Plan: | Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00122-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van het momenteel braakliggende terrein aan de Laan 1914, het terrein waar voorheen het Sinaïcentrum was gevestigd.
De nieuwe eigenaar/initiatiefnemer heeft een stedenbouwkundig plan laten opstellen voor de locatie. Dit plan wijkt enigszins af van het stedenbouwkundig plan dat enkele jaren geleden is opgesteld en op basis waarvan de randvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid in het op dit moment geldende bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' zijn opgenomen.
Het huidige plan beschrijft een woonlocatie voor maximaal 60 woningen, deels vrijstaande woningen en deels twee-onder-één-kap woningen. De woningen staan op ruime percelen. Het westelijk deel van de locatie wordt ingericht als groengebied.
Systematiek
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van Amersfoort aan de Laan 1914. Aan de westzijde grenst de locatie aan het perceel van het Princess hotel en aan de oostzijde aan het perceel van het dierenbeschermingscentrum Amersfoort.
Luchtfoto met aangegeven het plangebied
Het gebied van de Laan van 1914 en omgeving heeft een bosachtige uitstraling. In het bos ligt een aantal complexen op ruime afstand van elkaar. Het gaat hier om het verzorgingstehuis aan de Stichtse Rotonde, het Princess hotel, het dierenasiel met daar nabij gelegen het scoutinggebouw, het DHV-complex en het Nationaal monument Kamp Amersfoort.
In het op dit moment geldende bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' (vastgesteld 11 juni 2013, besluitnr. #4365090) heeft de locatie de bestemming 'Maatschappelijk - zorginstelling'. Omdat bij het opstellen van dat bestemmingsplan al bekend was dat dit geen reële bestemming is, de bebouwing was immers al gesloopt en er waren plannen om woningbouw te realiseren, is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de locatie. In deze wijzigingsbevoegdheid zijn randvoorwaarden opgenomen waar een herontwikkeling van de locatie aan moet voldoen. Deze randvoorwaarden zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan en het startdocument die op 12 april 2011 bij besluitnr 3687529 zijn vastgesteld door de raad.
Uitsnede bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg' van de Laan 1914 en het voormalig terrein Sinaïcentrum
De huidige eigenaar van de locatie heeft een nieuw stedenbouwkundig plan laten opstellen. Dit stedenbouwkundig plan wijkt enigszins af van het stedenbouwkundig plan uit 2011, er worden bijvoorbeeld geen appartementen meer gerealiseerd. Daarnaast wijkt het op 1 punt af van de randvoorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan. Dit is de randvoorwaarde over de groene zone aan de westzijde van het perceel, die een breedte zou moeten hebben van 110 meter.
De breedte van deze groene zone is in het nieuwe stedenbouwkundig plan ongeveer 70 meter (zie de afbeelding hieronder). Het plan voldoet wel aan de overige randvoorwaarden. Omdat er niet aan de randvoorwaarde van een groene zone van 110 meter kan worden voldaan, kan er geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan en moet er een bestemmingsplan in procedure worden gebracht om uitvoering van het stedenbouwkundig plan mogelijk te maken.
Omdat met de afwijking van de randvoorwaarde over de groene zone de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van het plan in tact blijven, wordt voorgesteld om in te stemmen met het stedenbouwkundig plan en een herziening van het bestemmingsplan in procedure te brengen.
Ook het stedenbouwkundig plan uit 2011 voldeed niet aan de randvoorwaarde
Overigens voldeed de tekening van het stedenbouwkundig plan uit 2011 ook niet aan de voorwaarde van een groene zone van 110 meter. Op onderstaande afbeelding is te zien dat de perceelgrenzen van de woningen ook in dat plan een groene zone opleverden van ongeveer 70 meter. In de besluitvorming uit 2011 correspondeerden tekst en tekening dus niet met elkaar.
Het verschil met het huidige stedenbouwkundige plan is dat nu voorgevels grenzen aan de groene zone en in het plan uit 2011 grensden achtertuinen aan de groene zone.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
Tot enkele jaren geleden was de locatie bebouwd met gebouwen van het Sinaï Centrum, een centrum voor psychiatrische zorg aan Joodse mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd en zorg aan Joodse cliënten met een verstandelijke handicap. De bebouwing van het Sinaï Centrum is gesloopt nadat het centrum was verhuisd naar Amstelveen. Onderstaand is een afbeelding opgenomen waarop in rode lijnen de plattegrond van de toenmalige bebouwing is aangegeven.
Sinds enkele jaren ligt het terrein braak zoals op onderstaande foto is te zien.
Het is een terrein dat wordt omgeven door een bosachtig gebied waarin zich een aantal grote instellingen bevindt. Er is geen oppervlakte water aanwezig.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein' op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten'). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein' is de procedure behorende bij model 2 voorgesteld. Model 2 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor grotere gebieden die geactualiseerd worden of voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt, in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
De kenmerken behorende bij model 2 zijn van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein'. Het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld om een belangrijke ontwikkeling mogelijk te maken die niet past binnen het geldende planologische regime. De ontwikkeling is belangrijk omdat het terrein al enkele jaren braak ligt en met de herontwikkeling een nieuwe functie krijgt; een woonfunctie en een groene zone die als verbinding gaat dienen tussen de Ecologische hoofdstructuur aan de zuidzijde van het plangebied en groengebied aan de noordzijde van het plangebied. Het ligt al een aantal jaren in de lijn der verwachting dat deze locatie wordt herontwikkeld tot woonlocatie.
De gemeenteraad heeft op 24 mei 2016 bij besluitnummer 5197986 de startnotitie voor het bestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein' vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing en opzet van het nieuwe bestemmingsplan, de planning van de bestemmingsplanprocedure en de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en overlegstructuur. Ook zijn in de startnotitie de randvoorwaarden vastgelegd waaraan het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan voor de locatie moeten voldoen. In de notitie is het voorstel gedaan om voor dit bestemmingsplan de procedure te volgen behorende bij model 2.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort. De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.
Uitgangspunten
In de structuurvisie wordt ingezet op uitnodigingsplanologie. Uitnodigingsplanologie vraagt om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woningaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid in vervoermiddelen en mogelijkheden voor functiemenging van wonen en werken.
Structuurvisiegebied Stichtse Rotonde en Werklandgoederen
Voorliggend plangebied ligt in de structuurvisie in het gebied 'Stichtse Rotonde en Werklandgoederen'. De groene rand van de Utrechtse Heuvelrug vormt de basis voor het aantrekkelijke vestigingsklimaat in dit gebied; de omgeving van de Stichtse Rotonde. Wij willen deze bestaande groene kwaliteit en de aanwezigheid van grote maatschappelijke instellingen en bedrijven gebruiken om het gebied meer allure te geven als groen werklandschap. De Westelijke ontsluiting biedt kansen om het gebied meer ruimte te geven voor intensivering van het bestaande gebruik. Dit mag echter niet ten kosten gaan van de groene kwaliteit. Dit betekent dat ook in deze minder dichtbebouwde omgeving zuinig om moet worden gegaan met de beschikbare ruimte.
Kaart behorende bij Structuurvisie Amersfoort 2030 (met aangegeven het plangebied van voorliggend bestemmingsplan)
Voorliggend plangebied heeft in de structuurvisie ook de aanduiding 'Werklandgoederen'. De omgeving waarin de locatie ligt is van oudsher een plek voor instituten, onderzoekscentra en conferentieoorden. Vooral in de omgeving van de Stichtse Rotonde liggen diverse bedrijven en instellingen die van grote waarde zijn voor de kenniseconomie van Amersfoort. Er is veel zorg, onderwijs, vrijetijdseconomie, zakelijk toerisme en dienstverlening. Door gerichte intensivering zal het belang van deze locatie verder toenemen. Deze verspreide werklocaties worden steeds belangrijker om voldoende ruimte te bieden voor banengroei met schone bedrijvigheid. Belangrijk is daarbij dat er ook voor deze locaties een goede bereikbaarheid is.
Relatie met voorliggend plan
Met de realisatie van grondgebonden woningen op ruime percelen op een nu nog braakliggend terrein aan de rand van de stad, wordt een aantrekkelijke groenstedelijk woonklimaat gerealiseerd. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Bij de ontwikkeling van deze woonlocatie worden de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en aangevuld.
De welstandsnota Amersfoort daterend uit maart 2008 voorziet in criteria met betrekking tot bebouwing. De Laan 1914 valt in de welstandsnota in het 'Bosgebied'. Uit een oogpunt van welstand is in dit gebied vooral de eenheid van landschap en bebouwing van belang. Bij plaatsing en uiterlijk van gebouwen verdient de continuïteit van het bosgebied op de eerste plaats aandacht. Details en materiaal zijn daar van secundair belang.
Inherent aan bouwen in het bosgebied is tevens dat veel bebouwing nauwelijks wordt opgemerkt, zolang die niet aan de openbare weg of het spoor staat. Er is dan ook reden om verschil te maken tussen bebouwing aan de hoofdstructuur en daarbuiten. Onderstaande tabel geeft de welstandscriteria weer voor bebouwing in het Bosgebied.
Relatie met voorliggend plan
Toekomstige omgevingsvergunningen voor het bouwen worden getoetst aan de welstandseisen voor dit gebied.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.
Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst.
Nieuwbouw in bestaande wijken
Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt voor ons de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit ons woonbeleid geven wij geen randvoorwaarden mee over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen). Bij grotere nieuwbouwlocaties in bestaande wijken vragen wij aan de ontwikkelende partijen om op basis van een analyse van de woningbehoefte in de wijk of buurt tot planontwikkeling te komen (zie paragraaf 3.2.4 van deze toelichting). Dit moet passen bij de sfeer en schaal van de buurt.
Functiemenging van wonen en werken
Wij willen ruimte geven voor functiemenging omdat dat past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken zien we in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
Relatie met voorliggend plan
De realisatie van een woonlocatie in het gebied van de Stichtse Rotonde draagt bij aan de vervlechting van wonen en werken. In dit gebied bevindt zich een aantal grote instellingen en daarnaast wordt er gewoond. De bestaande woningen liggen in een groene bosrijke omgeving. Ook de woningen die mogelijk worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan worden gesitueerd in een groene, bosrijke omgeving. Daarnaast laat de woningbehoefte analyse zien dat er voldoende vraag is naar dit type woning.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.
Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Stichtse Rotonde
De omgeving van de Stichtse Rotonde (Amersfoort-West: Bosgebied en de westelijke buurten van De Berg Noord en De Berg Zuid) wordt gekenmerkt door diverse instellingen in het groen en is voor de economie van Amersfoort van zeer grote waarde. Er is veel zorg, onderwijs, vrijetijdseconomie, zakelijk toerisme en dienstverlening. Daarmee draagt het gebied sterk bij aan de diversiteit van de Amersfoortse economie. Door de ruimtelijke inpassing in het groen, zou je hier kunnen spreken van een (groen) werklandschap. De Stichtse Rotonde en omgeving is een gemengde zone die we verder willen optimaliseren (dit is het huidige uitgangspunt zoals bepaald in het kader van de planvorming voor de bereikbaarheid van Amersfoort-West). Dat wil zeggen dat als uitbreiding of intensivering van de huidige functies nodig is om als functie vitaal te blijven, dat wordt toegestaan binnen de grenzen van de eigen kavel onder de randvoorwaarde dat het groen en landschappelijke karakter van het gebied wordt bewaard en versterkt. Vanuit economisch perspectief biedt dit gebied, vanwege haar aantrekkelijkheid, nog veel groeikansen. Het groene karakter is onderdeel van die aantrekkelijkheid.
Relatie met voorliggend plan
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend wonen mogelijk maakt is op dit plan alleen de regeling voor bedrijven en beroepen aan huis van toepassing. Hiervoor zijn in de woonbestemming regels opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten.
Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.
Relatie met voorliggend plan
De aansluiting van de nieuwe woonlocatie op het bestaande wegennet, wordt zorgvuldig vorm gegeven. De wegen op de locatie zelf zijn uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van de woningen. Er zal geen doorgaande verkeersverbinding worden aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten in het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 (laatst bijgesteld 23 september 2014) zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend plan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als, of voor, een seksinrichting.
Relatie met voorliggend plan
Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid.
In het op dit moment nog geldende bestemmingsplan ‘Berg-Utrechtseweg’ (vastgesteld 11 juni 2013, besluitnr. #4365090) heeft de locatie de bestemming ‘Maatschappelijk – zorginstelling’. Omdat bij het opstellen van dat bestemmingsplan al bekend was dat dit geen reële bestemming is, de bebouwing was immers al gesloopt en er waren plannen om woningbouw te realiseren, is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de locatie. In deze wijzigingsbevoegdheid zijn randvoorwaarden opgenomen waar een herontwikkeling naar een woonlocatie aan moet voldoen. Deze randvoorwaarden zijn gebaseerd op het startdocument dat op 12 april 2011 bij besluitnummer 3687529 is vastgesteld door de raad.
Onderstaand volgen de randvoorwaarden uit het nu nog geldende bestemmingsplan 'Berg-Utrechtseweg':
Omdat het stedenbouwkundige plan voor de locatie op 1 punt afwijkt van de randvoorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid (groene zone van 70 ipv 110 m), moet een herziening van het bestemmingsplan worden opgesteld om realisatie van het plan mogelijk te maken.
De Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is wel bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang.
Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot belangrijke beleidsopgaven. Opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is de belangrijkste opgave het Accent op de binnenstedelijke opgave en Behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
Onderstaand is een uitsnede opgenomen van de digitale verbeelding behorende bij de provinciale ruimtelijke structuurvisie. In het plangebied zijn 2 onderdelen van de cultuurhistorische hoofdstructuur van belang.
Archeologie (CHS)
Voor het onderdeel archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.10 van deze toelichting.
Militair erfgoed (CHS)
Centraal op de Utrechtse Heuvelrug ligt een uitgebreid militair oefengebied. Een eerste tijdelijk kamp werd in 1804 door de Franse generaal Marmont aangelegd. De drie kilometer lange contour is nog zichtbaar. De Pyramide van Austerlitz staat thans symbool voor de Franse Tijd in Nederland. Nabij de Amersfoortseweg verrees in 1815 het Kamp van Zeist. Het vormde de basis voor de ontwikkeling van een groot oefenterrein op de Leusderhei, dat vanaf 1870 een gesloten militair gebied werd en na WOII in gebruik kwam voor tanks. Na bouw van de Bernardkazerne werd ook de Vlasakkers als oefenterrein voor tanks ingericht. Een derde ontwikkeling volgde vanaf 1913 toen bij Soesterberg een vliegkamp werd ingericht. Het werd de bakermat van onze luchtmacht. In 1941 werd het vliegkamp door de Duitsers tot een echt vliegveld met landingsbanen omgevormd. In de jaren 1950 groeide Soesterberg uit tot een NAVO-basis. Met de sluiting in 2008 kwam er een definitief einde aan deze militaire vliegbasis.
Camouflage, afgeslotenheid, forse infrastructuur en opeenvolgende kampementen zijn de sleutelbegrippen van dit uitgestrekte militaire oefengebied. Er is een web van brede banen en wegen ontstaan met verspreid gelegen kazernes, bunkers en observatieposten.
Relatie met voorliggend plan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een braakliggend terrein waar voorheen een zorginstelling was gevestigd naar een woonlocatie. Deze herontwikkeling sluit aan bij de beleidsopgave van de provincie voor herstructurering van bestaande bebouwde terreinen om woningbouw te realiseren.
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is gelegen binnen de rode contour en maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied zoals op onderstaande afbeelding is te zien.
Uitsnede verbeelding Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De cultuurhistorische aspecten ten aanzien van archeologie zijn geen belemmering voor de herontwikkeling van deze locatie. Archeologische waarden zijn niet aanwezig en hebben daardoor niet geleid tot inspiratie voor het stedenbouwkundig plan. Ook het cultuurhistorische aspect van het militair erfgoed is op deze locatie niet aanwezig. De locatie was tot enkele jaren geleden vrijwel volledig voorzien van bebouwing ten behoeve van een zorginstelling. In de omgeving is wel militair erfgoed aanwezig. Het gaat dan met name om militaire oefenterreinen. Dit aspect, met de hiervoor geldende sleutelbegrippen - camouflage, afgeslotenheid en forse infrastructuur - heeft deels geleid tot inspiratie voor het stedenbouwkundig plan. De ontwikkeling is opgevat als een verborgen wooncluster in het bosgebied en wordt vanaf de Laan 1914 gecamoufleerd wordt door een robuuste groenzone.
In de Nota Ruimte (april 2004) zijn deel 3 van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte geïntegreerd. Algemene uitgangspunten van de nota Ruimte zijn: ontwikkelingsplanologie, decentralisatie, deregulering en uitvoeringsgerichtheid. Het nationale ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. In het beleid en de uitvoering daarvan is het van belang dat er een goede koppeling en bundeling plaatsvindt tussen verstedelijking, economie, infrastructuur, groen, recreatie, natuur, milieu en veiligheid.
Leefbaarheid
De achteruitgaande leefbaarheid en de tweedeling tussen arm en rijk hebben de afgelopen jaren geleid tot steeds grotere sociaal-economische en sociaal-culturele problemen in de grote steden. Om een eenzijdige sociaaleconomische samenstelling van de bevolking te voorkomen stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod. Met name in de stad zijn meer hoogwaardige woonmilieus nodig. Dit vraagt enerzijds om verdichting tot hoogstedelijke milieus en anderzijds om verdunning tot groene milieus. Dit voorkomt de trek van midden en hoge inkomens uit de stad. Stedelijke vernieuwing en herstructurering blijven dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten.
Recreatie
De kwaliteit en kwantiteit van het groen in en om de stad zijn de afgelopen decennia aanzienlijk verminderd. De beschikbaarheid van bereikbare en toegankelijke sport- en recreatievoorzieningen in en rondom de steden houdt geen gelijke trend met de vergaande verstedelijking van de laatste jaren. Er dreigt een groot tekort aan vaar-, fiets-, wandel- en andere groene recreatiemogelijkheden. Aanbod van voldoende rode en groene ontspanningsmogelijkheden is echter belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van de bewoners en zelfs voor de economie. In de ruimtelijke plannen van provincies en gemeentes moet daarom de balans tussen bebouwingen groen integraal worden meegenomen. Het is belangrijk dat voldoende ruimte gereserveerd wordt voor de loop- en fietsafstand liggende en daarmee goed vanuit de stad bereikbare perken, groenvoorzieningen, sportvoorzieningen en recreatiemogelijkheden.
Relatie met voorliggend plan
De woonlocatie die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij in het aanbod aan groene woonmilieus. De woningen worden gebouwd op ruime percelen en de locatie ligt in een groene omgeving aan de rand van de stad.
De groene zone die wordt aangelegd op het westelijk deel van de locatie is een aanvulling op de wandel- en fietsroutes in Amersfoort. Die vormen op deze plek een verbinding tussen de stad en het buitengebied.
Het rijk heeft de Utrechtse Heuvelrug in het Structuurschema Groene Ruimte voor een groot gedeelte aangewezen als kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel om de duurzaamheid van de natuur in Nederland te vergroten. Dit betekent dat het natuurareaal wordt uitgebreid en de geïsoleerde ligging van natuurgebieden waar mogelijk wordt opgeheven. Het beleid voor de kerngebieden is er op gericht de aanwezige natuurwaarden veilig te stellen en te vergroten. Waar de (interne) ruimtelijke samenhang van kerngebieden onvoldoende is, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van infrastructurele barrières, zijn maatregelen vereist om de gebieden (beter) met elkaar te verbinden.
De nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij 2000) geeft aan dat de ruimtelijke samenhang en het functioneren van de EHS verder versterkt wordt. Enerzijds door slimmere begrenzingen, en anderzijds door de realisering van groene verbindingen tussen natuurgebieden. De opgave is om de Utrechtse Heuvelrug, in samenhang met de omliggende lagere gebieden en de Veluwe, als één samenhangend geheel te ontwikkelen. Het beleid is daarbij om doorsnijdingen met infrastructuur op te heffen.
Relatie met voorliggend plan
De westzijde van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt ingericht als groene zone/bosgebied met wandel- en fietspaden. Deze groene zone/bosgebied zorgt voor een verbinding met het groengebied aan de noordzijde en met het groengebied aan de zuidzijde. Dit laatste gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur.
Rood omcirkeld het plangebied. De groene pijl geeft de verbinding tussen de groengebied aan.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling aan de Laan 1914 te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
De herontwikkeling van het plangebied voorziet in een regionale behoefte. De gemeente Amersfoort telt ruim 150.000 inwoners en verwacht vanwege het aantrekkelijke woonmilieu de komende decennia verder uit te groeien. De 'Woningmarktverkenning Amersfoort', opgesteld door ABF Research B.V. (hierna: woningmarktverkenning), gaat voor de periode 2010-2029 uit van een totale bevolkingsgroei van 23.000 tot 29.000 personen.
Volgens 'Woonvisie Amersfoort 2011-2020; Amersfoort, een stad om in te wonen' (hierna: woonvisie), vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2011, is en blijft de vraag naar wonen in Amersfoort groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden, zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. De woonvisie stelt vast dat er een behoefte is aan diversiteit in woonmilieus. Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Kwalitatief goede en gewilde woningbouw komt volgens de woonvisie tot stand door de interactie tussen woonconsument en marktpartijen. De gemeente geeft daarom tegenwoordig minder randvoorwaarden mee en biedt marktpartijen alle ruimte voor het realiseren van een passend woningbouwprogramma.
In de woonvisie wordt ook ingegaan op het kwantitatieve vraagstuk. De woonvisie verwijst naar de woningmarktverkenning, waarin de totale woningvraag van buiten Amersfoort en uit Amersfoort zelf tot 2030 is berekend. De woningmarktverkenning gaat uit van een kwantitatieve vraag van 24.000 woningen in de periode van 2010 tot 2030. Dit levert een gemiddelde woningbouwopgave van 1.200 woningen per jaar. In tabel 1 is de kwantitatieve woningbouwopgave uit de woningmarktverkenning weergegeven.
Uit bovenstaande tabel 1 blijkt dat Amersfoort niet kan voldoen aan de marktvraag. Voor de periode tot 2030 ligt het aantal te realiseren woningen op de beschikbare bouwlocaties fors lager dan het streefprogramma. De aantallen liggen zelfs lager dan de woningvraag van de eigen bevolking. Om te kunnen voldoen aan de totale vraag in de periode tot 2030 moet de gemeente op zoek naar nieuwe bouwlocaties voor de realisatie van een aanvullend woningbouwprogramma van circa 12.300 woningen. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage van maximaal 60 woningen aan dit tekort. Een actuele behoefte is hiermee in kwantitatieve zin vast te stellen.
Om te kunnen beoordelen in hoeverre de woningmarktverkenning van ABF Research B.V. actueel is, moet de in het onderzoek gestelde prognose worden vergeleken met een actuele prognose uit 2016. Voor de bepaling van de regionale woonvraag staan diverse prognosemodellen ter beschikking. De bekendste zijn PEARL voor bevolkings- en huishoudensprognoses en IBP-Primos voor zowel bevolkings- en huishoudensprognoses als voor de woningbehoefte. PEARL is ontwikkeld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Planbureau voor de Leefomgeving en verschaft resultaten tot op het gemeenteniveau met een uitsplitsing naar leeftijd, geslacht, huishoudenstype en herkomst.
De demografische ontwikkeling van Amersfoort wordt door PEARL vastgesteld en geprognotiseerd op:
Het onderzoek van ABF Research, dat ten grondslag ligt aan de Woonvisie Amersfoort, ging destijds uit van een groei van 23.000 tot 29.000 inwoners in de periode 2010-2030. Dit zou resulteren in een groei van 144.862 naar 167.862 tot 173.862 inwoners in 2030.
De prognose van de PEARL is voorzichtiger dan de prognose van ABF Research: het verschil is circa 3000 inwoners (ofwel 13%). Het tekort aan bouwlocaties in relatie tot de totale vraag en het streefprogramma/ bouwlocaties blijft daarmee relatief veel groter (tabel 1). Er is derhalve geen reden aan te nemen dat de prognose van ABF Research niet langer actueel zou zijn of als uitgangspunt voor onderbouwing kan worden gebruikt. De geprognotiseerde groei en groei van de gemeente tussen 2010 en 2016 bevestigt de actuele behoefte binnen de gemeente.
De 'Structuurvisie Amersfoort 2030' (hierna: structuurvisie), vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2013, gaat uitsluitend in op het kwalitatief karakter van het woningbouwprogramma en benoemt, in tegenstelling tot woningaantallen, gewenste woonmilieus. De structuurvisie zet onder andere in op een intensivering van ruimtegebruik in en om de binnenstad en rondom de stedelijke knooppunten. Daarnaast zet de stad in op het mengen van functies en het verbinden van verschillende wijken. Het streefbeeld is een stad met hoge concentratie van gemengde woonmilieus waarin werkgelegenheid, voorzieningen en woningbouw een plaats hebben. De planlocatie is gelegen aan de zuidelijke rand van Amersfoort, in de omgeving van Leusden. De structuurvisie gaat niet specifiek in op deze zone.
De woonvisie bepaalt de kwalitatieve woonwensen op basis van de resultaten van een onderzoek naar wat mensen het belangrijkst vinden voor hun (toekomstige) woonplaats. Het blijkt dat een goede plaats om kinderen op te laten groeien (70%), een groene leefomgeving (50%), veiligheid (45%) en een goede bereikbaarheid met auto (36%) de belangrijkste factoren zijn voor het bepalen van een woonvoorkeur. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een rustig woongebied in een wijk met een ruimtelijk en groen karakter. De landschappelijke inpassing nabij de bossen maakt de locatie uitermate geschikt voor het (prettig) laten opgroeien van kinderen. De naastgelegen bossen zorgen bovendien voor ontspanningsmogelijkheden die niet gebruikelijk zijn voor woningen binnen het stedelijk gebied. De locatie kent daarnaast een goede bereikbaarheid met de auto, aangezien de ontsluiting van het plangebied plaatsvindt op de Rondweg Zuid. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de kwalitatieve woonwensen in de markt. Hieruit blijkt dat zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin een actuele behoefte bestaat naar de te realiseren woningen van de beoogde ontwikkeling.
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling aan de Laan 1914 voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van transformatie gebruik van beschikbare gronden binnen het stedelijke gebied. Figuur 1 is een weergave van de begrenzing van het stedelijk gebied op basis van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van de Provincie Utrecht. Het plangebied ligt volledig binnen de grenzen van het stedelijke gebied. Het plan voldoet daarmee aan de doelstellingen van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande
stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.
Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijk gebied (zie bovenstaande figuur 1).
Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het perceel aan de Laan 1914 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in of aan de rand van Amersfoort. Dit past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een braakliggend terrein waar voorheen een zorginstelling was gevestigd naar een woonlocatie met een groen zone die een verbinding met de omliggende groengebieden mogelijk maakt. Dit is in overeenstemming met het geldende beleid.
In dit hoofdstuk wordt de visie op het plangebied beschreven. De visie bestaat uit verschillende elementen die vertegenwoordigd dienen te worden in het plangebied, zoals wonen, verkeer en groen.
Het plangebied wordt begrensd door de Laan 1914 (noord), de gemeentegrens van Leusden (zuid) met aangrenzend het Kamp Amersfoort, het dierenbeschermingscentrum Amersfoort (oost) en een strook gemeentegrond met een wandelpad (west).
Het plangebied bevindt zich aan de zuidkant van de stad Amersfoort, aan de Laan 1914, dicht bij de Stichtse Rotonde. Het plangebied ligt in een omgeving waarbij de overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied plaats vindt en heeft dan ook veel bomen. De groene beboste zone van de Utrechtse Heuvelrug is hier de drager van het landelijke gebied. De infrastructuur en de bebouwing langs deze infrastructuur vormen de verstedelijkingslinten in dit landelijke gebied. In het gebied zijn hoogteverschillen aanwezig. De hoogteverschillen variëren tussen de 20 meter en 32,5 meter boven NAP.
Kenmerkend voor het gebied is het bosachtige karakter. In het bos ligt een aantal maatschappelijke functies of instellingen als 'boskamers' op ruime afstand van elkaar. Dit soort complexen komt veel voor in het gehele gebied van de Utrechtse Heuvelrug. Het gaat hier om het verzorgingstehuis aan de Stichtse Rotonde, het Princess hotel, het Sinaiterrein (huidig plangebied), het dierenbeschermingscentrum met daar nabij gelegen het scoutinggebouw, het DHV-complex bestaande uit een groot kantorencomplex met daaromheen parkeren en een verder gelegen klein kantorencomplex omgeven door veel groen. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het Nationaal monument Kamp Amersfoort. Het is een groot, groen terrein met nog enkele herinnerings/herdenkingsplekken zoals een appèlklok, een muurschildering, een originele wachttoren, de schietbaan en de rozentuin. Kamp Amersfoort wordt van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gescheiden door een wandelpad en groen.
Het plangebied ligt eveneens dicht bij het zuidelijk deel van het Bergkwartier. Die wijk is een rijksbeschermd stadsgezicht bestaande uit voornamelijk vrijstaande en twee-onder een kap woningen, in een ruim opgezette, parkachtige omgeving op de flank van de Utrechtse Heuvelrug.
Plangebied met omliggende bebouwing
Utrechtseweg e.o.
De drager van het gebied is de landschappelijke ondergrond van de Utrechtse Heuvelrug met zijn bosachtige karakter met heidevelden en reliëfverschillen. Deze drager is niet alleen van grote betekenis voor de Ecologische Hoofdstructuur maar ook voor de representatieve uitstraling van de stadsentree en deze stadsrand. De 17e eeuwse verkaveling heeft een bijdrage geleverd aan de huidige uitstraling van het gebied en wordt vanwege zijn unieke karakter hierom zeer gewaardeerd. De landschappelijke en cultuurhistorische drager levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid om er te wonen, te werken, te studeren en te recreëren. De drager van het gebied komt onder druk te staan door de vraag naar uitbreidingen van instellingen die nu in het gebied aanwezig zijn. Het is hierbij van belang om de juiste afwegingen te maken tussen de diverse belangen en de mogelijke oplossingen, voordat meegewerkt wordt aan nieuwe ontwikkelingen.
De landschappelijke context mag hierbij nooit uit het oog verloren worden. Zo geldt dit ook voor het plangebied. Het Sinaïcomplex is een aantal jaren geleden gesloopt. Het was een behoorlijk groot complex met veel bebouwing op de kavel.
Plangebied uitgangspunten
Voor het plangebied zijn de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten meegegeven aan de ontwikkelaar:
o 50 dB(A) op 1,5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
o 45 dB(A) op 5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;
o 40 dB(A) op 5 meter hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
Voor de herontwikkeling van het plangebied is een VO stedenbouwkundig plan en schetsontwerp inrichtingsplan gemaakt. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van maximaal 60 woningen, twee onder één kap en vrijstaand, in een besloten 'boskamer'. Het plan voorziet tevens in de aanleg van een ecologische zone van 70 meter breed, gecombineerd met een recreatieve verbinding.
De locatie van het voormalige Sinaï Centrum wordt bezien als onderdeel van de gehele boszone langs Laan 1914. In deze boszone zijn meerdere kamers met uiteenlopende functies: hotel, woonlocatie, scouting, dierenasiel, DHV. De woningbouwontwikkeling in de boskamer van het voormalige Sinaï Centrum is daarmee onderdeel van een reeks boskamers, maar uniek als woningbouwontwikkeling. Het is hierbij nadrukkelijk de wens dat dit geen opmaat vormt voor verdere woningbouw aan Laan 1914. Het nieuwe ontwerp voor de locatie moet de beleving van het wonen in een besloten boskamer op alle mogelijke manier versterken. De nieuwe woningbouw is, door de laanbeplanting en de bestaande bomen in de 20 meter brede zone langs de Laan 1914, niet of nauwelijks zichtbaar vanaf Laan 1914. Op twee plaatsen zal er een inrit komen voor de ontsluiting van de woningen.
Bestaande bomen worden zoveel mogelijk ingepast in de zones rondom de woonbestemming en in het openbaar gebied. Het openbaar gebied zal worden ingericht met bomen en bermen om zo aan te sluiten op het groene, bosachtige, besloten karakter. De erfontsluitingswegen voor de woningen maken op twee plekken een lus. Het midden van die lussen krijgt een groene inrichting waarin bestaande bomen worden geïntegreerd. Dit geeft kwaliteit aan de woonomgeving. Voor het type woningen zijn woningen in het Bergkwartier als inspiratie genomen. Twee-onder een kap woningen en vrijstaande woningen in een groene bosrijke omgeving. De woningen verspringen ten opzichte van elkaar en krijgen hagen als tuinafscheiding. Als totaal plaatje wordt een vriendelijke, bosachtige woonomgeving beoogd dat recht doet aan de plek van deze bosachtige stadsrand. Om deze kwaliteit in de toekomst te kunnen blijven garanderen op de kavels, is het van belang dat er ruimte blijft tussen de woningen, dat er een maximum oppervlakte wordt verbonden aan de verharding van tuinen en aan de bijbehorende bouwwerken. Hier gaan de regels van dit bestemmingsplan verder op in.
Aan de zuidkant van het plangebied blijft de woonbestemming op enige afstand van het Kamp Amersfoort. Tussen de woonbestemming en Kamp Amersfoort wordt een bosrand aangelegd met daarin een erftoegangsweg die slechts gedeeltelijk toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Het middelste deel van deze erftoegangsweg zal enkel toegankelijk zijn voor voetgangers en fietsers.
Ten behoeve van het realiseren van maximaal 60 woningen van verschillende woningtypologieën moet de verkeersaantrekkende werking en het parkeren (of parkeersituatie) worden bepaald.
Verkeersaantrekkende werking
Volgens de kengetallen van de CROW publicatie 317 d.d. 8 oktober 2012 geldt voor vrijstaande woningen in een weinig stedelijk gebied in de rest bebouwde kom een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6 bewegingen per etmaal. Voor de twee-onder-een-kap woningen geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 bewegingen per etmaal.
De totale verkeersgeneratie komt daarmee, op basis van het schetsontwerp, op minimaal 417 (7,6 x10 + 7,4 x46) en maximaal 464 (8,6 x10 + 8,2 x46) motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Dit betekent een forse afname ten opzichte van de huidige, planologische situatie. In de huidige situatie is sprake van een maatschappelijke bestemming met functieaanduiding gezondheidszorg. De CROW publicatie gaat bij een ziekenhuis uit van een verkeersgeneratie van minimaal 7,5 en maximaal 8,4 motorvoertuigen per 100 m2 bvo per etmaal. Het huidige bouwvlak omvat circa 22.000 m2, waarbij twee bouwlagen zijn toegestaan. Dit levert een potentiële verkeersgeneratie van minimaal 3.000 (7,5 x400) en maximaal 3.360 (8,4 x400) motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt voor alle verkeersdeelnemers door een tweetal nieuwe aansluitingen in de vorm van een inritconstructie op de Laan 1914 ontsloten. In het plangebied zelf komen uitsluitend erftoegangswegen die elk van de woningen ontsluiten. De woonstraten hebben een verblijfsfunctie en worden relatief smal vormgegeven. Deze erftoegangsweg bestaat gezien de verblijfsfunctie uit één rijbaan die toegankelijk is voor al het verkeer. Er wordt dus niet voorzien in aparte trottoirs of fietspaden. Ten zuiden van de middelste woonblok komt een horizontale verbinding die alleen toegankelijk is voor langzaam verkeer. Gemotoriseerd verkeer kan hier geen gebruik van maken.
Het parkeren
De woningen in het plangebied hebben elk parkeerplaatsen op eigen terrein conform de meest recente versie van de Nota Parkeernormen 2009 (laatst bijgesteld 23 september 2014). Het bezoekersparkeren wordt ook conform deze nota parkeernormen opgelost langs de openbare erftoegangsweg.
De gemeente hanteert een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein. Daarnaast gaat dit beleid uit van een norm van 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekersparkeren.
De minimale parkeernorm omvat 129 (2,3 x56) parkeerplaatsen. In het plan is rekening gehouden met 130 parkeerplaatsen, waarvan 18 bezoekersparkeerplaatsen in openbaar gebied.
Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - zoals nieuwe woningen – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de onderstaande beleidslijnen een belangrijke rol.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het standstill-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan kan gesteld worden dat terrein met voorheen een maatschappelijke functie (grootschalige verzorging, openbaar/sociaal-cultureel) wordt gewijzigd in een woonfunctie. Volgens de 'Reflectmethode' (die is opgenomen in de 'Handreiking grond- en oppervlaktewaterbescherming bronnen voor drinkwater bij ruimtelijke plannen') is er in een dergelijk geval sprake van een kleine 'step forward'. Een woongebied scoort beter ten aanzien van de diffuse belasting en bij calamiteiten maar scoort minder ten aanzien van handhaving.
Hieronder volgt een beschrijving van het grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied Amersfoort-Berg.
Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied
In het gebied (nabij de Stichtse Rotonde) bevindt zich een grondwaterwinning van Vitens, waaruit per jaar anderhalf miljoen kubieke meter grondwater wordt opgepompt.
Om het grondwater rondom deze winlocatie te beschermen, bevindt zich hier omheen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit is met een dubbelbestemming aangegeven op de verbeelding. Op het grondwaterbeschermingsgebied is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. Op grond daarvan geldt er een meldingsplicht voor bijvoorbeeld het realiseren van verhardingen en funderingen. Ook mag in dit gebied infiltratie van het hemelwater slechts onder strenge voorwaarden plaatsvinden.
Door middel van een omgevingsvergunningstelsel (voorheen aanlegvergunning) wordt in het bestemmingsplan een beperking gesteld aan de toegelaten werken en werkzaamheden. Vermeld dient te worden dat zich in dit gebied geen bedrijven bevinden die verontreiniging van het grondwater zouden kunnen veroorzaken. Ook in de toekomst moeten deze bedrijven uit dit gebied worden geweerd.
Gebruik bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk beperken
Alle activiteiten die in grondwaterbeschermingsgebieden plaats vinden, kunnen een bedreiging zijn voor de kwaliteit van het te winnen drinkwater. Daarom is het van belang dat er geen bestrijdingsmiddelen gebruikt worden op gronden in het grondwaterbeschermingsgebied. Hiervoor kunnen geen regels worden opgenomen in dit bestemmingsplan maar het is van dusdanig belang dat er in deze toelichting nadrukkelijk op wordt gewezen.
Uitsnede digitale themakaart Bodem- water en milieuplan 2016-2021
plangebied
100-Jaarsaandachtsgebied
Een 100-jaarsaandachtsgebied is een beschermingsgebied rond een grondwaterwinning met een kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied. Het gebied is gebaseerd op een verblijftijd van het grondwater van maximaal 100 jaar in de ondergrond. Er gelden geen regels uit de Provinciale Milieuverordening. Wel moet bij nieuwe activiteiten of functies rekening worden gehouden met de effecten op het grondwater binnen het 100-jaarsaandachtsgebied.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe (voorheen Vallei en Eem) zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33), inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
In dit bestemmingsplan is geen oppervlaktewater aanwezig.
Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgd/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Aangezien het projectgebied binnen het grondwaterbeschermingsgebied ligt zijn de regels van de Provinciale Milieuverordening van toepassing. Hierin is opgenomen onder welke voorwaarden er geïnfiltreerd kan worden.
Schoon houden - scheiden - schoon maken: Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
De grondwaterstand in de omgeving van Laan 1914 zit op grote diepte, + - 20 meter onder maaiveld.
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden.
In Laan 1914 is een gemengd rioolsysteem aanwezig waarbij dus ook het schone regenwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij rioolvervanging of -renovatie wordt geen regenwater meer aangesloten op het vuilwaterriool. Het water dat aangevoerd wordt vanaf de nieuw te ontwikkelen locatie moet gescheiden aangeboden worden zodat dit bij een eventuele vervanging van het rioolsysteem in Laan 1914 ook gescheiden kan worden afgevoerd.
Het projectgebied bevindt zich in het Grondwaterbeschermingsgebied Amersfoort-Berg. Dit gebied heeft als functie om het grondwater rondom de winlocatie te beschermen. Op het grondwaterbeschermingsgebied is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. Op grond daarvan geldt er een meldingsplicht voor bijvoorbeeld het realiseren van verhardingen en funderingen. Werkzaamheden dieper dan 3 meter onder maaiveld en infiltratie van hemelwater mogen slechts onder strenge voorwaarden plaatsvinden. Zowel open- als gesloten bodemenergiesystemen zijn binnen deze beschermingszone niet toegestaan.
Compensatie is binnen dit project niet nodig aangezien er geen grote toename van verhard oppervlak plaatsvindt.
Alle aspecten met betrekking tot water in dit plangebied zijn beschreven in bovenstaande paragrafen. De conclusie is dat water geen belemmerende factor is voor het voorliggende bestemmingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in onderstaande tabel X. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied
Binnen het plangebied worden maximaal 60 woningen gerealiseerd. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens van 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven. Ter informatie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder toch dieper ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Bij het NSL hoort een jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2, PM10 en PM2,5. Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 meter uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. De resultaten van de monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl.
Hieronder zijn de concentraties PM10, PM2,5 en NO2 uit de monitoringstool 2015 weergegeven rondom het plangebied (aangegeven met een donkerblauwe lijn).
De berekende concentraties zijn lager in latere jaren. Daarom is alleen het jaar 2015 weergegeven. De verwachting is dat in de toekomst de concentraties luchtvervuilende stoffen verder zullen afnemen. Daarom zullen ook in de toekomst geen grenswaarden worden overschreden.
Het maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 wordt rondom het plangebied niet overschreden. Het berekende aantal overschrijdingsdagen is hier 11. De jaargemiddelde concentratie voor PM10 (niet weergegeven) ligt hier tussen 22 en 23 µg/m3. Dat is ruim onder de norm van 40 µg/m3. De jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 (niet weergegeven) ligt hier op 14 µg/m3. Ook dat is ruim onder de norm van 25 µg/m3.
Voor NO2 geldt dat in 2015 rondom het plangebied werd voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3. De NO2-concentratie lag hier tussen 25 en 26 µg/m3.
Bijdrage van de ontwikkeling
Om de bijdrage van deze ontwikkeling aan de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken, kan gebruik gemaakt worden van de zogenaamde NIBM-tool (zie http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/regelgeving/wet-milieubeheer/nibm/nibm-tool-0/).
Binnen het plangebied worden maximaal 60 woningen gerealiseerd. De verkeersaantrekkende werking is bepaald op 464 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag Hiervan is naar verwachting maximaal 5% vrachtverkeer. Met behulp van de NIBM-tool kan worden bepaald welke bijdrage dit aantal extra verkeersbewegingen veroorzaakt. De NIBM tool gaat uit van een worst case benadering. Hieronder is het resultaat van de berekening met de NIBM-tool weergegeven.
De ontwikkeling levert een bijdrage van maximaal 0,74 µg/m3 NO2 en 0,11 µg/m3 PM10. Aangezien volgens de monitoringstool de concentraties NO2 en PM10 in 2015 overal ruim onder de norm liggen, kan worden geconcludeerd dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van 40 µg/m3 niet worden overschreden.
Rond het plangebied wordt volgens de monitoringstool overal voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het aantal van maximaal 60 woningen ligt bovendien ruim onder de NIBM grens van 1500 nieuwe woningen. De bijdrage van de ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt. Uit de resultaten blijkt dat de geldende grenswaarden voor NO2 en PM10 niet zullen worden overschreden door de bijdrage van de ontwikkeling. Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven
gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument, dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (onderstaande tabel 2).
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
In de omgeving van het plangebied is sprake van een menging van verschillende functies met woningen. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich onder andere de bestemmingen 'kantoor´, 'maatschappelijk', 'wonen' en 'horeca'. De planlocatie grenst aan het perceel van Princess Hotel Amersfoort (bestemming 'horeca'), Dierenbeschermingscentrum Amersfoort (bestemming 'maatschappelijk - dierenasiel') en Scouting Impeesa Amersfoort (bestemming 'maatschappelijk - scouting'). De Handreiking Bedrijven en milieuzonering 2009 van de VNG stelt ten aanzien van hinder en gevaar richtafstanden. In tabel 3 zijn de richtafstanden opgenomen.
Het projectgebied ligt buiten de invloedssfeer van Princess Hotel Amersfoort en Scouting Impeesa Amersfoort.
Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van Dierenbeschermingscentrum Amersfoort. Ten aanzien van het aspect geur geldt een richtafstand van minimaal 30 meter. Bij geurhinder is het relevant om de bron van de mogelijke geuremissie te lokaliseren. De buitenverblijven zijn geen relevante bron, omdat de dieren relatief kort aanwezig zijn en er geen sprake is van een concentratie 'stank'. Voor de binnenkennels is het van belang dat er voldoende ventilatie aanwezig is, om opeenhoping van 'stank' te voorkomen. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van een luchtbehandelingsunit (LBK). Deze LBK zorgt voor de afzuiging van de lucht in de binnenkennels. De toevoer van verse lucht vindt deels geforceerd plaats via de LBK en deels via natuurlijke ventilatie. Het ventilatiesysteem is zo ontworpen dat de afgezogen lucht niet in elders in het gebouw terecht kan komen. De afgezogen lucht wordt via de LBK naar de buitenlucht geëmitteerd. Daarmee is de LBK zelf de bron voor eventuele geurhinder. De LBK op het dak van nieuwbouw is op circa 90 m gelegen van de gevel van de nieuwbouw op het Sinaï-terrein.
Gegeven het feit dat de geuremissie bron van de nieuwbouw buiten de richtafstand van 30 meter gelegen zal zijn en het feit dat er geen bijzondere regelingen zijn opgenomen voor dergelijke inrichtingen, kan worden gesteld dat er bij de te realiseren woningen sprake zal zijn van een acceptabel hinderniveau op grond van de NeR. Daarmee wordt voor wat betreft het aspect geur geen belemmeringen verwacht voor het behalen van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het Sinai-terrein.
In de paragraaf geluid wordt de geluidhinder van het Dierenbeschermingscentrum Amersfoort nader toegelicht.
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Omliggende functies ondervinden hiervan geen hinder.
Het onderdeel bedrijven en milieuzonering vormt op voorhand geen belemmering voor de realisatie van woningbouw. In de paragraaf geluid wordt ingegaan op de maatregel die moeten worden genomen: het verlengen van de grondwal met geluidscherm tussen het dierenbeschermingscentrum en de woningen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.
In 2012 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Tot die tijd is de genoemde circulaire van toepassing.
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.
Het terrein ligt op ca 650 meter vanaf de Rijksweg A28. Conform de Regeling basisnet moet bij dit gedeelte van de A28 rekening worden gehouden met 7011 transporten GF3 (ontvlambaar gas) per jaar. In tabel 1 van de bijlagen bij de Handreiking analyse risico transport worden maximale effectafstanden (1% overlijdenskans) per stofcategorie gegeven. Dit komt overeen met het invloedsgebied. Voor GF3 is een invloedsgebied gegeven van 355 meter. Zodoende is de A28 voor externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.
Aan de Genestetlaan 7 is een ballonvaartcentrum gelegen. Dit is geen Bevi inrichting. Binnen dit ballonvaartcentrum is wel een vulstation voor propaangasflessen aanwezig. Propaan wordt opgeslagen in een reservoir met een inhoud van 4,9 m3. Tevens is vergunning verleend voor de opslag van 24 propaanflessen met een inhoud van 52 liter. Voor dit bedrijf is de grootse veiligheidsafstand vermeld in het activiteitenbesluit. Deze is voor de opslag van propaan en bedraagt afhankelijk van het aantal bevoorradingen per jaar maximaal 20 meter. Genoemde afstand is geen belemmering voor het plangebied.
De conclusie is dat er vanwege externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het plangebied.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is "Nota bodembeheer gemeente Amersfoort" met daarin opgenomen een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied "Laan 1914-voormalig Sinaïterrein" in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als schoon met een kwaliteit landbouw/natuur.
Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
De locatie ligt binnen de contouren van het grondwaterbeschermingsgebied. Dat betekent dat er aan de ontwikkeling van de locatie beperkingen zijn op grond van de PMV (Provinciale Milieuverordening 2013). In en nabij het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In het diepe grondwater (>25m-mv) stroomt de pluim van een grondwaterverontreiniging onder de locatie door. Deze verontreiniging heeft voor de ontwikkeling van de locatie geen belemmerende gevolgen.
De initiatiefnemer heeft een verkennend bodem en asbestonderzoek gedaan (zie bijlage 5 van deze toelichting)op de locatie. Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van het aantreffen van licht verhoogde gehaltes in de bodem dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden. Echter geven de licht verhoogde gehaltes geen aanleiding tot aanvullende eisen voor de beoogde bestemming en is woningbouw mogelijk. Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).
Tabel X: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2105). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Wegverkeerslawaai
Ten behoeve van de ontwikkeling is een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai Laan 1914 te Amersfoort. BK Bouw- & Milieuadvies B.V. Projectnummer 160845, dd. 12 mei 2016, zie bijlage 3 van deze toelichting). De locatie ligt in de zone van de Rondweg Zuid, Laan 1914 en Loes van Overeemlaan.
De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Loes van Overeemlaan voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Rondweg Zuid en de Laan 1914 voldoet voor een deel van het plangebied niet aan de voorkeursgrenswaarde, maar wel aan de maximaal toelaatbare waarde. Alle woningen hebben een geluidluwe gevel.
In het onderzoek zijn maatregelen beschouwd om de geluidbelasting op de gevel te reduceren. Uit het onderzoek blijkt dat het vervangen van het wegdek of het plaatsen van een scherm niet voldoende doelmatig is. De bouwkundige voorzieningen van de geluidbelaste gevels van de woningen moeten nader onderzocht worden om aan het binnenniveau van 33 dB te voldoen.
Voor de woningen waarvoor niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, worden hogere waarden vastgesteld. Daarna moet in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) aangetoond worden dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder. Hiervoor is een onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
Industrielawaai
Ten aanzien van industrielawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek industrielawaai Laan 1914 te Amersfoort. BK Bouw- & Milieuadvies B.V. Projectnummer 160845, dd. 25 april 2016, zie bijlage 4 van deze toelichting). Het onderzoek heeft betrekking op het dierenbeschermingscentrum aan de Loes van Overeemlaan 8 te Amersfoort. Doel van het onderzoek is de geluidemissie van de inrichting te bepalen en de geluidimmissies ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen te toetsen aan de van toepassing zijnde eisen.
Uit het onderzoek blijkt dat voor het bouwplan niet aan de normstelling wordt voldaan in de dagperiode. De geluidwal met daarop het scherm zoals in de huidige situatie aanwezig zal verlengd moeten worden tot totaal 80 meter ten einde aan de normen te voldoen. Uit het onderzoek blijkt dat in dat geval de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus ten gevolge van de vergunde activiteiten van het dierenbeschermingscentrum ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen voldoen aan de wettelijke eisen. De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de nieuwe woningen bedragen ten hoogste 40 dB(A) etmaalwaarde (inclusief strafcorrectie 45 dB(A).
Geconcludeerd kan worden dat er vanwege geluid geen belemmeringen zijn voor het plangebied.
Duurzaam bouwen is een term die staat voor milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig bouwen. Energiebesparing en duurzame energie is een van de belangrijke onderdelen van het duurzaam bouwen.
Is duurzaam bouwen verplicht?
Vanuit het landelijke bouwbesluit zijn enkele aspecten van het duurzaam bouwen al verplicht, bijvoorbeeld het goed isoleren van woningen. De isolatiewaarde is uitgedrukt in zgn Rc waarde. Nu is Rc waarde voor daken min. 6,0 m²K/W voor gevels 4,5 m²K/W en voor begane grondvloer min 3,5 m²K/W. Energie coëfficiënt voor de nieuwbouw woningen bedraagt nu EPC=0,4.
In 2018 wordt EPC opnieuw verlaagd tot 0,2. Vanaf 2020 (over 4,5 jaar) moeten alle woningen energieneutraal gebouwd worden en EPC van de woning gaat naar 0,0. De technieken om dat te bereiken zijn nu al bekend en toepasbaar. "Energieneutraal bouwen" betekent een huis zonder energierekening en geen CO2 uitstoot.
Het is raadzaam om naast de bouwoplossingen op het bouwbesluitniveau, ook de energieneutrale varianten in beeld te brengen. De architecten en installatieadviseurs met de 2020 ambities hebben al duurzame, energieneutrale oplossingen die kosten effectief zijn "op de plank" liggen.
Groene vergunning
Voor zeer energiezuinige woningen biedt de gemeente Amersfoort de zgn. "groene vergunning" procedure aan. De vergunningsprocedure voor woningen met een Energieprestatie Coëfficiënt die 25% lager is dan wettelijk vereist (EPC <0,3) is aanzienlijk verkort, tot maximaal drie weken. Meer informatie kunt u vinden op www.amersfoort/vergunningen .
De energieprestatie is vanaf januari 2015 aangescherpt tot EPC= 0,4. De bouwers moeten meer dan voorheen het gehele energieconcept in ogenschouw nemen om aan de eisen te voldoen.
Specifieke eisen in Amersfoort
In Amersfoort gelden enkele specifieke eisen: - Lood, zink en koper worden niet toegepast indien deze materialen in direct contact komen met regen-oppervlaktewater (tenzij dubbelgecoat).
Tropisch hardhout wordt uitsluitend toegepast met FSC-certificaat of PEFC-keurmerk.
Amersfoort klimaatbestendig
Het klimaat verandert en het belang van een groene woonomgeving, met robuuste beplanting en zo min mogelijk bestrating wordt daardoor steeds groter. Het robuuste groen op de woonlocatie zorgt voor minder overlast bij de hevige regensbuien en minder "hitte" in de zomer.
De hoge struiken en hagen bieden ook een goede schuilplaats voor vogels. Daarnaast zijn groene daken en gevels goed voor de natuur en zorgen ze voor een extra isolatie en betere luchtkwaliteit.
Opvang van regenwater in een (ondergrondse) tank (t.b.v. toilet, wasmachine of tuin besproeiing) zorgt voor drinkwaterbesparing en voor minder overlast tijdens hevige regenbuien.
Afval
Amersfoort streeft er naar om een afvalloze stad te zijn in 2030. Een goede afvalscheiding aan de "bron" reduceert de afvalstroom. Wanneer de afvalscheiding opstelplek (restafval, papier, gft en kunststof) op de woonlocatie wordt meeontworpen en geïntegreerd in de architectuur, kan dit een bijdrage leveren aan dit streven.
De productie van bouwmaterialen is wereldwijd verantwoordelijk voor ca 40% CO2 uitstoot. Hergebruik van sloop- en bouwmaterialen, onder andere het toepassen van betongranulaat en metselwerkgranulaat van oude betonconstructies, reduceert aanzienlijk de CO2 uitstoot. Ook het toepassen van biobased en natuurlijke bouwmaterialen reduceert de CO2 uitstoot, verhoogt het comfort en draagt bij aan een gezonde woonomgeving.
Duurzaamheid gaat niet alleen over duurzaam bouwen maar ook over leefbaarheid en de inrichting van het gebied. Op basis van de stedenbouwkundige schets wordt het westelijk deel van de locatie ingericht als een groene zone met een breedte van minimaal 70 meter. Deze zone zorgt voor een goede aansluiting op de groengebieden aan de noordzijde en aan de zuidzijde van de locatie (de zuidzijde van de locatie grenst aan de Ecologische hoofdstructuur). Bovendien krijgt de locatie een dusdanig ruime opzet en groene uitstraling, dat hiermee een goede overgang ontstaat van het stedelijk gebied naar het buitengebied.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de Beschermde natuurmonumenten en de Staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet. Voor de herontwikkeling van het perceel moet een groot aantal bomen gekapt worden. Hiervoor is een 'Boominventarisatie' gemaakt die is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting. Op basis van de boominventarisatie heeft de ontwikkelaar overleg gehad met de provincie over de herontwikkeling van het perceel, en de compensatie van bomen. Het voorstel voor de compensatie, waarmee de provincie heeft ingestemd, is te zien op de afbeelding die is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. De melding Boswet en het compensatievoorstel worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend nederland (RVO).
Bebouwde komgrens Boswet
De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 23 februari 2005 is het Besluit vrijstelling beschermde diersoorten in werking getreden, dat voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Met deze AMvB is het ontheffingsregime aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermde soorten:
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
De term Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS is tevens opgenomen in het structuurvisie van de provincie. Bij ruimtelijke plannen dient te worden getoetst of het projectgebied in of in de nabijheid van de EHS gelegen is. Wanneer dat het geval is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets.'
Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS
wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het “nee, tenzij” regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten
specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:
Een 'nee, tenzij-onderzoek' kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. De provincie gaat ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van de EHS leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en
verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Dit instrument wordt genoemd: ‘plussen en minnen’.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan grenst direct aan de EHS. Met het voorliggende plan wordt realisatie van een woongebied mogelijk gemaakt. Dit zal een groenstedelijk woongebied worden. Bovendien wordt een groenzone ingericht die een verbinding tot stand zal brengen tussen de EHS aan de zuidzijde van het plangebied en grote groengebieden aan de noordzijde van het plangebied. Deze groenzone wordt vastgelegd in het bestemmingsplan met de bestemming 'Bos'. Daarmee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de natuur en kan een 'nee, tenzij-onderzoek' achterwege blijven.
De vergunningen uit de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de ontheffingen uit de Ff-wet haken aan bij de omgevingsvergunning. De consequenties van de samenloop worden geregeld in beide wetten. In de NB-wet wordt geregeld dat, indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit waarvoor ook een NB-wet vergunning is vereist, de aanvrager ervoor zorgt dat de benodigde NB-wet gegevens onderdeel zijn van de aanvraag omgevingsvergunning. Het toetsingskader van de NB-wet wordt van toepassing op het verlenen van een omgevingsvergunning betreffende de handelingen die vallen onder de NB-wet. De NB-wetvergunning wordt opgenomen in de omgevingsvergunning en ook kunnen voorschriften worden verbonden die nodig zijn om de belangen uit de artikelen 16 en 19d NB-wet te beschermen.
In de Ff-wet wordt geregeld dat ontheffing (uit artikel 75 Ff-wet) van de Ff-wet verboden aanhaakt bij de omgevingsvergunning wanneer sprake is van samenloop van activiteiten waarvoor beide toestemmingen noodzakelijk zijn.
Net als bij de NB-wet blijft het toetsingskader van de Ff-wet van toepassing op de ontheffingverlening en kunnen voorwaarden worden gesteld. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) is momenteel bevoegd gezag, maar er ligt een voorstel voor decentralisatie, waardoor waarschijnlijk GS van de provincies bevoegd gezag wordt.
Procedureel betekent dit dat het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning een verzoek doet aan het bevoegde gezag voor de Nb-wet en/of Ff-wet om een toets uit te voeren om te beoordelen of een 'verklaring van geen bedenkingen' (hierna: vvgb) kan worden afgegeven. Tijdens het vooroverleg is het zeer belangrijk om het natuuronderdeel in kaart te hebben. Wanneer een vvgb nodig is, heeft dit consequenties voor de omgevingsvergunningprocedure.
Wanneer in een vroeg stadium van een project duidelijk is dat een vvgb noodzakelijk is, valt te overwegen om een separate NB-wetvergunning en/of Ff-wetontheffing aan te vragen. Dit blijft mogelijk indien deze wordt aangevraagd voorafgaand aan de aanvraag tot omgevingsvergunning.
Het projectgebied valt buiten de Natuurbeschermingswet, de beschermde natuurgebieden (Natura 2000) liggen op grote afstand (10km of meer).
Het projectgebied grenst met de zuid zijde aan Natuurnetwerk Nederland (zie onderstaande afbeelding). Dit houdt in dat de effecten van het projectplan getoetst worden op de omgeving (er mag geen verstoring optreden in beschermde natuurgebieden). Een onderdeel hiervan is het inpassen van een groene corridor in het plan. Deze zorgt ervoor dat de fauna kan blijven mitigeren tussen de natuurgebieden ten noorden en zuiden van het plangebied.
Beschermde natuurgebieden nabij plangebied (uitsnede synbiosys alterra)
Door Bureau Virdis is in 2005 een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek is dat het projectgebied als habitat geschikt is voor beschermde soorten, namelijk een tweetal vleermuissoorten (laatvlieger en dwergvleermuis) en eekhoorns. Deze soorten zijn ook daadwerkelijk waargenomen tijdens het onderzoek. Niet is vastgesteld in hoeverre het projectgebied als verblijfplaats wordt gebruikt door deze soorten.
Door Gras Advies is in 2016 opnieuw een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6 bij deze toelichting). In het projectgebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen, uitgezonderd de vinca. De vinca is echter alleen beschermd indien deze in het wild voorkomt. Gezien de historie van het terrein, en de locatie van de vinca is deze hoogstwaarschijnlijk door de mens aangeplant en daarom niet beschermd. De grond is recentelijk bewerkt en op de kop gezet, er is dus nog geen ontwikkeling van plantensoorten. Daarbij wordt het terrein op korte termijn ingezaaid om de groei van kruidachtige en andere ongewenste soorten te beperken.
Het perceel is een biotoop voor meerdere vogelsoorten. Er zijn diverse algemene soorten waargenomen tijdens het veldonderzoek; mezen, merel, duif en andere zangvogels. De bomen en bosschages maken onderdeel uit van de leefomgeving van deze vogels. Er zijn enkele vaste rust- en verblijfsplaats aangetroffen (vogelnesten) in bomen en bosschages. Daarnaast zijn er meerdere spechtenholen aangetroffen. Op het moment van bezoek is niet kunnen vaststellen of deze bewoond of onbewoond zijn. Indien er buiten het broedseizoen om zal worden gewerkt met het verwijderen van de bosschages en bomen zullen de nadelige effecten voor de vogels beperkt blijven. Indien de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen om plaatsvinden, kunnen deze bomen worden verwijderd.
Tijdens het veldbezoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Deze worden niet verwacht in het projectgebied; er zijn geen gebouwen aanwezig. De bomen bevatten geen holtes die geschikt kunnen zijn als verblijfsplaats.
Tijdens het veldbezoek zijn enkel (sporen van) beschermde soorten zoogdieren aangetroffen uit tabel I. Er zijn muizenholen, konijnen/ en hazenholen aangetroffen en mollenritten. Voor tabel 1 'algemene soorten' geld echter een algehele vrijstelling.
Reptielen, amfibieën, vissen en vlinders of libellen zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen.
In het projectgebied zijn enkele uit tabel I voorkomende diersoorten aangetroffen. Hiervoor geldt een algehele vrijstelling bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Het projectgebied is onderdeel van een leefgebied voor vogels; er zijn diverse algemene vogels waargenomen. In de directe omgeving is voldoende groen te vinden wat als gelijkwaardig leefgebied fungeert voor de vogels. Indien er buiten het broedseizoen om wordt gewerkt met het verwijderen van het groen, vormt dit geen belemmering. Een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en Faunawet is niet noodzakelijk.
De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen om (broedseizoen tussen 15 maart en 15 juli). De aannemer draagt te allen tijde de zorgplicht. De aannemer dient te voorkomen dat het braakliggende terrein aantrekkelijk wordt voor flora en fauna om te vestigen. Daarom wordt het oppervlak ingezaaid met een grasmengsel (dit kan extensief onderhouden worden). Daarnaast dient de aannemer te voorkomen dat zich ongewenste soorten in de puin- en zandbulten vestigen.
Inleiding
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische Beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet. Wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen waarden te verwachten zijn, wordt er geen regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden.
Archeologische verwachtingen
Vanwege een middelhoge en hoge verwachting op de beleidskaart is in het verleden een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en daarop volgend een karterend booronderzoek.
Het bureauonderzoek is in de zomer van 2005 uitgevoerd door het Centrum voor Archeologie te Amersfoort. Uit dit onderzoek (D'Hollosy, T., 2005: Archeologische inventarisatie Sinaï Centrum Laan 1914 Amersfoort, Amersfoort, zie bijlage 1 van deze toelichting) kwam naar voren dat gezien de (sub)recente bodemverstoringen grote delen van het bodemarchief rond de bebouwing is verdwenen, of ernstig is verstoord. Toch kunnen de onderkanten van diepere sporen of zones met een mindere mate van verstoring aanwezig zijn. De rest van het onderzoeksgebied, met name het oostelijk perceel en het deel waar het esdek zit, heeft naar verwachting een redelijk ongestoord en kwalitatief redelijk tot goed geconserveerd bodemarchief. Binnen het gehele onderzoeksgebied kunnen zich dus archeologische resten bevinden. De kwaliteit van deze resten is redelijk tot goed. Hier worden voornamelijk sporen en/of vondsten uit de Prehistorie (grafheuvel(s) en bewoningssporen) en de Vroege Middeleeuwen (akkers en bewoningssporen) verwacht. Aan de hand van deze gegevens worden drie adviezen gegeven. Het eerste advies is een archeologische begeleiding uit te voeren tijdens de sloopwerkzaamheden. Ten tweede wordt geadviseerd de nieuwbouw te concentreren in het reeds verstoorde deel van het plangebied. Ten slotte moet er voorafgaand aan eventuele werkzaamheden in de overige delen van het plangebied een archeologisch veldonderzoek worden uitgevoerd.
Dit veldonderzoek is door het archeologisch onderzoek- en adviesbureau BAAC uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek (Buesink, A., 2008: Gemeente Amersfoort, Plangebied Sinaï Centrum, karterend booronderzoek. BAAC rapport V-07.0459, 's-Hertogenbosch, zie bijlage 2 van deze toelichting). Het booronderzoek is uitgevoerd met een boordichtheid die geschikt is om huisplaatsen uit de periode Bronstijd tot en met Middeleeuwen op te sporen. Archeologische indicatoren uit deze periodes zijn echter niet aangetroffen. Tevens konden met het onderzoek grote basiskampen, aggregatienederzettingen en/of meerdere huisplaatsen uit de Steentijd op worden gespoord. Vanwege de grote mate van verstoring van de toplaag van de bodem en daarmee het archeologisch relevante niveau, worden op basis van het karterend booronderzoek binnen het plangebied echter ook geen intacte archeologische vindplaatsen uit de Steentijd meer verwacht. Op basis van resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk geacht. Er wordt in de regels van dit bestemmingsplan dan ook geen dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen.
Dit advies is door het bevoegd gezag op 28 februari 2008 bekrachtigd. Voorafgaand aan de werkzaamheden binnen het plangebied van het voormalig Sinaï Centrum hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Er geldt daarmee een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan,is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed."
Geconcludeerd kan worden dat er vanwege archeologie geen belemmeringen zijn voor het plangebied. Er wordt in de regels van dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D. Er bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Voorliggend bestemmingsplan richt zich op de herontwikkeling van een maatschappelijke bestemming naar een woongebied aan de Laan 1914. Ten aanzien van de beoordeling van de bijhorende milieueffecten wordt de herontwikkeling van het gehele plangebied (fase 1 t/m 3) beoordeeld.
Situatie plangebied
Een stedelijke ontwikkelingsproject, zoals ontwikkeling van woningen en bedrijvigheid, is vermeld in de bijlagen van het Besluit m.e.r. onder D 11.2. Een stedelijke ontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat niet wordt voldaan aan die criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient aandacht te worden besteed aan de volgende aspecten:
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een 'afwijkingsbevoegdheid'. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua 'zwaarte' en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het bestemmingsplan kent.
Behalve bestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Aan de westzijde van het plangebied ligt een zone van ongeveer 70 meter breed die ingericht wordt als bosgebied. Deze zone heeft de bestemming 'Bos' gekregen. In deze bestemming zijn de natuur- en landschapswaarden van belang. Omdat het woongebied een groene inrichting en uitstraling krijgt die aansluit op het omliggende groen, heeft ook de gehele openbare ruimte in het plangebied de bestemming 'Bos' gekregen.
In de besteming 'Bos' mag geen bebouwing worden gerealiseerd. Enkel erftoegangswegen, parkeren in de bermen langs de woningen en andere bouwwerken zijn toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen, palen en masten. Ook is recreatief medegebruik toegestaan. Door de zone mag een recreatief fiets- en wandelpad worden aangelegd.
De woningen met bijbehorende tuinen, bijgebouwen, groen en parkeervoorzieningen, hebben de bestemming 'Woongebied' gekregen. Binnen deze bestemming mag de hiervoor genoemde bebouwing en het gebruik worden gerealiseerd waarbij voldaan moet worden aan de in de bestemming genoemde regels.
Het grondwaterbeschermingsgebied is met een gebiedsaanduiding op de verbeelding opgenomen. De bescherming van dit gebied vindt primair plaats via de Provinciale Milieuverordening. In aanvulling daarop is in de regels een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Het bestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein' betreft het juridische en planologische instrumentarium voor de herontwikkeling van het terrein waar voorheen een zorginsteling was gevestigd naar een woonlocatie met een groene zone die een verbinding tot stand brengt tussen de omliggende groengebieden.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
De procedure van model 2 kan gevolgd worden voor bestemmingsplannen voor grotere gebieden, die geactualiseerd worden of voor urgente en belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime.
De herontwikkeling van het voormalige Sinaïterrein aan de Laan 1914 voldoet aan de tweede voorwaarde. Het gaat om een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. De ontwikkeling is belangrijk omdat het terrein al enkele jaren braak ligt en met de herontwikkeling een nieuwe functie krijgt, een woonfunctie. Het ligt al een aantal jaren in de lijn der verwachting dat deze locatie wordt herontwikkeld tot woonlocatie.
Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Omdat er geen inspraak wordt gehouden is het plan tijdens 2 informatieavonden gepresenteerd.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 29 juni 2016 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het conceptontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn 4 reacties ontvangen. Deze worden onderstaand samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
Reactie van de Veilgheidsregio Utrecht
Alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het conceptontwerpbestemmingsplan. Ten aanzien van dit punt zijn geen aanpassingen aan het plan noodzakelijk. Wel wordt aandacht gevraagd voor enkele adviezen ten aanzien het verhoogd risico op natuurbranden.
Reactie van de Provincie Utrecht
Met betrekking tot de provinciale belangen is er geen reden tot het maken van opmerkingen over het conceptontwerpbestemmingsplan.
Wel wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele aandachtspunten door te geven.
Reactie van Nationaal monument Kamp Amersfoort
Reactie van het Dierenbeschermingscentrum
Namens de Stichting De Dierenbescherming Beheer Onroerende Zaken en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren heeft mr. C.E. van Staveren van Benthem Gratama advocaten een vooroverlegreactie ingediend over het conceptontwerpbestemmingsplan.
Het dierenbeschermingscentrum is tevreden met het feit dat erkend wordt dat maatregelen dienen te worden genomen om hinder in de toekomst te voorkomen. Wel worden hierover 2 opmerkingen gemaakt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 3 november tot en met woensdag 14 december 2016 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend (waarvan 1 niet ontvankelijk) over het ontwerpbestemmingsplan 'Laan 1914 - voormalig Sinaïterrein'. Deze zienswijzen, die met name gaan over de breedte van de groenzone, geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor een uitgebreide samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen, wordt verwezen naar de zienswijzennota.
Op 31 januari 2017 heeft de gemeenteraad bij besluitnummer 5377654 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.