortuinen bij de te realiseren woningen hebben de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming.

5.2.1.3 Verkeer en Verkeer-verblijfsgebied

In het plangebied komen 2 typen wegen voor; de Liendertseweg als gebiedsontsluitingsweg en de overige wegen, de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingsweg heeft de bestemming "Verkeer" gekregen, de erftoegangswegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".

Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.

5.2.1.4 Wonen

Om onderscheid te maken tussen verschillende woonvormen (aaneengebouwde woningen, twee-onder-één-kap-woningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen) worden in de Amersfoortse bestemmingsplannen verschillende bestemmingen 'Wonen' gebruikt. Dit wordt in alle bestemmingsplannen op dezelfde manier gedaan, zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.

In dit bestemmingsplan komen alleen aaneengebouwde woningen voor. Voor deze vorm van wonen geldt de bestemming 'Wonen-1':

Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels. Om de voorwaarden van de verleende hogere grenswaarde voor het geluid te borgen, is in de bestemming opgenomen, dat iedere woning dient te beschikken over een geluidluwe gevel.

In de woonbestemming is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

5.2.1.5 Waarde - archeologie (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen.

Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van meer dan 500 m². Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan "Liendertseweg e.o." maakt de bouw van 108 grondgebonden woningen mogelijk. Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Op grond van artikel 6.2.1 Bro is een bouwplan van een of meer woningen een aangewezen bouwplan. In dit geval worden er 108 woningen mogelijk gemaakt, en is er dus sprake van een aangewezen bouwplan. De raad moet daarom een exploitatieplan vaststellen, tenzij de kosten 'anderszins verzekerd' zijn (artikel 6.12, lid 2 Wro). De kosten zijn 'anderszins verzekerd' indien hierover afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar (in dit geval woningcorporatie De Alliantie)

6.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

6.2.2 Conclusie

Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. In het kader van vooroverleg is het plan opgestuurd naar het Waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Utrecht. Van deze instanties zijn geen reacties ontvangen.

6.3.2 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 februari tot en met 27 maart 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 18 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.