Plan: | Woon- werkzone Bloeidaal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00077-0301 |
Amersfoort ligt aan het knooppunt van twee belangrijke verbindingen: de A1, die de noordflank van de Randstad ontsluit, en de A28. In de jaren '90 werd besloten voorbereidingen te treffen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfslocaties rondom het knooppunt Hoevelaken. Vier bestaande en geplande bedrijventerreinen liggen in de oksels van het knooppunt. Het bestaande bedrijventerrein De Hoef, het bedrijventerrein in Vathorst en de locaties De Wieken en Vinkenhoef. Sinds 1 januari 1998 hoort het gebied ten oosten van 'het klaverblad', voorheen gemeente Hoevelaken, tot het grondgebied van de gemeente Amersfoort. Deze bedrijfslocaties zouden tezamen met het bestaande bedrijventerrein De Hoef één geheel vormen (een “Werkstad”) en maximaal profiteren van de ligging rond het knooppunt. De ontwikkeling van nieuwe bedrijfslocaties kwam voort uit de doelstelling om de toename van de werkgelegenheid gelijk op te laten gaan met de bevolkingstoename van de stad. Dit heeft geleid tot het onherroepelijke bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002.
Het klaverblad, knooppunt Hoevelaken.
Voorliggend plangebied van de woon- werkzone Bloeidaal valt in het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 dat de bouw en ontwikkeling van een bedrijventerrein en een natuurontwikkelingsgebied mogelijk maakt. Het betreft een gemengd bestemmingsplan waar zowel globaal als gedetailleerde bestemmingen zijn opgenomen, de invulling van het gebied heeft grotendeels plaatsgevonden via een uitwerkingsbevoegdheid zoals bepaald in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Plangebied bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal
In het bestemmingsplan De Wieken- Vinkenhoef uit 2002 zijn hoofdlijnen vastgelegd die de randvoorwaarden vormen, waarbinnen de invulling van de uitwerkingsplannen heeft plaatsgevonden. In aanvulling op het gemengde bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan gemaakt. De concreet te toetsen richtlijnen voor de inrichting van de percelen en de bebouwing uit het beeldkwaliteitplan zijn uitgangspunt geweest bij de uitwerkingsplannen.
Uitwerkingsplan fase 1
Voor de meeste locaties in voorliggend plangebied Woon- werkzone Bloeidaal is uitwerkingsplan fase 1 opgesteld in 2005. Het uitwerkingsplan fase 1 vormt de basis voor het verlenen van omgevingsvergunningen. De volgende bestemmingen zijn daarin o.a. opgenomen: te handhaven bestaande woningen, woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden III en groene corridor. Zie ook paragraaf 1.2.2.
Het project Woon- werkzone Bloeidaal loopt al een enkel jaren. Er is al een aantal kavels verkocht en een deel is bebouwd. De kavels in roze aangegeven op onderstaand kaartje zijn in gemeentelijk eigendom.
Plangebied bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal
Inmiddels is gebleken dat zich op meerdere locaties welke in eigendom zijn bij de gemeente nieuwe ontwikkelingen en ook enkele knelpunten voordoen:
- De grondexploitatie Bloeidaal kent een fors tekort dat zoveel mogelijk gereduceerd moet worden door optimalisatie binnen het plan waarvoor de toelichting, regels en verbeelding van het uitwerkingsplan fase 1 aangepast moeten worden;
- er ontbreekt voor sommige kavels een ontsluiting;
- de ligging van de geluidszones van de A1 en de A28 zijn veranderd waardoor meer dan voorheen te projecteren geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) onderworpen zijn aan de toepassing van de Wet geluidhinder;
- de nieuwe visie Werklocaties maakt de vestiging van kleinschalige kantoren in dit gebied mogelijk. De bestemming wordt hierop aangepast;
- er bestaat strijdigheid in de regels van het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef en het uitwerkingsplan fase 1. Zo staat in het bestemmingsplan bijvoorbeeld dat de aan- en bijgebouwen achter de achtergevel moeten worden gebouwd terwijl in het uitwerkingsplan is bepaald dat de aan- en bijgebouwen 1 meter achter de voorgevel dan wel het verlengde moeten worden gebouwd.
Voor de financiële optimalisatie van het plan is het van belang op de gemeentelijke kavels de volgende maatregelen door te voeren:
- Optimalisering van de woningbouw. Waar het om milieutechnische redenen niet mogelijk is de eerder geplande woningen te realiseren, worden deze op een andere locatie binnen het plangebied gecompenseerd;
- vanwege de gewijzigde geluidscontour krijgt kavel 11 de bestemming bedrijfsdoeleinden in plaats van woondoeleinden en krijgt kavel 8 een bestemming met woondoeleinden in plaats van bedrijfsdoeleinden. Op deze manier ontstaat er een woongebiedje in combinatie met kavel 7;
- optimaliseren van de verkaveling binnen de woonclusters en doelmatige benutting / inzet van de groene corridors.
Om bovengenoemde de knelpunten op te lossen en nieuwe ontwikkelingen te faciliteren is voorliggend bestemmingsplan 'Woon- werkzone Bloeidaal' gemaakt.
Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Aan de noordzijde wordt het plangebied van het bestemmingsplan “Woon- werkzone Bloeidaal” begrensd door de Hogeweg. Aan de oostzijde door het spoor. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het fietspad (Bloeidaalpad) vanaf de Hogeweg (ter hoogte van De Schakelaar) richting het natuurgebied Bloeidaal. Aan de zuidzijde is het natuurgebied Bloeidaal gelegen.
Ligging plangebied
Binnen het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Nr. | Naam plan | Raad | GS | Kroon/RvS |
38 | De Wieken-Viinkenhoef (moederplan) (zie kaart 1) | 12 maart 2002 | 29 oktober 2002 | 2 oktober 2003 |
38 I | De Wieken-Vinkenhoef Wijzigingsplan I Staat van Bedrijfsactiviteiten, 2005 (schrappen van bedrijfsactiviteiten) | 14 juni 2005 | ||
38 II | De Wieken-Vinkenhoef Wijzigingsplan II Staat van Bedrijfsactiviteiten, 2005 (aanpassen afstanden milieucategorieën) | 16 augustus 2005 | ||
38III | De Wieken-Vinkenhoef Wijzigingsplan III Bloeidaal | 6 november 2007 | 11 december 2007 | |
38a | De Wieken-Vinkenhoef Uitwerkingsplan fase 1 (zie kaart 2) | 6 december 2005 | 31 oktober 2006 | |
38g | De Wieken-Vinkenhoef Uitwerkingsplan fase 4 (zie kaart 3) | 27 juli 2010 | ||
38c | De Wieken-Vinkenhoef, Herziening ex artikel 30, Hogeweg 249 (zie kaart 4) | 13 december 2005 | 14 maart 2006 | |
38d | De Wieken-Vinkenhoef, Herziening gebruiksbepaling woondoeleinden | 27 juni 2006 | ||
Hogeweg 239, Van Bekkum (zie kaart 4) (zie kaart 5) | 1 maart 2011 |
In het moederplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 zijn de hoofdlijnen vastgelegd op basis waarvan het het Uitwerkingsplan fase 1 is gemaakt.
Kaart 1: plankaart bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef 2002
De meeste kavels van de woon- en werkzone Bloeidaal zijn meegenomen in Uitwerkingsplan fase 1. Dit uitwerkingsplan is onherroepelijk geworden 30 oktober 2006. De volgende bestemmingen zijn daarin o.a. opgenomen: te handhaven bestaande woningen, woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden III en groene corridor.
Kaart 2: Plankaart uitwerkingsplan fase 1
Daarnaast is een deel van de kavels gelegen in Uitwerkingsplan fase 4. Zie onderstaande plankaart. Dit uitwerkingsplan is onherroepelijk geworden d.d. 25 mei 2011.
Kaart 3: Plankaart Uitwerkingsplan fase 4
Voor het perceel aan de Hogeweg 249 is een herziening gemaakt ex artikel 30 van de WRO, welke op 14 maart 2006 onherroepelijk is geworden.
Kaart 4: Hogeweg 249
Tot slot is er nog een bestemmingsplan specifiek voor Hogeweg 239 (geen gemeentelijk eigendom). Dit plan is door de raad vastgesteld d.d. 1 maart 2011.
Kaart 5: Plankaart Bestemmingsplan Hogeweg 239
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
Op basis van het geldende Uitwerkingsplan Fase 1 zijn de volgende functies mogelijk in de woon- werkzone Bloeidaal:
Bedrijfsdoeleinden
In woon- en werkzone Bloeidaal is een zone met een sterke menging van functies mogelijk: bestaande woningen, bedrijven met dienstwoningen, vier locaties voor nieuwbouw en 'groene corridors'. Op de tussenliggende vrije percelen zijn reeds bedrijven gevestigd en kunnen zich nieuwe bedrijven vestigen. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn milieucategorie 1A t/m 2. De voorkeur gaat uit naar kleine ambachtelijke bedrijven die een relatie hebben met het buitengebied. De bedrijven zijn kleinschalig. De bedrijven mogen geen sterk verkeersaantrekkende werking krijgen of zwaar verkeer aantrekken omdat dit zich niet verhoudt tot het nieuwe karakter van de Hogeweg: een rustige weg, bestemd voor bestemmingsverkeer, beperkt doorgaand verkeer van en naar Koedijkerweg en hoogwaardige openbaar vervoer.
Om het bestaande, deels groene, karakter te handhaven en een (visuele) relatie met het beekdal te handhaven zijn er eisen gesteld aan de maat en schaal van de nieuwe bebouwing door een bebouwingspercentage (35% van de kavel) op te nemen.
Te handhaven bestaande woningen
Bestaande woningen aan de Hogeweg zijn gehandhaafd. Zij vormen een belangrijk onderdeel van de doelstelling om het bestaande karakter te handhaven en waar mogelijk te versterken. In het Uitwerkingsplan Fase 1 zijn ze reeds positief bestemd.
Woondoeleinden
Op basis van het moederplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 kunnen 25 woningen worden gerealiseerd te verdelen over drie clusters. In het Uitwerkingsplan Fase 1 zijn aan de zuidzijde van de Hogeweg twee clusters uitgewerkt met de globale bestemming "woondoeleinden" (resp. 10 en 6 woningen).
De meest oostelijke cluster bestaat uit twee bouwvlakken aan weerszijden van een groenstrook. Er is reeds een aantal kavels verkocht en bebouwd.
De overige woningen zijn nu ook in een cluster in voorliggend plan uitgewerkt.
Groene corridors
Om een zekere mate van transparantie te waarborgen tussen het landschap, de bestaande bebouwing langs de Hogeweg en het bedrijventerrein zijn in het verlengde van de bedrijfsstraten van het bedrijventerrein De Wieken zogenaamde 'groene corridors' bestemd. Deze groene corridors zijn ook bestemd als uitloopgebied vanuit het bedrijventerrein. In het uitwerkingsplan zijn de groene corridors nader aangegeven. De minimale breedte van de groene corridors bedraagt 15 meter. De gronden kunnen gebruikt worden als bijvoorbeeld, graasweide, volkstuin of beeldentuin. In de groene corridors kunnen alleen voet- en fietspaden worden aangelegd.
Groenvoorzieningen
Tussen de twee delen van de meest oostelijk gelegen gronden bestemd in het uitwerkingsplan voor maximaal 10 woningen, is een strook bestemd als groenvoorzieningen. Deze strook fungeert als groene corridor naar het beekdal en bevat één ontsluitingsweg voor de woningen.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "Woon- werkzone Bloeidaal" op gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 "Omgevingsaspecten"). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten, de ontwikkeling is niet in strijd met het beleid. Bovendien passen de optimaliseringspunten goed in het gebied en zijn in de lijn van de uitgangspunten van het moederplan De Wieken Vinkenhoef uit 2002 en het geldende uitwerkingsplan fase 1 uit 2005.
Op 3 juli 2012 is in de raad de startnotitie voor het bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal vastgesteld. Tevens is besloten om de bestemmingsplanprocedure in gang te zetten.
De raad heeft in juli 2013 de Structuurvisie Amersfoort 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort geschetst en wordt een samenhangend ruimtelijk ontwikkelingsperspectief met een nieuwe sturingsfilosofie geboden. In de Structuurvisie worden de mogelijke rollen van de gemeente in de uitnodigingsplanologie beschreven in het veranderend speelveld van gebiedsontwikkeling. Door de Amersfoort Principes te koppelen aan een specifieke gebiedsontwikkeling kan de raad richting geven aan een ontwikkeling. Daarbij is maatwerk van belang en zal de gemeente per ontwikkeling haar rol moeten kiezen. Dit ontwikkelingsperspectief dient als ontwikkelings- en als toetsingskader voor de gemeente Amersfoort.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.
Functiemenging van wonen en werken
Het geven van ruimte aan functiemenging past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken vindt plaats in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
In voorliggend bestemmingsplan Woon -werkzone Bloeidaal is ook sprake van functiemenging doordat wonen en werken worden afgewisseld.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 'Amersfoort, stad om in te werken' vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven om deze ambitie te bereiken.
Functiemenging
Er is een toenemende behoefte aan functiemenging. Een mix aan functies maakt locaties voor de gebruikers vaak aantrekkelijker dan monofunctionele gebieden. Het gaat om het mengen van wonen en werken, en om het mengen van verschillende werkfuncties. Met name bedrijventerreinen kennen een relatief monofunctionele opzet met scheiding van functies. Dergelijke locaties voldoen vaak niet meer aan de eisen van deze tijd. Met meer ruimte voor functiemenging krijgen deze locaties nieuwe impulsen die de kwaliteit verhogen. Reeds sterke, gemengde gebieden in het stad zijn uiteraard het centrum, maar ook de Stichtse Rotonde aan de zuidkant van Amersfoort is een woon- en werklandschap met unieke kwaliteiten. Bloeidaal aan de oostkant van Amersfoort is in ontwikkeling en een voorbeeld van een woon-werkzone in het groen.
Bedrijventerreinen
Binnen Regio Amersfoort is er met onze buurgemeenten (Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest, Woudenberg, en Nijkerk, Barneveld) een Samenwerkingsagenda Werklocaties opgesteld. Belangrijk onderdeel hierin is het beleid voor bedrijventerreinen, in het bijzonder de herstructurering en de ontwikkeling van nieuwe locaties.
Kantoren
Bij kantoren kan onderscheid worden gemaakt naar bedrijfsgebonden kantoren en zelfstandige kantoren.
Bedrijfsgebonden kantoren
Bedrijfsgebonden, onzelfstandige kantoren zijn het (noodzakelijke) kantorendeel bij een bedrijf waar bedrijfsonderdelen als management, administratie, facilitaire diensten, receptie en dergelijke zijn gesitueerd. Hier valt niet de ruimte onder waar in een kantoorachtige werkomgeving een deel van de productie plaatsvindt: als gevolg van technologische ontwikkelingen worden steeds meer productieprocessen van achter een bureau via de computer aangestuurd waarbij elders in het gebouw de fysieke, bedrijfsachtige delen plaatsvinden (productie, assemblage, opslag, logistiek etc.). De regel is dat dergelijke ruimte als 'bedrijfsruimte' kan worden aangemerkt als het onlosmakelijk deel uitmaakt van de productieketen op de locatie.
Zelfstandige kantoren
Zelfstandige kantoren (voor de markt of voor eigen gebruik) zijn geen bedrijfsactiviteiten. Gezien de huidige leegstand en grote planvoorraad (in vooral grote kantoren), voeren we een restrictief beleid voor nieuwe, zelfstandige kantoren.
Om veroudering en leegstand tegen te gaan, mag onder voorwaarden eventuele overcapaciteit van bestaande bedrijfsgebonden kantoren ook als zelfstandige, kleinschalige kantoren worden gebruikt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
De Amersfoortse kantorenmarkt kent een kwalitatieve en kwantitatieve mismatch: er zijn teveel kantoren en deels sluit het aanbod onvoldoende aan op de vraag. Zo is er overaanbod van grote panden en onderaanbod van kleine panden.
In ons beleid voor kantoren onderscheiden we drie typen kantoren:
1. middelgrote (2.000 m² bvo tot 5.000 m² bvo) en grote kantoren (5.000 m² bvo of meer).
2. kleine kantoren (250 tot 2.000 m² bvo).
3. zeer kleine kantoren (kleiner dan 250 m² bvo). Vestigingsmogelijkheden op al bestemde locaties, daarnaast willen wij met kansrijke initiatieven ruimhartig omgaan. Om een diversiteit en spreiding aan vestigingsmilieus te bieden, markeren wij de volgende locaties in ieder geval als kansrijk: het centrum, de schil rond het centrum (functiemenging), het Bergkwartier (kantoorvilla's), wijkwinkelcentra en stedelijke entreewegen (uitgezonderd die aan bedrijventerreinen), Bloeidaal (wonen en werken in het groen).
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Verkeer- en vervoerplan 2005
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten. Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, naar extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten.
Nieuw Verkeer en vervoerplan (VVP)
In 2013 wordt naar verwachting een nieuw VVP vastgesteld. De koers is door de raad vastgesteld, en de visie zal naar verwachting in de 2e helft van 2013 ter besluitvorming worden voorgelegd aan de raad. De hoofdkeuzes richten zich op bewustwording, keuzevrijheid en het stimuleren van duurzame mobiliteit. Ook kiezen we voor een gebiedsgerichte uitwerking. Voor de bereikbaarheid willen we de fiets stimuleren, de autobereikbaarheid waarborgen, goede overstapvoorzieningen realiseren en beter gebruik maken van het spoor.
Nota Parkeernormen Amersfoort 2009
In de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Parkeren
Het huidige parkeerbeleid is vastgelegd in:
- Parkeerbeleidsplan 2005
- Nota Parkeernormen Amersfoort 2009
- Bouwverordening 2012
- Parkeerverordeningen
Openbaar vervoer
Alle gebieden worden in meer of minder mate ontsloten door één of meerdere buslijnen. De lijnvoering kan jaarlijks wijzigen vanwege wijzigende bezettingsgraden, nieuwe concessies, of lijnoptimalisaties door de vervoerder. Dit kan leiden tot de wens om nieuwe bushaltes aan te leggen. Het is nu niet te voorzien op welke locaties de komende jaren behoefte is aan nieuwe bushaltes, en of die gaan passen binnen dit bestemmingsplan.
Programma VERDER
In de regionale samenwerking VERDER is een samenhangend pakket van verkeer- en vervoermaatregelen vastgesteld. Samenhangend in de zin van gebiedsgericht en een zo optimaal mogelijke combinatie van openbaar vervoer, fiets, auto en mobiliteits- management. Doel van het pakket maatregelen is om de bereikbaarheid van de regio te verbeteren en om een zo effectief en efficiënt mogelijk verkeer- en vervoersnetwerk te realiseren. Op 22 september 2009 heeft de raad van Amersfoort ingestemd met het aanvullende pakket maatregelen van de pakketstudie VERDER. Dit betekent dat de raad heeft ingestemd met de verdere uitwerking van verschillende maatregelen.
De Bomennota 1992 formuleert het beleid met betrekking tot de bescherming en instandhouding van de bijzondere bomen in de gemeente Amersfoort. Op dit moment moet voor alle bomen met een omtrek van 35 cm of meer een kapvergunning worden aangevraagd als de eigenaar de boom wil kappen. In 97% van de gevallen wordt die kapaanvraag goedgekeurd. De bomen waarvoor een kapvergunning niet wordt verleend, zijn monumentale en andere waardevolle bomen.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
Met het beeldkwaliteitsplan doet de gemeenteraad een aanvulling op de welstandsnota. Bij grootschalige ontwikkelingen verandert de stedenbouwkundige structuur van een gebied. Welstandscriteria worden dan in overleg met de welstandscommissie opgesteld en vastgelegd in een specifiek beeldkwaliteitsplan of in een paragraaf van de toelichting op het bestemmingsplan. De inspraak over deze specifieke welstandscriteria wordt gekoppeld aan de inspraak over het stedenbouwkundig plan of over het bestemmingsplan. Na vaststelling door de gemeenteraad worden de nieuwe welstandscriteria onderdeel van de welstandsnota.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen.
Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, wordt een verruiming van het huidige aantal seksinrichtingen van vijf naar zeven verantwoord geacht.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Dit gebeurt met uitzondering van vijf locaties waar de bestaande seksinrichtingen worden gelegaliseerd. De gemeente heeft zich bij de afweging om de inrichtingen te legaliseren laten leiden door onderstaande ruimtelijke aspecten. De overige twee seksinrichtingen zullen op een later tijdstip middels een bestemmingsplanherziening op een geschikte locatie worden ingepast. Op 1 september 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan aangaande het bovengenoemde facetbestemmingsplan en heeft de regeling zoals Amersfoort deze hanteert, geaccepteerd (200308704/1).
Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting. Deze keuze is gebaseerd op het bovengenoemde beleid. Seksinrichtingen hebben vanwege hun uitstraling en openingstijden immers een ruimtelijke impact op de omgeving die zich onderscheid van overige bedrijven.
Het voorliggend bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Het gebied ten zuiden van de Hogeweg maakt deel uit van een kleinschalig veengebied met geconcentreerde bebouwing langs de Hogeweg, de oorspronkelijke ontginningsas. Het oorspronkelijke veendek is verdwenen maar voor de veenontginning kenmerkende laaggelegen diepe en smalle strokenverkaveling is nog grotendeels intact gebleven.
Langs de Hogeweg staat nog bebouwing die typerend is voor de historie van het plangebied; verschillende veeboerderijen en (net buiten het plangebied) de villaboerderij Maxhoeve. De tabaksschuren bij het chauffeurscafé en bij Hogeweg 198 (beide ook net buiten de plangrens) zijn waardevolle panden die refereren aan de vroegere tabaksteelt in dit gebied.
In de loop der jaren zijn er ook zelfstandige woningen en bedrijven met dienstwoning in het gebied gerealiseerd waardoor langzaam aan de stap naar een meer gemengd karakter in gang is gezet.
Het plan borduurt voort op de oorspronkelijke kleinschalige bebouwing- en verkavelings karakteristiek. De landschappelijke onderlegger vormt de basis voor de verkavelingsstructuur, de situering en oriëntatie van bebouwing en de erfscheidingen.
Hoewel het gehele gebied een gemengd karakter heeft geldt dat voor sommige functies de vestigingsmogelijkheden worden geconcentreerd in specifieke deelgebieden. Dit geldt in het bijzonder voor de woningen die aan het gebied worden toegevoegd: uit oogpunt van milieu (verkeerslawaai snelwegen en hindercontouren bedrijven) worden woningen geconcentreerd in een tweetal clusters in het middendeel van de Hogeweg.
Verdere verfijning van de ruimtelijke opbouw en de verschijningsvorm van de gebouwen en bouwwerken is geregeld in het beeldkwaliteitplan voor Wieken-Zuid. De woon- werkzone bloeidaal valt in genoemd beeldkwaliteitsplan.
De woningen en (agrarische) bedrijfsgebouwen zijn gesitueerd op ruime, veelal diepe percelen. Door de royale afstanden tussen de gebouwen is er vanaf de Hogeweg regelmatig zicht op het achterliggende natuurgebied. De relatieve kleinschaligheid van de bebouwing en de openheid op de percelen is vertaald in de uitgangspunten voor nieuwe gebouwen en in de positionering op het erf.
De Hogeweg is een waardevolle structuurlijn met nog volop aanwezige laanbeplanting. Haaks op deze structuurlijn benadrukken elzenhagen het oorspronkelijke verkavelingspatroon.
Door middel van enkele groene corridors die de oorspronkelijke verkavelingsstructuur volgen wordt een visuele en functionele relatie gecreëerd tussen het bedrijventerrein en het buitengebied. In enkele gevallen loopt er een fiets- voetpad door de groene corridor waarmee wordt aangesloten op het fietspad ten zuiden van de bebouwing.
Het groene karakter van het gebied wordt voorts bepaald door de relatief lage bebouwingspercentages op de woon- en bedrijfskavels waardoor ruimte ontstaat voor tuinaanleg.
Het plangebied van woon- werkzone Bloeidaal heeft een gemengd karakter: naast behoud van bestaande woningen en bedrijven is er ook ruimte voor nieuwe bedrijvigheid en woningen. Incidenteel is er ruimte voor zeer kleine kantoren; de locatiekenmerken en ligging op de grens met een natuurgebied zijn aantrekkelijke vestigingsvoorwaarden voor een doelgroep die elders in de stad niet kan worden bediend.
Ook is de mogelijkheid voor een tuincentrum in het plan opgenomen, vooraan op de Hogeweg. Dergelijke functies verbreden en versterken het gemengde karakter van het plangebied.
Omdat op termijn het doorgaand verkeer van de Hogeweg af zal gaan (dit zal worden afgewikkeld op de in aanleg zijnde Energieweg), krijgt deze zone het karakter van een rustig gebied. Om die reden geldt als uitgangspunt dat te vestigen bedrijven geen sterk verkeersaantrekkende werking mogen hebben.
Zoals eerder aangegeven zal het gemengde karakter van het plangebied woon- werkzone Bloeidaal verder doorzetten. Door de toevoeging van woningen en het uitgebreide netwerk van fiets- en voetpaden door deze zone naar natuurgebied Bloeidaal, wordt het plangebied meer onderdeel van de stad. Na de afleiding van doorgaand verkeer van de Hogeweg zal het rustige karakter op de rand van stad en buitengebied verder naar boven komen.
Kavelnummering in bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal
Hier volgt een overzicht van de in voorliggend plan opgenomen belangrijkste wijzigingen ten op zichte van de geldende bestemmingen:
Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Het plangebied ligt in de Gelderse Vallei en is ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het Saalien (150.000 jaar geleden). De landijsgletsjer, die een dikte van 200 meter bereikte, had een sterk eroderende werking op de ondergrond. Hierdoor werden laagten, zogenaamde glaciale bekkens gevormd. In de laatste ijstijd hebben zich zandafzettingen gevormd in het gebied. Daarna zijn in deze dekzandgebieden beekdalen ontstaan en is veen ontwikkeld. Het bestemmingsplangebied ligt op rand van een dekzandrug die naar het zuiden overgaat naar het bekken van de Barneveldse beek.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Het Amersfoortse grondwaterplan is door het college in 2005 vastgesteld. Reden voor het opstellen van dit plan is dat in nieuwe regelgeving gemeenten een formele zorgplicht hebben gekregen in het grondwaterbeheer, in Amersfoort op een aantal locaties grondwateroverlast voorkomt en mensen en instanties vaak niet weten wie daarvoor verantwoordelijk is. Overlast van grondwater kan leiden tot natte kruipruimten en vochtige woningen. Beplanting in tuinen kan beperkt worden in de groei door een te natte ondergrond.
Doelstelling van het grondwaterplan is om duidelijkheid te scheppen over verantwoordelijkheden en taken bij grondwateroverlast, om bestaande overlastsituaties aan te pakken en nieuwe overlastsituaties te voorkomen en tot slot om een bijdrage te leveren aan een duurzaam beheer van het grondwater.
Zodra het GRP 2012-2021 is vastgesteld vervalt het grondwaterplan en is dit beleid overgenomen in het GRP.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Notitie controle waterberging uitbreiding De Wieken Vinkenhoef
In 2000 heeft Witteveen+Bos het waterhuishoudingsplan De Wieken en Vinkenhoef voor de gemeente Amersfoort opgesteld. Tijdens het ontwikkelen van het bedrijventerrein zijn problemen ondervonden in de afvoer van het riool- en drainagestelsel waarna in 2012 het ontwerp van de waterhuishouding door Witteveen+Bos is aangepast. Op 26 juni 2013 is de notitie "controle waterberging uitbreiding De Wieken Vinkenhoef" opgesteld en is als bijlage 7 opgenomen bij de toelichting.
Het te ontwikkelen bedrijventerrein is groter dan het terrein waarin het waterstructuurplan vanuit is gegaan. Ook de terreinen ten zuiden van de Hogeweg worden ontwikkeld. De gemeente wil deze terreinen laten afwateren op het Horstmoeras. In deze notitie is geanalyseerd of er in het Horstmoeras nog voldoende waterberging aanwezig is om het afstromend hemelwater van de terreinen ten zuiden van de Hogeweg op te vangen. Hiervoor is eerst nagegaan hoeveel berging in het Horstmoeras beschikbaar is. Vervolgens is met het hydraulisch model (gebruikt voor het ontwerp van de waterhuishouding voor De Wieken en Vinkenhoef) nagegaan of het Horstmoeras het extra afstromend hemelwater kan opvangen.
Conclusie van de notitie is dat het Horstmoeras voldoende capaciteit heeft om het afstromend hemelwater van de percelen ten zuiden van de Hogeweg op te vangen. De peilstijgingen in het Horstmoeras overschrijden niet de normen van het Waterschap. Hierbij is er wel vanuit gegaan dat alleen het water van de twee meest westelijk gelegen percelen op het westelijk deel van het Horstmoeras afstromen. Het water van de andere percelen stromen af op het oostelijk deel van het Horstmoeras. Voor de percelen ten zuiden van de Hogeweg kan de berging op het eigen perceel van 10 mm achterwege gelaten worden.
Water in dit bestemmingsplan
Het streefbeeld voor het oppervlaktewater in de Woon- en werkzone Bloeidaal is "Water voor de wijk". Bij 'Water in de Wijk' ligt het accent vooral op de bijdrage die het water levert aan de belevingswaarde in de wijk. Tevens fungeert het oppervlaktewater natuurlijk als berging voor het regenwater.
Hemelwater
Het is van belang dat grond- en oppervlaktewater wordt beschermd tegen vervuiling. Uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout mogen niet worden gebruikt op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Verder moet aandacht worden besteed aan het gebruik van andere belastende stoffen.
Grondwater
De grondwaterstand in de omgeving van Bloeidaal varieert tussen de 1,5 en 0,5 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen.
Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages bij nieuwbouwplannen waterdicht worden aangelegd. Tevens wordt er sterk geadviseerd kruipruimteloos te bouwen. Poldersystemen zijn niet toegestaan.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het gebied Woon- en werkzone Bloeidaal bevinden zich verschillende beken en sloten. Langs het gebied stromen de Hoevelakense beek en de Barneveldse beek. Het peil van beide beken zit in de winter rond de 0,60m boven NAP en in de zomer rond de 0,80m boven NAP. Deze peilsituatie is precies omgekeerd van de natuurlijke situatie en wordt voor de landbouw in stand gehouden.
Het natuurgebied Bloeidaal fungeert als een hydrologische buffer voor het bedrijventerrein Wieken-Vinkenhoef en als inundatiegebied. Bij hoog water mogen de gebieden de Schammer en Bloeidaal onder water lopen zodat Amersfoort droge voeten houdt.
Riolering
In Bloeidaal ligt voor het grootste gedeelde een gemengd rioolstelsel. Dit houdt in dat zowel het vuilwater als het regenwater door dezelfde leiding wordt afgevoerd. In enkele straten ligt echter na vernieuwing van het riool een gescheiden stelsel. Het vuilwater wordt via een aparte leiding afgevoerd en het regenwater wordt in het achterliggende natuurgebied geïnfiltreerd. Daarnaast zijn enkele woningen nog voorzien van een drukriolering. Het streven is om in de toekomst bij rioolvervangingen zoveel mogelijk een gescheiden rioolstelsel aan te leggen.
Het toetsingskader bij het tot stand komen van bestemmingsplannen is een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Wro (Wet ruimtelijke ordening). Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van nieuwe bedrijfsactiviteiten op de milieuhygiënische aspecten geur, stof, geluid en gevaar te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen, zodat de milieubelasting naar verwachting tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt.
De VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering (2009) is bedoeld als hulpmiddel voor het toepassen van milieuzonering. Uitgangspunt is het gemotiveerd toepassen van de handreiking, met als doel te komen tot maatwerk op lokaal niveau.
Onderstaand wordt eerst in paragraaf 5.4.2 de toepassing van milieuzonering in de vigerende bestemmingsplannen weergegeven. Vervolgens worden de bestemmingen in plangebied Woon- werkzone Bloeidaal aangegeven in paragraaf 5.4.3. In paragraaf 5.4.4. wordt voorts per kavel de situatie en plannen beschouwd. Daarnaast wordt de milieubelasting van de bedrijven rondom en binnen het plangebied benoemd. Die milieubelasting is maatgevend voor de ruimtelijke inpassing van nieuwe woningen of andere milieugevoelige functies (paragrafen 5.4.5 en 5.4.6).
Bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef
Het plangebied Woon- werkzone Bloeidaal maakt deel uit van het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002.
In het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef is het plangebied bestemd als gemengde doeleinden (uit te werken ex. art. 11 WRO). De voor gemengde doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor bedrijven die naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Voor de bedrijfsomschrijving in het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef is zoveel mogelijk de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering", uitgave 1999 gehanteerd.
In de planvoorschriften van het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef is wel een voorschrift opgenomen dat B&W de bevoegdheid geeft een bedrijf op grond van concrete bedrijfsmilieu-informatie in te delen in een categorie hoger of lager dan is aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Op 1 oktober 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het beroep tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef. Het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht is vernietigd voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "gemengde doeleinden" (uit te werken ex artikel 11 WRO) betreffende het perceel Hogeweg 249 en de aanduiding "W" ten westen van het perceel aan de Hogeweg 249.
De volgende overwegingen liggen daaraan ten grondslag:
"Ten westen en ten oosten van het perceel van appellant is aan een gedeelte van de
gronden met de bestemming “Gemengde doeleinden (uit te werken ex artikel 11
WRO)” de aanduiding “W” toegekend. Daardoor mogen ingevolge artikel 6, derde lid,
aanhef en onder b, ten 1e en ten 2e, van de planvoorschriften ter plaatse van deze
aanduiding in totaal ten hoogste 25 – vrijstaande danwel ten hoogste twee aaneen
gebouwde - woningen in clusters van maximaal 10 woningen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder b, ten 13e, van de planvoorschriften dient de minimale afstand van de woningen tot aanwezige bedrijfsbebouwing of bedrijfsactiviteiten, in verband met geluid en externe veiligheid, zodanig te zijn dat de verkregen milieurechten van aanwezige bedrijven niet worden aangetast.
De afstanden tot de aanduiding, gemeten vanaf de perceelsgrens van appellant, die tevens de bebouwingsgrens is, bedragen respectievelijk circa 30 meter aan de westzijde en circa 60 meter aan de oostzijde.
De VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” die ten grondslag ligt aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten beveelt voor de vestiging van een categorie 3-bedrijf een afstand van 50 meter aan tussen zodanig bedrijf en woningen in een rustige woonwijk. Van deze afstand kan, mits gemotiveerd, worden afgeweken. De aanduiding “W” ten oosten van het perceel van appellant voldoet aan deze afstand. Verweerder heeft de aanduiding in zoverre dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoeven te achten.
Aan deze afstand wordt niet voldaan ten aanzien van de aanduiding “W” ten westen van het perceel van appellant, nu niet is uitgesloten dat op een kortere afstand dan 50 meter van de perceelsgrens kan worden gebouwd. Voorzover verweerder stelt dat deze kortere afstand in dit geval gerechtvaardigd is, omdat artikel 6, derde lid, onder b, ten 13e, van de planvoorschriften de milieurechten van appellant voldoende waarborgt, volgt de Afdeling verweerder hierin niet. Immers, indien appellant de uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt, wil benutten, nadat de bouwmogelijkheid voor de woningen in een uitwerkingsplan is vastgelegd, zal dit voorschrift niet van toepassing zijn. Voorts stelt het plan niet buiten twijfel wat onder “verkregen milieurechten” dient te worden verstaan. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van appellant is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd".
Voor de locatie Hogeweg 249 is door de gemeenteraad in 2005 een herziening van het bestemmingsplan ex artikel 30 WRO vastgesteld waarbij het perceel een bedrijfsdoeleinden bestemming heeft gekregen met de de milieucategorie 1 en 2.
Het gebied met de aanduiding "W" ten westen van het perceel aan de Hogeweg 249 wordt nu in voorliggend plan geoptimaliseerd door doelmatigere benutting / inzet van de groene corridor en optimalisering van de verkaveling binnen de woonclusters. Verwezen wordt hiervoor naar paragraaf 5.4.4 waar voor alle kavels (ook voor voorliggende kavel 6 en 7) een beschouwing van de situatie en plannen wordt gegeven.
Overige plannen
Voor de meeste locaties is een uitwerkingsplan fase 1 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in 2005. Daarnaast is een deel van de kavels gelegen in uitwerkingsplan fase 4, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in 2010.
In het uitwerkingsplan fase 1 en 4 heeft een groot deel van de gronden in het plangebied de bestemming Bedrijfsdoeleinden III gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven uit de categorieën 1A t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor bedrijven die beoordeeld naar concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Tot slot is een bestemmingsplan specifiek voor Hogeweg 239 vastgesteld door de gemeenteraad in 2011. Betreffend perceel heeft een bestemming "Gemengd" gekregen waarbinnen ook bedrijven uit de categorieën 1A t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
Toetsingsgrondslag
De toetsingsgrondslag voor de definitieve inpassing van bedrijven nabij woningen (en omgekeerd) is de goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wro (Wet ruimtelijke ordening).
Gelet hierop moet er sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Vanwege de ligging van het plangebied in de nabijheid van rijkswegen en een spoorweg en vanwege de menging van functies in het plangebied, worden de woonpercelen in het plangebied beschouwd als gemengd gebied in de zin van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009, en niet als een rustige woonwijk.
Het aspect geluid is maatgevend voor de milieubelasting. Daarnaast zijn de aspecten externe veiligheid, geur en stof van belang. Onderstaand wordt nader ingegaan op de milieubelasting door de bedrijven rondom en binnen het plangebied.
Volgens het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 is de realisatie van maximaal 25 nieuwe woningen via uit te werken bestemmingen mogelijk. Het onderhavige bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal behoudt de mogelijkheid van de realisatie van circa 25 nieuwe woningen verspreid over drie plekken in het plangebied.
Daarnaast worden in voorliggend plan alleen relatief lichte bedrijven toegelaten, tot maximaal milieucategorie 2 in de zin van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven. De richtafstand van deze bedrijven tot woningen in gemengd gebied is 10 meter. Voor de (bestaande) bedrijfswoningen gelden geen richtafstanden.
Figuur 1 kavels met kavelnummering.
De eigenaar van het perceel gelegen aan de Hogeweg 261 heeft verzocht om de Bedrijfsdoeleinden III bestemming met een groot bouwblok waar tevens een bedrijfswoning is toegestaan te wijzigen in twee separate bouwblokken met twee bedrijfswoningen.
In het kader van de goede ruimtelijke ordening is onderzocht of hiervoor vanuit milieutechnisch oogpunt belemmeringen aanwezig zijn. Dit verzoek wordt zodanig gelezen dat de bedrijfsbestemming hetzelfde blijft maar dat er een extra bedrijfswoning wordt toegestaan.
Hieronder volgt een uiteenzetting van de milieuaspecten geluid, lucht, geur, externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering:
- Geluid. Uit een aanvullend onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai van Alcedo, d.d. 29 januari 2014 (opgenomen als bijlage 9 bij de toelichting) blijkt het volgende.
De extra bedrijfswoningen betreffen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzones van de Rijkswegen A1 en A28 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Dit betekent dat er een hogere waarden dienen te worden vastgesteld, van 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en 58 dB vanwege railverkeerslawaai.
De nieuwe woningen liggen tevens binnen de geluidzone van de Hogeweg - Energieweg. De nieuwe woningen liggen echter buiten de 48 dB contour. Dit betekent dat het vaststellen van een hogere waarde vanwege wegverkeerslawaai van de Hogeweg - Energieweg niet noodzakelijk is.
Het onderwerp geluid geeft geen belemmeringen, mits hogere waarden worden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai van de Rijkswegen en railverkeerslawaai.
- Lucht. De concentraties NO2 en PM10 ten gevolge van het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal zijn beoordeeld aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2011 en de te verwachten bijdragen van het plan. In de Regeling niet in betekende mate bijdragen luchtkwaliteit (Regeling NIBM) staan projecttypen met bijbehorende omvang opgenomen waarvan aannemelijk is dat wanneer binnen die omvang gebleven wordt, de projectbijdrage aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 kleiner is dan 1,2 µg/m³. Een plan draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Voor de kantoren is in de Regeling de volgende formule opgenomen voor het voldoen aan NIBM:
- 0,0008 * aantal woningen + 0,000012 * bruto vloeroppervlak kantoren in m² kleiner of gelijk aan 1,2.
Ingevuld voor het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal geeft dat de volgende waarden en resultaat:
- 0,0008 * 9 + 0,000012 * 250 m² bruto vloeroppervlak kantoren * 50 kantoren = 0,2
Het toevoegen van een extra bedrijfswoning zorgt voor een gering aantal verkeersbewegingen. De extra bijdrage bedraagt 0,0008. De concentraties NO2 en PM10 bedragen dan 0,2 + 0,0008 = 0,2008. Afgerond blijft dit 0,2 µg/m³.
Met een waarde van 0,2 valt het bestemmingsplan ruim binnen het in de Regeling NIBM voorgeschreven maximum van 1,2 ug/m³. Daarmee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het onderwerp lucht geeft geen belemmeringen.
- Geur. Voor het onderwerp geur wordt een extra bedrijfswoning toegevoegd. Deze dient in zekere mate te worden beschermd tegen geurhinder. Dit betreft een nieuwe situatie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geurbelasting op de locatie Hogeweg 261 getoetst. De woning ligt buiten een afstand van 150 m vanaf het emissiepunt van het bedrijf Lozeman aan de Koedijkerweg 14. Op 150 m van het emissiepunt bedraagt de geurbelasting ca. 3 odour units per m³ lucht. De norm van 3 oudour units per m³ lucht is van toepassing binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Uit een geurberekening d.d. 17 augustus 2012 blijkt dat bij op de locatie Hogeweg 261 wordt voldaan aan de geurnorm van 3 oudour units per m³ lucht (opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting). Het onderwerp geur geeft geen belemmeringen.
- Externe veiligheid. Omdat slechts een extra bedrijfwoning wordt toegevoegd is de invloed op de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar. Het onderwerp externe veiligheid geeft geen belemmeringen.
- Bedrijven en milieuzonering. Ingevolge de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering is het mogelijk om nieuwe milieugevoelige functies, zoals bedrijfswoningen toe te laten op een bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegelaten. Op de locatie Hogeweg 261 zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegelaten dus het toestaan van een extra bedrijfswoning geeft geen belemmeringen ten aanzien van het onderwerp bedrijven en milieuzonering.
Conclusie Hogeweg 261
De onderwerpen geluid, lucht, geur, externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering staan het toestaan van een extra bedrijfswoning aan de Hogeweg 261 niet in de weg. Wel dient voor de nieuwe woning een hogere waarde te worden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai van de Rijksweg A1.
De eigenaar van het perceel gelegen aan de Hogeweg 271 heeft de gemeente verzocht om de Bedrijfsdoeleinden III bestemming waar tevens een bedrijfswoning is toegestaan om te zetten naar een woonbestemming. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is onderzocht of vanuit milieutechnisch oogpunt hiervoor belemmeringen aanwezig zijn.
Hieronder volgt een uiteenzetting van de milieuaspecten geluid, lucht, geur, externe veilgheid en bedrijven en milieuzonering:
- Geluid. Voor het onderwerp geluid wordt de bestaande situatie niet gewijzigd. Het betreft een bestaande bedrijfswoning die wordt gewijzigd in een burgerwoning. De functie blijft wonen. Het onderwerp geluid geeft geen belemmeringen.
- Lucht. Voor het onderwerp lucht wordt de bestaande situatie niet gewijzigd. Het betreft een bestaande woning en er worden geen nieuwe woningen en daarmee geen extra verkeersbewegingen toegevoegd. Het onderwerp lucht geeft geen belemmeringen.
- Geur. Voor het onderwerp geur wordt een bestaande bedrijfwoning gewijzigd in een burgerwoning. Dit betreft een nieuw situatie omdat kan worden gesteld dat een burgerwoning beter beschermd dient te worden tegen geurhinder dan een bedrijfswoning. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geurbelasting op woning Hogeweg 271 getoetst. De woning ligt buiten een afstand van 150 m vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van het bedrijf Lozeman aan de Koedijkerweg 14. Op 150 m van het emissiepunt bedraagt de geurbelasting ca. 3 odour units per m³ lucht. De norm van 3 oudour units per m³ lucht is van toepassing binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Uit een geurberekening d.d. 17 augustus 2012 blijkt dat bij de woning Hogeweg 271 wordt voldaan aan de geurnorm van 3 oudour units per m³ lucht (opgenomen als bijalge 6 bij de toelichting). Het onderwerp geur geeft geen belemmeringen.
- Externe veiligheid. De bestaande woning ligt in de omgeving van andere woningen, ofwel andere kwetsbare objecten. Het betreft woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare, zodat de woning ook nu al een kwetsbaar object is. De invloed vanwege risicobronnen in de omgeving van deze woningen is beperkt en acceptabel. Het onderwerp externe veiligheid geeft geen belemmeringen.
- Bedrijven en milieuzonering. De omliggende woningen zijn al maatgevend voor de inwaartse milieuzonering van het aan de overzijde van de weg gelegen bedrijventerrein. De omzetting van deze woning naar burgerwoning heeft dan ook geen gevolgen voor de bedrijven terwijl voor de woning al een goed woon- en leefklimaat is verzekerd.
Conclusie Hogeweg 271
De onderwerpen geluid, lucht, geur, externe veiligheid en bedrijven en milieuzonering staat de omzetting van Hogeweg 271 in een woonbestemming niet in de weg.
Binnen het plangebied ligt Stalhouderij Bakker (verhuur van paarden en koetsen voor bruiloften en begrafenissen en handel in paarden). Er worden 16 paarden gehouden. Vanwege de paardenhandel staan er soms tijdelijk meer paarden. De paarden staan deels bij het woonhuis. De gronden van de stalhouderij liggen deels op de bestemming wonen en deels op de bestemming Bedrijfsdoeleinden III.
In 1999 is stalhouderij Bakker (incl.16 paarden) verplaatst van de Van Woustraat naar Bloeidaal en is sinds 2010 ingeschreven bij de KvK. Voorgaande geeft de volgende afwegingen:
- Binnen de woonbestemming (Koedijkerweg 6) worden bedrijfsmatig paarden gehouden.
- Er moet rekening worden gehouden met een minimale afstand van 50 meter tussen de verblijfplaatsen van de paarden en geurgevoelige objecten (woningen en bedrijven). Binnen de afstand van 50 meter is in elk geval 1 woning van derden gelegen (Koedijkerweg 12).
Gelet op het feitelijk gebruik van de afgelopen jaren is het vanuit de goede ruimtelijke ordening wenselijk dat de onherroepelijke bestemmingen "te handhaven bestaande woning" en de bestemming "Bedrijfsdoeleinden III", zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan worden gewijzigd. De feitelijke situatie zal zoveel mogelijk in overeenstemming dienen te worden gebracht met een passende planologische juridische regeling.
Met de komst van de Wet Plattelandswoningen op 1 januari 2013 kan geregeld worden dat ook voormalige bedrijfswoningen niet meer hoeven worden te beschermd tegen geur van de eigen veehouderij. Bedrijfswoningen van landbouwinrichtingen die door burgers worden bewoond, blijven onderdeel van de inrichting, zolang ze zijn bestemd als bedrijfwoning. De bestemming is bepalend. Echter bewoning door derden is dan in strijd met het bestemmingsplan. Om bewoning door derden mogelijk te maken, kan deze woning worden herbestemd. De woning wordt dan bestemd als een plattelandswoning. Deze woning wordt beschouwd als onderdeel van de veehouderij, maar mag door derden worden bewoond maar krijgt geen bescherming tegen de veehouderij. De plattelandswoning wordt hierdoor losgekoppeld van het agrarische bedrijf en hoeft als zodanig niet aan bepaalde milieueisen te voldoen, zoals bijvoorbeeld geur en geluid.
De "plattelandswoning" is dus een "juridisch instrument" om mogelijk te maken dat derden gebruik kunnen maken van een agrarische bedrijfswoning. In de Wabo is deze woning omschreven in artikel 1.1a en luidt o.a. als volgt: Een bedrijfswoning, behorende tot of voorheen behorende tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting.
De boerderij welke bestemd was als "te handhaven bestaande woning" aan de Koedijkerweg 6, die in gebruik is als burgerwoning krijgt op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Hiermee is juridisch vastgelegd dat burgerbewoning van deze agrarische bedrijfswoning is toegestaan en dat de woning dus ook door derden mag worden bewoond.
Planologisch gezien blijft het wel een agrarische bedrijfswoning.
Doordat de woning en het bedrijf nu als één geheel worden gezien moeten alle paarden op een afstand van 50 meter van de woning van de buren aan de Koedijkerweg 12 worden gehouden (en niet op een afstand van de "te handhaven bestaande woning" aan de Koedijkerweg 6). De vier dierplaatsen achter de woning kunnen echter wel gebruikt worden als poets of wasplaats maar niet als permanent dierverblijf.
Grenzend aan het perceel van de stalhouderij liggen gronden met een bedrijfsbestemming, met bouwmogelijkheden binnen 50 meter van de dierverblijven. Deze bouwmogelijkheden staan het bestaande gebruik binnen de stalhouderij niet in de weg. De 50 metergrens geldt immers alleen voor bestaande geurgevoelige objecten.
Conclusie voor Koedijkerweg 6:
Er wordt een Agrarische bestemming op het perceel gelegd met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - stalhouderij met paardenhandel" (sa-shp). De boerderij krijgt voor een deel de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" (sw - pw). Het resterende deel van de boerderij en een aantal schuren gelegen nabij de plattelandswoning krijgen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch- dierverblijven uitgesloten" (sa- -dv). Op deze manier komen de dierverblijven dan immers op de vereiste 50 meter afstand van de de woning van de buren aan de Koedijkerweg 12 te liggen.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 1 een bestemming met bedrijfsdoeleinden. De bedrijfsbestemming blijft gehandhaafd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 4 heeft kavel 2 een bestemming met bedrijfsdoeleinden. De bedrijfsbestemming blijft gehandhaafd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 4 uit 2010 heeft kavel 3 een bestemming met bedrijfsdoeleinden. Op kavel 3 is tevens een bedrijfswoning toegestaan.
De bedrijfsbestemming blijft gehandhaafd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 4 een bestemming met bedrijfsdoeleinden. Op kavel 4 is tevens een bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfsbestemming blijft gehandhaafd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 5 de bestemmingen woondoeleinden, te handhaven bestaande woning en groenvoorzieningen. In het onderhavige bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal wordt op kavel 5 ook een cluster van woningen mogelijk gemaakt. Tussen kavel 5 en kavel 6 is een groene corridor bestemd in het Utwerkingsplan Fase 1 welke in voorliggend plan is overgenomen.
Kavel 6 betreft de locatie Hogeweg 249. Voor deze locatie heeft een herziening van het bestemmingsplan plaatsgevonden ex artikel 30 WRO in 2005. Bij deze herziening is de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” toegekend.
Op het perceel staat een woonhuis met daarachter een koelloods voor fruit. Het betreft een groothandel in fruit van Hilhorst.
De bedrijfsactiviteiten vallen onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Er zijn nog geen maatwerkvoorschriften opgesteld.
Ingevolge de herziening van dit bestemmingsplan zijn op deze locatie uitsluitend milieucategorieën 1 en 2 direct toegestaan. In de Staat van Inrichtingen bij de herziening van het bestemmingsplan is ook milieucategorie 3A opgenomen waarvoor vrijstelling kan worden verleend.
Een groothandel in groente, fruit- en consumptieaardappelen wordt in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 aangemerkt als een categorie 3.1 bedrijf (SBI-code 46217, 4631), vanwege het aspect veiligheid.
NB: dit in verband met eventuele ammoniakkoelinstallaties vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Daarvan is in dit geval geen sprake, het aspect veiligheid is dan ook niet relevant waardoor een afstand van 30 meter volstaat. Tussen het perceel van Hilhorst en de woningbouwkavels is daarom een groenzone opgenomen van 30 meter.
Kavel 7 grenst direct aan kavel 6. In het onderhavige bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal sluit kavel 6 aan de westzijde aan op een groene corridor. Aansluitend aan de groene corridor wordt op kavel 7 een cluster van woningen mogelijk gemaakt.
Onder het kopje 'toetsingsgrondslag' in paragraaf 5.4.3 is aangegeven dat de toetsingsgrondslag voor de definitieve inpassing van bedrijven nabij woningen (en omgekeerd) de goede ruimtelijke ordening is in de zin van de Wro (Wet ruimtelijke ordening). Gelet hierop moet er sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voorts is toegelicht dat de woonpercelen worden beschouwd als gemengd gebied in de zin van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009, en niet als een rustige woonwijk. Omdat het aspect geluid maatgevend is voor de milieubelasting is een onderzoek naar de geluiduitstraling van het bedrijf naar de woningen uitgevoerd.
Industrielawaai Hilhorst
Door Alcedo B.V. is onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de inrichting naar de te projecteren woningen (Ontwikkelingsplan Bloeidaal te Amersfoort, akoestisch onderzoek industrielawaai C.J.V. Hilhorst aan de Hogeweg 249, rapportnummer 20103032.R03.V03, d.d. 26 juni 2013 opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting).
Op grond van onderhavig onderzoek blijkt dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie:
• het hoogst optredende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau dat optreedt op 30 meter uit de inrichtingsgrens van kavel 7 en in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 48, 45 en 43 dB(A) bedraagt;
• het hoogst optredende maximaal geluidsniveau wordt veroorzaakt door de rijdende en parkerende voertuigen en in de dag-, avond- en nachtperiode en in de dag-, avond- en nachtperiode maximaal respectievelijk 62, 64 en 64 dB(A) bedraagt;
• het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter hoogte van de tuin, maximaal 48 dB(A)
etmaalwaarde bedraagt;
• het maximaal geluidsniveau op de perceelsgrens van de woningen ter hoogte van de tuin (op 30 meter uit de inrichtingsgrens), maximaal 62 dB(A) in de dagperiode bedraagt.
In de VNG-publicatie (stap 2) wordt van een normering uitgegaan voor geluidsgevoelige
bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
- 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidsniveau.
Uit de rekenresultaten blijkt dat bij een veronderstelde kavelindeling van de nieuwe woningen in de dag- en avondperiode voldaan wordt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aan de richtinggevende norm van 50 dB(A) etmaalwaarde. In de nachtperiode wordt niet voldaan aan de norm, het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt maximaal 42 dB(A).
Aan de richtinggevende norm voor het maximaal geluidsniveau van 70 dB(A) etmaalwaarde wordt in de dag- en avondperiode voldaan. In de nachtperiode wordt niet voldaan aan de norm, het maximaal geluidsniveau bedraagt maximaal 62 dB(A).
Het is technisch mogelijk om de geluidsniveaus verder te reduceren door het plaatsen van hoge geluidsschermen. Het is aannemelijk dat toepassing van deze schermen stuit op stedenbouwkundige bezwaren. In dat geval dienen voor de nachtperiode maatwerkvoorschriften te worden gehanteerd voor de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus.
Resumerend voor kavel 6:
De bedrijfsbestemming blijft ongewijzigd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Voor het bestaande bedrijf van Hilhorst (categorie 3.1) wordt een maatbestemming opgenomen en worden de geluidsniveaus bij de te realiseren nieuwe woningen op kavel 7 verankerd in maatwerkvoorschriften.
Op basis van geluidsonderzoek is gebleken dat ondanks de zone van 30 meter nog steeds sprake is van een overschrijding van de geluidsnormen. Ten behoeve van de groothandel is daartoe een zogenaamd maatwerkvoorschrift opgesteld door het Service Bureau Gemeenten (nu opgegaan in RUD Utrecht). Hiermee is het voor de eigenaar van het bedrijf mogelijk om zijn bedrijf te blijven voeren. Daarnaast wordt in de regels van het bestemmingsplan (vanwege de geluidbelasting van de rijkswegen) opgenomen dat de te realiseren woningen ten minste een geluidisolatie van 25 dB(A) (dit is 5 dB(A) hoger dan het bouwbesluit vereist) moeten hebben voor een goed binnenklimaat. Bijkomend voordeel is dat de bedrijfsvoering van de groothandel daardoor extra wordt gewaarborgd.
Kavel 7 is geen onderdeel van Uitwerkingsplan Fase 1. In het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 heeft deze kavel de bestemming gemengde doeleinden (uit te werken ex. art. 11 WRO) met aanduiding "W" hetgeen inhoudt dat een cluster van maximaal 10 woningen is toegestaan.
Op 1 oktober 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de goedkeuring van de aanduiding "W" ten westen van het perceel aan de Hogeweg 249 vernietigd. Voor de overwegingen van de Afdeling wordt verwezen naar het cursief in paragraaf 5.4.2.
In het onderhavige bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal sluit kavel 6 aan de westzijde aan op een groene corridor van kavel 7. Aansluitend aan de groene corridor wordt op kavel 7 een cluster van woningen mogelijk gemaakt. Voor de geluidbelasting van het naast kavel 7 gelegen bedrijf wordt verwezen naar onderdeel kavel 6.
Ingevolge het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 8 de bestemming bedrijfsdoeleinden III. In bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal wordt deze bestemming gewijzigd in woondoeleinden (zie voor een toelichting kavel 11). Dit kavel ligt in de invloedssfeer van het naast kavel 8 gelegen terrein van Van Reenen, zie hierna.
Kavel Van Reenen
Op het perceel naast kavel 8 is het bedrijf van Van Reenen gevestigd. De bedrijfsactiviteiten betreffen de vestiging van kleine bedrijfsunits die worden verhuurd voor opslag ten behoeve van zzp-ers (bijvoorbeeld stucadoors of voor administratie).
Onder het kopje 'toetsingsgrondslag' in paragraaf 5.4.3 is aangegeven dat de toetsingsgrondslag voor de definitieve inpassing van bedrijven nabij woningen (en omgekeerd) de goede ruimtelijke ordening is in de zin van de Wro (Wet ruimtelijke ordening). Gelet hierop moet er sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Voorts is toegelicht dat de woonpercelen worden beschouwd als gemengd gebied in de zin van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009, en niet als een rustige woonwijk. Omdat het aspect geluid maatgevend is voor de milieubelasting is een onderzoek naar de geluiduitstraling van het bedrijf naar de woningen uitgevoerd.
Industrielawaai Van Reenen
Door Alcedo B.V. is onderzoek uitgevoerd naar de geluiduitstraling van de inrichting naar de woningen (Ontwikkelingsplan Bloeidaal te Amersfoort, akoestisch onderzoek industrielawaai Van Reenen aan de Hogeweg 241, rapportnummer 20103032.R02.V03, d.d. 27 juni 2013 (opgenomen als bijlage 5 bij toelichting)).
Uit bovengenoemd geluidsonderzoek is gebleken dat de nieuwe woningen niet bepalend zijn voor de toegestane bedrijfsactiviteiten van Van Reenen, maar juist de bestaande naastgelegen woningen (Hogeweg 247 en 247-1).
Naar aanleiding van zienswijzen die zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal is aanvullend onderzoek verricht.
Ontwikkelingsplan Bloeidaal te Amersfoort, akoestisch onderzoek industrielawaai Van Reenen aan de Hogeweg 241, rapportnummer: 20103032.R04.V01, d.d. 15 mei 2014 (opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting).
Doel van het onderzoek is om te bepalen of de inrichting door de nieuw te projecteren woningen, uitgaande van de door het bedrijf zelf in een melding op grond van de Activiteitenbesluit opgegeven bedrijfssituatie, al dan niet wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.
Daarvoor is in eerste instantie bepaald welke geluidsniveaus het bedrijf veroorzaakt ter plaatse van de bestaande woningen. Vervolgens is bepaald welke maatregelen moeten worden getroffen om bij de bestaande woningen aan de grenswaarden te kunnen voldoen. Tot slot is onderzocht of met deze laatste situatie ook bij de nieuw geplande woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De geluidsniveaus ten gevolge van de inrichting zijn bepaald conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999". De berekende geluidsniveaus zijn getoetst aan de geluidsvoorschriften volgens het Activiteitenbesluit. Tevens vindt een beoordeling plaats op grond van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering".
Uit het onderzoek blijkt dat bij de bestaande woningen niet kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften volgens het Activiteitenbesluit. Om aan de voorschriften te kunnen voldoen zijn maatregelen in de vorm van een beperking van het verkeer in de avond- en nachtperiode en een hoger geluidsscherm aan de noordoostzijde van het perceel nodig.
Ook bij de nieuw geplande woningen kan, bij de beoogde bedrijfsvoering, zonder maatregelen niet worden voldaan aan de geluidsvoorschriften. Met de hiervoor bedoelde, voor de bestaande woningen noodzakelijke beperking van het verkeer in de avond- en nachtperiode, wordt bij de nieuw geplande woningen wél voldaan aan de geluidsvoorschriften.
Hierbij is rekening gehouden met de realisatie van een scherm van 3 meter hoog tussen het bedrijf en de nieuwbouw. Het scherm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Hierdoor wordt de maximaal mogelijke geluidsruimte van reclamant niet beperkt.
Ter borging van het woon- en leefklimaat van alle nieuwe woningen in het plangebied wordt in het bestemmingsplan een aanvullende planregel opgenomen. Deze planregel houdt in dat de geluidswering van de gevels van de nieuw te bouwen woningen minimaal 25 dB(A) dient te bedragen en dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de woningen een akoestisch onderzoek dient te worden gevoegd waarin wordt aangetoond dat de beoogde geluidswering van de gevels wordt gerealiseerd.
Op 21 mei 2014 is er aanvullend akoestisch onderzoek verricht, rapportnummer: 20103032.PC10344 (opgenomen als bijlage 11 bij de toelichting) waarbij de geluidsbelastingen ter plaatse van het bouwvlak is weergegeven. Ook zijn de geluidsbelastingen weergegeven binnen het plandeel waar uitbouw buiten het bouwvlak is toegestaan omdat zich ook geluidsgevoelige ruimten binnen deze uitbouw kunnen bevinden. In de regels was reeds een bepaling opgenomen waarbij dakkapellen en/of dakopbouwen op vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet zijn toegestaan. Hieraan is de regels toegevoegd dat vanaf een hoogte van 3 meter boven maaiveld in de gevels van bijbehorende bouwwerken welke gelegen zijn buiten het bouwvlak geen te openen delen zijn toegestaan;
Resumerend voor Van Reenen:
De bedrijfsbestemming blijft ongewijzigd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Er wordt een scherm van 3 meter gerealiseerd tussen Van Reenen en de nieuwbouw en het scherm is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
Kavel 9 betreft de locatie Hogeweg 239. Voor deze locatie is bestemmingsplan Hogeweg 239 vastgesteld in 2011. Dit bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- "Gemengd". De voor de bestemming "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven als genoemd in de categorieën 1A tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor bedrijven die beoordeeld naar concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven. De gronden met de bestemming "Gemengd" zijn naast de oorspronkelijke bedrijfsbestemming, ook bestemd voor kantoren. De bebouwing binnen deze bestemming moet binnen het bebouwingsvlak worden gerealiseerd.
- "Wonen". De bestaande woning in het plangebied is bestemd voor "Wonen".
De bestemming van deze kavel in bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal is overeenkomstig de vigerende bestemming in Bestemmingsplan Hogeweg 239.
Er is geen noodzaak om de bestemming voor kavel 9 te actualiseren, zodat deze ongewijzigd wordt overgenomen.
Op grond van het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 10 de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Tevens is een bedrijfswoning toegestaan.
De bedrijfsbestemming blijft ongewijzigd. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven.
Op grond van het Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 11 de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'te handhaven bestaande woning'. Echter op deze kavel is het toelaten van nieuwe woningen niet mogelijk vanwege een te hoge geluidbelasting van de Rijksweg A28. De betreffende woningen zijn nu verplaatst naar kavel 8.
Kavel 11 bevat de volgende bestemmingen in bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal:
- "Bedrijventerrein". De voor de bedrijventerrein bestemde gronden zijn bestemd voor bedrijven uit de categorie 1A t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven. De bebouwing binnen deze bestemming moet binnen het bebouwingsvlak worden gerealiseerd.
- "Wonen". De naast de kavel gelegen bestaande woningen behouden hun woonbestemming.
Op grond van het geldende Uitwerkingsplan Fase 1 heeft kavel 12 een bestemming met bedrijfsdoeleinden. De regels voor de bedrijfsbestemming blijfven ongewijzigd in voorliggend plan. Op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 2009 worden bedrijven t/m categorie 2 toegelaten, alsmede bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteiten naar aard van de bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het perceel, gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven. Daarnaast is op voorliggende kavel een functieaanduiding opgenomen voor een tuincentrum (tc). Er is inmiddels een onherroepelijke omgevingsvergunning met een zogenaamd wabo-projectbesluit welke verwerkt is in voorliggend bestemmingsplan. Het ging hier om de verplaatsing van een bestaand tuincentrum aan de Hogeweg naar de nieuwe locatie aan de Hogeweg tussen nrs. 227A en 229A (kavel 12). Het tuincentrum moest wijken voor de ontwikkeling van het sportcomplex Hogekwartier.
Ten noordwesten van het plangebied ligt bedrijventerrein De Wieken, dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef. Dit bestemmingsplan laat geen bedrijven toe waarvoor een geluidzone op grond van de Wet geluidhinder dient te worden vastgesteld.
Voorts is via inwaartse milieuzonering ten opzichte van de bestaande en geplande woningen aan de Hogeweg en in onderhavig plangebied, er planologisch voor gezorgd, dat de milieubelasting vanwege het bedrijventerrein geen aantasting geeft van een goed woon- leefklimaat in het plangebied.
Bij inwaarts zoneren wordt geprobeerd de hinder van de milieubelastende activiteit te beperken door een beschermende bufferzone rondom de milieugevoelige activiteit te creëren. Hoe hinderlijker een activiteit, hoe verder het van een milieugevoelige activiteit verwijderd moet blijven. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende activiteit. Om de milieubelastende activiteit wordt een zone vastgesteld waarbinnen beperkende regels voor het vestigen en uitbreiden van milieugevoelige en milieubelastende activiteiten geldt
Wettelijk kader
Wet geurhinder en veehouderij
Ruimtelijke ontwikkelingen nabij veehouderijen die omgevingsvergunningplichtig zijn voor de activiteit milieu (voorheen milieuvergunning) moeten worden getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object zoals een woning. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning en V-Stacks gebied. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. In de Wgv wordt onderscheidt gemaakt tussen dieren met en zonder geuremissiefactoren. Dieren met geuremissiefactoren zijn bijvoorbeeld varkens en pluimvee. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden de volgende geurnormen (zie art. 3 lid 1 Wgv): 3,0 oudour units per m3 lucht (binnen bebouwde kom); 14,0 oudour units met m3 lucht (buiten bebouwde kom); Dieren zonder geuremissiefactoren zijn bijvoorbeeld melkrundvee en paarden. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden de volgende minimaal aan te houden afstanden (vaste afstanden), tot geurgevoelige objecten (zie art. 4 lid 1 Wgv): ten minste 100 meter indien het geurgevoelig object binnen bebouwde kom is gelegen; ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten bebouwde kom is gelegen. |
Nabij kavel 1 (zie figuur 1) is het bedrijf van Loseman (zie figuur 2 aangegeven met witte pijl met nr. 2) gevestigd. Binnen dit bedrijf worden vleeskalveren, vleesvarkens, melkkoeien en schapen gehouden. Aan het bedrijf is een milieuvergunning verleend voor het houden van de volgende diersoorten en aantallen:
200 vleeskalveren (in de meest noordelijke stal);
41 koeien en 45 schapen (in de meest oostelijke stal);
320 vleesvarkens (in de zuidelijke stal, achter perceel Koedijkerweg 16);
2 vleesstieren (waarvan niet duidelijk is in welke stal deze zitten.
Het bedrijf is vergunningplichtig en valt daardoor onder de werkingssfeer van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Op de verbeeldingen behorende bij het Uitwerkingsplan Fase 1 uit 2005 en Fase 4 uit 2010 is een vergunde geurruimte (GR-geur) van 150 meter aangegeven, vermoedelijk vanaf de perceelsgrens van dit bedrijf. Deze afstand is niet onderbouwd en vastgelegd in de toelichting en de planvoorschriften van het bestemmingsplan De Wieken - Vinkenhoef uit 2002 en het Uitwerkingsplan Fase 1.
Desalniettemin wordt in dit bestemmingsplan in het kader van de goede ruimtelijke ordening een onderbouwing gegeven voor de vestiging van nieuwe geurgevoelige objecten in de nabijheid van het bedrijf.
Figuur 2: locatie veehouderijen en geurgevoelige bestemmingen.
1 = nog te realiseren geurgevoelige objecten / 2 = bedrijf van Loseman
Binnen of buiten de bebouwde kom
Voor de afstanden die moeten worden aangehouden tussen een emissiepunt van een stal en de gevel van geurgevoelige objecten zoals woningen of verblijfsruimten is bepalend of sprake is van binnen of buiten de bebouwde kom.
Het begrip 'bebouwde kom' is niet gedefinieerd in de Wgv. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld: "De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur." Ook is opgenomen: "De bebouwde kom kan namelijk worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven."
De plaatselijke situatie zal moeten worden beoordeeld om te bepalen of wel of niet sprake is van de bebouwde kom. Uit jurisprudentie blijkt dat de Afdeling naast de aard en omvang van het te beoordelen gebied mede de aard van de omgeving en de afstand tot een dorpskern bepalend laat zijn of wel of niet sprake is van bebouwde kom.
Bijvoorbeeld in jurisprudentie (ABRvS nr 200902261/1/ M2) van 25 november 2009 wordt een gebied niet als bebouwde kom aangemerkt. Enerzijds vanwege de beperkte omvang en anderzijds vanwege de aard van de omgeving: landbouwgronden en oppervlaktewater. "De Afdeling overweegt dat de Visserweert bestaat uit enkele woningen en bedrijfsgebouwen en is gelegen tussen de dorpen Roosteren en Illikhoven. De omgeving van de Visserweert bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden en oppervlaktewater. Ook bestaat er enige concentratie van gebouwen en bevolking, maar de omvang is te klein om die concentratie als bebouwde kom te kunnen aanmerken."
De huidige omgeving van de locatie Koedijkerweg 14 bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden en de omvang van gebouwen en bevolking is te klein om als bebouwde kom te kunnen aanmerken. Het gebied is nog niet ontwikkeld en wordt gekenmerkt door de van oudsher bestaande lintbebouwing. Tevens is de afstand tot de dorpskern te groot om de locatie als bebouwde kom aan te merken.
Geuremissie
Binnen het bedrijf worden dieren met geuremissie factoren gehouden. Dit betekent dat de geurbelasting op een geurgevoelig object niet meer mag bedragen dan 14,0 oudour units per kubieke meter lucht, indien het een locatie betreft binnen een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom.
De locatie ligt binnen concentratiegebied Oost zoals aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet.
De geuremissie van het bedrijf is berekend met het rekenmodel V Stacks, d.d. 17 augustus 2012 (opgenomen als bijlage 6 bij toelichting). Hieruit blijkt dat de geurbelasting in de direkte nabijheid van het bedrijf niet meer dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht bedraagt. De geurbelasting ter plaatse van woning Koedijkerweg 12a bedraagt echter 25,6 odour units per m3 lucht. Dit betekent dat de woning Koedijkerweg 12a beperkend is voor eventuele toekomstige uitbreidingen van het bedrijf.
De nieuwe geurgevoelige bestemmingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maakt liggen verder van het bedrijf dan de woning Koedijkerweg 12a. Uit de geurberekening d.d. 17 augustus 2012 blijkt dat de geurbelasting ter plaatse van de nieuwe geurgevoelige bestemmingen ca. 8 oudour units per m3 lucht bedraagt.
Binnen de bebouwde kom (binnen een concentratiegebied) geldt een norm van 3 oudour units per m3 lucht. Aan deze geurnorm wordt niet voldaan.
Voor koeien gelden geen geuremissiefactoren maar vaste afstanden. De afstand tussen geurgevoelige objecten zoals woningen of verblijfsruimten en het emissiepunt van de stal waar koeien worden gehouden dient minimaal 50 m te bedragen, ingeval sprake is van buiten de bebouwde kom. De afstand vanuit de maatgevende stal van het bedrijf tot het bouwvlak in Uitwerkingsplan Fase 4 uit 2010 bedraagt ca. 50 meter.
In een situatie binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.
Aan deze afstandsnorm wordt niet voldaan.
Het bedrijf heeft een onherroepelijke milieuvergunning en past binnen het onherroepelijke bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002. De ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet belemmerend voor het bedrijf en staan hernieuwde vergunningverlening niet in de weg.
Voorts zijn de ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, ook al onherroepelijk mogelijk op grond van de vigerende plannen. De geurbelasting past in een situatie buiten de bebouwde kom. De situatie na ontwikkeling kan worden beschouwd als een overgangsgebied tussen buiten de bebouwde kom en binnen de bebouwde kom. Er zijn al concrete plannen om de omliggende gronden te ontwikkelen.
Dit alles afwegende is er onvoldoende noodzaak om de ontwikkelmogelijkheden die de vigerende plannen bieden, in dit bestemmingsplan te beperken.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is in dit geval de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde:
* het bestemmen van gronden voor geluidsgevoelige objecten (in dit geval woningen) * * * binnen zones langs (spoor-)wegen en rondom industrieterreinen;
De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen geprojecteerd binnen de zones van wegen zodat deze nieuwe woningen als nieuwe geluidgevoelige bestemmingen moeten worden gezien en een beoordeling Wgh moeten ondergaan (zie kopje Grenswaarden).
Grenswaarden
Geluidsgevoelige objecten, die worden gerealiseerd cq bestemd binnen de geluidszones van wegen dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Indien een of meer grenswaarden worden overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de functie van het geluidsgevoelig object en de geluidsbron.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh is een ruimte binnen een woning aangewezen als geluidsgevoelige ruimte, voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
In de Wgh is aangegeven dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) van de gevel, vanwege de weg, binnen de zone van die weg 48 dB bedraagt.
De voorkeursgrenswaarde vanwege een spoorweg bedraagt 55 dB.
De te projecteren woningen in het plangebied liggen in 1 of meer geluidzones van de onderstaande geluidbronnen:
1. De wegen:
2. Spoorweg Amersfoort – Apeldoorn (traject 300)
Door Alcedo B.V. is onderzoek uitgevoerd naar verkeers- en spoorweglawaai (Ontwikkelingsplan Bloeidaal te Amersfoort, akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai, rapportnummer 20103032.R01.V04, d.d. 17 juli 2013 opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting).
In dit onderzoek is de geluidbelasting van het (spoor)wegverkeer in de vorm van contouren gepresenteerd en getoetst aan grenswaarden uit de Wgh. Op basis van de resultaten is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt.
Tevens is de geluidbelasting van het (spoor)wegverkeer berekend op de gevels van de woningen binnen kavel 7 en 8 waarvoor al schetsen voor de inrichting zijn gemaakt.
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat:
Spoorweglawaai
Uit het onderzoek blijkt dat:
Hogere grenswaarden
Ingevolge het Besluit geluidhinder bedraagt de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor de te projecteren woningen na het vaststellen van hogere grenswaarden voor wegverkeerslawaai 53 dB en voor spoorweglawaai 63 dB. Hogere waarden voor spoorweglawaai zijn hier echter niet relevant omdat de te projecteren woningen buiten de geluidzone van de spoorbaan liggen.
Dit betekent dat het plan mogelijk kan worden gemaakt door het vaststellen van hogere waarden op grond van de Wgh vanwege wegverkeerslawaai.
Omdat de woningen een open plek tussen andere woonbebouwing invullen zijn de vast te stellen hogere waarden in overeenstemming met het gemeentelijke hogere waardebeleid.
Voorafgaand aan het vaststellen van hogere grenswaarden dient te worden onderzocht of de geluidbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Het gaat hierbij om te projecteren woningen binnen de zone van de rijkswegen en om 1 woning binnen de zone van Hogeweg Buiten.
Ten aanzien van de vermindering van verkeerslawaai afkomstig van de rijkswegen kan gedacht worden aan verbetering van het wegdektype en/of toepassen van schermen. De te projecteren woningen zijn gelegen op grote afstand (ca. 600m) van de rijksweg A28. Om deze maatregelen akoestisch doeltreffend te laten zijn is veel lengte (geschat meer dan 1200 m) langs deze hoog gelegen weg nodig voor een geluidarm wegdek of een geluidscherm. Veel lengte vergt onacceptabel hoge kosten om 4 dB(A) te reduceren voor circa 8 woningen. De initiatiefnemer zelf heeft bovendien geen zeggenschap over de A28.
De Hogeweg Buiten-Barneveldseweg is voorzien van dicht asfalt beton (referentiewegdek). Wanneer deze wordt voorzien van een geluidsreducerend wegdek, kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Een geluidsreducerend wegdek over grote lengte brengt echter hoge (onderhouds-)kosten met zich mee en de betreffende woning dient deels reeds geïsoleerd te worden vanwege de geluidsbelasting afkomstig van de rijkswegen. Het plaatsen van een geluidscherm of wal is in de voorliggende situatie stedenbouwkundig niet wenselijk.
Gelet op het voorgaande worden hogere waarden vastgesteld voor de beoordelingspunten waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
De volgende hogere grenswaarden dienen te worden aangevraagd:
Ter plaatse van 6 te projecteren woningen buiten de geluidzone van de rijkswegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Omdat deze woningen buiten de geluidszone van de rijkswegen liggen behoeft er voor deze woningen geen hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Cumulatie
Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde moet op grond van art. 110f Wgh aandacht geschonken worden aan de eventuele cumulatie met andere gezoneerde geluidbronnen, indien de woningen tevens binnen de geluidzone van een of meer van deze geluidbronnen ligt.
Cumulatie wordt in het kader van de toepassing van de Wgh in principe alleen beschouwd indien een hogere waarde wordt aangevraagd. Hierbij wordt de geluidbelasting gecumuleerd met de andere gezoneerde geluidbronnen waarbij sprake is van een geluidbelasting hoger dan de zogenaamde voorkeurgrenswaarden.
Zo beschouwd is er in het plangebied nauwelijks sprake van cumulatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie veel ruimer beschouwd. In het akoestisch onderzoek van Alcedo d.d. 17 juli 2013 is al het weg - en railverkeerslawaai gecumuleerd, ook indien de woning buiten de geluidzone van de betreffende bron ligt, en ook indien de geluidbelasting lager is dan 48 dB. Aldus berekend is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek ex artikel 110 Wgh) maximaal 58 dB. Het akoestisch klimaat is bij een dergelijke geluidbelasting als matig te kwalificeren, maar leidt niet tot een onacceptabele woon- en leefsituatie. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hierbij is het industrielawaai van Hilhorst niet meeberekend (op 2 woningen hoger dan 50 dB(A), maximaal 52 dB(A); dit betreft de oostgevel van de woningen 9 en 10 op kavel 7). Indien deze geluidbelasting wél wordt meeberekend (voor zover hoger dan 50 dB(A)), dan bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op deze woningen maximaal 57 dB, zie onderstaande tabel. Dit is lager dan de al berekende maximale waarde van 58 dB en dit heeft dan ook geen gevolgen voor de conclusies.
Kavel 7: | Weg- en railverkeer | Hilhorst | Gecumuleerd |
Woning 9 –oostgevel | 52,9 dB | 51 dB(A) | 55 dB |
Woning 10-oostgevel | 54,3 dB | 52 dB(A) | 57 dB |
Hogeweg 261
Aanvullend op het onderzoek van 17 juli 2013 heeft Alcedo onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op twee nieuwe bedrijfswoningen aan de Hogeweg 261 (d.d. 29 januari 2014 nr. 20103032.EW9738) opgenomen als bijlage 9 bij de toelichting.
De extra bedrijfswoningen betreffen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzones van de Rijkswegen A1 en A28 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Dit betekent dat er hogere waarden dienen te worden vastgesteld, van 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en 58 dB vanwege railverkeerslawaai.
Conclusie
De gemeente Amersfoort dient voor het vaststellen van het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal hogere waarden vast te stellen voor de Rijksweg A1 en A28 en de Hogeweg Buiten – Barneveldseweg.
De gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 58 dB (vanwege alle geluidbronnen) leidt in het kader van de goede ruimtelijke ordening niet tot een onacceptabele woon- en leefsituatie.
Ter plaatse van de te projecteren woningen in het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Tot slot wordt er in dit verband op gewezen dat handhaving van de geprojecteerde woningen op kavel 11 volgens het vigerende Uitwerkingsplan Fase 1 een onacceptabel woon –en leefklimaat zou opleveren. De te projecteren woningen op kavel 8 (in plaats van op kavel 11) levert een verkeersgeluid op dat aanzienlijk beter is.
Gezien de samenloop van de verschillende geluidbronnen achten wij het wel aangewezen strengere eisen aan de gevelwering te stellen dan volgens het Bouwbesluit 2012 noodzakelijk is. In de planregels is geborgd dat de geluidswering van de gevels van de woningen minimaal 25 dB(A) dient te bedragen, waarbij is uitgegaan van de in het Alcedorapport berekende gecumuleerde geluidniveaus.
Voor de nieuwe bedrijfswoningen aan de Hogeweg 261 is de minimaal benodigde geluidswering 27 dB.
Gezien de soort bedrijven en het bijbehorende wegverkeer in de omgeving van het plangebied is geen trillinghinder te verwachten bij de bestaande en nieuw te projecteren woningen.
Het aspect trillingen staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Plangebied Woon- en werkzone Bloeidaal valt vooralsnog onder het bestemmingsplan De Wieken - Vinkenhoef. Dit bestemmingsplan is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat alle projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Binnen het NSL wordt gemonitoord of met alle aangemelde projecten en maatregelen aan de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) wordt voldaan.
Om nieuwe mogelijkheden te faciliteren wordt voor het woon- en werkgebied Bloeidaal het voorliggende, nieuwe bestemmingsplan opgesteld. Dit nieuwe bestemmingsplan is niet als afzonderlijk plan in het NSL aangemeldt. In deze paragraaf wordt beoordeeld of met het plan voldaan wordt aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Wettelijk kader
De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder 'Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit 1 . Per 1 augustus 2009 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen).
Wat betreft luchtkwaliteit geeft de Wm de volgende grondslagen voor bestuursorganen om hun bevoegdheden uit te oefenen:
1. Richtlijn 2008/50/EG van het Europees parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa.
Wanneer een plan of project voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Wanneer het plan of project de ontwikkeling van een gevoelige bestemming betreft, dan zijn ook art. 5.16a uit de Wet milieubeheer en de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van toepassing. In het Besluit gevoelige bestemmingen zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van de ontwikkeling of uitbreiding van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het plan dat in dit onderzoek getoetst wordt, betreft ontwikkeling van woningen dat het vigerende plan reeds toeliet en kleinschalige kantoren. Hierop zijn de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing.
Projecten waarvan aannemelijk is gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen conform de Wm gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³.
In bijlage 2 van de Wm zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. Voor grenswaarden geldt dat het voorgeschreven kwaliteitsniveau moet zijn bereikt en vervolgens in stand moet worden gehouden. De grenswaarden voor NO2 en PM10 zijn in tabel 1 opgenomen. De concentraties van deze stoffen kunnen in de Nederlandse kritisch zijn ten opzichte van de normen. Voor de overige stoffen
2
waarvoor in bijlage 2 van de Wm grens- of richtwaarden zijn opgenomen, zijn overschrijdingen van grenswaarden redelijkerwijs uitgesloten
3
. Deze overige stoffen zijn daarom verder niet beschouwd.
Tabel . Grenswaarden uit bijlage 2 van de Wm.
Stof | Grenswaarde | Toetsingsperiode | Ingangsdatum |
NO2 (stikstofdioxide) |
40 ìg/m³ | Jaargemiddelde | 1 januari 2015 |
200 ìg/m³ | Uurgemiddelden, mag max. 18x per kalenderjaar overschreden worden | 1 januari 2015 | |
PM10 (fijn stof) |
40 ìg/m³ | Jaargemiddelde | 11 juni 2011 |
50 ìg/m³ | 24 uurgemiddelden, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar overschreden worden. | 11 juni 2011 |
2. Zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood, ozon, arseen, cadmium, nikkel,
benzo(a)pyreen, PM2.5.
3. CBS, PBL, Wageningen UR (2011), www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. CBS,
Den Haag; Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR,
Wageningen, RIVM (2011), Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2010, RIVM Rapport
680704013/2011, RIVM (2012), Grootschalige concentratie en depositiekaarten
Nederland, rapportage 2012. RIVM Rapport 680362002/2012, TNO (2008), Bijlagen bij
de luchtkwaliteitberekeningen in het kader van de ZSM/Spoedwet; TNO rapport
2008-U-R0919/B, Apeldoorn, september 2008.
Beoordeling concentraties NO2 en PM10
Op basis van het moederplan De Wieken-Vinkenhoef uit 2002 konden reeds 25 woningen worden gerealiseerd te verdelen over drie clusters. Twee clusters werden reeds uitgewerkt in het Uitwerkingsplan fase1 met resp. 10 en 6 woningen. De overige toegestane (circa 9) woningen zijn in voorliggend plan verwerkt.
Via een afwijkingsbevoegdheid kunnen zeer kleine kantoren worden gerealiseerd (tot 250 m² bruto vloeroppervlak). Ten gevolge van deze ontwikkelingen zijn er zeer geringe bronbijdragen van wegverkeer aan de concentraties NO2 en PM10 te verwachten.
De concentraties NO2 en PM10 ten gevolge van het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal zijn beoordeeld aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2011 en de te verwachten bijdragen van het plan.
De Monitoringstool is het officiële en wettelijke instrument waarmee gemonitoord wordt of aan de normen voor NO2 en PM10 voldaan wordt. In tabel 1 zijn de maximale jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs de wegen ter hoogte van het plangebied opgenomen. De concentraties zijn inclusief de bijdragen van het bestemmingsplan Wieken-Vinkenhoef, de ontwikkeling van de Hogewegzone, de rijkswegen A1 en A28 en het knooppunt Hoevelaken.
Tabel 2.Jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 ter hoogte van het plangebied (bron: NSL-Monitoringstool 2011).
Wegvak | 2011 | 2015 | 2020 | |||
NO2
[µg/m3] |
PM10
[µg/m3] |
NO2
[µg/m3] |
PM10
[µg/m3] |
NO2
[µg/m3] |
PM10
[µg/m3] |
|
Grenswaarde | 60 | 40 | 40 | 40 | 40 | 40 |
Achtergrondconcentratie | 24,4 | 20,6 | 20,6 | 24,4 | 14,5 | 22,0 |
Hogeweg (tussen Koedijkerweg en Barneveldseweg | 25,0 | 28,0 | 24,1 | 27,7 | 18,3 | 22,6 |
Hogeweg, tussen Koedijkerweg en Oude Lageweg | 25,1 | 27,1 | 23,8 | 23,8 | 19,2 | 22,4 |
Koedijkerweg ter hoogte van plangebied | 24,9 | 24,7 | 21,8 | 23,6 | 22,4 | 17,0 |
Tabel 2 toont aan dat de concentraties NO2 en PM10 langs de wegen nabij het plangebied in 2011, 2015 en in 2020 met waarden van ruim onder de 30 µg/m3 ruimschoots lager zijn dan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Ook de strengere etmaalgemiddelde PM10 norm 4 die overeenkomt met een jaargemiddelde concentratie van 31,5 µg/m3 wordt op deze wegen in geen van de drie jaren benaderd.
4. Op basis van statistische relaties zoals opgenomen in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 kan worden afgeleid dat vanaf een jaargemiddelde PM10-concentratie van 31,5 µg/m³ (zonder zeezoutcorrectie) het aantal toegestane overschrijdingen (35) van de etmaalgemiddelde PM10 grenswaarde wordt overschreden.
In de Regeling niet in betekende mate bijdragen luchtkwaliteit (Regeling NIBM) staan projecttypen met bijbehorende omvang opgenomen waarvan aannemelijk is dat wanneer binnen die omvang gebleven wordt, de projectbijdrage aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 kleiner is dan 1,2 µg/m3. Een plan draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor de kantoren is in de Regeling de volgende formule opgenomen voor het voldoen aan NIBM:
0,0008 * aantal woningen + 0,000012 * bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2
Ingevuld voor het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal geeft dat de volgende waarden en resultaat:
0,008 * 9 + 0,000012 * 250 m2 bruto vloeroppervlak kantoren * 50 kantoren = 0,2
Met een waarde van 0,2 valt het bestemmingsplan ruim binnen het in de Regeling NIBM voorgeschreven maximum van 1,2. Daarmee draagt het plan niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Met een dergelijke bijdrage blijven de concentraties NO2 en PM10 nog steeds ruim onder de 30 µg/m3. Omdat de concentraties daarmee dermate ruim onder de grenswaarde blijven, is overschrijding van grenswaarden ten gevolge van het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal uitgesloten.
Conclusie
Vanwege de geringe planomvang draagt het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanwege de lage concentraties in het plangebied is overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en PM10 ten gevolge van het bestemmingsplan Woon- en werkzone Bloeidaal uitgesloten. Daarmee wordt op grond van art. 5.16 eerste lid Wm voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid wordt een afweging gemaakt over de externe veiligheidssituaties, waarbij getoetst wordt aan de eisen die worden gesteld aan de risicomaten: plaatsgebonden risico, groepsrisico en daarnaast de verantwoording van het groepsrisico. In de volgende besluiten en circulaires zijn eisen ten aanzien de risicomaten opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
Onderstaand wordt een toelichting gegeven op de risicomaten plaatsgebonden risico, groepsrisico en de verantwoording van het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het risico op een plaats buiten een inrichting, langs een transportas of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor inrichtingen en buisleidingen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour voor nieuwe situaties voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Voor de bestaande situaties geldt de 10-5 per jaar plaatsgebonden risicocontour als grenswaarde en de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als een streefwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten.
Groepsrisico
De cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt het groepsrisico gerelateerd aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is een onderdeel van het externe veiligheidsbeleid. Door middel van een verantwoordingsplicht wil de bevoegde overheden aanzetten tot nadenken over onder andere de omvang van het groepsrisico in relatie tot de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Voor buisleidingen is de verantwoordingsplicht uitgewerkt in het Bevb en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor in de Circulaire RNVGS).
Een belangrijk onderdeel van de verantwoordingsplicht is de adviestaak van de Veiligheidsregio. De rijksoverheid heeft (wettelijk) vastgesteld dat het bevoegd gezag het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid dient te stellen advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van een risicobron.
De gemeente Amersfoort heeft voor het bestemmingsplan externe veiligheidsonderzoeken laten uitvoeren, het gaat hierbij om een risicoinventarsiatie en een verantwoording van het groepsrisico*. Beide rapporten zijn opgenomen als bijlage resp. 2 en 1 bij de toelichting.
* Risicoinvetarisatie: rapportage risicoinventarisatie externe veiligheid, bestemmingsplan Bloeidaal van maart 2013 en opgesteld door het Royal HaskoningDHV.
* Verantwoording groepsrisico: Rapportage verantwoording groepsrisico Bestemmingsplan Bloeidaal van maart 2013 en opgesteld door het Royal HaskoningDHV
Onderstaand wordt per type risicobron (inrichtingen, transport en buisleidingen) beschreven welke risicobronnen relevant zijn voor het plangebied en wordt voor de relevante risicobronnen ingegaan op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die relevant zijn voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Transport (weg, water en spoor)
Voor het plangebied is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A1, de rijksweg A28 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Voor de rijksweg A1 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn is het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar 0 meter en voor de rijksweg A28 is het plaatsgebonden risico 14 meter. Het bestemmingsplan ligt op meer dan 14 meter afstand, daarmee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Kijkend naar het groepsrisico van deze risicobronnen leidt het bestemmingsplan niet tot een toename, tevens ligt het groepsrisico onder de 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Voor de spoorlijn blijkt zelfs dat er geen aantoonbaar groepsrisico aanwezig is. Conform de CRNVGS betekent dit dat is voor de spoorlijn en de twee rijkswegen de verantwoording van het groepsrisico niet verplicht is. Vanwege de nieuwe ontwikkelingen in het plan en de dichte ligging van het plan op de spoorlijn vindt de gemeente Amersfoort het wenselijk om voor het spoor het groepsrisico te verantwoorden.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal hogedruk aardgastransportleidingen gelegen, alleen de hogedruk aardgastransportleiding A-510 is relevant voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Voor de hogedruk aardgastransportleiding A-510 blijkt dat deze leiding geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar heeft. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Voor het groepsrisico van deze buisleiding kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet leidt tot een toename, tevens is het groepsrisico kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Conform het Bevb betekent dit dat voor de aardgastransportleiding het groepsrisico beperkt moet worden verantwoord.
Zie onderstaand afbeelding voor de ligging van de relevante risicobronnen ten opzichte van het bestemmingsplan.
Afbeelding 1: ligging relevante risicobronnen t.o.v. het bestemmingsplan
Verantwoording van het groepsrisico
In de rapportage 'verantwoording groepsrisico, bestemmingsplan Bloeidaal' heeft de gemeente Amersfoort het groepsrisico van de aardgastransportleiding A-510 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn verantwoord. Deze verantwoord bevat de verplichte elementen van een verantwoording van het groepsrisico conform het Bevb en de Circulaire RNVGS. De gemeente Amersfoort acht de externe veiligheidsituatie van het plan Bloeidaal acceptabel om de volgende redenen:
* Het plangebied leidt niet tot een toename van het aantal personen en daardoor ook niet tot een toename van het groepsrisico
* Het groepsrisico is gering, kleiner dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde.
* Ten gevolge van het plan verslechtert de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid niet ten opzichte van de huidige situatie en het plangebied maakt geen verminderd zelfredzame personen mogelijk.
* Ten gevolge van het plan verslechtert de mogelijkheden voor de rampenbestrijding niet ten opzichte van de huidige situatie.
Conclusie
Voor de relevante risicobronnen leidt het plaatsgebonden risico niet tot een belemmering voor het bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die het Bevb en de Circulaire RNVGS stelt aan het plaatsgebonden risico. Tevens is voor de relevante risicobronnen het groepsrisico berekend en het groepsrisico verantwoord conform het Bevb en de Circulaire RNVGS.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort grotendeels in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Bloeidaal” in zone Buitengebied die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als schoon. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
In het plangebied zijn de gegevens van 24 bodemonderzoeken bekend. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen. Bij concrete bestemmingsplanwijzigingen en/of nieuwbouw plannen, waarbij nog onvoldoende inzicht bestaat in de bodemkwaliteit, is een bodemonderzoek noodzakelijk.
Een ander aandachtspunt betreffende de bodem in het plangebied, is de aanwezigheid van het waterwingebied in de nabijheid van het bestemmingsplangebied. Rondom dit waterwingebied bevind zich een boringvrije zone. Het bestemmingsplangebied ligt voor een deel binnen deze zone waardoor een aantal activiteiten beperkingen kennen of aan regels gebonden zijn.
In het plangebied zijn mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Een groot deel van het gebied ligt binnen de 50 jaar beschermingszone van het waterwingebied waardoor er in een deel van het gebied voor bodemenergiesystemen beperkingen zijn.
Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik. Hoewel het geen conserverend bestemmingsplan betreft, is het onderzoek vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van een globale inventarisatie. Nader gedetailleerd onderzoek kan nodig zijn als de plannen verder zijn uitgewerkt en er sprake is van bijvoorbeeld nieuwe verblijfsruimtes, en er geen vrijstellingsmogelijkheden zijn van de plicht tot bodemonderzoek.
Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord'is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijse aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.
De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.
Beleid hierover is verankerd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort 2008-2011 (geldigheid met twee jaar verlengd). Met de woningcorporaties Portaal en De Alliantie zijn in Amersfoort afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in het convenant Samen Duurzaam. In onderstaande paragrafen staat het gemeentelijk beleid verder toegelicht ten opzichte van duurzaam bouwen.
Het college van Amerfoort heeft op 11 oktober 2011 besloten het duurzaam bouwen beleid gemeentebreed te baseren op het instrument GPR-Gebouw. Met dit instrument worden duurzaamheidsprestaties voor vijf verschillende thema's uitgedrukt in een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score. Hiermee zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen vertaald naar de volgende prestatiescores voor nieuwbouw:
Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit.
Bij nieuwe wettelijke aanscherpingen van de energiecoefficient (EPC) , zal ook de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.
Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.
Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist “Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw”.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Indien het streefniveau niet wordt gehaald (zie paragraaf 5.9.2) wordt met de bouwende partij overlegd over de redenen voor ontstane belemmeringen. Gezamenlijk wordt bekeken welke oplossingen mogelijk zijn.
Bij bouwinitiatieven wordt gekeken naar de kansen op het gebied van duurzaamheid.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In het Streekplan heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.
Bij het streekplan hoort de kaart “Gebieden binnen groene contouren” (zie onderstaand plaatje).
Ecologische hoofdstructuur.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de ecologische verbindingszone Bloeidaal en de Barneveldse beek. Ontwikkelingen in het plangebied mogen geen negatief effect hebben op het functioneren van deze gebieden als onderdeel van de Ecologische hoofdstructuur.
Het beeld bij dit natuurgebied is een half open kampenlandschap met een mozaïek van natte en agrarisch gebruikte graslanden, (beekbegeleidende) bossen en rietlanden. De beek vormt de verbinding tussen verschillende natuurgebieden: Schammer, Bloeidaal en Stoutenburg. De natuur staat deels onder invloed van kwel.
Tussen het plangebied "woon-werkzone Bloeidaal" en het natuurgebied Bloeidaal ligt een zogenaamde hydrologische buffer.
Door de extra bebouwing op het nieuwe bedrijventerrein De Wieken kan het water niet goed meer weg. Aan de zuidkant van de Hogeweg ligt daarom een hydrologische buffer. Deze buffer vormt het verbindende element tussen het bedrijventerrein en het natuurgebied Bloeidaal. Het is een gebied dat overtollig regenwater tijdelijk kan opvangen en tegelijkertijd in hele droge perioden kan dienen als 'appeltje voor de dorst' voor de natuur.
Bij het ontwerp van de woon-werkzone zijn groene corridors opengehouden. Enerzijds als buffer voor de natuur in het natuurgebied. Anderzijds om vanaf de Hogeweg zicht te houden op de natuurontwikkeling. Daarnaast hebben de groene corridors ook een functie als compensatiegebied voor de verloren gegane natuur in het gebied waar nu het bedrijventerrein De Wieken ligt.
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.
Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.
Uit eerdere flora- en faunaonderzoeken (Ecogroen Advies, 2003) is de aanwezigheid van de streng beschermde Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Laatvlieger en Watervleermuis bekend in en bij het plangebied. Ook de Rode lijstsoorten Kerkuil en Steenuil met een wettelijk beschermde vaste verblijfplaats zijn bekend uit het plangebied.
In opdracht van gemeente Amersfoort heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd in verband met de beoogde realisatie van meerdere woningen en bedrijven aan de Hogeweg in Amersfoort (Quickscan d.d. 30 januari 2014 is opgenomen als bijlage 8 van de Toelichting). In genoemde Quickscan Flora- en faunawet Hogeweg van 30 januari 2014 wordt aanvullend onderzoek aanbevolen om broedende steenuilen en hun leefgebied vast te stellen. De gemeente Amersfoort heeft op 27 februari 2014 Van den Bijtel Ecologisch Onderzoek opdracht gegeven dit aanvullende onderzoek naar broedende steenuilen en hun leefgebied uit te voeren.
De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet.
Effectbeoordeling Beschermde soorten
* Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen. Deze worden op basis van het uitgevoerde onderzoek en bekende verspreidinggegevens ook niet verwacht in het plangebied;
* De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van zowel gebouw- als boombewonende vleermuizen kunnen worden uitgesloten in het plangebied. Mogelijk wordt het plangebied wel door vleermuizen gebruikt als vliegroute en foerageergebied;
* Verblijfplaatsen van zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en te verwachten binnen de invloedsfeer van de plannen. Wel zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten (Ff-wet tabel 1) te verwachten;
* Binnen de invloedsfeer van de plannen is een jaarrond beschermde broedlocatie van Steenuil (RL kwetsbaar) aanwezig. Langs de Hogeweg komt één territorium van de steenuil voor, met als verblijfplaats de vervallen boerderij op Hogeweg nr. 265. In 2014 hebben de steenuilen geen jongen grootgebracht.
* Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied broedlocaties aangetroffen van Huismus en is mogelijk een broedlocatie van Kerkuil (RL kwetsbaar) aanwezig. Ook zijn diverse broedvogels van bos en struweel en agrarisch gebied aangetroffen en te verwachten zoals Fitis, Vink, Houtduif, Putter, Koolmees, Winterkoning, Spotvogel (RL gevoelig) en Kievit;
* In het plangebied is voortplanting en overwintering te verwachten van enkele laag beschermde amfibieën zoals Kleine watersalamander, Bastaardkikker, Gewone pad en Bruine kikker;
* In het plangebied zijn geen reptielen, beschermde vissen, ongewervelden en weekdieren aangetoond of te verwachten.
Eindconclusies en aanbevelingen
* Aanbevolen wordt in en rond de nieuwbouw nestgelegenheid en foerageergebied voor Huismus te creëren;
* Voor alle vogels geldt dat werkzaamheden die in gebruik zijnde broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen altijd voorkomen dienen te worden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Het ontzien van broedvogels is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Een soort als Houtduif kan echter tot half november broedend worden aangetroffen;
* Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Om schade aan deze soorten te minimaliseren is het wenselijk - indien de planning van de activiteiten dit toelaat - werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september-december (mits vorstvrij).
* Om de gunstige staat van instandhouding van de steenuil bij de Hogeweg te waarborgen dienen effectieve maatregelen genomen te worden. Voor de sloop van Hogeweg 265 dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Het bieden van een alternatieve broedlocatie in de vorm van extra nestkasten is daarbij een voorwaarde. Daarnaast is het treffen van maatregelen ter verbetering van het leefgebied nodig. Daarnaast is het treffen van maatregelen ter verbetering van het leefgebied nodig. Als de verplichte maatregelen worden uitgevoerd zullen zich één of meer paren steenuilen langs de zuidgrens van het plangebied, langs de Koedijkerweg en op Bloeidaal kunnen handhaven. In dat geval is de gunstige staat van instandhouding van deze deelpopulatie gewaarborgd en is het aannemelijk dat een ontheffing zal worden verleend.
Bovengenoemde aanvullende 'Rapportage steenuilenonderzoek Hogeweg' is opgenomen als bijlage 12 bij de Toelichting.
Naast wat er moet vanuit de wet zijn er aan en in gebouwen allerlei mogelijkheden om wat voor natuur te doen. Dit heeft waarde voor planten en dieren en draagt daarnaast bij aan een gezonde leefomgeving. Op de website van de gemeente Amersfoort zijn voorbeelden te vinden van het inbouwen van vleermuisverblijven, het inmetselen van gierzwaluwstenen en/of het vergroenen van de omgeving van een gebouw. Zie hiervoor www.amersfoort.nl/groenestad onder het kopje "wat kunt u zelf doen voor de groene stad?". Ook de website http://www.checklistgroenbouwen.nl geeft allerlei mogelijkheden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten, landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010 (zie afbeelding).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Archeologisch beleidskaart
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Archeologisch onderzoek
Vanaf 2002 heeft in het gebied de Wieken Vinkenhoef, waarvan het plangebied Bloeidaal deel uitmaakt, een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierbij is perceelsgewijs bijna het gehele gebied onderzocht. Waar geen grondverzet plaatsvond in het kader van het bedrijventerrein en natuurontwikkeling, is geen archeologisch onderzoek geweest.
Het resultaat van het onderzoek is van grote betekenis. Er werd een, voor die periode zeer omvangrijke, nederzetting uit de IJzertijd (800 v.C. tot het begin van de jaartelling) opgegraven, bestaande uit minstens 35 erven met boerderijen, bijgebouwen en schuurtjes. De prehistorische bewoning beperkte zich niet tot de dekzandrug, maar lag ook op de flanken ervan. In het beekdal van de Barneveldsebeek bleek een - niet gekarteerde - geulranddekzandrug te liggen, waarop zich eveneens erven uit de IJzertijd bevonden.
Uit de periode van de tabakscultuur zijn tabaksschuren en tabaksbedden aangetroffen.
Voor de niet onderzochte terreinen gelden de regels volgens de Beleidskaart:
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.
Benaming op Archeologische beleidskaart | Benaming in bestemmingsplan |
Archeologisch waardevol gebied 1 | Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan. |
Archeologisch waardevol gebied 2 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3" |
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5 | Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4" |
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten. Ook bevinden zich hier geen vastgestelde archeologische waarden.
Archeologisch verwachtingen
Het plangebied bevindt zich grotendeels (de strook direct ten zuiden van de Hogeweg) binnen een gebied met hoge archeologische verwachting. De trefkans voor bewoningssporen uit de Prehistorie, met name de uit de IJzertijd is groot.
In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Ten zuiden van deze strook ligt een gebied met middelhoge archeologische
verwachting Ook in dit gebied zijn sporen van prehistorische bewoning gevonden.
In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m² dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Auto
Woon- werkzone Bloeidaal wordt via de nog grotendeels aan te leggen Energieweg, ontsloten op de stedelijke hoofdwegenstructuur. De Energieweg wordt naar verwachting in 2015 aangelegd. Tot die tijd vormt de Hogeweg de ontsluiting in oostelijke richting, naar de aansluiting met de A1.
Fiets
Bloeidaal is vanuit de stad goed bereikbaar via de Hogeweg. Via de Barneveldseweg en Hogeweg zijn er verbindingen met respectievelijk Leusden en Hoevelaken/Vathorst. De Koedijkerweg is tevens een verbinding naar het te realiseren station Hoevelaken aan de Stoutenburgerlaan.
Openbaar vervoer
Bloeidaal wordt in 2013 bediend door streeklijn 102 die tussen Amersfoort en Hoevelaken rijdt, over de Hogeweg.
Parkeren
Parkeren gebeurt deels op eigen terrein, deels zijn parkeervoorzieningen in het openbaar gebied aangebracht. Bloeidaal kent geen parkeerregime waardoor er ook soms op de rijbaan wordt geparkeerd. Bij nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingsplannen dient voldaan te worden aan de meest actuele parkeernormen.
Ontwikkelingen
1.Energieweg
Na het openstellen van de Energieweg wordt de Hogeweg voor in elk geval doorgaand autoverkeer afgesloten door middel van een "knip" tussen de de spoorwegovergang en de Koedijkerweg. Daardoor zal de hoeveelheid autoverkeer op de Hogeweg drastisch afnemen. Busverkeer, langzaam verkeer en hulpdiensten houden in elk geval een doorgang bij de knip. Er moet nog worden onderzocht welke inrichting de Hogeweg moet krijgen na openstelling van de Energieweg.
2.Programma VERDER
Verbeteren fietsverbinding Amersfoort-Hoevelaken over de Hogeweg. Er wordt onderzocht op welke wijze comfort en rijsnelheid voor de fietser op deze relatie verbeterd kan worden. Dit heeft een relatie met het knippen van de Hogeweg voor doorgaand autoverkeer: dit kan invloed hebben op de keuze voor het type fietsvoorzieningen (fietspaden of fietsstroken) en de inrichting van de Hogeweg.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven uit de categorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken. Tevens zijn bestaande bedrijfswoningen toegestaan en ontsluitingsroutes, wegen en parkeervoorzieningen.
Het betreft drie afzonderlijke bestemmingen die verschillende functies toestaan. Hiermee kan de diversiteit in het gebied in stand worden gehouden.
Binnen de bestemming "Gemengd" zijn bedrijven als genoemd in de categorieën 1A tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan alsmede kantoren ten behoeve van administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening met daarbij behorende parkeervoorzieningen; fietsenstallingen; voorzieningen, zoals tuinen, ontsluitingen en groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens en terreinafscheidingen.
De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.
In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de voortuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming.
In het plangebied komen 2 typen wegen voor; een gebiedsontsluitingsweg en de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer" gekregen, de erftoegangswegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".
De gebiedsontsluitingsweg is de Koedijkerweg. Deze weg is van belang voor het (beperkt) doorgaand verkeer van en naar Koedijkerweg. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen.
Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.
In het plangebied komen 2 typen wegen voor; een gebiedsontsluitingsweg en de erftoegangswegen. De gebiedsontsluitingswegen hebben de bestemming "Verkeer" gekregen, de erftoegangswegen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".
De gebiedsontsluitingsweg is de Koedijkerweg. Deze weg is van belang voor het (beperkt) doorgaand verkeer van en naar Koedijkerweg. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen.
Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.
In het plangebied komen twee stroken met water voor. De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming van het waterschapsbelang, zoals de instandhouding van de waterkering en de waterhuishouding, watergangen en -partijen, onderhoudspaden, taluds, oeverbeschoeiingen, groenvoorzieningen en bermen met de daarbij behorende kunstwerken en onderdoorgangen ten behoeve van het wegverkeer en langzaam verkeer. Er mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd
In het plangebied komen 3 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Om de woon-werk combinatie te stimuleren is het mogelijk bij een aantal kavels in de bestemming Wonen 6 om 125 m² in plaats van 75 m² te benutten voor het beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis. Hiervoor is een specifieke functieaanduiding opgenomen (sw-bbh+).
Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge en hoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen.
Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van meer dan 100m² resp. 500 m². Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Elk bestemmingsplan kent algemene regels, die niet gekoppeld zijn aan een bepaalde bestemming. De algemene bouwregels (artikel 17) maken een beperkte overschrijding van de bouwgrenzen mogelijk. En overschrijding van maximaal 1,5 m is mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid (mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan). In de algemene bouwregels zijn ook de afmetingen van parkeervoorzieningen bepaald en de ruimte voor laden en lossen. De algemene gebruiksregels (artikel 18) geven aan welk gebruik van onbebouwde gronden en van gebouwen als strijdig met het bestemmingsplan wordt aangemerkt (zoals bepaalde vormen van opslag en als seksinrichting). De algemene afwijkingsregels (artikel 19) maken mogelijk dat burgemeester en wethouders van de regels kunnen afwijken voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen (zoals transformatorhuisjes, fietsenstallingen), het geringe mate van overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen en van eisen die gelden voor maten en percentages. Aan het verlenen van medewerking aan de afwijkingen zijn voorwaarden verbonden.
Ook voor mantelzorg is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. In geval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. In geval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Deze uitvoerbaarheid heeft in het bijzonder betrekking op de financieel economische uitvoerbaarheid. In dat verband is hiernaar onderzoek verricht.
Het resultaat van het onderzoek vindt, voor zover het de gemeentelijke kosten en opbrengsten van grondexploitatie betreft, zijn weerslag in de grondexploitatie "Bloeidaal", hierna te noemen "de grondexploitatie". De grondexploitatie geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van de grondexploitatie aan de zijde van de gemeente.
De kosten van de gemeente bestaan uit plan- en apparaatskosten, kosten van de aanleg van voorzieningen, kosten voor het bouw- en woonrijp maken en planschade.
Voor wat betreft de opbrengsten is er sprake van opbrengsten door gronduitgifte. De zich in het bestemmingsplangebied bevindende bouwkavels zijn bestemd voor woningbouw en bedrijvigheid. De bouwkavels zijn in eigendom van de gemeente en worden door haar verkocht. De verkoopopbrengsten komen ten gunste van de grondexploitatie.
De grondexploitatie kent als opbrengst geen exploitatiebijdrage. Voor zover het bestemmingsplan voorziet in aangewezen bouwplannen bevinden deze zich op gronden in eigendom toebehorend aan de gemeente. Met de grondeigendom van de gemeente is het verhaal van kosten van grondexploitatie verzekerd. Overigens is er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen. Om deze redenen wordt er gelijktijdig met het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld. Voor twee particulieren ontwikkelingen met een aangewezen bouwplan zijn overeenkomsten gesloten waardoor de kosten anderszins zijn verzekerd.
De kosten en opbrengsten overziend is er sprake van een negatieve grondexploitatie. Voor het tekort is door de gemeente een voorziening gevormd. Hierdoor is het plan financieel economisch uitvoerbaar.
Het voorzien in mogelijkheden van particulier opdrachtgeverschap is in lijn met de Woonvisie Amersfoort 2011-2020. Gelet op het beperkt aantal kavels in voorliggend plan voor particulier opdrachtgeverschap wordt ervan uitgegaan dat deze, ongeacht de huidige economische omstandigheden, ruimschoots binnen de planperiode kunnen worden verkocht en ontwikkeld. Deze woningen passen in de woningbehoefte die is onderzocht en is beschreven in de "Woonvisie Amersfoort 2010-2020".
Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in de ontwikkeling van kavels voor bedrijfshuisvesting waaronder kleinschalige kantoorruimten. De totale bruto kaveloppervlakte bedraagt ca. 20.000 m². De in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden voor bedrijfshuisvesting is in lijn met de Visie Werklocaties, Amersfoort, stad om in te werken. Gelet op de beperkte omvang van de kavels wordt ervan uitgegaan dat deze, ongeacht de huidige economische omstandigheden, ruimschoots binnen de planperiode worden verkocht en ontwikkeld.
In het verlengde van de financieel economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ligt de uitvoering daarvan. De met het bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen zijn met name voorzien op gronden die in eigendom zijn van de gemeente. De gemeente zal het bestemmingsplan uitvoeren door middel van de aanbieding en verkoop van de in het bestemmingsplan voorziene bouwkavels.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Vooruitlopend op de vereiste wettelijke procedure zijn op 19 juni 2012 zijn alle buurtbewoners en omliggende bedrijven per brief uitgenodigd voor een inloopavond op 4 juli 2012. Betrokkenen zijn zodoende vooraf geïnformeerd over de aanpassingen in het nieuwe bestemmingsplan Woon- werkzone Bloeidaal. Daarnaast konden er vragen worden gesteld en was het mogelijk om eventuele wensen en/of aandachtspunten door te geven. We hebben verschillende reactieformulieren ontvangen. In cursief geven wij de reactie van betrokkenen met daaronder de reactie van gemeentezijde.
1. De heer G.H.T. van Oven:/ Hogeweg 247- I
Gevraagd wordt of aansluiting kan plaatsvinden op ontsluiting voor cluster 7/8. Opgemerkt wordt dat het onkruid op cluster 7/8 veel te hoog staat en dat ondanks eerdere meldingen bij de gemeente hier nooit gemaaid is.
Reactie gemeente:
Wij zijn in principe bereid om mee te werken aan een aansluiting van genoemd perceel op het (nog aan te leggen) ontsluitingsstraatje voor cluster 7 / 8. Voorwaarde is wel dat het niet wordt gebruikt voor vrachtverkeer. Bij de uitwerking zal ter zijner tijd naar de exacte plek en maatvoering worden gekeken en zal ook worden bezien hoe de hieruit voortvloeiende kosten worden verrekend.
2. De heer R.E. van Doornik/Hogeweg 229a
De inrit van bouwkavel 11 ligt in het ontwerp aan de zijde van de groenstrook en de uitrit is aan de andere zijde gesitueerd. Verzocht wordt om zowel de inrit als de uitrit aan de kant van de groenstrook te situeren.
Reactie gemeente:
Een separate in- en uitrit is een wens van potentiële koper om zo een efficiënte verkeersstroom op eigen terrein te realiseren. De plaats van de in- / uitrit moet echter worden afgestemd met de verkeerssituatie op de Hogeweg.
Vanuit afdeling Verkeer is het voorstel om een gecombineerde in-/ uitrit op de Hogeweg tegen de groenstrook aan om verkeerveiligheidsredenen niet acceptabel. De in- /uitrit komt dan immers te liggen ter hoogte van de middengeleider op de Hogeweg. Dit betekent dat de middengeleider zou moeten worden ingekort. De afdeling Verkeer vindt dat zeer onwenselijk. Om op de Hogeweg rechtdoor te rijden, richting de Barneveldseweg, moet men op het kruispunt Hogeweg/De Schakelaar links uitvoegen om rechtdoor te gaan. Indien iemand in plaats van rechtdoor, dan halverwege het opstelvak linksaf wil naar de betreffende kavel en daarvoor dus moet remmen/stoppen om verkeer in de tegengestelde richting voor te laten gaan, wordt dit door achteropkomend verkeer niet verwacht. Zeker als het licht voor rechtdoor op groen staat ontstaat met een dergelijke maatregel een grote kans op kop-staart ongevallen. Voor een goede onsluiting van de kavel is het wenselijk om de in/uitrit gecombineerd uit te voeren en zover mogelijk van de verkeerslichten op de Hogeweg aan te sluiten.
3. De heer H. Horlings/ Plompstraat 12 te Amersfoort
Geeft aan op de hoogte te willen blijven van de ontwikkeling omdat hij geïnteresseerd is in een kavel.
Reactie gemeente
Geadviseerd wordt om de publicaties van de bestemmingsplanprocedure in de stadsberichten te volgen. Specifieke informatie over de verkoop van de kavels (wanneer en hoe de kavels in de verkoop gaan etc.) is nog niet voorhanden. Op dit moment is er ook geen specifieke mogelijkheid om eventuele interesse kenbaar te maken omdat de planontwikkeling nog niet zover is. Voor de meest actuele stand van zaken wordt verwezen naar de website van de Gemeente Amersfoort.
4. Familie H.A. Berger/Hogeweg 186
Er wordt geïnformeerd naar de kavelprijzen en de wijze waarop de Hogeweg aangepast wordt na sluiting (in verband met aanleg Energieweg) en toename van verkeersbewegingen door realisering van voorliggend plan.
Reactie gemeente
De prijzen voor de nieuwe kavels zijn in dit stadium nog niet bekend. Het tijdstip waarop ze bekend gemaakt worden hangt ook samen met het tijdstip waarop de kavels in de markt komen.
Hoe de Hogeweg er na realisering van de Energieweg uit komt te zien is niet bekend (onderwerp van nadere studie). Het plan is om de Hogeweg af te sluiten tussen de Koedijkerweg en de spoorwegovergang en deze afsluiting in ieder geval toegankelijk te houden voor lijnbussen en het langzaam verkeer. Het doorgaande verkeer wordt dan via de Energieweg afgewikkeld en daarmee mag verwacht worden dat, ondanks een geringe verkeerstoename als gevolg van de ontwikkelingen op Bloeidaal, het ter hoogte van de Wieken Vinkenhoef en Bloeidaal flink rustiger wordt op de Hogeweg.
5. Familie Verspuij/Veenendaal, Hogeweg 174
Bij de verkoop van de woning is in 2008 meermaals mondeling door de gemeente
Amersfoort informatie verstrekt, dat er alleen achter het perceel aan de Hogeweg 174
bedrijvigheid zou komen, maar dat aan de vóórkant vrij uitzicht zou blijven.
Tevens wordt verzocht om een eigen uitrit, op dit verzoek zou nog steeds door de
gemeente moeten worden gereageerd. Als "middenhuis" willen de bewoners van de
Hogeweg 174 namelijk af van het recht op overpad.
Reactie gemeente:
Voor het perceel tegenover Hogeweg 174 (aan de overkant van de Hogeweg) is in het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef dat is vastgesteld op 12 maart 2002 reeds bepaald dat er een cluster van maximaal 10 woningen is toegestaan. Genoemd perceel is verder uitgewerkt in het Uitwerkingsplan fase 1 (door de raad vastgesteld op 6 december 2005) waar een woondoeleinden bestemming is opgenomen voor maximaal 6 woningen. Gebleken is echter dat door de gewijzigde ligging van geluidszones van de A1 en de A28 realisering van nieuwe woningen op deze plek niet meer haalbaar is. Dit is dan ook de reden dat we het perceel willen wijzigen in een bedrijfsbestemming.
Bij ons is overigens niet bekend dat er toezeggingen zouden zijn gedaan over een permanent vrij uitzicht. Gelet op de vastgestelde bestemmingsplannen is dat ook niet aannemelijk. Wellicht dat er verwarring is ontstaan door de groene corridor die ook is opgenomen in het Uitwerkingsplan fase 1 en gelegen is schuin tegenover de woning aan de Hogeweg 174. De groene corridor geeft immers wel vrij uitzicht op Bloeidaal.
De woningen Hogeweg 170, 172, 174 en 176 bezitten van oudsher een gezamenlijk ontsluitingspad evenwijdig aan de Hogeweg. Dat pad heeft bij nr. 170 en nr. 176 een verbinding naar de Hogeweg. Een paar jaar geleden heeft de eigenaar van perceel Hogeweg 172 (bedrijfsbestemming), een aparte inrit aangevraagd. Deze inrit is op zijn kosten aangelegd. Als de eigenaar van huisnummer 174 ook een aparte inrit aanvraagt, kan het recht van overpad worden doorgehaald. Zij zullen echter dan ook voor de aanleg van de inrit zelf moeten betalen. Daarnaast zullen de bewoners van de huisnummers 170, 172, 174 en 176 ook zelf moeten zorgen voor het weghalen van het gezamenlijke ontsluitingpad. Overigens vallen genoemde woningen en de ontsluiting daarvan niet binnen de plangrens van voorliggend bestemmingsplan en is het regelen van het recht van overpad een privaatrechtelijke aangelegenheid waar de niet bij betrokken is.
6. Mevrouw J. Smink, Hogeweg 271
Hogeweg 271 staat op de tekening aangegeven als zijnde een bedrijfspand. Dit pand is
sinds 1983 privébezit. De gemeente had de wijziging van woonhuis in bedrijfspand
moeten doorgeven. Verzocht wordt om deze wijziging weer terug te draaien.
Op de tekening staat foutief gemeld dat een stukje grond, tussen twee sloten aan de
Hogeweg, bij het perceel van mevrouw Smink zou behoren. De sloot staat nu geheel
vol met onkruid, verzocht wordt om onderhoud.
Er wordt geïnfomeerd naar de plannen rondom de Hogeweg en tot slot wordt gewezen
op de slechte staat van het asfalt van de Koedijkerweg en het hoge onkruid langs de
Koedijkerweg.
Reactie gemeente:
Volgens het kadaster is de familie Smink eigenaar geworden op 2 juni 1983, echter genoemde eigendomssituatie doet niets af aan de bestaande planologische situatie. De planologische situatie is als volgt:
In het bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef uit 2002 heeft het perceel een gemengde doeleinden bestemming (uit te werken ex art. 11 wro) met een aanduiding op de kaart van een bestaande bedrijfswoning. Het perceel heeft in het Uitwerkingsplan Fase 1 de bestemming Bedrijfsdoeleinden III gekregen met een bebouwingspercentage van maxmaal 35 %. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 december 2005.
Over het bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef en het uitwerkingsplan Fase I is op de daartoe gebruikelijke wijze gecommuniceerd met belanghebbenden.
In het "moederplan" waarop de uitwerking berust - het bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef uit 2002 - is het principe, dat op deze plaats een bedrijventerrein wordt aangelegd, reeds aan de orde geweest. Bij het opstellen van dat plan heeft een zeer brede raadpleging plaatsgevonden. Op 15 maart 2001 is er een inloopmiddag en inspraakavond gehouden. De schriftelijke inspraakreactie van familie Smink geeft aan dat op het perceel Hogeweg 271 het stratenmakersbedrijf C.W. Smink B.V. is gevestigd. In de gemeentelijke reactienota staat dat het perceel wordt opgenomen binnen de bestemming 'gemengde doeleinden' waar vestiging van een stratenmakersbedrijf mogelijk is. Het bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef heeft alle procedures, met mogelijkheden van bezwaar en beroep, doorlopen.
Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpUitwerkingsplan Fase 1 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen (het plan is uitgewerkt conform de uitwerkingsregelingen van de voorschriften uit het bestemmingsplan De Wieken- Vinkenhoef uit 2002). Gedeputeerde Staten hebben het plan goedgekeurd en het plan is onherroepelijk geworden op 31 oktober 2006.
Op bijgaand kaartje is in paars aangegeven de omvang van het perceel.
Het verzoek om de bedrijfsbestemming te veranderen in een woonbestemming is bekeken. Voor dit verzoek heeft de gemeente separaat afspraken gemaakt en overleg gevoerd met familie Smink. Het positieve resultaat van het verzoek is verwerkt in paragraaf 5.4.4.2 van voorliggende toelichting.
Het plan is om de Hogeweg na het gereed zijn van de Energieweg, af te sluiten tussen de spoorwegovergang en de Koedijkerweg en deze afsluiting in ieder geval toegankelijk te houden voor lijnbussen en het langzaam verkeer. Hoe deze maatregel precies zal worden vormgegeven is onderwerp van nadere studie. Voor aanwonenden blijft de Hogeweg toegankelijk via 'De Schakelaar". Ook blijft de Hogeweg toegankelijk voor het verkeer dat van/naar de Koedijkerweg komt/gaat. Pas als zicht is op de opening van de Energieweg (huidige planning eerste helft 2015) zal nadere studie over de knip, de inrichting en wijze van financiëring van de Hogeweg plaatsvinden.
Aan de slechte staat van het asfalt van de Koedijkerweg zal in het najaar van 2012 een einde komen doordat de weg opnieuw zal worden geasfalteerd. Tot slot merken we op dat de bermen langs de Koedijkerweg één keer in het jaar worden gemaaid, dit is in overeenstemming met het maaibeleid.
7. Mevrouw J.F. Dijkstra, Hogeweg 237:
Opgemerkt wordt dat er niet echt veel verandert en dat het stedenbouwkundig model er goed uitziet. Voorst wordt er aandacht gevraagd voor het afsluiten van de Hogeweg. Aangegeven wordt dat het beter is om alleen woningbouw te plannen omdat er al teveel kantoorpanden leegstaan. Aandact voor het opknappen en renoveren van oude en leegstaande kantoorgebouwen.
Reactie gemeente:
Wij vinden het fijn om te vernemen dat het stedenbouwkundig plan er goed uitziet.
Het plan is om de Hogeweg na het gereed zijn van de Energieweg, af te sluiten tussen de spoorwegovergang en de Koedijkerweg en deze afsluiting in ieder geval toegankelijk te houden voor lijnbussen en het langzaam verkeer. Hoe deze maatregel precies zal worden vormgegeven is onderwerp van nadere studie. Voor aanwonenden blijft de Hogeweg toegankelijk via 'De Schakelaar". Ook blijft de Hogeweg toegankelijk voor het verkeer dan van/naar de Koedijkerweg komt/gaat. Pas als zicht is op de opening van de Energieweg (huidige planning eerste helft 2015) zal nadere studie over de knip, de inrichting en wijze van financiëring van de Hogeweg plaatsvinden.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Wij erkennen het probleem rondom leegstaande kantoren. In de Visie Werklocatie is door de gemeenteraad aangegeven dat we voor de aanpak van leegstand, het nationale ‘Actieprogramma Aanpak Leegstand Kantoren’ als leidraad hanteren. Waar nodig en mogelijk creëren wij betere randvoorwaarden. Hiermee willen wij de markt stimuleren om met ideeën en initiatieven te komen. Zo voeren wij een terughoudend beleid voor nieuwe, met name grote kantoorpanden.
Gezien de huidige leegstand en grote planvoorraad (in vooral grote kantoren), maken we geen nieuwe kantoorbestemmingen. Onder voorwaarden kunnen we uitzonderingen maken bijvoorbeeld om in de behoefte aan kleinschalige kantoorruimte te kunnen voorzien, willen we ruimte blijven bieden aan eventuele initiatieven voor zeer kleine kantoren (tot 250 vierkante meter bruto vloeroppervlak).
8. De Heer Eijbergen en mevrouw Kempkes Pierik resp. Barneveldseweg 10 en 24. Gemeld wordt dat de bermkanten van de Barneveldseweg volstaat met Jakobskruid dat levensgevaarlijk is voor paarden. Het Jakobskruid staat in bloei en moet verwijderd worden voordat het gaan uitzaaien. De gevolgen zijn anders niet te overzien. Voor de gevolgen wordt de gemeente aansprakelijk gesteld. Aangegeven wordt dat er meerdere keren per jaar gemaaid moet worden.
Reactie gemeente
De berm aan de Barneveldseweg wordt 1 x per jaar in het najaar gemaaid. Dit maairegiem zal niet worden gewijzigd. Jakobskruiskruid is ongezond voor dieren als dit wordt verwerkt in het voer. Dit is bij het Amersfoortse maaisel niet het geval.Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Meldpunt Woonomgeving 14 033.
9. Familie Boot, Hogeweg 172
Fam. Boot heeft mondeling kenbaar gemaakt dat zij verbaasd zijn over de
ontwikkelingen van Bloeidaal: in hun beleving zou daar niets veranderen, behalve dan
de toe te voegen woningen voor uitplaatsers. In de huidige situatie wordt al veel
geluidsoverlast ondervonden van de Wiekenweg en de Hogeweg. En nu wordt
voorgesteld om aan de overzijde van hun woning in plaats van woningbouw
bedrijvigheid toe te staan.
Fam. Boot is het hier niet mee eens vanwege de extra verkeersbewegingen die dit tot
gevolg zal hebben, en daarmee de extra geluidsoverlast. Daarnaast bestaat de kans
dat ook hier bedrijvigheid gaat onstaan met grote (veel geluidproducerende)
vrachtwagens.
Daarnaast waarschuwt de fam. Boot voor verkeerd parkeerders. Dit gebeurt namelijk
ook bij de gebouwen van Bijen en Vlinders. Een groot deel van de werknemers
parkeert bij de tabakschuur.
Reactie gemeente
Voor het perceel tegenover Hogeweg 172 (aan de overkant van de Hogeweg) is in het bestemmingsplan De Wieken-Vinkenhoef dat is vastgesteld op 12 maart 2002 reeds bepaald dat er een cluster van maximaal 10 woningen in toegestaan. Genoemd perceel is verder uitgewerkt in het Uitwerkingsplan fase 1 (door de raad vastgesteld op 6 december 2005) waar een woondoeleinden bestemming is opgenomen voor maximaal 6 woningen. Gebleken is echter dat door de gewijzigde ligging van geluidszones van de A1 en de A28 realisering van nieuwe woningen op deze plek niet meer haalbaar is. Dit is dan ook de reden dat we het perceel willen wijzigen in een bedrijfsbestemming.
Het is maar zeer de vraag of de bestemmingsverandering extra verkeersbewegingen met zich mee brengt omdat de huidige woonbestemming ook verkeersbewegingen met zich meebrengt.
In de huidige situatie heeft de Hogeweg nog een belangrijke functie voor het doorgaande verkeer. Met de aanleg van de Energieweg wordt het op dit deel van de Hogeweg aanzienlijk rustiger qua verkeer en zal daardoor ook de geluidsoverlast afnemen. Na de openstelling van de Energieweg (planning begin 2015), zal er tevens op de Hogeweg een knip komen voor het doorgaande verkeer, tussen de Koedijkerweg en het spoor. De knip wordt dan in ieder geval nog toegankelijk voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. Verkeer van en naar de Koedijkerweg blijft dan dus nog wel over dit deel van de Hogeweg rijden. Met de grote afname van het doorgaande verkeer en de beperkte toename van verkeer van en naar Bloeidaal, wordt dit deel van de Hogeweg flink rustiger.
Wat betreft parkeren aan de Tabakschuur wordt opgemerkt dat in de huidige situatie een beperkt deel van het verkeer dat vanaf de Amersfoortsestraat komt en een bestemming heeft op de Wieken, niet de moeite neemt om door te rijden naar de Schakelaar om vervolgens via de Wiekenweg naar hun bestemming te gaan. Het direct parkeren bij de Tabakschuur is voor die personen vaak iets sneller om bij hun bestemming te komen. Met de realisatie van de Energieweg en de knip in de Hogeweg, mag verwacht worden dat dit niet meer aan de orde is. Het betreffende verkeer zal dan namelijk via de Energieweg moeten rijden. De route via de Wiekenweg is vervolgens de snelste route naar hun bestemming.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 16 november 2012 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
Van de instanties genoemd onder 1, 4, 6, 8 en 9 hebben wij een reactie ontvangen.
Provincie Utrecht (1)
De provincie heeft aangegeven dat voorliggend bestemmingsplan niet strijdig is met de provinciale ruimtelijke belangen zoals opgenomen in de provinciale Ruimtelijke verordening en de beleidslijn nieuwe Wro.
Reactie gemeente
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Vereniging Amersfoortse Ondernemers (4)
Het bestuur van de Vereniging Amersfoortse Ondernemers schat in dat het een plan betreft waar de achterban niet of nauwelijks raakvlak mee heeft gelet op de grote bedrijven die binnen de VAB zijn verenigd.
Reactie gemeente
Genoemde opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe (6) (voorheen: Waterschap Vallei en Eem)
Het Waterschap ziet graag dat de primaire watergangen in het plangebied worden opgenomen op de verbeelding met de bestemming Water. Ter verduidelijking is een kaartje bijgevoegd met de ligging van de twee primaire watergangen.
Reactie gemeente
De primaire watergangen zullen op de verbeelding met de bestemming Water worden opgenomen.
Veiligheidsregio Utrecht (8)
Aangegeven wordt dat op basis van de door DHV opgestelde rapportage (opgenomen als bijlage bij de toelichting) er geen aanleiding is om in het kader van de voorbereiding op de rampbestrijding te adviseren. Uit de rapportage blijkt dat er wel verschillende risicobronnen (transport) zijn maar dat dit risico beperkt is. Omdat het plangebied langgerekt is en gemakkelijk via de Hogeweg tweezijdig ontsloten kan worden is er geen probleem in relatie tot zelfredzaamheid en hulpverlening. Voorts wordt opgemerkt dat aangezien het alarmeringssysteem in de vorm van WAS-palen maar voor een beperkte periode operationeel zal zijn en op termijn alarmering via cell-broadcasting (NL-Alert) meer voor de hand ligt er geen aanleiding is om nu nog extra WAS-palen te adviseren.
Reactie gemeente
Genoemde opmerkingen worden voor kennisgeving aangenomen.
Servicebureau Gemeenten (SB|G) (9).
a. Naar aanleiding van pagina 26 tot en met 29 wordt opgemerkt dat alleen de relevante plannen en richtlijnen vermeld hoeven te worden en dat het weergegeven figuur op pagina 28 het gebied Bloeidaal niet omvat. Niet duidelijk is wat met de laatste alinea op pagina 29 wordt bedoeld.
b.Er wordt een tekstsuggestie gedaan voor de tweede alinea op pagina 33 en naar aanleiding van pagina 33, vierde alinea wordt opgemerkt dat maneges vallen onder categorie 3.1.
c.Op welke wetgeving/richtlijn is de opmerking (op laatste regel op pagina 35) "voor de maximale geluidniveaus wordt hierbij een waarde gehanteerd van 65 dB(A), zoals die standaard geldt voor bedrijfswoningen" gebaseerd?
Naar aanleiding van pagina 35 wordt opgemerkt dat het SB|G het bedrijf Hilhorst maatwerkvoorschriften kan opleggen (verruiming geluidvoorschriften) en deze kunnen, zolang er nog geen woningen zijn, worden vastgelegd op de rooilijn.
d.Naar aanleiding van pagina 36 en 37 wordt de vraag gesteld waarom de woning wel 6 meter hoog kan zijn maar geen 9 meter?
e.Voor pagina 38 worden twee tekstsuggesties gedaan.
f. Naar aanleiding van pagina 41 het wettelijke kader wordt de volgende algemene opmerking gemaakt:
*Swung 1 is 1 juli 2012 in werking getreden. Voor de berekeningen van woningen in de zone van spoorwegen en rijkswegen dient gebruikt te worden gemaakt van brongegevens uit de geluidregister.
* Geluidnota Gemeente Amersfoort geeft aan hoe om te gaan met het opleggen van hogere grenswaarden (toetsingskader) dient gebruikt te worden.
g.Op pagina 43 naar aanleiding van de volgende alinea:
"Ter plaatse van 6 te projecteren woningen buiten de geluidzone van de rijksweg A28 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB A28 overschreden. Omdat deze woningen buiten de geluidszone van de A28 liggen behoeft er voor deze woningen geen hogere grenswaarde te worden aangevraagd". Opgemerkt wordt dat het hier wel gaat om een relevante geluidproductie die meegenomen dient te worden bij cumulatie.
h.Op pagina 43 naar aanleiding van de alinea: "Bij het vaststellen van een hogere grenswaarde moet op grond van art. 110f Wgh aandacht geschonken worden aan de eventuele cumulatie met andere gezoneerde geluidbronnen, indien de woningen tevens binnen de geluidzone van een of meer van deze geluidbronnen ligt. Cumulatie wordt in het kader van de toepassing van de Wgh in principe alleen beschouwd indien een hogere waarde wordt aangevraagd. Hierbij wordt de geluidbelasting gecumuleerd met de andere gezoneerde geluidbronnen waarbij sprake is van een geluidbelasting hoger dan de zogenaamde voorkeurgrenswaarden". Opgemerkt wordt dat het bij cumulatie niet alleen gaat om gezoneerde geluidbronnen maar ook andere geluidbronnen als zij een relevante bijdrage hebben.
i. Pagina 48, vierde alinea: Voor het thema externe veiligheid is het plan getoetst aan de volgende regelgeving en beleid: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen; Basisnet en ontwerp Besluit Transportroutes Externe veiligheid (BTEV); Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb); Beleidsnota Externe veiligheid (Provincie Utrecht 2003). Opgemerkt wordt dat laatst genoemde beleidsnota verouderd is.
j.Pagina 49, onderste regels van de derde alinea: Op basis van het Bevb dient voor de aardgastransportleiding het groepsrisico beperkt te worden verantwoord. Conform de Circulaire RNVGS dient alleen voor de spoorlijn het groepsrisico te worden verantwoord. Gevraagd wordt waar de verantwoording staat.
k. Op pagina 49 wordt verzocht om de tekst met twee woorden aan te vullen en op pagina 50 wordt een tekstsuggestie gedaan.
Reactie gemeente
Ad a.
Opgemerkt wordt dat juist de geldende richtlijnen en plannen genoemd worden en dat het weergegeven figuur wordt weggelaten omdat het gebied Bloeidaal daar niet is opgenomen. De laatste alinea zal worden aangepast en verduidelijkt.
Ad b.
De tekstsuggestie wordt overgenomen en opgemerkt wordt dat bekend is dat maneges inderdaad vallen onder categorie 3.1.
Ad c.
Ter plaatse van woningen op een bedrijventerrein geldt op grond van het Activiteitenbesluit een grenswaarde van 65 dB(A) in de nacht voor de maximale geluidniveaus. Dit geluidniveau is derhalve niet onacceptabel hoog voor een woonbestemming. De nieuwe woningen in kavel 7, naast het bedrijf, zijn geen woningen op een bedrijventerrein, zodat de grenswaarde 60 dB(A) bedraagt. Bij maatwerkvoorschrift wordt deze waarde verhoogd tot de grenswaarde zoals die geldt ter plaatse van woningen op een bedrijventerrein.
Het SB|G kan inderdaad het bedrijf Hilhorst maatwerkvoorschriften opleggen (verruiming geluidvoorschriften) en deze kunnen, zolang er nog geen woningen zijn, worden vastgelegd op de rooilijn. Vanuit de gemeente wordt dit kortgesloten met het SB|G.
Ad d.
Om op de derde bouwlaag te voldoen aan de grenswaarden is een hoog scherm dan wel een dove gevel nodig. Beide zijn ongewenst. Bij twee bouwlagen (max 6 meter) kan worden volstaan met een scherm van 3 meter hoog.
Ad e.
De tekstsuggesties worden overgenomen.
Ad f.
De door Alcedo gehanteerde verkeersgegevens zijn aangeleverd door de gemeente. Op grond van artikel XI lid 2 van de invoeringswet geluidproductieplafonds kunnen deze gegevens gebruikt worden, mits het ontwerpbesluit uiterlijk 1 juli 2013 wordt vastgesteld.
In het HW besluit en het bijbehorende formulier vind expliciet toetsing plaats aan het gemeentelijke beleid. De vast te stellen hogere waarden zijn in overeenstemming met dat beleid. De plantoelichting zal hierop worden aangevuld.
Ad g. en h.
Uit het Alcedorapport blijk, dat al het weg- en railverkeerslawaai is gecumuleerd, ook indien de woning buiten de geluidzone van de betreffende bron ligt, en ook indien de geluidbelasting lager is dan 48 dB. Aldus berekend is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek ex artikel 110 Wgh) maximaal 58 dB. Hierbij is het industrielawaai van Hilhorst niet meeberekend (op 2 woningen hoger dan 50 dB(A), maximaal 52 dB(A); dit betreft de oostgevel van de woningen 9 en 10 op kavel 7). Indien deze geluidbelasting wél wordt meeberekend (voor zover hoger dan 50 dB(A)), dan bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op deze woningen maximaal 57 dB. Dit is lager dan de al berekende maximale waarde van 58 dB en dit heeft dan ook geen gevolgen voor de conclusies.
Ad i.
De verwijzing zal worden geschrapt
Ad j.
Terechte opmerking deze verantwoording heeft inmiddels plaatsgevonden. Verwezen wordt hiervoor naar hoofdstuk 5.7.2 van de toelichting.
Ad k.
De tekstsuggesties worden overgenomen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Bovendien is de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure). Het ontwerpbestemmingsplan "Woon- werkzone Bloeidaal" heeft met ingang van donderdag 31 oktober tot en met woensdag 11 december 2013 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. De bekendmaking is gepubliceerd in de Stadsberichten in Amersfoort Nu, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Er zijn 4 zienswijzen ingediend. Enkele zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor een deel gaat het dan om het verduidelijken van regels, tegemoet komen aan wensen en een aanvullend akoestisch onderzoek. In hoofdstuk 3 van de zienswijzennota is een overzicht opgenomen van de wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen en zijn ook de ambthalve wijzigingen aangegeven. De zienswijzennota behoort bij het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.