direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00105-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeenten zijn vanaf 1 juli 2013 verplicht om actuele bestemmingsplannen te hebben (niet ouder dan 10 jaar). Deze verplichting komt voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Dit is van belang om (kleinschalige) ruimtelijke activiteiten te kunnen faciliteren, ongewenste ontwikkelingen te weren en rechtszekerheid te bieden aan belanghebbenden.

Tot 1 juli 2013 heeft Amersfoort met succes gewerkt aan het actualiseren van haar (verouderde) bestemmingsplannen. Voor nu is het voor Nieuwland van belang om het bestemmingsplan actueel te maken.

Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een soortegelijke systematiek op te stellen, wordt eenheid in kaartbeeld en planregels tot stand gebracht. Hierdoor wordt de rechtszekerheid en de gebruiksvriendelijkheid van de bestemmingsplannen vergroot.

Ook wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) gemaakt. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige manier worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie.

Dit bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, als uitgangspunt is genomen. Daarbij is het feitelijke gebruik, de bestaande bebouwing, de geldende rechten en het vastgestelde beleid van belang voor de op te nemen bestemmingen. Ook verleende vrijstellingen/ontheffingen/afwijkingen van het bestemmingsplan, waarvoor de gehele ruimtelijke-juridische procedure is afgerond, zijn overgenomen in het bestemmingsplan.

Nieuwe ontwikkelingen op perceelsoverschrijdend niveau worden alleen meegenomen in herzieningen van bestemmingsplannen, zoals voorliggend plan, wanneer alle relevante onderzoeken zijn uitgevoerd, burgemeester en wethouders kunnen instemmen met de ontwikkeling en er een (exploitatie)overeenkomst is getekend met de gemeente. Is dit niet het geval dan wordt de ontwikkeling niet meegenomen in de herziening en wordt voor de ontwikkeling zo nodig een afzonderlijk bestemmingsplan gemaakt of een projectbesluit genomen.

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Het plangebied ligt ten noorden van Hoogland en is daarmee één van de noordelijkste wijken van Amersfoort. Het plangebied omvat de wijk Nieuwland en wordt begrensd door de rijksweg A1 in het noorden, de Oude Zevenhuizerstraat in het oosten, de Rondweg-Noord in het zuiden en de Bunschoterstraat in het westen. De nummers 1 t/m 10 van 't Haartje horen ook bij Nieuwland. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0001.jpg"

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

Totdat het voorliggende bestemmingsplan rechtskracht heeft, geldt het bestemmingsplan "Nieuwland 2005".

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels (zie Regels) waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en de toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 . Hierin worden de huidige functies en het ontstaan daarvan beschreven. Ook wordt kort ingegaan op de bestaande planologische situatie. In 3 staan de beleidskaders beschreven die voor dit plangebied relevant zijn. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in 4 uiteengezet. In 5 wordt per bestemming ingegaan op de juridische planopzet. Tot slot behandelt 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk staat onder andere een overzicht van de ontvangen (vooroverleg) reacties en hoe hiermee is omgegaan in dit bestemmingsplan.

De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Inleidende regels bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In Bestemmingsregels staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels. En in de Overgangs- en slotregels staat een beschrijving van het overgangsrecht en de slotregel.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken, zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.

De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) staan genoemd in hoofdstuk 5.

2.1 Historisch-ruimtelijke ontwikkeling

De wijk Nieuwland bevond zich tot de jaren dertig in een gebied dat regelmatig te lijden had van wateroverlast vanuit de Gelderse Vallei en de Zuiderzee. De aanleg van de Afsluitdijk en van het Valleikanaal in de jaren dertig bracht aanzienlijke verbetering in de situatie van dit gebied. Nog tot begin jaren negentig werd dit gebied gebruikt voor agrarische doeleinden. In en om Nieuwland lopen nog een tweetal oude routes; de Nieuwlandseweg en langs de rand van het gebied de Oude Zevenhuizerstraat. Langs deze wegen en het verlengde van deze wegen staan nog steeds oude boerderijen waarvan sommige op terpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0002.jpg"

Nieuwland is een van de nieuwste wijken in Amersfoort en is grotendeels in de jaren '90 gebouwd. Het is een van de eerste VINEX-locaties. Het meest noordwestelijke deel van Nieuwland was aanvankelijk gereserveerd voor de realisering van een bedrijventerrein. In 1996 is besloten om hier woningen te bouwen: de Stadstuin. In Nieuwland staan op dit moment ongeveer 5.500 woningen.

2.2 Stedenbouwkundige opzet

2.2.1 Drie concepten

Het fundament van Nieuwland bestaat uit de onderstaande drie concepten:

  • Nieuwland - Vesting
    Een stad van duurzaamheid en karakter; van geborgenheid en veiligheid. Nieuwland, een woonwijk tussen het geweld van verkeer dat geweerd moet worden. De conceptuele oplossing is een vesting van wallen, bastions en poorten. Een stad waar zowel binnen als buiten de veiligheid en geborgenheid voelbaar is op alle schaalniveaus van het wonen en verblijven. Buiten een vesting, binnen een woongebied waar afleesbaar is dat duurzaamheid, geborgenheid, veiligheid en zorg voor de omgeving ontstaan is uit een houding die respect heeft voor mens en natuur.
  • Nieuwland - Landschappelijke stad
    Een woongebied dat is ingedeeld op basis van het onderliggende landschapspatroon. Een efficiënt waterbeheersysteem en een gesloten grondbalans zijn directe afgeleiden van dit patroon. Ook de verschillende woonsferen binnen Nieuwland, de kwartieren, zijn gebaseerd op hoogteligging, waterhuishouding en landschappelijke context.
  • Nieuwland - Tuinwijk
    De zorgvuldige stad. Het samengaan van stedenbouw, architectuur en omgevingsontwerp ligt ten grondslag aan de zorgvuldige ontworpen stad waarvan de beste exponenten te vinden zijn in de tuinwijken uit de jaren dertig. Hier was de symbiose tussen de drie disciplines aanwezig, vaak door het simpele gegeven dat zij in een of enkele hand waren. Deze interdisciplinaire symbiose is in latere decennia tegelijk met de versnippering van het bouwproces verloren gegaan. Het concept Nieuwland-tuinwijk staat voor de zorgvuldigheid en duurzaamheid die in Nieuwland weer uitgangspunt moest worden bij de uitwerking van het woongebied. De symbiose tussen stedenbouw, architectuur en omgevingsinrichting staat hierbij centraal.
2.2.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur


Gebiedsindeling

Op basis van verschillen die het waterhuishoudingssysteem aanbrengt in de hoogte van de verschillende woongebieden, zijn een viertal woonkwartieren ontwikkeld met elk een eigen karakter. Het hoge Stadskwartier en het lage Waterkwartier met ertussen de twee woonkwartieren Hoge Hoven (Vruchtenwijk) en de Lage Hoven (Kruidenwijk). Zij ontlenen hun identiteit aan de positie binnen Nieuwland en de gekozen verkavelingsstructuur (hoven). Op het snijpunt van de woonkwartieren ligt het centrumgebied waarbinnen de voorzieningen grotendeels zijn geconcentreerd. De Stadstuin is later ontworpen en vormt het "vijfde" kwartier. De wijk is gebouwd met grote aandacht voor architectuur en stedenbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0003.jpg" Schets structuurlijnen


Structuurlijnen

De structuurlijnen op stadsniveau gaan vooral om de wijk heen. Vanaf de Rondweg-noord, de Bunschoterstraat en de rijksweg A1 wordt de wijk aan het zicht onttrokken door voornamelijk geluidswallen. Uitzondering hierop is het zicht over het water vanaf de Bunschoterstraat.

Binnen de wijk vindt de ontsluiting plaats door een rondgaande dreef, die in elk van de woonkwartieren van karakter verandert door andersoortige begeleidende bebouwing. Het gaat om de ring Waterdreef, Kruidendreef, Duizendguldenkruid, De Nieuwe Engel, Poortersdreef, Gaardendreef en Watersalamander. De bebouwing is hier georiënteerd op de weg.

Vanuit het Centrum van Nieuwland loopt een aantal radialen naar de omliggende buurten en wegen.

De verbindingen met de omliggende autowegen verlopen via de stadspoorten aan de west- en oostkant. De Zeldertse Poort bij de Bunschoterstraat, De Hooglandsepoort op de Ringweg-Noord en in het oosten de Zevenhuizerpoort die Nieuwland verbindt met Amersfoort Noord (Vathorst).

Als oude structuurlijnen zijn de Nieuwlandseweg en de Oude Zevenhuizerstraat (gedeeltelijk) in het plan opgenomen.

Groen -en water

In Nieuwland is er een diversiteit aan groen en water aanwezig. Allereerst vormen de geluidswallen een belangrijk aaneengesloten groengebied rondom de wijk. In de geluidswallen zijn enkele bijzondere details gemaakt.

Naast de geluidswallen zijn de waterstructuren en het Waterpark beeldbepalend voor Nieuwland. Met name in het Waterkwartier (lage deel) wordt het karakter van de openbare ruimte bepaald door watergangen. Veel woningen liggen in dit deel met de voor- of achterkant aan het water.

In de buurt De Stadstuinen is er sprake van een overheersende groene omgeving waarin woonblokken verspreid zijn gelegen. In de overige buurten liggen de woningen veelal aan groene hoven.

In de gehele wijk worden de belangrijkste wegen begeleid door groen, zoals bijvoorbeeld de Watersteeg, Hoge Boog, Lage Boog. Maar ook zijn er enkele bijzondere details gemaakt in de openbare ruimten. Zoals bruggen en de reeks fonteinen in de Patricierslaan.

In de wijk zijn er veel speelplekken gelegen tussen de woningen. Zo heeft bijna elk hofje wel een speelplek. Tot slot zijn er aan de oostkant tussen de Laan van Duurzaamheid en Calveen sportvelden.


Waterpark Nieuwland

Amersfoort heeft als uitgangspunt dat elk stadsdeel een eigen groenvoorziening moet hebben. In Nieuwland is in dat kader een park aangelegd, met de nadruk op water. Het waterpark is veeleer, door zijn weidsheid, de ligging nabij de hoofdinfrastructuur, en het kenmerkende uiterlijk het "beeldmerk" van de wijk.

In de grote vijver liggen zes aan elkaar geschakelde eilandjes. De eilandjes vormden in het ontwerp de staart van een draak, die ten noorden van de vijver op de kinderspeelplaats bovengronds komt. Elk eilandje heeft een eigen invulling, zoals skaten, zonnebaden, natuur, enzovoorts. Verder liggen er nog twee eilandjes die zijn gereserveerd als rustgebieden voor vogels. De vijver is over te steken via stepping stones. In het park kan worden gewandeld en gespeeld. Het heeft een recreatieve functie op wijkniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0005.png"

2.2.3 De woonkwartieren


Het stadskwartier

Het Stadskwartier is geplaatst op de hoogste delen in het zuid-oosten, aansluitend aan de bebouwing van Amersfoort-noord (Kattenbroek). Het Stadskwartier wordt door de Poortersdreef en de lange - vanuit Kattenbroek komende- Patriciërslaan stedenbouwkundig gezien in verschillende buurten opgedeeld. Dit deel wordt gekenmerkt door de hoogste bebouwingsdichtheid van Nieuwland. De Patriciërslaan draagt bij aan de stedelijke uitstraling van het kwartier: ruim opgezet, met fonteinen en een beplanting met laanbomen.

Centraal ligt aan weerszijden van de Patriciërslaan een woonbuurt met woningen die aan de voorgevel drie bouwlagen hoog zijn en naar achteren toe aflopen. Deze hoge voorgevels, het gebruik van lessenaarsdaken en lichte kleurstellingen zijn kenmerkend. Langs de Poortersdreef staan opvallende licht gekleurde woningen die een grote architectonische samenhang kennen, maar waar door middel van verspringingen in de gevelhoogte toch een zekere individuele uitstraling vanuit gaat. De woningen hebben een zadeldak. Ook in de achtergelegen woonbuurt De Gouden Ploeg staat dit type woningen. Waar de Patriciërslaan de wijk binnenkomt staan twee appartementencomplexen met schuin uitstekende balkons. Daaromheen liggen woonbuurten met meer traditionele rijtjeswoningen waarbij ook gebruik is gemaakt van serre's.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0006.jpg"
Het Waterkwartier

Zoals de naam al doet vermoeden is water in deze wijk alom vertegenwoordigd. Het Waterkwartier is gesitueerd in het lage deel van Nieuwland, het natte noord-westen, aansluitend op de open polders van de Eemvallei en doorsneden door de watergangen van het watersysteem. Het beeld wordt hier dan ook bepaald door singels, wooneilanden, vijvers en watergangen.

Een groot deel van de bebouwing is met de achterzijde gelegen aan een watergang of -plas door middel van kleine tuintjes of balkons. Het water krijgt hier bijna een privé karakter, terwijl het aan de voorzijde meer tot het 'openbaar water' kan worden gerekend. Her en der zijn de oevers geheel toegankelijk, elders alleen te dele. De ontwerpers hebben het aanzien van dit waterrijke kwartier zoveel mogelijk gevarieerd: van intieme aan het water gelegen plekjes tot sjieke waterfronten aan de singels. Als er geen water tussen de woningen aanwezig is dan is er vaak een groenplek aanwezig.

Binnen de verschillende buurtjes heerst architectonische samenhang. Platte daken worden hier meer toegepast, regelmatig gecombineerd met een lessenaarsdak.


Bij de Gele Lis is een fraai buurtje aangelegd rondom een waterarm als een soort moderne gracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0007.jpg"


In het zuiden van het deelgebied staan enkele woningen en appartementencomplexen op een eiland (buurtje met salamander-straatnamen) langs de centrale waterplas die tot aan het Centrum reikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0008.jpg"
Het buurtje rond de Zeldertsedreef (Visotter, Ringslang) heeft een wat meer open verkaveling met onder andere vrijstaande woningen en twee-onder-een dakwoningen


Het Vruchtenkwartier

Het Vruchtenkwartier (Hoge Hoven) is een woonbuurt in het zuidwesten van Nieuwland. De bebouwing is hier meer traditioneel van aard met bakstenen gevels en zadeldaken.

Het Vruchtenkwartier wordt onder meer doorsneden door de structuurlijn de Hooglandsepoort, vervolgd door de Hoge Boog richting het Centrum. Aan de hoofdstructuren zijn voornamelijk twee-onder-een kap woningen en geschakelde woningen gelegen. De achtergelegen woningen zijn voornamelijk rijtjeswoningen van twee bouwlagen met een zadeldak. De verschillende buurten hebben groene hofjes.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0009.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0010.jpg"
Het Kruidenkwartier

De Kruidenkwartier (Lage Hoven): Het Kruidenkwartier is een kleurrijke buurt in het noordoosten van Nieuwland. De verschillende buurten binnen de Kruidenwijk vallen op door een samenhangend kleurgebruik van met name de gevels. De bebouwing is overwegend voorzien van een zadeldak, maar ook platte daken en piramide daken komen voor. De woningen zijn veelal gelegen aan autoluwe groene hofjes met speelgelegenheid.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0011.jpg"

Stadstuin

De architectonische en stedenbouwkundige opzet van Stadstuin wijkt sterk af van de eerder gerealiseerde delen van de wijk. Het plan vormt de overgang van de bebouwde kom naar het open landschap. Juist op deze plek is er, ondanks de vereiste hoge dichtheid, naar gestreefd de wijk een groene uitstraling te geven: de "stadstuin" van Nieuwland. Het grootste deel van het gebied wordt in beslag genomen door woonblokken die vrij in het groen staan. Aan de rand van het water liggen de woonblokken in het water. In en op de geluidswal staan ook woonblokken. Het parkeren vindt nagenoeg geheel ònder de gebouwen plaats, in plaats van op straat. De openbare ruimte is glooiend aangelegd met behoorlijke hoogteverschillen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0012.jpg"

In de oksel van de A1 en de Bunschoterstraat torent als een baken boven de Stadstuin uit de hoge woontoren "La Balise". De achttien verdiepingen tellende torenflat is een herkenningspunt voor de regio. Aan de voet ervan zijn drie lagere appartementencomplexen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0013.jpg"

2.2.4 Centrumgebied

De voorzieningen zijn grotendeels geconcentreerd in het hart van Nieuwland. Basisscholen, kinderopvang, sporthal, kerk, wijkcentrum en winkelcentrum De Nieuwe Hof liggen daar op loopafstand van elkaar. Vrijwel volledig omgeven door water is het als een autonome eenheid, een moderne burcht, vormgegeven; het hart van de "Nieuwland-vesting". Het heeft een zeer introvert en hoogstedelijk karakter te midden van de suburbane woonwijk. Bij het winkelcentrum staat de ronde toren aan het waterpark als herkenningspunt in de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0015.jpg"

2.2.5 Thema duurzaamheid

In de opzet van de wijk Nieuwland staat het thema "duurzaamheid" centraal. Dat komt onder meer tot uiting in de stedenbouwkundige opzet (zoals in de aandacht voor de zonrichting), de architectuur, de binnenindeling van huizen en het veelvuldig gebruik van zonne-energie en van relatief milieuvriendelijke bouwmaterialen. Op ruim 1.000 woningen en andere gebouwen zijn bij de bouw van de wijk zonnecellen aangebracht. De elektriciteit die via deze zonnecellen wordt opgewekt, is genoeg voor een kleine 400 huishoudens. Dit maakte Nieuwland destijds tot "wereldrecordhouder" op dit gebied.

2.3 Historische elementen

Gemeentelijke monumenten

In Nieuwland staat één gemeentelijk monument, de voormalige boerderij De Sneul aan De Rode Leeuw 11a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0016.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0017.jpg"

De Sneul De Sneul gezien vanuit de lucht

Van oorsprong lag deze boerderij, evenwijdig aan de Sneulseweg, vrij in het landschap. Bij de bouw van de wijk Nieuwland is de boerderij in de nieuwe bebouwing opgenomen. Slechts een klein deel van het bij de boerderij behorende land is behouden, waardoor dit pand nog wel in een groene enclave is gelegen. Naast de boerderij staat nog een aantal bomen.

De boerderij kan gerekend worden tot het 'hallenhuistype', dat in de provincie Utrecht veel is toegepast. Dit type wordt gekenmerkt door een langgestrekt volume van één bouwlaag afgedekt door een zadeldak dat vaak, zoals ook hier, is voorzien van een wolfseind. In deze bouwmassa is zowel het stalgedeelte als het woonhuis ondergebracht.

2.4 Bestaande functies

2.4.1 Openbare ruimte

Interne ontsluiting
Nieuwland heeft een goede aansluiting op de hoofdwegenstructuur (zie onderstaande afbeelding). De wijk heeft een aansluiting op de Bunschoterstraat (N199) en twee aansluitingen op de Rondweg Noord. De Bunschoterstraat is een provinciale weg en bevindt zich buiten de bebouwde kom, hier geldt een maximum snelheid van 80 km/h. Voor de Rondweg Noord geldt dat deze binnen de bebouwde kom ligt en hier geldt een maximum snelheid van 70 km/h.

In de wijk zelf ligt een ontsluitingsring die wordt gevormd door de Zeldertsepoort/Zeldertsedreef, Waterdreef, Kruidendreef, Laan van Duurzaamheid, Poortersdreef, Gaardendreef en Sijsjespeergaarde. Deze wegen kennen een maximumsnelheid van 50 km/uur. Alle overige wegen zijn 30 km/h-zone.

De interne wegenstructuur is zodanig dat er tussen de verschillende delen van de wijk geen autoverkeer mogelijk is. Daardoor is er in de woonstraten niet of nauwelijks sprake van buurtvreemd verkeer, wat ten goede komt aan de leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De grote concentratie van voorzieningen in het hart van de wijk (scholen, winkels, sporthal, medisch centrum etc.) brengt een aantal verkeersproblemen met zich mee. In de schoolspitsen is er sprake van een grote verkeersdrukte van fietsers en haal- en breng(auto)verkeer. De wegen- en fietspadenstructuur is zodanig aangelegd dat er in het centrum van de wijk vrij veel conflictpunten zijn tussen langzaam en gemotoriseerd verkeer. Ook is er rondom dit voorzieningencluster sprake van een hoge parkeerdruk.


Openbaar vervoer

Nieuwland is goed bereikbaar met het openbaar vervoer, er rijden verschillende lijnen richting de wijk met een hoge frequentie.


Fietsvoorzieningen

Voor de fiets is er een fijnmazig netwerk met veel vrijliggende fietspaden. Het winkel- en voorzieningencluster in het centrum is met de fiets uitstekend bereikbaar vanuit de hele wijk. Een deel van de fietsroutes is overigens niet uitgevoerd als een vrijliggend fietspad, zoals bijvoorbeeld de Oude Zevenhuizerstraat en de Patricierslaan.

In 2004 is de LF9 (de NAP-fietsroute van Nieuweschans naar Breda) opgeleverd. Deze route komt via de Oude Zevenhuizerstraat het plangebied binnen en gaat via de Laan van Duurzaamheid naar Kattenbroek.


Parkeren

In Nieuwland is er, behoudens lokale parkeerverboden, geen parkeerregulering. Wel is er sprake van een erg hoge parkeerdruk. De parkeernorm die bij de bouw van de wijk is toegepast is 1,25 pp/woning, inclusief parkeerplaatsen voor bezoek (met inbegrip van parkeren op eigen terrein). In de huidige tijd ligt het gemiddelde autobezit van de bewoners van Nieuwland hoger wat ervoor zorgt dat er hoge parkeerdruk in de wijk is.

De lage parkeernorm is bij de bouw gehanteerd omdat Nieuwland als "milieuwijk" is ontwikkeld. De gedachte was dat via een lage parkeernorm het autobezit en daarmee het gebruik kon worden gestuurd. Deze gedachte is te optimistisch geweest. Overigens is in het laatst ontwikkelde deel van Nieuwland, Stadstuin, een hogere parkeernorm toegepast (1,6 pp/woning).

Op veel plaatsen in Nieuwland is dus sprake van een erg hoge parkeerdruk. Dit leidt tot parkeeroverlast, zoals parkeren op de stoep en in het groen. Hierover wordt door bewoners veel geklaagd, vooral door ouders met kinderen, omdat speelruimte op het trottoir wordt ingenomen door auto's en de geparkeerde auto's het uitzicht benemen. De parkeerdruk wordt verder verhoogd doordat niet iedereen die beschikt over parkeergelegenheid op eigen terrein, daarvan ook gebruik maakt. Carports en garages worden in sommige gevallen (al dan niet legaal) gebruikt voor andere doeleinden dan parkeren, en bijvoorbeeld ingericht als tuin (carports) of hobbyruimte (garage).


Een hoge parkeerdruk is niet uitzonderlijk voor Nieuwland maar geldt voor alle wijken in Amersfoort. Daardoor is het helaas zo dat bewoners niet altijd hun auto voor de deur of in de eigen woonstraat kunnen parkeren. Op dit moment kiezen we er niet voor om het bestemmingsplan hier op aan te passen. Hiervoor zou de bestemming 'Groen' moeten worden gewijzigd in 'Verkeer' en zouden ingrijpende fysieke maatregelen moeten worden genomen om parkeerplaatsen mogelijk te maken. Daar wordt op dit moment niet voor gekozen.


Groenvoorzieningen
Nieuwland kan beschouwd worden als een gebied dat een geleidelijke overgang vormt tussen het dekzand van de Gelderse Vallei en het klei-op-veen van de Eemvallei. Deze geleidelijke overgang, die zo kenmerkend is voor het landschap van Nieuwland, uit zich ook in flora en fauna. Op grond van het feit dat de begrenzing van het kleipakket dat in Eemland is afgezet (valt in het veld ongeveer samen met de 0-meter hoogtelijn) door Nieuwland loopt, kunnen in het lage noordwestelijke deel soorten uit een brak milieu verwacht worden. Juist op deze overgangszone zijn binnen Nieuwland de grootste groen- en watergebieden te vinden. Het Waterpark met haar oevers en eilanden
en de daarop afwaterende watergangen vormen zo een belangrijk groengebied binnen de wijk.


Water
Nieuwland heeft een goed, duurzaam watersysteem dat nauw samenhangt met de kwaliteit van wonen en werken in Nieuwland. Kenmerkend voor een duurzaam watersysteem is dat het systeem zelfreinigend is. De problemen worden niet doorgeschoven naar de omgeving, maar zoveel mogelijk binnen de grenzen van het plangebied opgelost. Dit betekent onder meer dat pieklozingen uit de riooloverstorten binnen het gebied worden gebufferd en de aan- en afvoer van kwalitatief slecht water zoveel mogelijk wordt beperkt.

Kenmerkend voor het plangebied is dat het niveau van het maaiveld afloopt naar het noordwesten. In het noordwestelijke deel van het plangebied is dan ook het overgrote deel van het open water aanwezig. Hier is dan ook “wonen aan het water” te vinden. In het zuidoostelijke deel van het plangebied is vrijwel geen open water aanwezig.

De watergangen in het plangebied hebben een minimale breedte op de waterlijn van 8,0 meter. De diepte van de watergangen bedraagt minimaal 1,5 m. Plaatselijk is de diepte groter en deze loopt bij grotere waterpartijen op tot 4,0 m.


Geluidswallen

Door hun grootte en ligging vormen de geluidswallen een belangrijk aaneengesloten groengebied. Door juist maaibeheer, gericht op vlinders en insecten, vormen ze een verbindingszone voor deze soorten. De puinkorven boven op de geluidswal ontwikkelen zich tot een lokaal natuurgebiedje. Op de puinkorven, waar een extreem klimaat heerst qua vocht en warmte, zijn bijzondere planten als wilde marjolein en steenanjer gaan groeien.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Nieuwland" op provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 "relevante milieuwetgeving"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

Het gemeentelijk en provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt kort beschreven. Het rijksbeleid wordt achterwege gelaten omdat in het plangebied uitsluitend rijksbelangen ten aanzien van milieuwetgeving aanwezig zijn. Dit komt aan de orde in hoofdstuk 4 "Omgevingsaspecten".

3.2.1 Gemeente

3.2.1.1 Modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Voor bestemmingsplan "Nieuwland" wordt de procedure behorende bij model 2 voorgesteld. Model 2 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor grotere gebieden die geactualiseerd worden of voor belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor dit soort gebieden is het wenselijk dat de raad van te voren kaders vaststelt, in de vorm van een startnotitie. Daarna kan het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

De kenmerken behorende bij model 2 zijn van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan "Nieuwland":

  • Groter gebied: Het plangebied van bestemmingsplan Nieuwland is een groot plangebied dat qua omvang in aanmerking komt voor model 2.
  • Conserverend van aard: De bestaande rechten uit de nu nog geldende bestemmingsplannen worden gerespecteerd en vastgesteld beleid wordt overgenomen. Het nieuwe bestemmingsplan is daarmee conserverend van aard.
  • Actualisatie: Het is noodzakelijk dat een actueel bestemmingsplan wordt vastgesteld voor Nieuwland, om te kunnen voldoen aan de eisen uit de Wro:
    • 1. een bestemmingsplan mag niet ouder zijn dan tien jaar om nog leges te kunnen heffen voor (bouw)plannen in het gebied. Het huidige bestemmingsplan dateert uit 2005;
    • 2. Na vaststelling van het bestemmingsplan beschikt de gemeente over een geactualiseerd, gestandaardiseerd en digitaal bestemmingsplan voor het betreffende gebied.


Conclusie modelkeuze

Op 8 juli 2014 heeft de gemeenteraad bij besluitnummer 4699662 ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2.

3.2.1.2 Startnotitie bestemmingsplan Nieuwland

De gemeenteraad heeft op 8 juli 2014 de startnotitie voor het bestemmingsplan Nieuwland vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing en opzet van het nieuwe bestemmingsplan, de planning van de bestemmingsplanprocedure en de met het bestemmingsplan samenhangende financiën en overlegstructuur. In de notitie is tevens het voorstel gedaan om voor dit bestemmingsplan de procedure te volgen behorende bij model 2.

Voor het voorliggende bestemmingsplan "Nieuwland" zijn in de startnotitie de volgende algemene uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. In het belang van het kunnen faciliteren van ruimtelijke activiteiten, het weren van ongewenste ontwikkelingen en het bieden van rechtszekerheid aan belanghebbenden, vereist de Wet ruimtelijke ordening dat gemeenten actuele bestemmingsplannen hebben (niet ouder dan 10 jaar);
  • 2. Coalitieakkoord 2014-2018: deregulering in termen van minder regels, versoepeling van regels, een kortere doorlooptijd van procedures, gemeentelijke kosten en economische en maatschappelijke opbrengsten. Tijdens het maken van voorliggend bestemmingsplan Nieuwland wordt onderzocht of het mogelijk is om een globalere en/of flexibelere planvorm toe te passen. Voor- en nadelen worden daarbij weergegeven en afgewogen in de toelichting van het bestemmingsplan;
  • 3. De geldende planologische situatie, bestaande uit de geldende bestemmingsplannen en verleende vrijstellingen, ontheffingen, afwijkingen en projectbesluiten wordt in het bestemmingsplan overgenomen. Dit geldt eveneens voor vastgesteld beleid;
  • 4. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor het bestemmen van initiatieven, mits de kaders zijn vastgesteld, de noodzakelijke onderzoeken zijn uitgevoerd en het kostenverhaal verzekerd is;
  • 5. Communicatie met belanghebbenden op interactieve wijze.


Doel van het bestemmingsplan is om te komen tot een actueel bestemmingsplan, dat voldoet aan alle eisen die op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan een bestemmingsplan worden gesteld.

Conclusie startnotitie

De uitgangspunten uit de startnotitie zijn op de volgende manier verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan:

  • 1. Met het in procedure brengen en vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan Nieuwland wordt voorzien in een actuele juridisch-planologische regeling voor de wijk.
  • 2. Er is onderzocht in hoeverre het mogelijk is om een globalere en/of flexibelere planvorm toe te passen voor de wijk. Omdat het hier gaat om een woonwijk waar de voorzieningen zich centraal in de wijk concentreren, is het in dit geval niet wenselijk om globaal en flexibel te bestemmen. De voorzieningen hebben al een ruime bestemming. En in de echte woongebieden is meer behoefte aan rechtszekerheid dan aan globaliteit en flexibiliteit. Er is op één punt wat flexibeler bestemd. We leggen in voorliggend bestemmingsplan geen goot- en nokhoogte meer vast maar het aantal bouwlagen al dan niet afgedekt met een kap. In de algemene bouwregels is daarbij wel opgenomen dat de maximale bouwhoogte de bouwhoogte is van de bouwwerken op het moment van ter inzage legging van voorliggend bestemmingsplan.
  • 3. Dit moeten we nog doen.
    Het relevante beleid is beschreven in hoofdstuk 3 van deze toelichting.
  • 4. Enkele initiatieven zijn meegenomen in voorliggend bestemmingsplan:
    • a. 't Haartje 1 heeft de mogelijkheid gekregen om een stuk grond bij te kopen aan de zuidzijde van het perceel. In voorliggend bestemmingsplan heeft dit stuk grond de bestemming 'Tuin' gekregen;
    • b. Bij de woningen aan de Nieuwlandsedreef nummer 27 - 89 wordt op de garage een extra bouwmogelijkheid opgenomen waar onder bepaalde voorwaarden een dakopbouw kan worden gerealiseerd.
  • 5. Bij de start van voorliggend bestemmingsplan is op 4 dagdelen in september 2014 een inloopbijeenkomst georganiseerd in De Herberg aan de Watersteeg. Deze inloopbijeenkomsten zijn zeer druk bezocht. Op de website van de gemeente is een overzicht opgenomen van de vragen en opmerkingen die we daar hebben gekregen en de gemeentelijke reactie daar op.

3.2.1.3 Structuurvisie Amersfoort 2030

Op 9 juli 2013 is door de raad de "Structuurvisie Amersfoort 2030" vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:

  • 1. Amersfoort realiseert voldoende woningen voor een diverse bevolking (vooral voor de drie doelgroepen: jonge gezinnen en gezinsvormers, vitale ouderen en jongeren en studenten) en met het accent op binnenstedelijk bouwen;
  • 2. Amersfoort levert haar bijdrage aan een gevarieerde bedrijvigheid in de regio, waarbij het accent voor Amersfoort ligt op een verdere ontwikkeling als kennisstad;
  • 3. Amersfoort blijft een groene stad met een goede samenhang tussen groene (en blauwe) gebieden in en om de stad en een versterking van de kwaliteit van de (openbare) ruimten in de stad;
  • 4. Amersfoort biedt mensen een prettig leefklimaat in de wijken;
  • 5. Amersfoort biedt een sprankelend cultureel klimaat en biedt ruimte aan diverse voorzieningen die passen bij de centrumfunctie van de stad in de regio;
  • 6. Amersfoort wil de ambitie om een CO2 neutrale stad te zijn in 2030 zoveel mogelijk ruimtelijk faciliteren;
  • 7. Amersfoort zorgt voor het behoud van haar cultureel erfgoed en ontwikkelt zich op stedenbouwkundig-architectonisch hoogwaardig niveau;
  • 8. Amersfoort streeft naar goede bereikbaarheid van de stad en zorgt voor verbindingen in de stad (met name naar het centrum), waarbij duurzaam vervoer een prominentere rol krijgt.

Conclusie structuurvisie Amersfoort 2030

De ruimtelijke doelstelling uit de structuurvisie die voor de wijk Nieuwland van belang zijn om in stand te houden zijn met name de punten 3, 4 en 6.

3.2.1.4 Coalitieakkoord 2010-2014

In het college programma 2010-2014 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Centrale waarden zijn verbondenheid, slagvaardigheid en duurzaamheid. Een van de kernthema's is veligheid & handhaving. Het verhogen van de betrokkenheid, eigen verantwoordelijkheid en het versterken van het zelfoplossend vermogen van burgers zijn de belangrijkste pijlers voor de komende jaren. Toezicht op en handhaving van allerhande regelgeving door de overheid zijn essentieel om het gevoel van rechtsorde te bestendigen en overtredend gedrag al bij voorbaat te ontmoedigen. Meer dan in voorgaande jaren wordt bezien of regelgeving kan worden verminderd.

Andere kernthema's zijn Mobiliteit en Ruimtelijke ontwikkeling en projecten. Mobiliteit is voor mensen individueel en voor de stad als geheel van vitaal belang. Het domein van ruimtelijke ontwikkelingen bevat diverse reguliere opgaven. Met oog voor tegenstrijdige belangen wil het college meer ruimte laten aan burgers door, indien mogelijk, globaler te bestemmen.

3.2.1.5 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.


Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid, functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.


Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt voor ons de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit ons woonbeleid geven wij geen randvoorwaarden mee over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen). Bij grotere nieuwbouwlocaties in bestaande wijken vragen wij aan de ontwikkelende partijen om op basis van een analyse van de woningbehoefte in de wijk of buurt tot planontwikkeling te komen. Dit moet passen bij de sfeer en schaal van de buurt. Ontwikkelaars en corporaties geven daar zelf invulling aan en wij geven daarvoor alleen een procesvereiste mee.


Functiemenging van wonen en werken

Wij willen ruimte geven voor functiemenging omdat dat past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken zien we in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.

3.2.1.6 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.

In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.

Kantoren

Gezien de huidige leegstand en grote planvoorraad (in vooral grote kantoren), maken we geen nieuwe kantoorbestemmingen. Onder voorwaarden kunnen we uitzonderingen maken om in de behoefte aan kleinschalige kantoorruimte te kunnen voorzien. Hiervoor willen we ruimte blijven bieden aan eventuele initiatieven voor zeer kleine kantoren (tot 250 vierkante meter bruto vloeroppervlak). In het buitengebied en op bedrijventerreinen maken we geen nieuwe bestemmingen voor zeer kleine kantoren. Bij initiatieven voor zeer kleine kantoren in andere delen van de stad gaan wij uit van maatwerk, waarbij vooral de ruimtelijke inpasbaarheid van belang is.

Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden

We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.

Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.


Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.


Kleine en grotere initiatieven elders

En tot slot dienen zich geregeld kleine en grotere initiatieven verspreid over de stad aan. Wij staan hier positief tegenover. Concrete initiatieven blijven we toetsen op onder andere de ruimtelijke inpasbaarheid, waarbij aspecten als parkeren, hinder voor de omgeving en stedenbouwkundige aspecten in de afweging worden betrokken.

3.2.1.7 Verkeer- en vervoerplan

Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten. Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.

3.2.1.8 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 en de actualisatie daarvan uit 2014 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

3.2.1.9 Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang. Welstandscriteria hebben onder andere betrekking op vormgeving, hoofdopzet, hoogte, details en materiaal- en kleurgebruik. Het gaat bij de beoordeling van het plan zowel om het ontwerp van het gebouw op zichzelf, als om de inpassing van het gebouw in de omgeving. Hieronder volgt een tabel uit de welstandsnota betreffende de basis en aanvullende welstandscriteria voor Nieuwland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0019.jpg"

3.2.1.10 Prostitutiebeleid / Verbod op sexsinrichtingen

Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Teneinde ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is het noodzakelijk dat gemeentelijk beleid wordt vastgelegd en dat de regelgeving wordt aangepast. De aanpassing van regelgeving bestaat uit het wijzigen van de APV door invoering van een vergunningstelsel voor seksinrichtingen en een regeling van seksinrichtingen in de bestemmingsplannen.

Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, wordt een verruiming van het huidige aantal seksinrichtingen van vijf naar zeven verantwoord geacht.

In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Dit gebeurt met uitzondering van vijf locaties waar de bestaande seksinrichtingen worden gelegaliseerd. De gemeente heeft zich bij de afweging om de inrichtingen te legaliseren laten leiden door onderstaande ruimtelijke aspecten. De overige twee seksinrichtingen zullen op een later tijdstip middels een bestemmingsplanherziening op een geschikte locatie worden ingepast. Op 1 september 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan aangaande het bovengenoemde facetbestemmingsplan en heeft de regeling zoals Amersfoort deze hanteert, geaccepteerd (200308704/1).

Overige aspecten:

Naast het bovenstaande zijn de volgende aspecten bij de afweging van een locatie voor de vestiging van een seksinrichting in ieder geval ruimtelijk relevant geacht:

  • geen concentratie van prostitutie in een straat, buurt, wijk of gebied;
  • geen seksinrichting in een flat of specifieke woonstraat;
  • ligging aan een doorgaande weg;
  • geen seksinrichting in tussenwoningen of panden met half-steensmuren;
  • geen onaanvaardbare toename van de verkeersbelasting in een straat;
  • voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein of in de directe omgeving;
  • geen aanstootgevende en/of storende (licht)reclames;
  • geen seksinrichting in de nabijheid van kerken, moskeeën, (avond)scholen, clubgebouwen voor jeugdigen en daarmee vergelijkbare functies.

Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting. Deze keuze is gebaseerd op het bovengenoemde beleid. Seksinrichtingen hebben vanwege hun uitstraling en openingstijden immers een ruimtelijke impact op de omgeving die zich onderscheid van overige bedrijven. Daarnaast betreft het hier een actualisatie van het bestemmingsplan voor een bestaande woonwijk.

3.2.1.11 Nota Detailhandel 2015

Op 10 februari 2015 is de geactualiseerde Nota detailhandel vastgesteld. Het detailhandelsbeleid is een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Uitvoering betekent dat het nieuwe toetsingskader wordt gebruikt. Ook is het nieuwe beleid input voor nieuwe bestemmingsplannen.

Het geactualiseerde detailhandelsbeleid geeft een visie op de detailhandelsontwikkelingen in Amersfoort. Het beleid geeft ook handvatten om dat resultaat te bereiken doordat het een economisch toetsingskader biedt voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen.

Algemeen

Het voorzieningenniveau is aantrekkelijk voor inwoners en bezoekers en heeft een hoge kwaliteit. Om dat te bereiken en een sterke centrumfunctie in de regio te behouden moet er voldoende ruimte zijn voor marktdynamiek, waarmee de detailhandel optimaal kan voorzien in alle drie de typen vormen van winkelen; recreatief winkelen, dagelijkse boodschappen en doelgericht winkelen.

De detailhandelsstructuur van Amersfoort bestaat uit het kernwinkelgebied, de wijkwinkelcentra en de winkels op perifere locaties. Met deze drie typen winkelgebieden heeft Amersfoort een compleet detailhandelsaanbod, dat ook regionale aantrekkingstrekkracht heeft. Het kernwinkelgebied is er voor het recreatieve winkelen, de wijkwinkelcentra in hoofdzaak voor het doen van de dagelijkse aankopen (boodschappen) en in de periferie vinden we de aanvullende winkels die doelgericht en minder vaak worden bezocht.



Algemeen toetsingskader
 
Toetsingswijze   Het bestemmingsplan is het juridisch bindende kader voor nieuwe ontwikkelingen. Dit economische toetsingskader voor detailhandel komt daarom aan de orde als een nieuwe ontwikkeling niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen gelden daarnaast ook de toetsingskaders van overig beleid, zoals het beleid voor verkeer en parkeren, ruimtelijke ordening, milieu, etc.
 
Detailhandel buiten de detailhandelstructuur   Uitbreiding van het aantal winkelmeters is op deze locaties niet mogelijk, behoudens een vijftal panden in de woonwijk Vathorst, die bij wijze van proef de bestemming detailhandel kunnen krijgen en bedoeld zijn voor startende ondernemers.

Winkels buiten de detailhandelsstructuur kunnen in bestaande omvang aanwezig blijven en ook opvolging door nieuwe ondernemers blijft mogelijk.
 
Internetverkoop   Woonwijken
In de woonwijken zijn internetwinkels toegestaan, mits ze voldoen aan de regels die in het bestemmingsplan 'Beroepen en bedrijven aan huis' gelden:
Niet afhalen in verband met verkeersaantrekkende werking
Maximaal 35% van de woning (tot een maximum van 75 m2) mag worden gebruikt voor het bedrijf.
Geen showroom

Bedrijventerrein
We beschouwen een internetwinkel als een regulier bedrijf en deze kunnen zich op alle bedrijventerreinen vestigen (en overal waar een passende bedrijvenbestemming mogelijk is). Afhalen en een showroom zijn hierbij niet toegestaan. Een specifiek afhaalpunt realiseren is ook toegestaan. Maar er zal een planologische procedure doorlopen moeten worden.
 
Wijkwinkelcentra   De winkelcentra in Amersfoort vormen een fijnmazige structuur, die we willen behouden. De wijkwinkelcentra zijn vooral belangrijk voor het doen van de dagelijkse aankopen (boodschappen), aangevuld met een kleinere recreatieve functie. We zetten in op een structuur van sterke wijkwinkelcentra. Deze wijkwinkelcentra hebben voldoende schaal om ook in de toekomst vitaal en aantrekkelijk te blijven.
In de wijkwinkelcentra zijn alle branches toegestaan en is er voor de winkelcentra Emiclaer, Euterpeplein, Hamseweg, Leusderweg, Kraailandhof, Neptunusplein, Nieuwe Hof, Noordewierweg, Pieter Stastokerf en Vathorst de mogelijkheid om het aantal winkelmeters uit te breiden .
 
Ladder voor Duurzame Verstedelijking   Uitbreidingen van winkelmeters buiten het bestemmingsplan vragen om een toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. In de nota detailhandel is opgenomen dat de initiatiefnemer deze toetsing laat onderzoeken en aan de gemeente aanbiedt. Na eventuele goedkeuring door de gemeente, zal deze als onderbouwing van de bestemmingsplanwijziging worden meegenomen.
 

3.2.1.12 Conclusie gemeentelijk beleid

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard. Er zijn geen significante ontwikkelingen.

3.2.2 Provincie
3.2.2.1 Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

De Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is wel bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang.

Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot twee belangrijke beleidsopgaven. Opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Accent op de binnenstedelijke opgave en Behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.

Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Het plangebied Nieuwland is gelegen binnen de rode contour en maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied, zoals op onderstaande afbeelding is te zien. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die een provinciaal belang dienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0020.jpg"

3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met zowel het gemeentelijk als provinciaal beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.2 Water

4.2.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.2.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten woren om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.2.3 Waterplan provincie Utrecht

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan.Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.

4.2.4 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem (tegenwoordig Vallei en Veluwe) zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

4.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

De afgelopen planperiode van het gemeentelijk rioleringsplan 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater (Wet milieubeheer, artikel 10.33)
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt (Waterwet, artikel 3.5), en
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater (Waterwet, artikel 3.6).


De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.

4.2.6 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.

Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem. Het streefbeeld voor dit plangebied is " water voor de wijk" en " water voor natuur" . Dit staat verder uitgelegd in paragraaf 4.2.8 Water in relatie tot het plangebied.

4.2.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

4.2.8 Water in relatie tot het plangebied

Nieuwland heeft een goed, duurzaam watersysteem dat nauw samenhangt met de kwaliteit van wonen en werken in Nieuwland. Kenmerkend voor een duurzaam watersysteem is dat het systeem zelfreinigend is. De problemen worden niet doorgeschoven naar de omgeving, maar zoveel mogelijk binnen de grenzen van het plangebied opgelost.

Kenmerkend voor het plangebied is dat het niveau van het maaiveld afloopt naar het noordwesten. In het noordwestelijke deel van het plangebied is dan ook het overgrote deel van het open water aanwezig. Hier is dan ook "wonen aan het water" te vinden terwijl in het zuidoostelijke deel van het plangebied vrijwel geen open water aanwezig is.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0021.jpg"

Waterstructuur in Nieuwland

Donkerblauw is het primaire water (met de bestemming " Water" ) en lichtblauw is het tertiaire water (dit is opgenomen in de bestemming " Groen" )

Ten aanzien van veiligheid dient er nu al rekening te worden gehouden met toekomstige bodemdaling, stijging van de zeespiegel en klimaatverandering om wateroverlast door overmatige neerslag en uitzonderlijk hoge waterstanden te voorkomen.

Het thema "water als ordenend principe" houdt in dat voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er meteen wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.


Wat betekent dit beleid voor Nieuwland.

Het streefbeeld voor oppervlaktewater vanuit het waterplan voor Nieuwland is " Water voor de wijk". De inrichting van de oppervlaktewateren wordt daarbij afgestemd op de wensen van bewoners, waarbij ook de natuur lokaal meer kansen krijgt. Een uitzondering hierop is het deel ten westen van het winkelcentrum tussen de Bever en de Sijsjespeergaarde. Dit heeft als streefbeeld "Water voor Natuur". Bij dit streefbeeld ligt het accent op de natuurwaarde van het gebied. Voor Nieuwland geldt tevens dat het huidige areaal aan oppervlaktewater niet verkleind mag worden in verband met benodigde bergingscapaciteit. Verder is het streven om daar waar mogelijk natuurlijke oevers aan te leggen.

In de functietoekenning voor het stedelijk water van Nieuwland is ook een ecologische functie toegekend. Dit impliceert dat naast de waterberging en water af- en aanvoer, het water moet kunnen functioneren als een ecosysteem en dat het moet zorgdragen voor een diversiteit aan gebiedseigen leefgebieden, zowel in het water als op de overgang van water naar land. Kortom, natuur moet de ruimte krijgen in het stedelijk water. Kansen voor natuur in de wijk zijn gerealiseerd in de vorm van:

  • moerasbermen (plas-drasbermen); een flauw talud langs de watergangen. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang van nat naar droog in de oeverzone. De ondieptes vlak langs de oever zijn geschikt voor de ontwikkeling van waterplantenvegetaties en van belang voor de ontwikkeling van een evenwichtige visstand. Daarnaast zijn deze natte enigszins geisoleerde oeverzones van belang als voortplantings- en foerageergebied voor amfibieen; ruige en kruidenrijke graslandvegetaties in de droge oeverzone; leefgebieden voor vogels en insecten;
  • omgevallen boomstronken en overhangende bomen langs de oever geven dekking aan vogels en insecten;
  • bruggen en duikers worden waar mogelijk voorzien van oeverbegeleidende en dekkingbiedende vegetatie en een zoveel mogelijk doorlopende oeverzone. Hiermee worden barrieres voor planten diersoorten voorkomen.


Hemelwater

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij ruimtelijke ontwikkelingen geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, moet het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijk riool. In de hele wijk Nieuwland is een gescheiden rioolstelsel aanwezig.


Grondwater

De grondwaterstand in Nieuwland zit gedurende het jaar tussen de 0,9 (natte periode) en 2,0 (droge periode) meter onder het maaiveld.

Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In de onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0022.png"

4.2.9 Reactie Waterschap Vallei en Eem

Volgens de afspraken met het Waterschap Vallei en Veluwe is een watertoets niet nodig voor voorliggend bestemmingsplan. Wel is het plan met hen doorgenomen tijdens een periodiek overleg op dinsdag 13 januari 2015. Ook hebben ze een schriftelijke reactie gegeven in het kader van het wettelijk vooroverleg. Deze is te vinden in paragraaf 6.3.4.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 1 De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in tabel X. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0023.jpg"

Tabel X: Grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.

Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.

In het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze a) gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en b) binnen 1000 meter van elkaar liggen. Projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3 kunnen buiten beschouwing blijven.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

Binnen Amersfoort wordt het beleid gehanteerd dat nieuwe scholen en kinderdagverblijven tenminste 100 meter van rijkswegen moeten liggen.

4.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Het bestemmingsplan is conserverend, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Daarom hoeft niet te worden getoetst aan luchtkwaliteit.

Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) hoort een jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2 en PM10. Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 m uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. Op plaatsen waar geen mensen kunnen komen en waar de blootstellingsduur zeer kort is, wordt niet getoetst aan de normen. De resultaten van de monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl.

Hieronder zijn voor het plangebied de concentraties PM10 en NO2 uit de monitoringstool 2013 weergegeven. Alleen de drukste wegen, in dit geval rondom het plangebied, zijn opgenomen in de monitoringstool. Op de wegen in de wijk rijdt minder verkeer. De concentraties PM10 en NO2 zullen hier lager zijn.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0024.jpg"

Het maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 wordt in en rondom het plangebied niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0025.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0026.jpg"


Voor NO2 geldt dat op alle toetspunten in en rondom het plangebied al in 2012 werd voldaan aan de grenswaarde van 40 g/m3. De hoogste concentraties zijn te vinden langs de drukste wegen, de rijksweg A1 en de Bunschoterstraat. Als in 2015 aan de grenswaarde voldaan moet worden, ligt de concentratie NO2 volgens de prognoses van de monitoringstool overal lager dan 38,5 g/m3 en bijna overal lager dan 35 g/m3.

4.3.3 Conclusie luchtkwaliteit

In het plangebied wordt volgens de monitoring van het NSL overal op tijd voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die moeten worden getoetst. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

4.4.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) van kracht geworden. Alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) vallen onder dit besluit. Het Activiteitenbesluit verdeeld de inrichtingen in drie types, Type-A, Type-B en Type-C inrichtingen. Type C inrichtingen hebben voor de activiteit milieu ook een omgevingsvergunning nodig. Aanwijzing van Type-C inrichtingen vindt plaats in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

In het plangebied komen geen Type-C inrichtingen voor.

4.4.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

Het plan is conserverend van aard. De (bedrijfs-) bestemmingen wijzigen niet. In deze paragraaf is aangegeven wat de belangrijkste bedrijven in en rondom het plangebied zijn.

Aan de Bunschoterstraat (huisnummer 33) ligt een agrarisch bedrijf met een milieucirkel van 100 meter, gemeten vanaf de rand van het bouwperceel. Hierbinnen mogen geen woningen worden gerealiseerd. Aan deze afstandseis wordt in de huidige situatie voldaan.

Aan de Bunschoterstraat, ter hoogte van het plangebied, is ook een tankstation gevestigd met een LPG-verkooppunt. Dit tankstation is meegenomen in het rapport externe veiligheid (zie bijlage 1).

Op bedrijventerrein Calveen zitten 2 bedrijven, waarvan de milieucirkel tot buiten het bedrijventerrein reikt. Dit zijn 1) Care Schadeservice, Astronaut 20 en 2) Van Mac, Trilo van Loen Techniek, Astronaut 40.

Ad 1

Dit bedrijf heeft, op basis van de SBI-code, voor geluid een gewenste afstand tot woningen van 100 meter. De afstand tot de woningen aan de Oude Zevenhuizerstraat 23-25 is ca. 70 meter. Er zijn geen klachten over geluidsoverlast bekend over deze locatie. De activiteiten die geluid met zich mee brengen vinden niet direct achter de voorgevel van de locatie plaats. De receptie e.d. van het bedrijf zijn aan de voorzijde van het pand gevestigd.

Ad 2

Dit bedrijf heeft, op basis van de SBI-code, voor geluid een gewenste afstand tot woningen van 200 meter. De afstand tot de dichtstbij gelegen woningen aan 't Haartje is ca 75 meter. Er zijn enkele klachten over geluidsoverlast geuit. De laatste bekende klacht is uit 2012. Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en het om een bestaande situatie gaat, is er geen concrete aanleiding om in het kader van dit bestemmingsplan hier nader op in te gaan.

Binnen het plangebied is een winkelcentrum aanwezig in het centrum van de wijk.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.5.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Als bij het mogelijk maken van een ontwikkeling / voor een besluit het groepsrisico moet worden verantwoord, moet daarover advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).

4.5.3 Bevi

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.

4.5.4 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

4.5.5 Plasbrandaandachtsgebied

Voor wegen en hoofdspoorwegen waarover vervoer van aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zijn in de Regeling basisnet plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Een PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak of baanvak, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer, waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het bevoegd gezag moet motiveren waarom de ontwikkeling op die plek mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast gelden er volgens het Bouwbesluit 2012 (afdeling 2.16) aanvullende bouwvoorschriften in een plasbrandaandachtsgebied.

In Amersfoort geldt er een PAG langs het hele traject van de rijkswegen A1 en A28 door de gemeente. Voor het spoor geldt binnen Amersfoort een PAG voor het traject Baarn – Amersfoort West – Amersfoort Oost (tot de splitsing van het spoor richting enerzijds Zwolle en anderzijds Apeldoorn) en voor het traject Amersfoort Oost – Putten (richting Zwolle). Voor de spoortrajecten Amersfoort richting Utrecht, Amersfoort Oost richting Apeldoorn en voor de Ponlijn geldt geen PAG.

In voorliggend plangebied ligt deze zone tot maximaal 10 meter in de bestemming 'Groen' gemeten vanaf de plangrens. Gelet hierop hoeven we geen aanduiding voor een plasbrandaandachtsgebied op te nemen op de verbeelding.

4.5.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.5.7 Externe veiligheid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de resultaten van dit onderzoek. In bijlagen 1, 2 en 3 is het gehele rapport opgenomen (Externe Veiligheid Bestemmingsplan Nieuwland. RUD Utrecht, projectnummer POLR/810E980D, dd. 7 november 2014).

Inrichtingen

Er zijn twee LPG tankstations die relevant zijn voor het plangebied. Dit zijn Shell Neerduist aan de Rijksweg A1 en Esso De Hoogekamp aan de Bunschoterstraat 40. Vanwege het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen voor het plangebied. Voor Shell Neerduist is het groepsrisico zodanig laag dat het verwaarloosbaar is en niet verder verantwoord hoeft te worden. Voor Esso De Hoogekamp is de hoogte van het groepsrisico 1,03 maal de oriënterende waarde. Dit groepsrisico moet worden verantwoord. De verantwoording is gegeven in hoofdstuk 4.3.2 van de rapportage in bijlage 1. Naar aanleiding van het in 2005 afgesloten convenant LPG is onderzocht of het mogelijk is om het groepsrisico verder te verlagen. Het groepsrisico kan tot onder de oriënterende waarde worden gesaneerd door het vulpunt circa 4 meter westwaarts te verleggen. Hiervoor moet de naastgelegen sloot en parallelweg worden verlegd. De kosten hiervoor zijn geraamd op €150.000 exclusief BTW. Aangezien deze kosten niet opwegen tegen de baten is besloten dit vooralsnog niet te verlangen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Ten noorden van het plangebied ligt de Rijksweg A1. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanwege het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen voor het plangebied. Het berekende groepsrisico bedraagt maximaal 0,529 maal de oriënterende waarde. Aangezien het groepsrisico niet toeneemt en de oriënterende waarde niet wordt overschreden is geen verdere verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

De Bunschoterstraat ten westen van het plangebied is onderdeel van de aangewezen route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze weg heeft geen 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Uit vuistregels zoals deze zijn opgenomen in de Handleiding risicoanalyse transport volgt dat het groepsrisico minder dan 10% van de oriënterende waarde bedraagt. Hiermee is er geen externe veiligheidsprobleem.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied liggen meerdere buisleidingen. Uit de risicoberekening voor deze leidingen volgt dat er geen belemmeringen zijn vanwege het plaatsgebonden risico. Vanwege het groepsrisico is een beperkte verantwoording noodzakelijk. Hiertoe wordt verwezen naar hoofdstuk 4.5 van de rapportage in bijlage 1.

Hoogspanningslijnen

Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn bedraagt aan weerzijden van de lijn 80 meter. Binnen Nieuwland liggen meerdere woningen en andere functies binnen deze afstand. Het Nederlandse beleid is om bestaande situaties ongemoeid te laten.

4.5.8 Conclusie externe veiligheid

Vanwege het plaatsgebonden risico zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt nergens overschreden. Ook is er geen toename van het groepsrisico. Bij het LPG tankstation aan de Bunschoterstraat wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico overschreden. Dit groepsrisico is verantwoord in paragraaf 4.3.2 van het rapport in bijlage 1. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen is voor een buisleiding een verantwoording van het groepsrisico vereist. Deze is gegeven in paragraaf 4.4 van het rapport. Wat betreft de hoogspanningslijn is het Nederlandse beleid om bestaande situaties ongemoeid te laten. Uit de beoordeling volgt dat er geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan Nieuwland vanwege externe veiligheid.

4.6 Bodem

4.6.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.6.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden
aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en
sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als
waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een
geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijke risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.6.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet
kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

In 2013 is de bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opnieuw vastgesteld. Op de kaart ligt het bestemmingsplangebied "Nieuwland" in de zone Amersfoort Noordoost. Deze zone is schoon. Zowel de boven- als de ondergrond in deze zone zijn gekwalificeerd als kwaliteit "landbouw/natuur".

4.6.4 Bodem in relatie tot het plangebied

De wijk Nieuwland is relatief kort geleden gebouwd. Voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied heeft op de meeste terreindelen bodemonderzoek plaatsgevonden. Tijdens deze bodemonderzoeken zijn, afgezien van enkele licht verhoogde gehalten, geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen.

In het grondwater worden plaatselijk licht tot matig verhoogde gehalten aan enkele metalen zoals zink en nikkel aangetroffen. In sommige gevallen betreft het zelfs sterk verhoogde gehalten. Voor deze hoge concentraties aan zware metalen, die in de gehele noordoostelijke deel van Amersfoort in het grondwater worden aangetroffen, is geen direct aanwijsbare bron van herkomst te noemen. Mogelijk worden deze gehalten veroorzaakt door overmatige bemesting op zandgronden met verzuring van het grondwater als gevolg. Een andere mogelijkheid is dat de gehalten worden veroorzaakt door natuurlijke processen in de bodem.

4.6.5 Bodemenergie

Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.

In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen.

4.7 Geluid

4.7.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.7.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

4.7.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel X).

Tabel X: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.7.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.7.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden, niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.7.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, november 2008). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden. In 2015 wordt het geluidbeleid geactualiseerd.

4.7.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Het bestemmingsplan is conserverend, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen. Een akoestisch onderzoek met toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

Geluidskartering

In 2012 zijn voor heel Amersfoort geluidkaarten opgesteld die de geluidbelasting van wegen, spoorwegen en industrieterreinen inzichtelijk maken. Op de kaarten is met contouren aangegeven hoe hoog de geluidbelasting van een bepaalde bron op een bepaalde locatie is in het jaar 2011. Ook voor de geluidbelasting van het totaal van alle geluidsbronnen is een kaart gemaakt (Geluidskartering 2011, zie www.amersfoort.nl/geluid).

In figuur XX a t/m d zijn de contouren weergegeven voor respectievelijk wegverkeerslawaai van rijkswegen, provinciale wegen en gemeentelijke wegen en voor het totaal van alle bronnen. Voor spoorweglawaai en industrielawaai zijn geen resultaten gegeven, omdat deze niet relevant zijn voor het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0027.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0028.jpg"

Figuur XX : Geluidbelasting volgens de Geluidskartering 2011 vanwege a) wegverkeer op rijkswegen, b) wegverkeer op provinciale wegen, c) wegverkeer op gemeentelijke wegen en d) totaal van alle bronnen op het plangebied Nieuwland. De kartering geeft een indicatie van de geluidbelasting op de gevel op een hoogte van 4 meter.


De geluidskartering bevat geen gegevens over de geluidisolatie van woningen. Dit betekent dat de geluidbelasting op de gevel niet direct iets zegt over het geluidniveau binnen. Bij bijvoorbeeld nieuwbouw of geluidgesaneerde woningen is de gevelwering zodanig dat de geluidsituatie binnen prima is, terwijl de geluidbelasting op de gevel hoog kan zijn. Omdat Nieuwland een relatief nieuwe wijk is, mag ervan uit gegaan worden dat de gevelwering in het algemeen voldoende is.

Voor wegverkeerslawaai geldt een aftrek (volgens art. 110g Wet geluidhinder) op de berekende waarde van 2 dB voor een weg met een maximum snelheid >70 km/uur of 5 dB voor een weg met een maximum snelheid <70 km/uur. Deze aftrek is nog niet verwerkt in de data in de figuur.

In 2014 is het Reken en meetvoorschrift aangepast.

Sinds 1 januari 2007 dient deze aftrek te worden bepaald, ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder. Deze in artikel 110g bedoelde aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012 en bedraagt voor wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt:

• 4 dB voor situaties waarbij de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 57 dB is;

• 3 dB voor situaties waarbij de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 56 dB is;

• 2 dB voor andere waarden van de geluidsbelasting;

• 0 dB bij de bepaling van de geluidwering van een gevel volgens het Bouwbesluit 2012.

Voor de wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur bedraagt, is deze:

•5 dB voor overige wegen.

Voor wegverkeerslawaai van de rijksweg A1 geldt dat de belasting uiteraard het hoogst is op de eerste lijn bebouwing achter de geluidwal. Daarachter neemt de geluidbelasting af. Dit geldt ook voor de provinciale weg. In de figuur voor wegverkeer van gemeentelijke wegen is goed te zien dat de geluidbelasting het hoogst is langs de drukkere ontsluitingwegen. In de wijk neemt het verkeer en daarmee ook de geluidbelasting af.

In de komende jaren worden verschillende aanpassingen gedaan aan met name de rijksweg en de aansluiting van de rijksweg met de Bunschoterstraat. In deze projecten wordt rekening gehouden met de geluidbelasting op omliggende woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Voor de rijksweg geldt dat de geluidbelasting binnen de vastgestelde geluidsproductieplafonds moet blijven. Voor de provinciale weg geldt dat als de geluidbelasting toeneemt (met 2 dB of meer) maatregelen overwogen moeten worden om deze toename weg te nemen.

4.7.8 Conclusie geluid

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen die moeten worden getoetst in het kader van de Wet geluidhinder.

4.8 Duurzaamheid

4.8.1 Beleid

Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord'is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijse aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.

De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.

Beleid hierover is verankerd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort 2008-2011 (geldigheid met twee jaar verlengd).

4.8.2 Prestatieafspraken duurzaam bouwen

Het college van Amerfoort heeft op 11 oktober 2011 besloten het duurzaam bouwen beleid gemeentebreed te baseren op het instrument GPR-Gebouw. Met dit instrument worden duurzaamheidsprestaties voor vijf verschillende thema's uitgedrukt in een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score. Hiermee zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vertaald naar de volgende prestatiescores voor nieuwbouw:

  • Energie: 7,5
  • Milieu: 7,0
  • Gezondheid: 7,0
  • Gebruikskwaliteit: 7,0
  • Toekomstwaarde: 7,0

Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit.

Bij nieuwe wettelijke aanscherpingen van de energiecoefficient (EPC) , zal ook de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.

4.8.3 Materiaalgebruik nieuwbouw

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.

Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

4.8.4 Groene daken en gevels

Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist “Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw”.

4.8.5 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • a. Het vroegtijdig bepalen van de milieu-ambities en het in beeld brengen van kansen;
  • b. een programma van 'dubo'-eisen op stellen;
  • c. de aanpak van duurzaam bouwen in vullen;
  • d. vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).

Indien het streefniveau niet wordt gehaald (zie paragraaf 4.9.2) wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.

4.8.6 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend. Bij bouwinitiatieven wordt gekeken naar de kansen op het gebied van duurzaamheid.

4.9 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

4.9.2 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn. Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In de structuurvisie heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die
binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee,
tenzij” principe).

4.9.3 Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied

Zoals op onderstaande afbeelding is te zien ligt Nieuwland niet binnen en ook niet in de nabijheid van de EHS of Groene Contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0029.png"

Deelkaart uit de Provinciaal Rumtelijke Verorodening 2013 (Natuur: EHS en Groene contour)

4.9.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

4.9.5 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.


Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

4.9.6 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan is binnenstedelijk, ligt op ruime afstand van
beschermde natuurgebieden en ligt niet binnen de EHS of Groene contour.

Vanuit de Flora-en Faunawet zijn er geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Wel dient bij bouw- en renovatieplannen gecontroleerd te worden of er wettelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Het geschikte seizoen hiervoor is maart tot en met september.

In de stedelijke stenige omgeving is een aantal soorten te verwachten die bij bouw en/of verbouw in het geding kunnen zijn. Het gaat daarbij om:

  • Vleermuizen die een gebouw of spouwmuur gebruiken als verblijfplaats.
  • Vogels met een nest dat jaarrond is beschermd. Dit zijn oa huismus en gierzwaluw.
  • Ook in (te kappen) bomen kunnen vaste verblijfplaatsen van vogels en vleermuizen zitten.


Aanwezigheid van beschermde planten en dieren is in bijna alle gevallen geen belemmering voor het realiseren van een bestemming. Het kan wel nodig zijn een ontheffing aan te vragen in het kader van de flora- en faunawet. Zo'n ontheffing wordt door het nemen van compenserende en/of mitigerende maatregelen in bijna alle gevallen verleend. Als voorbeeld het inmetselen van neststenen in de nieuwbouw.

Naast wat er moet vanuit de wet zijn er aan en in gebouwen allerlei mogelijkheden om wat voor natuur te doen. Dit heeft waarde voor planten en dieren en draagt daarnaast bij aan een gezonde leefomgeving. Op de website van de gemeente Amersfoort zijn voorbeelden te vinden van het inbouwen van vleermuisverblijven, het inmetselen van gierzwaluwstenen en/of het vergroenen van de omgeving van een gebouw.

Zie hiervoor www.amersfoort.nl/groenestad onder het kopje "wat kunt u zelf doen voor de groene stad?" Ook de website www.checklistgroenbouwen.nl geeft ideeën.

4.10 Archeologie

4.10.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming zoals die luidt op de archeologische beleidskaart en daarnaast in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.10.2 Archeologie in relatie tot het plangebied


Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge / middelhoge / lage archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00105-0301_0030.jpg"

Uitsnede uit de archeologische beleidskaart van Amersfoort

  • Oranje is gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde (in de regels hebben deze gebieden de dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2")
  • Lichtgeel is gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde (in de regels hebben deze gebieden de dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3")
  • Groen is gebied met lage archeologische verwachtingswaarde (in de regels hebben deze gebieden de dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4")

Nieuwland wordt gekenmerkt door oost-west lopende dekzandruggen met lagere en nattere gebieden daartussen in. Dit soort landschappen zijn in de Midden- en Nieuwe Steentijd in trek geweest om te leven. Door de stijging van de zeespiegel werd het gebied in de volgende perioden natter en daardoor langzamerhand onbewoonbaar. Dit veranderde pas in de 12de eeuw door de verbeterde afwatering van de Eem en de aanleg van dijken rond de Zuiderzee en de Eem.

Voorafgaand aan de bouw van de wijk Nieuwland, is een groot aantal gebieden archeologisch onderzocht. Hierbij zijn vondsten uit de Midden en Nieuwe Steentijd en uit de Middeleeuwen gedaan. Van de voormalige boerderij de Akker (gesloopt in de jaren '60 van de vorige eeuw) restte niets meer in de grond, maar in de 'bolle akker' ten zuidoosten van de voormalige boerderij bevonden zich resten uit de Nieuwe Steentijd. Hier zijn ondermeer twee Klokbekers, gevonden, die van ongeveer 2600 tot 2100 v.Chr. dateren. Eén van de Klokbekers is afkomstig uit een graf, waarop ook andere vondsten in de omgeving duiden. Van een eventuele grafheuvel is echter niets teruggevonden. Ook is archeologisch onderzoek gedaan ter plaatse van het terrein van boerderij De Sneul. De omringende gracht is aangetroffen en deze is, gezien de datering van de vondsten, gedempt in de 19de eeuw. De vroegste sporen en vondsten bij boerderij De Sneul gaan terug tot in de 13de eeuw. De boerderijplaats van De Sneul is destijds niet geheel archeologisch onderzocht, omdat de tuin en het woonhuis in stand bleven.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.1.1 Gemengd

Winkelcentrum De Nieuwe Hof heeft de bestemming “Gemengd” gekregen, omdat hier een zekere menging van functies toelaatbaar is. De menging van functies beperkt zich tot de begane grondlaag. De bovengelegen bouwlagen zijn bestemd voor woningen.

De toegelaten functies binnen Gemengd zijn enkele categorieën maatschappelijke voorzieningen, administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en bedrijfsdoeleinden uit categorie 1. De toegelaten functies binnen Gemengd - 1 zijn dezelfde als bij Gemengd en tevens detailhandel en horeca. De detailhandelsdoeleinden dienen te bestaan uit algemene detailhandelsdoeleinden, met uitzondering van detailhandel in volumineuze goederen, bouwmarkten en grootschalige detailhandel in meubelen en woninginrichting. Daarnaast zijn aan detailhandel verwante bedrijfsactiviteiten, publieksgerichte dienstverlening en horeca toegestaan.

Binnen horeca is onderscheid gemaakt in horeca(1), horeca(2) en horeca(3). Het onderscheid berust op de mate waarin de horecagelegenheid door zijn aard of omvang zowel gelet op functionele als milieu-overwegingen storend kan zijn voor de woonomgeving. In winkelcentrum De Nieuwe Hof is zowel horeca(1) als horeca(2) toegestaan. Horeca(3) komt slechts als medebestemming terug bij maatschappelijke voorzieningen, waar de horecagelegenheid een aan de hoofdfunctie ondergeschikte functie vervult.

Naast De Nieuwe Hof zijn ook op de begane grond van een deel van de flats langs de Waterdreef functies toegestaan volgens Gemengd.

5.2.1.2 Groen

In de periode voorafgaand aan het bestemmingsplan Nieuwland 2005 is voor deze wijk vastgesteld welke groenvoorzieningen als 'structureel groen' moeten worden aangemerkt en als openbaar gebied behouden moeten blijven. Het gaat daarbij om structuurbepalende groenelementen die veelal ook een recreatieve functie hebben of als speelvoorziening fungeren.

Het structureel groen wordt ook in voorliggend bestemmingsplan opnieuw met een groenbestemming vastgelegd. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen. De speelvoorzieningen krijgen op de verbeelding een aanduiding 'speelvoorziening (sz)'.

Daarnaast zijn de watergangen die niet zijn geclassificeerd als primaire watergangen opgenomen met de bestemming "Groen". Binnen deze bestemming is de minimaal te handhaven oppervlakte aan oppervlaktewater vastgesteld op 92.000 m².

Uit gesprekken met bewoners van het plangebied tijdens de gehouden informatiebijeenkomsten, bleek dat het parkeren als probleem wordt ervaren. Dit is niet uitzonderlijk voor Nieuwland maar geldt voor alle wijken in Amersfoort. Daardoor is het helaas zo dat bewoners niet altijd hun auto kwijt kunnen voor de deur of in de eigen woonstraat. Tijdens inventarisatie ter plaatse is vastgesteld dat deze situaties nog geen aanleiding zijn tot het aanleggen van extra parkeervoorzieningen. Daarom kiezen we er op dit moment niet voor om het bestemmingsplan aan te passen.

Omdat dit in de nabije toekomst zou kunnen wijzigen, is het zaak dat hier adequaat actie op ondernomen kan worden. In het bestemmingsplan wordt dan ook een regeling opgenomen in de bestemming "Groen" om extra parkeervoorzieningen te kunnen maken (zie 5.3.2 Toestaan parkeervoorzieningen en wegen). Gelet op de wens om het niveau van het structurele groen in het plangebied op peil te houden, wordt hier wel een aantal strenge voorwaarden aan gesteld.

5.2.1.3 Maatschappelijk

Binnen het plangebied staan verschillende gebouwen met een maatschappelijke bestemming. Het gaat dan sportvoorzieningen, medische voorzieningen, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze voorzieningen en onderwijs- en opvangvoorzieningen. In het bestemmingsplan Nieuwland 2005 zijn deze diverse voorzieningen nader aangeduid, om te voorkomen dat ze onderling uitwisselbaar worden. Via een binnenplanse vrijstelling is het mogelijk om opvang- en onderwijslocaties ook voor andere doeleinden te gebruiken, mits dit geen storend effect heeft op de woonomgeving. Het gaat dan om educatieve-, medische-, sociaal-medische voorzieningen en openbare dienstverlening. Deze mogelijkheid wordt ook in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen met een afwijkingsbevoegdheid, waarbij de afwijking geen onevenredig nadelige gevolgen voor de omgeving heeft in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast.

De schoolwoningen aan de Zeldertsedreef hebben op de verbeelding de aanduiding “wonen toegestaan” gekregen. Overeenkomstig de opzet van dit complex is het daardoor mogelijk om de panden in de toekomst zonder bestemmingsplanwijzing als woning in gebruik te nemen. Eenzelfde soort regeling geldt voor de scholen aan de Zeldertsedreef, nabij de Ringslang. Deze scholen kunnen omgezet worden naar kantoren.

Voor bijgebouwen buiten het bouwblok is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De maximale gezamenlijke oppervlakte van die bijgebouwen is afhankelijk van de omvang van het perceel. Bij de onderwijsvoorzieningen is een extra afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor gebouwen ten dienste van het onderwijs van maximaal 300 m² buiten het bouwblok.

5.2.1.4 Sport

De sportverenigingen in het gebied hebben de bestemming "Sport" gekregen. Deze gronden kunnen worden gebruikt voor sportvelden en dagrecreatie. Daarnaast zijn andere voorzieningen mogelijk, zoals horeca-3 en kinderopvang.

Verder is binnen de bestemming Sport de bouw van lichtmasten bij de sportvelden mogelijk en zijn. Lichtmasten kunnen worden gebouwd tot een hoogte van 15 m. In de regels is verder de mogelijkheid opgenomen om ter voorkoming van hinder nadere eisen te stellen aan de situering, het aantal, de hoogte, de lichtsterkte, het type armatuur en het gebruik van paralumen van lichtmasten c.q. verlichtingselementen en andere lichtuitstralende elementen. Bovendien is vastgelegd, dat bij het aanvragen van een omgevingsvergunning een verlichtingsplan moet worden overlegd.
 

5.2.1.5 Tuin

In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de voortuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend en onder bepaalde voorwaarden, erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende woonbestemming.

5.2.1.6 Verkeer - verblijfsgebied

In het plangebied komen 2 typen wegen voor; de gebiedsontsluitingswegen en de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer" gekregen, de erftoegangswegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". De gebiedsontsluitingswegen zijn de wegen die van belang zijn voor de bereikbaarheid van de stad.

Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.

De wijk Nieuwland is opgezet als een milieuvriendelijke wijk. Daarvoor is destijds een lage parkeernorm in het plangebied toegepast. De tijd leert ons nu dat het autobezit ernstig is toegenomen.

Uit gesprekken met bewoners van het plangebied tijdens de gehouden informatiebijeenkomsten, bleek dat het parkeren als probleem wordt ervaren. Dit is niet uitzonderlijk voor Nieuwland maar geldt voor alle wijken in Amersfoort. Daardoor is het helaas zo dat bewoners niet altijd hun auto kwijt kunnen voor de deur of in de eigen woonstraat. Tijdens inventarisatie ter plaatse is vastgesteld dat deze situaties nog geen aanleiding zijn tot het aanleggen van extra parkeervoorzieningen. Daarom kiezen we er op dit moment niet voor om het bestemmingsplan aan te passen. Omdat dit in de nabije toekomst zou kunnen wijzigen, is het zaak dat hier adequaat actie op ondernomen kan worden. In het bestemmingsplan wordt dan ook een regeling opgenomen in de bestemming "Groen" om extra parkeervoorzieningen te kunnen maken (zie 5.3.2 Toestaan parkeervoorzieningen en wegen). Gelet op de wens om het niveau van het structurele groen in het plangebied op peil te houden, wordt hier wel een aantal strenge voorwaarden aan gesteld.

5.2.1.7 Water

De watergangen in het plangebied die door het Waterschap zijn geclassificeerd als primaire watergangen hebben de bestemming "Water" gekregen in het bestemmingsplan. De overige watergangen hebben de bestemming "Groen" gekregen. Binnen de bestemming "Groen" is de minimaal te handhaven oppervlakte aan oppervlaktewater vastgesteld op 92.000 m².

5.2.1.8 Wonen

De wijk Nieuwland is hoofdzakelijk een woonwijk waar verschillende woningtypes voorkomen. Er is gekozen voor het vastleggen van deze woningen overeenkomstig de bestaande situatie zoals recent is geïnventariseerd. In plaats van het vastleggen van de diverse goot- en bouwhoogten is er in voorliggende plan voor gekozen om de woningen in bouwlagen vast te leggen. Dit zorgt voor meer flexibiliteit bij eventuele (ver)bouwplannen. Wel wordt in de algemene bouwregels voor bestaande gebouwen een maximum bouwhoogte opgenomen ter voorkoming van omgewenst hoge gebouwen bij sloop en vervangende nieuwbouw.

Vanuit de wens om langer thuis te blijven wonen, groeit de vraag naar mogelijkheden voor mantelzorg. Amersfoort kent hier in de bestemmingsplannen een standaard regeling voor. Inmiddels is mantelzorg een onderwerp waarvan ook op rijksniveau het belang wordt gezien. Dit betekent dat per 1 november 2014 voor het bieden van mantelzorg in of bij de woning, binnen bepaalde voorwaarden, geen omgevingsvergunning meer vereist is.

Kamerbewoning is geregeld in de door de raad vastgestelde Huisvestingsverordening 2011 en via de beleidsregels 'Woonruimteverdeling gemeente Amersfoort'. In de bestemmingsplannen is dit vertaald naar een afwijkingsbevoegdheid, waarbij een zelfstandige woonruimte omgezet kan worden naar een onzelfstandige woonruimte. Uiteraard zijn hier wel voorwaarden aan verbonden en geldt er bij meer dan 3 kamers een aanvullende parkeereis.

In het plangebied komen 5 woonbestemmingen voor. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.

  • Wonen: deze bestemming is opgenomen voor garageboxen en nutsvoorzieningen.
  • Wonen-1: deze bestemming is gegeven aan de aaneengesloten woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een rij woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-2: deze bestemming is gegeven aan de twee-onder-één-kap-woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een blok van twee woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-3: deze bestemming is gegeven aan de vrijstaande woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om één woning. Daar binnen is de woning toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.
  • Wonen-4: deze bestemming is gegeven aan de gestapelde woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om het gebouw. Daar binnen is de bebouwing voor gestapelde woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen alleen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd op de plekken waar op de verbeelding een bouwaanduiding "bijgebouwen" [bg] is opgenomen, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels.

In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Over het parkeren in en rond woningen maken we de volgende kanttekening. 

Bij veel woningen in Nieuwland is bij de oorspronkelijke bouw een inpandige garage gerealiseerd. In de koopcontracten (privaatrechtelijke overeenkomsten) van deze woningen is daarover vastgelegd dat de garage te allen tijde in stand moet worden gehouden en niet gebruikt mag worden voor andere doeleinden dan het stallen van voertuigen. Wanneer van deze regeling wordt afgeweken heeft dit direct gevolgen voor de parkeerdruk in de omgeving. Daarom is hiervoor in de koopcontracten een boeteclausule opgenomen. Vanwege het feit dat het gebruik van de garages privaatrechtelijk is vastgelegd, kan hierover niet ook een publiekrechtelijke regeling worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Wel kan er in deze toeliching aandacht voor worden gevraagd.

Per 1 november 2013 is het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Dit betekent dat de regeling voor bijbehorende bouwwerken in voorliggend bestemmingsplan hierop is aangepast. De mogelijkheden om vergunning vrij te bouwen zijn verruimd. Daarom zijn de mogelijkheden op basis van het bestemmingsplan ingeperkt om te voorkomen dat percelen een te hoog bebouwingspercentage krijgen.

5.2.1.9 Leiding - gas (dubbelbestemming)

Het betreft hier een dubbelbestemming. Behalve voor de andere voorkomende bestemmingen zijn de gronden met deze dubbelbestemming bedoeld voor het transport van aardgas door een hogedrukgasleiding met een veiligheidsstrook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken met een hoogte van 4 meter worden gebouwd, nadat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ook is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Ook hiervoor moet advies worden gevraagd bij de leidingbeheerder.

5.2.1.10 Leiding - hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

De hoogspanningsleiding is apart op de verbeelding aangegeven via de (dubbel)bestemming "Leiding - Hoogspanning". De hoogspanningsleiding legt beperkingen op aan de inrichting van het gebied. De bestemmingsgrens komt overeen met een breedte van 80 meter vanuit het hart van de leiding. Binnen deze zone dient zowel voor het (nieuw- of ver-)bouwen, als voor bijvoorbeeld het planten van bomen overlegd te worden met de leidingbeheerder. Bouwen is pas mogelijk nadat burgemeester en wethouders hiervoor omgevingsvergunning voor het afwijken hebben verleend. Voor het planten van bomen en enkele andere werken en werkzaamheden geldt de plicht tot het hebben van een omgevingsvergunning. In beide gevallen dienen burgemeester en wethouders vooraf de leidingbeheerder te horen.

5.2.1.11 Leiding - riool (dubbelbestemming)

Onder verschillende wegen loopt een rioolwaterpersleiding. De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van rioolwater door een rioolpersleiding. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m. Ook is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Ook hiervoor moet advies worden gevraagd bij de leidingbeheerder.

5.2.1.12 Waarde - archeologie (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een lage/middelhoge/hoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen.

Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van respectievelijk meer dan 100m2, 500 m² en 10.000 m2. Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.2 Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het vorige plan

  • 1. Per 1 november 2013 is het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Dit betekent dat de regeling voor bijbehorende bouwwerken in voorliggend bestemmingsplan hierop is aangepast. De mogelijkheden om vergunning vrij te bouwen zijn verruimd. Daarom zijn de mogelijkheden op basis van het bestemmingsplan ingeperkt om te voorkomen dat percelen een te hoog bebouwingspercentage krijgen.
  • 2. Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. De indicatieve zone van deze hoogspanningslijn verandert aan weerzijden van de lijn van 40 naar 80 meter.
  • 3. Kamerbewoning is geregeld in de door de raad vastgestelde Huisvestingsverordening 2011 en via de beleidsregels 'Woonruimteverdeling gemeente Amersfoort'. In de bestemmingsplannen is dit vertaald naar een afwijkingsbevoegdheid, waarbij een zelfstandige woonruimte omgezet kan worden naar een onzelfstandige woonruimte. Uiteraard zijn hier wel voorwaarden aan verbonden en geldt er bij meer dan 3 kamers een aanvullende parkeereis.
  • 4. Er is gekozen voor het vastleggen van deze woningen overeenkomstig de bestaande situatie zoals recent is geïnventariseerd. In plaats van het vastleggen van de diverse goot- en bouwhoogten is er in voorliggende plan voor gekozen om de woningen in bouwlagen vast te leggen. Dit zorgt voor meer flexibiliteit bij eventuele (ver)bouwplannen. Wel wordt in de algemene bouwregels voor bestaande gebouwen een maximum bouwhoogte opgenomen ter voorkoming van omgewenst hoge gebouwen bij sloop en vervangende nieuwbouw.
  • 5. Een mogelijkheid voor een opbouw op de woningen aan de Nieuwlandsedreef 27 - 89.
  • 6. Een wijziging van de bestemming van gronden ten westen van het perceel 't Haartje 1 van 'Groen' naar 'Tuin' wegens eigendomsverandering.
  • 7. Een wijziging van de bestemming van De Herberg aan de Watersteeg 85, van 'Maatschappelijk - religieus' naar 'Maatschappelijk'.
  • 8. Een wijziging van de bestemming van het pand aan de Zeldertsedreef 2, van 'Maatschappelijk - sociaal cultureel' naar 'Maatschappelijk'.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Exploitatieplan

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het bestemingsplan bevat echter geen aangewezen bouwplan, waarmee er geen noodzaak is om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2.2 Conclusie

Het bestemmingsplan "Nieuwland" betreft een actualisatie van nu nog geldende bestemmingsplannen, waarbij de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd conform de op dit moment geldende standaarden voor bestemmingsplannen. Omdat er geen
ontwikkelingen worden meegenomen die niet ook al op basis van voorgaande plannen mogelijk waren, is voorliggend bestemmingsplan vanuit gemeentelijk perspectief
financieel en economisch uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd voordat een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie over het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen over inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2. Model 2 wordt toepast bij bestemmingsplannen voor grotere gebieden die geactualiseerd worden, waarbij de bestaande situatie de basis vormt. Deze kenmerken zijn van toepassing op het nieuwe bestemmingsplan "Nieuwland".

Het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld voor een groter gebied dat geactualiseerd moet worden. De bestaande, feitelijke en planologische situatie en het geldend, vastgesteld beleid zijn daarbij uitgangspunt. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept ontwerp-bestemmingsplan.

Om de bewoners van de wijk wel te betrekken bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan, zijn er 4 informatiebijeenkomsten gehouden in De Herberg. Deze bijeenkomsten waren op 5, 11, 19 en 25 september 2014. Alle adressen in het plangebied hebben hiervoor een uitnodiging ontvangen. Doel was om van de bewoners te horen wat hun mening is over hun woonomgeving, wat men wenselijk vindt en wat niet. De bijeenkomsten zijn druk bezocht. Het merendeel van de opmerkingen die zijn gemaakt, gaan over zaken die niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld zoals, overlast van hangjongeren, hondenpoep en onderhoud van de openbare ruimte en verkeers- en parkeerproblematiek. De resultaten van deze bijeenkomsten zijn waar mogelijk gebruikt als inbreng voor het opstellen van het concept-ontwerpbestemmingsplan.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 29 januari 2015 heeft een aantal instanties een concept van het ontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan.

6.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept- ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn er 2 reacties ontvangen:

  • Veiligheidsregio Utrecht (VRU):

- Alle relevante zaken ten aanzien van de externe veiligheid zijn meegenomen in het plan. Het betreft een consoliderend plan waarbij de huidige functies worden vastgelegd en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
- Op 1 april 2015 is het Besluit transportroutes extrene veiligheid (BTEV) in werking getreden. Geadviseerd wordt om dit in de toelichting op te nemen. Dit betekent dat voor het noordelijk deel van het plangebied er een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter langs de Rijksweg A1 komt te liggen. Geadviseerd wordt om deze PAG-zone in de verbeelding op te nemen.

Reactie gemeente:

De 1e reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en de 2e reactie wordt verwerkt in de toelichting. De bijbehorende regels nemen we niet over omdat deze zijn opgenomen in het Bouwbesluit.

  • Gasunie Transport Services B.V

Binnen het plangebied ligt een 40 bar gastransportleiding van de Gasunie.

- De leiding dient bestemd te worden met dubbelbestemming ¨Leiding-Gas¨. Verzocht wordt om de verbeelding hierop aan te passen en om de ligging van de gastransportleiding op de verbeelding te controleren. De belemmeringenstrook voor een 40 bar aardgastransportleidingen dient wettelijk 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding te bedragen. Verzocht wordt om voor de leiding een belemmeringenstrook op te nemen van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
- Binnen het plangebied is geen leiding (met een hogere ontwerpdruk) aanwezig waarvoor een belemmeringstrook van 5 meter geldt. Verzocht wordt daarom de eerste bepaling (belemmeringenstrook 5 meter) in artikel 16.1 te schrappen;
- Wij verzoeken u om een vergunningstelsel voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden op te nemen. Op grond van artikel 14 Bevb bestaat een verplichting om een dergelijk vergunningsstelsel t.b.v. de aanwezige aardgastransportleiding in het bestemmingsplan op te nemen. Voor de regels wordt een tekstvoorstel gedaan.

Reactie gemeente:

- De dubbelbestemming ¨Leiding-Gas¨ zal inderdaad op de verbeelding worden verwerkt met een belemmeringsstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
- De eerste bepaling (belemmeringenstrook 5 meter) in artikel 16.1 wordt geschrapt;
- Er zal conform de reactie een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden worden toegevoegd aan de regels.

  • Regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUD)

- Opgemerkt wordt dat het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV) op 1 april 2015 in werking is getreden als aanvulling op paragraaf 4.5.3;

- In 2014 is hetreken- en meetvoorschrift aangepast.

Sinds 1 januari 2007 dient deze aftrek te worden bepaald, ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder. Deze in artikel 110g bedoelde aftrek is geregeld in artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012 en bedraagt voor wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt:

• 4 dB voor situaties waarbij de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 57 dB is;

• 3 dB voor situaties waarbij de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 56 dB is;

• 2 dB voor andere waarden van de geluidsbelasting;

• 0 dB bij de bepaling van de geluidwering van een gevel volgens het Bouwbesluit 2012.

Voor de wegen waar de representatieve snelheid voor lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur bedraagt, is deze:

•5 dB voor overige wegen;

Reactie gemeente:

- In paragraaf 4.5.3. zal worden vermeld dat het BTEV op 1 april 2015 inwerking is getreden;
- Voorgestelde tekst zal in paragraaf 4.7.7 worden opgenomen.

  • Waterschap Vallei en Veluwe (WVE)

- Opgemerkt wordt dat het Water goed is verwerkt op de verbeelding evenals de bijbehorende regels;
- Aangegeven wordt dat er een nieuw Waterbeheerprogramma komt, de verwachting is dat deze aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld.

Reactie gemeente:

- Genoemde punten worden voor kennisgeving aangenomen.

  • TenneT TSO B.V.

TenneT is landelijk de aangewezen netbeheerder van hoogspanningsverbindingen van 110kV en hoger. In het plangebied is de 150kV hoogspanningsverbinding 'Soest – Bunschoten' gesitueerd. Op de verbeelding zijn deze gronden correct weergegeven echter, in de regels staat bij artikel '17 Leiding – Hoogspanningsverbinding' een beperking in de bouwhoogte voor bouwwerken ten dienste van de bestemming van 4 meter. Binnen de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' zijn een drietal hoogspanningsmasten ten behoeve van de bestemming gesitueerd. Graag zien wij de hoogtebeperking bij artikel 17.2 Bouwregels aangepast naar 40 meter om de hoogspanningsmasten binnen het plan te waarborgen.

Reactie gemeente:
De regels zijn hierop aangepast.

6.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 november 2015 t/m 6 januari 2016 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 3, vrijwel gelijkluidende, zienswijzen ingediend over het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen gaan over het onderhoud van een groenstrook tussen De Oude Grutmolen en de Rode Leeuw en een verzoek tot aankoop van deze groenstrook met daarbij een wijziging van de bestemming.

De zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor een uitgebreide samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen, wordt verwezen naar de zienswijzennota.

Op 1 maart 2016 heeft de gemeenteraad bij besluitnummer 5149100 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

6.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.