Plan: | Binnenstad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00071-0301 |
Er is een aantal aanleidingen om een nieuw bestemmingsplan voor de binnenstad te maken.
1. De vier geldende stadsvernieuwingsplannen voor de binnenstad dateren van vóór 1990. Ze zijn niet meer adequaat op de actuele situatie en wetgeving afgestemd.
2. De resultaten van onderzoeken naar het bestaande (planologisch)juridisch instrumentarium voor de binnenstad laten zien dat een verbetering en aanscherping van de regelingen gewenst is om de cultuurhistorische kwaliteiten en bijzondere kenmerken (nog) beter en blijvend te beschermen.
3. Om het de vele binnenstedelijke functies mogelijk te maken zich ook in de toekomst in de binnenstad verantwoord en eigentijds te kunnen ontwikkelen is een actueel planologisch-juridisch kader nodig met een doorwerking van het sectorale beleid.
4. Volgens de Monumentenwet 1988 geldt de verplichting om voor beschermde stads- en dorpsgezichten een beschermend bestemmingsplan te maken.
5. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen per 1 juli 2013 actueel (niet ouder dan 10 jaar) moeten zijn.
Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel de totstandkoming van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling. Het nieuwe bestemmingsplan richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de bestaande kwaliteiten. Het omvat geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen, voorzover die al niet zijn vastgelegd in de geldende stadsvernieuwingsplannen voor de binnenstad.
In het proces om te komen tot het voorliggende bestemmingsplan is een Cultuurhistorische analyse van de binnenstad opgesteld. Dit document is een belangrijke onderlegger voor dit bestemmingsplan en de daarin op te nemen regels.
Het bestemmingsplan “Binnenstad" beslaat het in 1984 door het Rijk aangewezen beschermde stadsgezicht van de binnenstad met een aantal daaraan grenzende gebiedsdelen. Het beschermde stadsgezicht omvat de Kern en de Schil; de twee groeifasen van de historische stad.
De begrenzing van het bestemmingsplan wordt gevormd door de Stadsring, de spoorlijn, de Schimmelpennickkade, de Scheltussingel en de Flierbeeksingel.
Figuur: Begrenzing bestemmingsplan Binnenstad
Dit bestemmingsplan Binnenstad vervangt de hierna genoemde stadsvernieuwings- en bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan vervangt ook een aantal in de loop van de jaren vastgestelde uitwerkingsplannen voor de binnenstad.
Naam plan | Raad | GS | ||
Stadsvernieuwingsplan Kern | 30 juni 1987 | 16 februari 1988 | ||
Stadsvernieuwingsplan Bloemendal | 30 januari 1990 | 11 september 1990 | ||
Stadsvernieuwingsplan Kamp-Zuidsingel | 30 januari 1990 | 22 mei 190 | ||
Stadsvernieuwingsplan CSG | 28 februari 1990 | 2 oktober 1990 | ||
Bestemmingsplan CSG Noord | 15 juni 2000 | 30 januari 2001 | ||
Bestemmingsplan van de horecaregeling Svp Kern | 28 januari 2003 | 2 september 2003 | ||
Bestemmingsplan Achter de Arnhemse Poortwal | 6 november 2012 |
In het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde wijze van bestemmen. Gedetailleerde plannen bieden de beste waarborg voor het bewaken en beschermen van de typische kwaliteiten van de historische binnenstad, die immers voor een groot deel is opgebouwd uit kleine bouweenheden, die elk een individueel karakter hebben en van elkaar verschillen, maar op onderdelen ook veel overeenkomsten vertonen. Die voor het unieke karakter van de historische binnenstad essentiële verschillen tussen de individuele bouweenheden tonen zich zowel aan de straat, door middel van wisselende breedtes en hoogtes, verschillende gevelbeëindigingen en gevelontwerpen, als in het dakenlandschap, door middel van verschillende kapvormen, dakhellingen, nokrichtingen etc. Om die verscheidenheid, binnen de smalle bandbreedte van de overeenkomsten, te waarborgen is een gedetailleerd bestemmingsplan de best werkbare optie.
Gedetailleerd bestemmen betekent dat er met betrekking tot de regels voor het bouwen grip kan worden gehouden om te voorkomen dat waarden verloren gaan. Vernieuwing op het gebied van bouwen moet uiteraard wel mogelijk worden gemaakt via bijvoorbeeld flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels). Functioneel kan ook flexibiliteit worden geboden om ruimte te bieden aan (economische) dynamiek.
Een goede bescherming van het cultureel erfgoed heeft ook grote economische waarde. Onderzoeken wijzen dat uit (o.a. publicatie ‘Cultureel erfgoed op waarde geschat’ Platform 31 / VU-Universiteit van Twente). Steden kunnen zich met cultureel erfgoed profileren en daarmee bezoekers, bewoners en bedrijven aan zich binden.
De keuze voor een gedetailleerd bestemmingsplan sluit ook aan bij de aanbevelingen van Flexus AWC uit Rotterdam. Dit bureau heeft in 2010 onderzoek gedaan naar het ruimtelijke instrumentarium voor de binnenstad en het functioneren van het stadsvernieuwingsplan Kern. Ook een vergelijkend onderzoek naar recente binnenstadsplannen van andere gemeenten (Utrecht, Amsterdam, Alkmaar, Haarlem) laat zien dat voor eenzelfde aanpak wordt gekozen met eenzelfde onderbouwing (gedetailleerde plannen bieden de beste bescherming).
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 staan de belangrijkste beleidskaders van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten, waaronder de relevante milieuthema's, beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de planbeschrijving en hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische planopzet. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om de omvang van deze toelichting beperkte te houden, is een deel van de informatie (ook) opgenomen als bijlagen (bij de toelichting en soms ook bij de regels) bij dit bestemmingsplan. Het gaat om de navolgende bijlagen:
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Allereerst is er aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de binnenstad. Vervolgens komt de cultuurhistorie aan de orde en wordt ingezoomd op de functies in de binnenstad. Tenslotte worden in hoofdstuk 2.4 ook de functies per deelgebied nader belicht.
Amersfoort kent een lange geschiedenis. De stad dankt haar ontstaan en vroegste ontwikkelingen in belangrijke mate aan de kenmerken van het landschap. De eerste bewoning, in de Midden Steentijd, vond met name plaats op de randen van de hoger gelegen gebieden van de stad. De aanwezigheid van hoog en laag gelegen gebieden en de beschikbaarheid van water, hout en voedselbronnen maakten deze omgeving tot een aantrekkelijke vestigingsplaats. Verschillende archeologische opgravingen van nederzettingen bevestigen dit. De ontwikkeling van Amersfoort wordt in grote mate bepaald door de aanwezigheid van water. De beken kwamen in dit gebied samen en gingen als Eem verder richting Zuiderzee. De naam Amersfoort wordt vaak verklaard als 'voorde (oversteekplaats) over de Amer (Eem)'. Waar deze plek is geweest is onduidelijk. Het zou een plek moeten zijn waar een oude landroute een natuurlijke waterweg kruist. Mogelijke plekken zijn: waar de Bloemendalsestraat het Havik kruist en waar de Langestraat de Weversingel kruist.
Amersfoort wordt voor het eerst genoemd in een document uit 1028, wanneer de bisschop van Utrecht goederen ontvangt van de Duitse keizer Koenraad II. De belangrijkste wegen van de binnenstad waren in die tijd de noord-zuid route (o.a. Bloemendalsestraat) en de oost-west route, waar de Langestraat onderdeel van was.
De hofkapel bevond zich op de plek van de huidige Sint-Joriskerk. Vanuit de hofkapel kon de omgeving worden gecontroleerd en de boeren uit de omgeving brachten hun goederen erheen. In dezelfde periode werden grote delen van de stad ontgonnen. Bewoning vond plaats in eenvoudige houten huizen. Waarschijnlijk waren in deze periode alleen de romaanse Sint Joriskerk en de bisschopshof uit baksteen vervaardigd. Het oudst bekende stenen woonhuis in de stad is Hof 39, thans Logement de Gaaper, dat dateert uit circa 1300.
Amersfoort groeide hierna snel uit tot stad en verwierf in 1259 de bijbehorende stadsrechten. In dezelfde periode werd de gehele Hof opgehoogd, waardoor het plein als één geheel ging functioneren. Na de verlening van stadsrechten volgde de aanleg van een dubbele stadsgracht en (de eerste) omwalling, thans nog herkenbaar in de grachten rond de Muurhuizen. De eerste stadsmuur was circa één meter dik en werd door enkele stadspoorten onderbroken: Havickerpoort (Bloemendalsebinnenpoort), Viepoort (Kamperbinnenpoort) en de Rodetorenpoort (Utrechtsebinnenpoort). De toegang via het water werd verdedigd door twee waterpoorten: één bij het huidige Tinnenburg en één aan het eind van de Langegracht. De bouw van de eerste stadsmuur luidde de verstening van de stad in. Onder meer aan de Mooierstraat, 't Havik, Krommestraat en de Langestraat verrezen in de veertiende eeuw stenen huizen.
De omwalling had vooral een defensieve functie en leidde ruimtelijk gezien tot een abrupte overgang tussen de stad en het platteland. Al voor 1400 werd de haven buiten de oude stad, langs de huidige Grote en Kleine Koppel, geplaatst. De meeste straten waren ongeplaveid. In 1450 besloot het stadsbestuur om enkele wegen te bestraten vanwege het toenemende verkeer. De Hof was al vrij vroeg bestraat ten behoeve van de markten die er gehouden werden.
In de veertiende eeuw verdubbelde het aantal inwoners van Amersfoort tot een totaal van circa 1500. Door deze sterke groei besloot het stadsbestuur een tweede, ruimere stadsomwalling aan te leggen. De aanleg hiervan duurde tot het midden van de 15e eeuw. Hierna waren er zes poorten die toegang gaven tot de stad: Koppelpoort, Kamperbuitenpoort, Slijkpoort, Utrechtsepoort, Bloemendalsepoort en Andriespoort. Daarnaast was ook de waterpoort Monnikendam in de tweede stadsmuur gesitueerd. Op de plaats van de eerste stadsmuur verrezen vanaf eind 15de eeuw de huidige Muurhuizen, waarbij de voorgevels vaak op de stadsmuurrestanten werden gebouwd.
In de 15e eeuw leek de grootste bloei van de stad voorbij. De bierbrouwerij en textielnijverheid waren de belangrijkste bedrijfstakken in de stad, maar ten opzichte van andere steden verslechterde de concurrentiepositie van Amersfoort. De stad kreeg in deze periode wel een economische impuls door de vondst van een miraculeus Mariabeeldje in de Amersfoortse gracht in 1444. Deze vondst had een sterke pelgrimage naar de stad tot gevolg. Daarnaast had het ook effect op de bebouwing. Zo werd de Mariakapel, waar het beeldje werd vereerd, uitgebouwd tot een Gotische kruiskerk en werd er een 'wandelhuis' (Oude Gasthuis) voor arme pelgrims in de Langestraat gerealiseerd. In deze periode werden meerdere instellingen voor de armen- en ziekenzorg verwezenlijkt (het St.-Pietersgasthuis, het complex Armen de Poth). In de zestiende eeuw ontstonden tevens het Sint-Elisabethgasthuis (1559) en het Heilige-Sacraments of Bloklandsgasthuis (1573). In 1551 werd het Sint Nicolaasweeshuis aan het Zand gesticht.
De Sint Joriskerk was destijds Amersfoorts enige parochiekerk. In de Langestraat was ter hoogte van de Vismarkt de Heilige-Geestkapel gevestigd (Lutherse Kerk). Vóór 1390 was tevens de reeds genoemde Mariakapel gerealiseerd. Uit de opbrengsten van de pelgrimage werd de 98 meter hoge O.L.V.-toren en Gotische kruiskerk bekostigd. Ook bevonden zich veel kloosters in de stad: het Franciscanenklooster aan de Westsingel (het latere Observantenklooster, gebouwd tussen 1471-1479), de Mariënhof aan de Zuidsingel (tot 1547 het Sint Ursulaklooster uit 1479), de Sint Aegtenkapel aan het Zand (gebouwd tussen 1408-1410), het Sint Barbaraklooster aan de Herenstraat (gebouwd tussen 1450-1500), het Sint Agnietenklooster aan de Zuidsingel (gebouwd in 1397) en het Sint Jansklooster bij de Beestenmarkt (gebouwd in 1444, vergroting van een al bestaande kapel). Ook scholen waren al vroeg in de binnenstad gevestigd. De Latijnse School, het latere Gymnasium, is in 1376 opgericht en was vanaf 1487 (oudste vermelding) aan de huidige Appelmarkt gevestigd. De school verhuisde hierna meerdere malen. Aan ditzelfde plein is het oudste café (uit 1530) van Amersfoort gevestigd, thans Appelmarkt 15. Opmerkelijk is dat veel straten en pleinen die Jacob van Deventer op zijn kaart van Amersfoort uit 1560 tekende nu nog bestaan. Van de circa 70 binnenstadsstraten, hebben 55 nog exact dezelfde plaats.
Het katholieke Amersfoort weigerde in 1579 zich bij de opstandelingen tegen koning Filips II, verenigd in de Unie van Utrecht, aan te sluiten. Dit leidde tot militair ingrijpen door soldaten onder leiding van Jan van Nassau. Amersfoort werd veroverd en belandde zo tegen de zin van de meeste inwoners in het protestantse kamp. Zoals ook elders in het land vond er in Amersfoort in deze tijd een beeldenstorm plaats, waarbij onder andere de Onze-Lieve-Vrouwekerk en Sint-Joriskerk (in 1572) tijdelijk in protestantse handen kwamen. Een aantal katholieke instellingen kwam vanaf het einde van de 16e eeuw vrij. Het Sint-Aegtenklooster werd omgevormd tot bedrijfsruimte, het Observantenklooster fungeerde als stadsdoelen en logement en in het klooster Mariënhof huisde vanaf 1612 het Burgerweeshuis. De Sint-Annakapel bij de Poth werd door enkele gezinnen bewoond tot deze in 1657 afbrandde. In deze periode werden de Amersfoortse stadsmuren gedeeltelijk aan de binnenzijde met aarde versterkt en buiten de stadspoorten werden bastions gebouwd als extra versterking bij de toegangswegen. De stadsmuur met aarden wal bleek echter al spoedig onvoldoende te beschermen tegen aanvallen met buskruit en verloor in de periode hierna snel zijn functie. Rond de stadsmuur lag destijds een dubbele buitengracht, zoals op de oude kaarten van de stad is te zien. Het binnenste deel hiervan werd in 1594 gedempt, en in 1613 werd het buitenste deel verbreed. In 1733 werd deze gracht opnieuw verbreed.
Amersfoort is qua inwonersaantal in de zestiende eeuw te vergelijken met steden als Zutphen, Gorinchem en Zwolle. In 1608 werd een galerij langs de Sint Joriskerk gerealiseerd, die als boterhal ging fungeren en achter de kerk ontstond de Appelmarkt. Op het noordelijke deel ontstond de Groenmarkt. Tot midden 17e eeuw werden de huidige Muurhuizen gebouwd. In 17e eeuw verloren de stadsmuren en bastions grotendeels hun functie. Sommige onderdelen verdwenen en andere kregen een nieuwe functie toebedeeld. Zo was vanaf 1700 een Joodse begraafplaats op het voormalig bolwerk aan de Bloemendalsestraat gevestigd.
In 1671 vervaardigt Matthias Withoos het schilderij Gezicht op Amersfoort. Dit schilderij geeft een goede indruk van het stedelijke aanzien van Amersfoort in de 17e eeuw.
Figuur: Gezicht op Amersfoort
Vanaf begin 17e eeuw tot de 19e eeuw was er een grote bloei in tabakshandel in Amersfoort. Ook bier- en textielproductie waren een belangrijke bedrijfstak in die tijd. In de loop van de 17e en 18e eeuw nam de betekenis van de handels- en dienstensector in de Amersfoortse economie toe. Door bevolkingsgroei en toenemende vraag vanuit de regio ontwikkelde Amersfoort zich in de 18e eeuw tot een volwaardig regionaal markt- en dienstencentrum. De Onze-Lieve-Vrouwekerk kwam niet ongeschonden uit deze periode. In de 16e eeuw vatte de toren al meerdere malen vlam door blikseminslag. In 1787 werd de kerk getroffen door grotere rampspoed. Het in de kerk opgeslagen buskruit vatte vlam en de kerk werd verwoest door de explosie. In 1805 werd het puin pas opgeruimd en kreeg Amersfoort een Onze-Lieve-Vrouweplein met toren maar zonder een kerk.
De 19e eeuw kan omschreven worden als periode met sterke bevolkingsgroei en industrialisatie. Amersfoort groeide van 8580 inwoners in 1795 naar 15300 inwoners in 1889. Buiten de stadsmuren was begin 19e eeuw nog nauwelijks bebouwing.
In Amersfoort werkten destijds veel arbeiders in de tabaks- en textielindustrie. Vanaf eind jaren twintig van de 19e eeuw was er sprake van verval in deze sectoren. Mede door stijgende voedselprijzen nam het aantal bedeelden sterk toe. Meerdere crises en concurrerende steden betekenden eind 19e eeuw de definitieve ondergang van de textielindustrie in Amersfoort. De productie van tabak nam in deze eeuw ook sterk af.
Vanaf het begin van de jaren dertig van de 19e eeuw kon Amersfoort een garnizoensstad genoemd worden. In 1831 werd aan de Beestenmarkt een kazerne gebouwd waar honderden militairen vanaf dat moment waren gelegerd. Het complex werd eind twintigste eeuw gesloopt. De aanwezigheid van militairen had een grote invloed op het culturele leven van de stad. De opleving van de sociëteiten in die periode getuigen daarvan.
In de eerste helft van de 19e eeuw werd een groot deel van de stadsmuren en poorten afgebroken om plaats te maken voor een nieuw plantsoen. Alleen de Koppelpoort en Monnikendam en gedeelten van de stadsmuur Achter de Kamp en bij de Sint Annastraat bleven behouden. Tuinarchitecten H. van Lunteren en J.D. Zocher ontwierpen de nieuwe groenstrook, die de hele oude stad omsloot. Tussen 1828 en 1843 werd het nieuwe plantsoen gerealiseerd.
Hoewel de middeleeuwse plattegrond nog duidelijk herkenbaar is verloor Amersfoort in de loop van de 19e eeuw voor een belangrijk deel haar middeleeuwse uiterlijk. Vanaf de 18e eeuw werden gevels gemoderniseerd naar de laatste mode, vaak met witte bepleistering en kroonlijst. Veel kerken werden gerealiseerd in neoclassicistische stijl, zoals de Lutherse Kerk, St. Franciscus Xaveriuskerk en de Elleboogkerk.
De Amersfoortse bevolking groeide in de 20e eeuw van circa 16.000 inwoners rond 1900 naar ruim 88.000 inwoners in 1975. Aan het begin van de eeuw werd veel promotie gemaakt voor Amersfoort als woonplaats. Door een toenemend bevolkingsaantal werden grotere openbare gebouwen gerealiseerd, zoals een politiekantoor, gemeentehuis en ziekenhuis. Het Sint Elisabethgasthuis verhuisde in 1907 van Muurhuizen 33 naar de nieuwbouw in de Sint Andriesstraat.
In 1901 werd de Woningwet ingevoerd, die tot doel had iedere burger van geschikte woonruimte te voorzien door nieuwbouw te bevorderen en krotwoningen tegen te gaan. Steden met meer dan 10.000 inwoners waren verplicht een uitbreidingsplan op te stellen. In Amersfoort had de wet een sterke groei van de wijken rond de kern tot gevolg. Ook in de Amersfoortse kern werden dergelijke 'woningwetwoningen' gerealiseerd, bijvoorbeeld aan en achter de Sint Annastraat.
Rond 1910 ontstond er woningnood in Amersfoort en tijdens de Eerste Wereldoorlog nam dit dramatische vormen aan. Veel onbewoonbaar verklaarde panden in de binnenstad konden niet worden ontruimd bij gebrek aan vervangende woonruimte. De gemeente liet daarom meerdere woningcomplexen in de stad realiseren. In de binnenstad verrezen hierdoor het Pothkwartier en het Dreyershofje (1938), beiden onder leiding van de toenmalige stadsarchitect C.B. van der Tak.
Begin 20e eeuw was er zowel landelijk als in Amersfoort sprake van een groeiende aandacht voor monumenten. Vanaf eind jaren twintig tot aan de Tweede Wereldoorlog vonden er meerdere wijzigingen in de kern en schil van de binnenstad plaats. Onder leiding van Van der Tak worden begin jaren veertig, tijdens de Tweede Wereldoorlog, meerdere panden in de binnenstad gerestaureerd.
In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden er meerdere infrastructurele problemen door het toenemende verkeer in de binnenstad. In 1917 was de paardentram opgeheven en er verschenen steeds meer auto's in het centrum. Meerdere plannen werden ontworpen om de problemen in de kern op te lossen en tevens een betere verbinding met de omliggende wijken te realiseren. In 1929 wordt een plan van Van der Tak door de raad goedgekeurd waarin de verkeerssituatie rond de Kamperbinnenpoort werd verbeterd. Hij ontwierp een plan waarin de poort werd gerestaureerd en aangevuld werd met een dubbele voetgangersgalerij. Het verkeer werd vervolgens grotendeels om de binnenstad heen geleid.
Na de Tweede Wereldoorlog vond er een leegloop plaats van de kern als woonwijk. Van circa 7500 mensen in 1947 woonden er in 1975 nog minder dan 4000 inwoners in de binnenstad. Vanuit de binnenstad verhuisden veel inwoners naar de nieuwe omliggende wijken.
In 1958 werd door toenemend verkeer in de binnenstad de Stadsring rond de binnenstad aangelegd, waardoor een groot deel van het plantsoen en de gracht verdween. In de jaren hierna werden meerdere regelingen doorgevoerd om het verkeer beter te geleiden.
Het gebied Kamp - Langestraat - Varkensmarkt - Utrechtsestraat - Arnhemsestraat was vanaf de jaren '60 een aaneengesloten winkelgebied geworden. De binnenstad kreeg hierdoor steeds meer een verzorgingsfunctie voor de omliggende wijken. Regelmatig vonden in de binnenstad markten plaats, die vaak een regionale functie hadden.
Tussen 1970-1974 werd het nieuwe stadhuis, naar een ontwerp van architect A. Kranendonk, gerealiseerd. De Flint (Coninckstraat 56-60) kwam in dezelfde periode tot stand. Dit gebouw, ontworpen door architect O. Greiner, is een goed voorbeeld van de bouwstijl structuralisme in Amersfoort. In dezelfde periode werd er een reeks nieuwbouwwoningen aan de Teut gerealiseerd (1979) en werd het gebied rond de Boldershof gesaneerd en opnieuw bebouwd met woningen.
In 1984 wordt Amersfoort groeistad. Dit had tot gevolg dat er meer functies verschenen in de binnenstad, zoals appartementencomplexen. Dit is een opmerkelijke ontwikkeling, omdat appartementencomplexen van oorsprong niet voorkomen in de historische stad. Sommige bouwprojecten uit deze periode zorgden voor veel beroering. De nieuwbouw van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek aan de Kerkstraat in 1988, beter bekend als de Stad van Cahen, viel op door het gebruik van wit baksteen en beton. Dit leverde een groot contrast op in het historisch stadsbeeld. Ook de uitbreiding van het stadhuis in 1994 door architect Pi de Bruijn leverde een groot contrast op met de bestaande bebouwing. In 1988 werd er ook nieuwbouw gepleegd met een appartementencomplex aan de Breestraat, dat door het gebruik van een kaarsrechte rooilijn en het gebruik van platte daken ook een wezensvreemd element in de binnenstad vormde.
In 1995 wordt een complex woningen van de Vlaamse architect Jo Crepain in gebruik genomen. Dat plan bestaat uit tien woningen langs de Breestraat, met daarnaast in de 'torens' nog een tiental appartementen. Het ontwerp maakt gebruik van de kenmerkende elementen die ook in de Muurhuizen aanwezig zijn, zoals het toepassen van een zadeldak op de woonhuizen (dat zich wel over een grote lengte uitstrekt), het gebruik van baksteen en de torens die het karakter van een stadspoort dragen. In dezelfde periode, begin jaren negentig, wordt een ontwerp van architect Berry Dillen aan Muurhuizen 45-51 gerealiseerd. In het ontwerp bleef het rijksmonument Muurhuizen 47 behouden. Het plan voegt zich naar de historische stad, maar heeft ook een eigen stijl door onopvallende details. De voorgevels hebben zoals zoveel Muurhuizen, een gesloten karakter met hooggeplaatste vensters. De lichtgetinte stucwerkgevels bevatten subtiele kleurschakeringen. Ook in dit ontwerp zorgt het toepassen van een zadeldak voor een architectuur die is ingebed in de omgeving.
Andere grote vernieuwingsprojecten in de binnenstad waren Beestenmarkt (1981-1983), de Koestraat en het Lieve Vrouwe Theater (jaren negentig).
Eind jaren negentig werd het gebied bij de Sint Jorisstraat gesaneerd om plaats te maken voor het (huidige) Sint Jorisplein. In de voormalige sociëteit Amicitia kwam rond 2000 een winkelstraat. Het Mooierplein werd in dezelfde periode opgeknapt en verbouwd tot het kinderwinkelcentrum het Drakennest, naar ontwerp van architect Berry Dillen.
Belangrijke gebouwen en nog niet genoemde restauraties, verbouwingen of gebouwen uit de 20e eeuw in de binnenstad zijn: verbouwing van Sint Pieters- en Bloklandsgasthuis door H. Kroes in 1907, restauratie van het Burgerweeshuis (Kleine Haag 2) door stadsarchitect D. Zuiderhoek in 1946, de restauratie van het Observantenklooster in 1980-1982 en de terugplaatsing van de vishal van het Onze Lieve Vrouwekerkhof naar zijn oorspronkelijke plek aan de Kortegracht in 1986.
De in hoofdstuk 2.1 van deze toelichting beschreven historische ontwikkeling van de stad heeft geleid tot de binnenstad van Amersfoort die nu zichtbaar is. Deze binnenstad heeft tal van cultuurhistorische waarden. Met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in 1984 (zie hoofdstuk 2.3) is een duidelijk signaal gegeven dat het gebied als totaal bescherming verdient.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste cultuurhistorische waarden van de binnenstad beschreven. Deze zijn ontleend aan de Cultuurhistorische analyse van de binnenstad. In de bijlagen bij deze toelichting is de volledige tekst van deze analyse opgenomen. Daarin is de bestaande kwaliteit van de stad geanalyseerd op basis van de kenmerkende historisch-ruimtelijke karakteristieken.
De Cultuurhistorische analyse kan in feite worden beschouwd als een aanvulling op de aanwijzingstekst van het beschermde stadsgezicht van het rijk uit 1984. Het opstellen van de analyse is ook een van de belangrijkste aanbevelingen uit het in 2010 verrichte onderzoek van Flexus AWC uit Rotterdam. In hoofdstuk 1 van deze toelichting is al kort ingegaan op dat onderzoek. Flexus heeft in het onderzoek onder meer geconcludeerd dat de aanwijzingstekst van het rijk uit 1984, waarbij de binnenstad tot beschermd stadsgezicht werd verklaard, niet voldoende geschikt is om als basis te dienen voor een effectief beschermingsbeleid of als richtsnoer voor de te beschermen waarden in de binnenstad. Essentiële stedenbouwkundige en historisch ruimtelijke aspecten, zoals het kappenlandschap, de opbouw van de historische bouwblokken en de binnenterreinen, worden niet genoemd in de aanwijzingstekst. De Cultuurhistorische analyse voorziet in deze leemten.
De beschreven cultuurhistorische waarden behoeven bescherming in dit bestemmingsplan. Dat gebeurt onder andere door het opnemen van een dubbelbestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht" in de regels van dit bestemmingsplan. In de hoofdstukken 5 en 6 van deze toelichting wordt daar nader op ingegaan.
Historiserend of eigentijds bouwen ?
Belangrijk uitgangspunt bij dit alles is dat de historische binnenstad niet bevroren wordt, maar zich kan blijven ontwikkelen tot een vitale, levendige stad. De in de cultuurhistorische analyse beschreven kernwaarden zijn gebaseerd op in het verleden toegepaste principes. Natuurlijk kunnen invullingen op een historiserende manier in het stedelijk weefsel worden ingevoegd, maar aan de andere kant is en blijft het een uitdaging voor de moderne architectuur om een antwoord te vinden op de vraag hoe eigentijdse architectuur zodanig in de historische stad kan worden ingevoegd, dat de samenhang, de identiteit en aantrekkelijkheid van het beschermd stadsgezicht toenemen. Het recente verleden heeft aangetoond dat dit mogelijk is. |
Deze beschrijving van de kernwaarden van de binnenstad is ontleend aan de Cultuurhistorische analyse.
De binnenstad vormt een goed herkenbare, afzonderlijke ruimtelijke eenheid binnen het stedelijk gebied van Amersfoort, waarin de kenmerken van een 'voordestad' nog aanwezig zijn.
Voordestad Dit zijn steden gelegen in een vallei of laagte tussen twee hoogtes of heuvelruggen in, waar beken of kleine rivieren vaak in meerdere beddingen doorheen stromen en waar wegen deze natte vallei op de meest begaanbare plekken doorkruisen. In Nederland zijn er niet veel voorbeelden van voordesteden, in tegenstelling tot Vlaanderen, waar veel representanten van dit stadstype te vinden zijn (Brussel, Gent, Oudenaarde, Leuven, Mechelen etc.). In zijn algemeenheid worden voordesteden gekenmerkt door lichte hoogteverschillen, water dat zowel meanderend en ‘natuurlijk, als in meer gekanaliseerde vorm door de stad loopt, meerdere waterprofielen (het normale grachtenprofiel naast profielen waarbij tuinen en achterkanten van percelen aan het water grenzen) en een hoofdstructuur waarbij vanuit een sterk verstedelijkte kern dicht bebouwde radiale uitvalswegen naar de stadspoorten lopen, waar tussenin minder verstedelijkte en zelfs agrarische of tuinbouwgebieden liggen. |
De groeifasen van de historische stad zijn goed zichtbaar in het ruimtelijk onderscheid tussen Kern en Schil. Het stratenpatroon is sinds het midden van de 17e eeuw op enkele ondergeschikte punten na en met uitzondering van enkele nieuwere straten aan de randen niet meer gewijzigd. Het wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van hoofdstraten, nevenstraten en stegen.
Figuur: Kern en schil van het beschermde stadsgezicht
Uniek is de concentrische aanleg van de Muurhuizen, singels en het plantsoen. De ringen worden doorkruist door een centrale as (Utrechtse-, Arnhemse-, Langestraat en Kamp) als primaire drager van de sociaal-economische ontstaansgeschiedenis van de stad met haaks daarop het grachtenlint (Kortegracht, Langegracht, Grote Spui en Kleine Spui). Aan de centrale as zijn de belangrijkste marktpleinen gelegen.
Typerend voor de binnenstad is de toepassing van het gesloten bouwblok opgebouwd uit een verkavelingsstructuur met smalle perceelsmaten. De straten bestaan uit nagenoeg gesloten gevelwanden met strakke rooilijnen, die geringe onregelmatigheden bezitten. De toegangen tot de panden bevinden zich direct aan de straat. De tuinen en erven zijn, met uitzondering van huizen met de achterzijden aan het water, binnen het bouwblok gelegen en in de meeste gevallen vrijwel onzichtbaar vanaf de openbare weg.
Het bebouwingsbeeld is met uitzondering van de aan de randen gelegen gebieden voor het overgrote deel nog steeds samenhangend en waardevol met subtiele onderlinge variaties, gekenmerkt door 'eenheid in verscheidenheid'. Het dakenlandschap met steile kappen behoort eveneens tot de belangrijkste stedenbouwkundige karakteristieken van de Amersfoortse binnenstad. De daken variëren, evenals het bebouwingsbeeld, subtiel ten opzichte van elkaar en contrasteren nauwelijks qua vorm en type.
De binnenstad van Amersfoort c.q. het beschermde stadsgezicht is klein in verhouding tot andere Nederlandse steden. De Kern en de Schil zijn slechts 55 hectare groot. Dat is minder dan 1% van het totale grondoppervlak van de gemeente Amersfoort. Door die geringe oppervlakte is het stadsgezicht van Amersfoort zeer kwetsbaar.
De hierna genoemde ruimtelijke elementen zijn heel kenmerkend voor de Amersfoortse binnenstad en bezitten een hoge cultuurhistorische waarde. Het zijn de belangrijkste kernwaarden van de binnenstad. De karakteristieken van deze waarden worden uitvoeriger beschreven in hoofdstuk 2.2.3 van deze toelichting.
De kernwaarden van de binnenstad worden beschreven aan de hand van een drietal 'lagen' : Structuur, Openbare ruimten en Bebouwing en Architectuur. Het is belangrijk dat deze kernwaarden worden behouden en versterkt. Dit bestemmingsplan draagt daaraan bij.
Kernwaarden structuur
Kernwaarden structuur/openbare ruimten
Kernwaarden bebouwing en architectuur
In dit hoofdstuk worden de historisch-ruimtelijke karakteristieken van de belangrijkste kernwaarden van de binnenstad verder beschreven.
Ligging en landschap
Amersfoort is ontstaan aan de voet van de Amersfoortse Berg op de overgang naar de waterrijke Gelderse Vallei. In dit veengebied vloeide een aantal kleine beken samen tot het riviertje de Eem (Amer). Op plekken waar het natte gebied kon worden gepasseerd, bevonden zich enkele interlokale wegen. Amersfoort is dan ook een goed voorbeeld van het historische stadstype 'voordestad'. De infrastructuur van de binnenstad is sterk beïnvloed door de natuurlijke ondergrond, de aanwezigheid van water met verschillende profielen en uitvalswegen met groene gebieden daartussen.
Figuur: Binnenstad met hoger gelegen gebieden (geel), hoofdroutes (rood) en belangrijkste waterloop (blauw)
Binnenstadsplattegrond
In de binnenstad zijn twee gebieden te onderscheiden - Kern en Schil - waaraan de twee groeifasen van de middeleeuwse stad bijzonder goed zijn af te lezen. In hun hoofdvorm zijn deze twee stadsdelen concentrisch geordend. Ze hebben allebei de vorm van een ring. De structuur van straten en grachten binnen de ringen is niet concentrisch gevormd. De ringen worden doorkruist door een centrale as (Utrechtsestraat, Arnhemsestraat, Langestraat en Kamp) met parallel daaraan de belangrijkste marktpleinen en het haaks op de centrale as gelegen grachtenlint. De straten zijn georiënteerd op de hoofdroute Langestraat-Kamp.
Kern en Schil
De Kern is het gebied binnen de eerste ommuring. Het is intensief bebouwd met een dichte en regelmatige verkaveling. Alleen ten noordoosten van de Kortegracht zijn nog steeds langgerekte, deels onbebouwde percelen. Opvallend aan de Kern is de grote verscheidenheid van omvang en vormen van bouwblokken en in verband daarmee ook van de lengte, richting en het profiel van de openbare ruimten. Opvallend zijn ook de lichte in- en uitzwenkingen van de rooilijnen in dit stadsdeel. De parcellering (de breedte, vorm en diepte van de kavels) verschilt naar gelang de rangorde van de straat in het historische weefsel en de vorm en diepte van het bouwblok.
De drie aan elkaar gekoppelde pleinen Appelmarkt, Groenmarkt en Hof, gecentreerd rondom de Sint Joriskerk, geven de Kern een zeer herkenbaar stedenbouwkundig hoogtepunt. De Kern vormt het meest gave deel van de historische binnenstad met een betrekkelijk gaaf historisch dakenlandschap. Dat bestaat uit steile kappen van het zadel- of schilddaktype. De architectuur kenmerkt zich door subtiele verschillen die met het begrip 'eenheid in verscheidenheid' kan worden getypeerd. De 'verwinkeling' en de 'verappartementering' hebben het historisch weefsel in de Kern op plekken aangetast. Ondanks deze veranderingen zijn de cultuurhistorische waarden in de Kern nog in hoge mate aanwezig en zijn ze dominant ten opzichte van de nieuwe typologieën.
De overgang van de Kern naar de Schil wordt gemarkeerd door bijzondere elementen, zoals de Varkensmarkt en de Kamperbinnenpoort, maar vooral door de ring van Muurhuizen en de daarbij behorende rondgaande singel. Het is opmerkelijk, dat het stratenpatroon van de Schil, het gebied tussen de eerste en tweede omwalling, niet is ontwikkeld vanuit de concentrische aanleg van de eerste omwalling. De meeste straten hebben een redelijk rechtlijnig beloop.
Op de eerste stadsplattegrond van Amersfoort hebben de straten in de Schil aan beide zijden redelijk continue bebouwingswanden en zijn de bouwblokken hoofdzakelijk onbebouwd langs de walzone. Daardoor heeft men vanaf die zijde de groene binnenterreinen ingekeken. In de Schil zijn de functies in de huidige situatie in gebieden gegroepeerd: het oostelijk deel heeft verschillende woonbuurtjes, in het westelijk deel wisselen werk-en-winkelgebieden elkaar af en voor het noordelijke en het zuidelijke deel zijn vooral instellingen en tehuizen beeldbepalend. De Schil is in de huidige situatie te beschouwen als een historisch stadsdeel met hierin ruimtelijk afwijkende gebieden enerzijds en monofunctionele gebieden anderzijds.
Vooral vanaf het midden van de 20e eeuw heeft in de gebieden tussen de doorgaande radialen in de Schil een aanzienlijk aantal transformaties plaatsgevonden in de vorm van afbraak en (grootschalige) nieuwbouw. In veel gevallen zijn hier de tot dan toe geldende historisch-stedenbouwkundig principes van 'eenheid in verscheidenheid' en de kleinschalige perceels- en bebouwingsstructuur losgelaten. Ook zijn vrijwel alle van oorsprong open gebieden volgebouwd. Alleen de naar de wal geopende (maar met een haag en een lage muur afgeschermde) binnenterreinen van het bouwblok tussen het Spui en de Sint Agathastraat en tussen de Kleine Haag en de Monnikendam zijn overgebleven. Deze nog niet bebouwde terreinen, waar over de haag en muur heen kan worden gekeken, zijn voor de cultuurhistorische identiteit van Amersfoort bijzonder waardevol.
De Schil kent ook meerdere bijzondere elementen, die in de Kern niet te vinden zijn, zoals de beide waterpoorten, de restanten van kloosters en andere grootschalige historische gebouwen en het nog resterende (of gereconstrueerde) deel van de stadsmuur langs de oostzijde van de stad. De overgangsfunctie van de plantsoengordel tussen binnenstad en het 'buitengebied' is met de aanleg van de Stadsring omstreeks 1960 gedeeltelijk in een barrière veranderd. Vanuit het buitengebied versterkt de plantsoenring echter de herkenbaarheid en identiteit van de historische kern.
Concentrische aanleg
In de concentrische aanleg van de stad kunnen twee 'ringen' worden onderscheiden: de ring Muurhuizen en de ring plantsoengordel. Heel kenmerkend voor Amersfoort is de uitleg van de stad in de Late Middeleeuwen, waarbij het beloop van de oude stadsmuur op bijzondere wijze in het stadsbeeld werd opgenomen. Het dwarsprofiel van Muurhuizen met de bijbehorende singels is wereldwijd uniek door de transformatie van stadsmuur naar een bijna ononderbroken rij woonhuizen. Het historisch-stedenbouwkundig ensemble van de Muurhuizen bestaat uit de binnenring van de straat (Muurhuizen/Breestraat/Krankeledenstraat), de buitenring (Muurhuizen), de achterliggende tuinen, de singels (Westsingel, Zuidsingel en Weversingel), 't Zand en tenslotte de buitenzijde van de singels. Dat is de bebouwing langs de Singels en 't Zand. De laatmiddeleeuwse hoofdvorm van hoge dwarspanden met steil zadeldak is over vrijwel de gehele ring van Muurhuizen behouden. Dit is een historisch-stedenbouwkundige zeldzaamheid van de hoogste orde. De bebouwing is monumentaal en grotendeels van hoge ouderdom.
Tussen Herenstraat en Kleine Haag gaan de eerste ring en de tweede ring naadloos in elkaar over en vormen ze samen een ensemble van de allerhoogste orde. Hier maakt de monumentale bebouwing van de Zuidsingel gelijktijdig deel uit van het monumentale ensemble, dat wordt gevormd door de achterkant van de bebouwing van de Zuidsingel, de nog intacte achtertuinen, de waterpoort, het plantsoen, de voormalige kloostergebouwen en de buitensingel. Het geheel is behalve ruimtelijk ook visueel bijzonder hoogwaardig. Het zicht vanaf de brug over de Kortegracht naar het Huis met de paarse ruitjes en het achterliggende plantsoen is wellicht het meest indrukwekkende stadsgezicht van Amersfoort.
Een bijzonder gedeelte van de singels is het in de 17e eeuw gedempte 't Zand. Langs de singels werden de notenbomen van overheidswege door lindebomen vervangen. Enkele voorname panden langs de singels en 't Zand bezitten nog een eigen stoep. Een gedeelte van de Muurhuizen (de Breestraat tussen de Bollebruggang en het Lieve Vrouwekerkhof) is in het laatste kwart van de 20e eeuw aangetast c.q. getransformeerd door de bouw van grootschalige appartementencomplexen. Ook op enkele andere plekken – in de buurt van de Nieuwstraat en Kerkstraat – zijn kleinere projecten gerealiseerd, die breken met de historisch-ruimtelijke karakteristieken van de Muurhuizen. Langs de buitenrand van de singels hebben zich eveneens enkele ontwikkelingen voorgedaan die ingrijpen op de historische kwaliteit van het ensemble van Muurhuizen.
Aan het begin van de 19e eeuw werden grote delen van de stadsmuur afgebroken en de wallen werden in een plantsoengordel in Engelse landschapsstijl getransformeerd. De wallen bleven grotendeels onbebouwd. Ook nu nog versterkt de groene gordel de herkenbaarheid en eigen kwaliteit van de historische binnenstad binnen de omliggende stadsuitleg. Dat geldt vooral in de noordelijke, oostelijke en zuidoostelijke stadsrand waar de plantsoenuitleg uit de 19e eeuw goed bewaard is gebleven, soms zelfs in combinatie met de stenen stadsmuren.
Grote tuinen en doorzichten op de plantsoenring geven vooral het noordelijke en zuidelijk deel een extra groen karakter. Kenmerkend voor de plantsoenring zijn de grotendeels ononderbroken plantsoenfunctie, de zware boombeplanting, de slingerende paden, een afwisseling tussen open en besloten in relatie tot het water van de singel en de grote afstand tussen de bruggen over die singel (in die grote afstand is ook de oorspronkelijke defensieve betekenis van de huidige stadsrand herkenbaar gebleven). Een flink deel van de stadswalgordel is in de 20e eeuw toch sterk aangetast. Met de aanleg van de Stadsring in de jaren vijftig werd de continuïteit van de 'rondwandeling' onderbroken. De zuidzijde en westzijde van de plantsoengordel zijn nu onderdeel van de Stadsring en de binnenstad presenteert zich hier als een modern, eigentijds centrum onmiddellijk langs de ringweg. Op enkele andere plaatsen staat bebouwing in de voormalige plantsoengordel, zoals het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het Smallepad.
Assenkruis
Er is sprake van een smalle intensieve verkaveling langs de hoofdas en een relatief bredere verkaveling langs het grachtenlint.
De oude hoofdroute van de Utrechtse Heuvelrug naar de Gelderse Vallei is in de stadsplattegrond nog steeds herkenbaar. Deze as doorsnijdt via de Utrechtsestraat, de Arnhemsestraat, de Langestraat en de Kamp de gehele binnenstad. Deze hoofdas vormt nu nog de basis voor de hoofdstructuur in de stad. Het kruist alleen bij de Muurhuizen/singels een gelijkwaardige route van de primaire structuur. De andere dwarsstraten zijn van de tertiaire of soms secundaire structuur. Dit draagt bij aan de ruimtelijke beslotenheid en continuïteit van deze historische as. De continuïteit van de as is nergens verstoord door grootschalige verkeersdoorbraken of andere ingrepen.
Haaks op de hoofdas staat de gegraven waterloop door de binnenstad (Korte Gracht en Langegracht), die het punt waar de beek de stad binnenkomt verbindt met het Spui en de Eem.
Figuur: Historische structuur van de binnenstad
Straten en stegen
Het netwerk van straten en stegen bepaalt grotendeels de identiteit van de binnenstad. Kenmerkend zijn de smalle straatprofielen. Vooral in de Kern is de verscheidenheid in typen openbare ruimten groot: straten, stegen, pleinen en grachten in diverse soorten en maten. Rooilijnen variëren en ook de hoogte van de aanliggende bebouwing. Deze verscheidenheid levert hier een zeer boeiend ruimtelijk patroon op ('eenheid in verscheidenheid'). In de Kern zijn vooral de smallere straten te vinden in een grotendeels historisch intact stratenpatroon. De Schil heeft plaatselijk een meer open beeld met relatief bredere straatprofielen.
Het stratenpatroon van Amersfoort wordt gekenmerkt door een hiërarchie tussen (1) hoofdstraten, (2) nevenstraten en (3) achterstraten en stegen. Respectievelijk de primaire, secundaire en tertiaire structuur. Deze rangorde vertaalt zich in een specifiek doorsnedeprofiel, een daarbij behorende kavelgrootte en een passende architectuur van de bebouwing. Hoe hoger de orde van de ontsluitende straat, plein of gracht is, hoe breder het straatprofiel en hoe breder en dieper de kavels zijn. De architectonische uitstraling van de aanliggende panden sluit daarop aan (dit waren immers de duurste plekken in de stad).
Figuur: hiërarchie stratenplan
Pleinen
Amersfoort is vanaf de 13e eeuw een belangrijke marktplaats voor de regio. Dat is zichtbaar in de Langestraat, waarlangs de belangrijkste marktpleinen zijn gelegen. De pleinen bieden van oudsher ruimte aan bijzondere activiteiten in de stad zoals (jaar)markten en evenementen. Deze open plekken nemen binnen de stedelijke structuur dan ook een bijzondere plaats in.
De vormen van de Amersfoortse pleinen zijn onregelmatig. De wanden zijn wel regelmatig bebouwd zonder al te grote hoogteverschillen of schaalsprongen (met uitzondering van de St. Joriskerk). De toegangsstraten tot de pleinen bevinden zich in de hoeken, waardoor vanaf het plein niet direct naar buiten kan worden gekeken. Daardoor zijn zij vrij besloten. Alleen de Langestraat komt midden op de Varkensmarkt uit. Door de marktfuncties bevinden zich op de pleinen geen obstakels. Kenmerkend voor de marktpleinen van Amersfoort in de pre-industriële periode is de afwezigheid van bomen. De bebouwing op de meeste pleinen is volgens de historische bebouwingskarakteristiek. De Hof is het oudste en grootste plein in de binnenstad en heeft een belangrijke marktfunctie gehad. De Sint Joriskerk domineert het plein.
Hoven
Amersfoort kent één historisch woonhof, het hofje van Armen de Poth. De andere woonhoven zijn van latere datum. Zeer kenmerkend aan het historische woonhof is dat het direct vanaf de straat werd ontsloten, waarbij de entree tot de hof werd benadrukt met een representatief vormgegeven poort(gebouw). Het hofje Armen de Poth ligt als een enclave aan de noordzijde van de binnenstad. Waardevol in de ruimtelijke opbouw van de hof is de uniformiteit van de bebouwing en de inrichting van binnenruimte met paadjes, tuinen en hagen. Het daarbij omstreeks 1930 gebouwde Pothkwartier sluit er in schaal, bebouwingskarakteristiek en architectuur zeer goed op aan. De opzet en architectuur van het Dreyershofje zijn grotendeels in overeenstemming met de karakteristieken van een klassiek Nederlands woonhofje. De Boldershof werd in de jaren zeventig ontworpen. Typerend voor de oorspronkelijke situatie is ook dit complex tamelijk geïsoleerd gelegen. Noch de stedenbouwkundige opzet van dit appartementencomplex, noch de typologie, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte sluiten echter aan bij de historische opzet.
Buitenruimte en Groen
De openbare ruimte van de binnenstad vormt dé bindende schakel tussen functies, straten, pleinen en bebouwing. De samenhang in het beschermde stadsgezicht wordt vooral bereikt door het consequent gebruik van dezelfde materialen en dezelfde profielprincipes. De uitgangspunten daarvoor zijn in de nota Buitenruimte Binnenstad uit 1996 geformuleerd. De inrichting van de straten is terughoudend vormgegeven met een sobere en duurzame detaillering. Baksteen is het gangbare bestratingsmateriaal. Ook een aan het totale beeld ondergeschikte vormgeving van het straatmeubilair is een belangrijk uitgangspunt. In de openbare ruimte nemen ook water en kademuren, bruggen en groen een bijzondere plaats in voor de ruimtelijke structuur van de binnenstad.
Het ontstaan van Amersfoort hangt sterk samen met de aanwezigheid van waterlopen. Het water maakt in Amersfoort altijd deel uit van de openbare ruimte en loopt vrijwel nergens tussen de bouwblokken of onder de bebouwing door. In de binnenstad zijn de bruggen binnen de openbare ruimte een kenmerkend onderdeel van de stedelijke infrastructuur. Door hun hoogte geven ze maat, schaal en beslotenheid aan de openbare ruimte. In de binnenstad zijn de bruggen traditioneel van vormgeving.
De Amersfoortse binnenstad wordt van oudsher gekenmerkt door een 'stenig' straatbeeld. Groen komt, met uitzondering van de plantsoengordel, weinig voor in de openbare ruimten. Juist daardoor is het een waardevol element binnen het stadsgezicht. In de binnenstad zijn naast de genoemde plantsoengordel verschillende soorten groen aanwezig: bomen, boomstructuren, monumentale tuinen en binnenstadstuinen (tuinen binnen het gesloten bouwblok). De plantsoengordel vormt aan de ene kant een herkenbare afsluiting van de binnenstad, terwijl deze monumentale groenstructuur aan de andere kant de overgang van het buitengebied naar de binnenstad bepaalt.
De solitaire bomen accentueren verschillende sferen en markeren bijzondere plekken in de stad. Doorgaande bomenstructuren zijn in de stad belangrijk voor het begeleiden van de lijnen binnen het stedelijk weefsel. Uniformiteit en continuïteit zijn daarbij belangrijke kenmerken, bijvoorbeeld langs de singels, Kamp, Langegracht en Kortegracht.
De monumentale tuinen in de binnenstad liggen meestal direct langs de openbare ruimte. Uniek zijn de tuinen van de Muurhuizen, die samen met de gracht en/of de singels van grote invloed zijn op het straatbeeld. De monumentale tuinen aan de plantsoengordel zijn belangrijk voor de beleving van die gordel. Ze verbreden het groene beeld.
Ook de particuliere tuinen aan de binnenzijde van de singels (behorend bij de woningen aan de Muurhuizen) zijn voor het samenhangend beeld van het stadsgezicht belangrijk. Vanaf de singel en de Langegracht bieden de tuinen zicht op de achtergevels van de Muurhuizen en Krommestraat. Het vrijhouden van het zicht op de achtergevels is voor het stadsgezicht als geheel een kenmerkend uitgangspunt. In het historische hart bevindt zich ook een aantal binnenstadstuinen. Ze zijn vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. Boomkruinen, zichtbaar tussen de bebouwing door, verraden de plek van deze groene enclaves en zorgen voor een schilderachtig straatbeeld.
Tenslotte is ook de 'stadsvloer' belangrijk voor de beleving van het stadsgezicht. De indeling en materialisering van de huidige bestrating is sterk geënt op de historische. Hoogwaardige en duurzame materialen, zoals gebakken klinkers in waalformaat geven een eigen en herkenbaar straatbeeld.
'Kleine' historische elementen
De binnenstad kent een groot aantal kleine historische elementen. De privé-stoepen die zo kenmerkend en uniek zijn voor de Nederlandse stad heeft ook Amersfoort gehad, maar ze zijn nu grotendeels uit het straatbeeld verdwenen. Hier en daar worden zij echter nog aangetroffen (zoals aan de Langegracht ter hoogte van de Elleboogkerk). Ze moeten worden gezien als waardevol cultureel erfgoed en dienen behouden te blijven. Ook (tuin)muren, poorten, bruggen, kademuren en sluizen zijn voor het stadsgezicht van waarde. Deze elementen zijn aangeduid op de kaart "Kleine historische elementen". Deze kaart is toegevoegd aan de cultuurhistorische analyse en maakt deel uit van de bijlagen bij deze toelichting (en de regels van het bestemmingsplan).
Basistypologie en "eenheid in verscheidenheid"
Het bebouwingsbeeld in de binnenstad is zeer afwisselend. De historische waarde van de bebouwing is groot. Dat blijkt onder andere ook uit het grote aantal beschermde monumenten. De historische binnenstad is vanaf haar ontstaan in de Middeleeuwen tot zeker begin 20e eeuw opgebouwd uit kleine bouweenheden en individuele woonhuizen of bedrijfspanden. Elk met een eigen ontsluiting aan een straat, plein, gracht of steeg. Het overgrote deel van de bebouwing in de stad vanaf de Middeleeuwen tot aan het begin van de 20e eeuw bestond uit woonhuizen van het basistype 'portaalhuis'.
De binnenstad bestaat voor het allergrootste gedeelte uit woon-winkel- bedrijfsbebouwing, waarin de architectuur slechts op onderdelen van elkaar verschilt ('eenheid in verscheidenheid'). De 'verappartementering' vanaf de jaren '70 van de 20e eeuw heeft een schaalbreuk betekend met de omgeving evenals een breuk met de traditie van een meer geleidelijk evoluerende architectuur. De visuele samenhang van het stadsgezicht heeft daar sterk onder geleden.
Binnen de samenhang van het stadsgezicht kunnen de panden worden ingedeeld in verschillende 'orden'. De hoogste orde (orde 1) zijn de gemeentelijke monumenten en de rijksmonumenten. De tweede orde wordt gevormd door de beeldbepalende panden in de stad. Ze zijn van grote betekenis voor het straatbeeld. De derde en grootste categorie gebouwen bestaat uit beeldondersteunende panden. Voor wat de bouwmassa betreft passen ze goed in het stadsgezicht, maar vaal zijn ze sober vormgegeven. Orde 4 wordt gevormd door panden met een indifferent karakter of een karakter dat afwijkt van de gebiedskarakteristieken. Het zijn panden die qua maat, schaal en detaillering niet aansluiten bij de historische karakteristieken van de stad. Sommige van deze panden (indifferent) brengen de kwaliteit van het stadsgezicht in principe geen schade toe en voegen zich redelijk in het straatbeeld. Tot deze categorie behoren tevens die panden, die vaak door hun grootschaligheid, materiaaltoepassing of plat afgedekte bouwmassa's, de samenhang van het stadsgezicht hebben aangetast.
De Amersfoortse binnenstad kenmerkt zich door ''eenheid in verscheidenheid". Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld panden in uiterlijk van elkaar verschillen, maar in hoofdopzet (gevelvorm) veel overeenkomsten vertonen. De verscheidenheid uit zich onder meer in de toepassing van een subtiel verschil tussen gevelvormen, gevelindelingen, goothoogtes en dak- en kroonlijsten. Ook bij samenvoeging bleven de afzonderlijke panden op alle bouwlagen individueel herkenbaar.
De samenhang is het resultaat van de vergelijkbare vormgevingsprincipes die ten grondslag liggen aan de gebouwen in de binnenstad. Zo zijn de panden in architectonische zin niet alzijdig, maar expliciet gekeerd naar de straat-, steeg- of pleinruimte waar zij met de voorzijde aan grenzen. Aan deze zijde is het gebouw expliciet op uiterlijk vertoon gericht en laat zich van zijn formele, representatieve kant zien. Bij de aansluiting van de voorgevel op de zijgevel - bijvoorbeeld bij zijstraten duidelijk zichtbaar - springt dit dikwijls in het oog. De zijgevels zijn vaak minder formeel vormgegeven. Er zijn historische uitzonderingen op deze regel - bijvoorbeeld bij 19e eeuwse hoekpanden - maar dit principe heeft nadrukkelijk de overhand.
Door middel van de materialisering, symmetrie en verticale axialiteit (assen), de historische verticale opbouw, de expliciete beëindiging van de gevel, het 'onregelmatig' raster, de als 'schermen' vormgegeven kozijnen, het meerlagig reliëf in de gevel en de beëindiging van elementen (dak en gevel) en de toepassing van een kap worden eenheid en samenhang binnen het straatbeeld bewerkstelligd. De verscheidenheid zit vooral in de subtiele variatie op de vormgeving van de daaraan ondergeschikte onderdelen, zoals bijvoorbeeld de plintdetaillering, de onderdelen van de vensters, de voordeuren, kroonlijsten, de dakkapellen, de goot- en nokhoogtes en schoorstenen. In de cultuurhistorische analyse wordt een en ander nader toegelicht.
Deze basisprincipes c.q. historische karakteristieken van architectuur dienen ook bij veranderingen en nieuwe situaties in de binnenstad te worden gehandhaafd. In het bestemmingsplan wordt daarmee rekening gehouden bij de invullocaties en bij vervangende nieuwbouw.
Voorstellen voor nieuwbouw kunnen voor wat betreft hun samenhang met het bestaande stedelijke weefsel dus worden beoordeeld aan de hand van de basisprincipes van historische architectuur. Een ander belangrijk instrument voor de beoordeling van plannen in het beschermde stadsgezicht is de "schaalladder van
gevelelementen". Een principe dat door alle stijlen heen (vanaf de 16e eeuw tot aan de tweede helft van de 20e eeuw) de vormgeving van historische gebouwen in sterke mate heeft bepaald.
Eeuwenlang zijn gevels samengesteld uit een groot aantal elementen, die voortkwamen uit de functie, de compositie of de decoratie en ornamentiek van het gebouw. Zeker voor wat betreft de representatieve voorgevelarchitectuur was voor de geveldetaillering grote aandacht. De onderdelen - van groot tot klein - waren niet ordeloos over de gevel verspreid, maar waren in maat, schaal en positie zorgvuldig op elkaar afgestemd en met elkaar verbonden (hiërarchie).
Deze aftrappende en op elkaar betrokken reeks van zeven schalen zorgt – vooral door toedoen van de laatste drie schaalniveaus - voor een grote mate van verfijning; niet alleen van het gevelbeeld op zich, maar ook van het stadsbeeld als totaal. Binnen het al genoemde thema van 'eenheid in verscheidenheid' wordt dit als rijk, uitbundig, feestelijk en identiteitsbepalend ervaren en is hiermee zeer bepalend voor de historische karakteristiek van de binnenstad. De schaalladder kan - naast de functie van analyse-instrument en inspiratiebron - bij het realiseren van nieuwbouw in de binnenstad ook als toetsingskader worden gebruikt. Het doel hiervan is te bereiken dat deze nieuwbouwprojecten het beschermd stadsgezicht door een fijnzinnige en goed gedetailleerde vormgeving in een eigentijdse of traditionele architectuur verrijken.
Bij de toepassing van de schaalladder als analyse-instrument kan geconstateerd worden, dat historische voorgevels van vooral grote openbare gebouwen zoals stadhuizen, dikwijls van alle zeven schaalniveaus zijn voorzien en dat de elementen uit de schalen 5-7 in rijke mate zijn toegepast. De meer eenvoudige voorgevels van gewone woonhuizen bezitten in ieder geval de eerste vier schaalniveaus: volume, hoofdindeling, compositie en de toepassing van middelgrote elementen. Daarnaast zijn onderdelen uit de schalen 5-7 in hoge tot voldoende mate toegepast.
Ook de meest eenvoudige gevels bezitten de eerste vier schalen, waarbij veelal slechts een enkel onderdeel uit de schalen 5 - 7 zijn toegepast. Met de komst van het modernisme werd vooral na 1950 de ambachtelijke bouwtraditie op grote schaal losgelaten. Gebouwen werden vanaf die tijd als alzijdige objecten vormgegeven met vaak gelijkwaardige voor-, zij- en achtergevels. Vensters werden niet meer verticaal geordend, het onregelmatig raster verdween, gebouwen kregen vaak geen gevelbeëindiging of plint meer, het gevelbeeld werd versoberd en het aantal schaalniveaus sterk gereduceerd. In veel gevallen sluiten invullingen uit de laatste decennia door het ontbreken van maat, schaal, kap, fijnmazigheid en differentiatie onvoldoende aan bij de historische karakteristiek van het stadsgezicht. Daarbij ontbreken vaak de kleine onderdelen, ornamenten en details (niveaus 5 t/m 7), maar ook elementen uit de schalen 2 (hoofdindeling) en 3 (compositie van de grote onderdelen) zijn in veel gevallen niet toegepast, waardoor alleen de vensteropeningen (vaak uitgevoerd in zich herhalende reeksen) het gevelbeeld bepalen.
Schalen in de schaalladder
De schaalladder vormt een analyse van diverse typen historische architectuur van de Late Middeleeuwen tot in de jaren '30 van de 20ste eeuw, met vaak per tijdsperiode accentverschuivingen naar andere schaalniveaus. Naast analyse-instrument kan de schaalladder ook als inspiratiebron voor nieuwbouw of gevelwijzigingen in de binnenstad worden gebruikt. Want het is een opgave en uitdaging om de 'historische' verfijndheid en fijnzinnigheid ook in eigentijdse vormen te 'vertalen'. Voor een aantal plekken in de binnenstad (nieuwe invullocaties en sloop-nieuwbouw) wordt de schaalladder ook als toetsingskader ingezet (zie hoofdstuk 6.4.2. uit deze toelichting).
Schaal 1: Volume
Op dit schaalniveau wordt de bouwmassa van het pand of complex als geheel in zijn hoofd-volumes ontleed, zoals het basisvolume (het bouwvolume onder de hoofdkap), de kap, torens en oorspronkelijke aan- en uitbouwen.
Schaal 2: Hoofdindeling
Op dit niveau wordt de hoofdcompositie van de volledige gevel geanalyseerd. Hiertoe behoren die gevelelementen die de gevel als geheel indelen in horizontale lagen en verticale stroken of 'secties'. Vrijwel altijd zijn deze elementen 'gevelomspannend', 'gevelbreed' of 'gevelhoog'.
Schaal 3: Compositie van de hoofdindeling
In dit schaalniveau is de gevelcompositie binnen de horizontale lagen en verticale stroken/ secties van schaalniveau 2 ondergebracht, alsmede de grotere compositorische elementen hierbinnen.
Schaal 4: Middelgrote elementen
Dit schaalniveau bestaat hoofdzakelijk uit functionele en soms decoratieve gevelelementen die de grotere bouwstenen vormen van de in schaal 3 beschreven compositie. Enkelvoudige gevelopeningen (vensters èn deuren) mét hun kozijnen zijn de belangrijkste exponenten van deze laag. Andere elementen van dit niveau zijn kleine balkons en erkers, grotere onderdelen van bordessen, dakkapellen, vlakken siermetselwerk en schoorstenen. Ook de horizontale hoofdonderdelen van de kroonlijst (architraaf, fries- en kroonlijst) of gootlijst behoren tot dit schaalniveau.
Schaal 5: Middelkleine elementen
In dit schaalniveau worden de elementen uit schaal 4 gedetailleerd, geaccentueerd en verfijnd door middelkleine en vooral functionele/constructieve elementen, zoals het raamhout (inclusief stijlen, middendorpels en kalven); de strekken, ontlastingsbogen, boogvelden, lateien en waterslagen boven en onder de gevelopeningen; siermetselwerk van beperkte afmetingen en de samenstellende onderdelen van zuilen, pilasters, kroonlijsten, balkons en erkers. Ook luiken en blinden behoren tot deze schaal.
Schaal 6: Ornamenten
Dit schaalniveau bestaat met name uit expliciet toegevoegde, zelfstandige ornamentiek van middelklein en klein niveau, zoals: raam- en sierroeden; balusters en spijlen van een hekwerk; sluit-, hoek- en aanzetstenen rond gevelopeningen; versiering binnen boogvelden; klein siermetselwerk en gevelstenen, guirlandes en siervazen. Ook gevelankers en hang- en sluitwerk behoren tot dit schaalniveau.
Schaal 7: Detaillering
Dit is het meest verfijnde schaalniveau dat bestaat uit de verfijning van de elementen uit schaal 6, zoals sierstenen binnen boogvelden, sierelementen op of verfijnde detaillering van spijlen van hekwerken, details van hang en sluitwerk, beslag op deuren, maar ook de profilering van kozijn- en raamhout, profilering van natuursteen of baksteen, verfijnde profilering van een kroonlijst, de verfijnde bewerking van smeedwerk, de kleine details van beeldhouwwerk. Het voegwerk behoort eveneens tot dit schaalniveau.
Figuur: Toelichting schaalladder - voorbeeld Lieve Vrouwekerkhof (uit : Cultuurhistorische analyse)
Winkelonderpuien
De historische Nederlandse winkelpui bezit al eeuwenlang een aantal basisprincipes, die niet verbonden zijn met de toegepaste bouwstijl. Een belangrijk kenmerk is een (vrijwel) gevelbreed 'autonoom' (houten) frame onder de bovenliggende gevel. Deze nagenoeg volvlakse houten pui drukt in zijn vormgeving op allerlei manieren het dragen van het bovenliggende gevelvlak uit. De pui bestaat daarom uit meerdere verticale stijlen (vier, maar vaak ook vijf bij meer dan één toegangsdeur naar de bovenwoningen), waarop de horizontale puibalk rust. Hoewel de stijlen door hun dragende functie een forse maatvoering bezitten, blijven deze onderdelen in het totaal van de compositie toch rank van karakter.
Naast de opdeling in verticale stroken, wordt de pui gelijktijdig verdeeld in horizontale banden. Deze worden gevormd door de toepassing van een borstwering waarop de pui rust, een middendeel met de toegang(en), etalageruiten of vensters een bovenlicht en tot slot een puibalk of kroonlijst.
Wanneer de verticale stroken en horizontale banden over elkaar heen worden gelegd, ontstaat een raster van vakken. Alle Nederlandse puien tot aan de tweede helft van de 20e eeuw worden gekenmerkt door een dergelijk raster. Een andere constante in de compositie van de Nederlandse pui is de grote mate van architectonische verfijning.
Vanaf het eind van de 19e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog vond onder invloed van internationale bouwstijlen geleidelijk aan een ontwikkeling plaats die het uitgangspunt van de 'dragende pui' nuanceerde. Aan het begin van de 20e eeuw werd een nieuwe winkeltypologie in de historische binnenstad van Amersfoort geïntroduceerd: het warenhuis. Voor het eerst werd hier het winkelen op de verdieping aan de buitenkant zichtbaar gemaakt door grote vensters. De hoofdvorm, de ontsluitingstypologie en architectuurtaal bleven nog wel sterk bij de historische vormen en typologieën betrokken. Ook bij deze panden - hoe vernieuwend soms ook - was nog sprake van een grote samenhang tussen de vormgeving van de gevel op de begane grond en de architectuur van de verdiepingen. Deze gebouwen passen dan ook in het stadsweefsel van de Amersfoortse binnenstad.
Van het midden van de 20e eeuw werd niet alleen de relatie tussen winkelpui en gevel losgelaten, maar ook de bovengenoemde basiskenmerken werden niet meer toegepast. Het dragende karakter van de pui is hiermee volledig verdwenen en de bovenbouw lijkt soms zelfs te 'zweven' boven de grond. Hierdoor ontstaat er op grote schaal een verticale en zeer contrasterende tweedeling tussen pui en bovenbouw.
Figuur: waardevolle winkelonderpuien in de binnenstad
Appelmarkt 15 Appelmarkt 18 Arnhemsestraat 1b Arnhemsestraat 3 Arnhemsestraat 5 Arnhemsestraat 19 Bloemendalsebinnenpoort 4 Bloemendalsebinnenpoort10ABloemendalsebinnenpoort 12 Bloemendalsestraat 5 Bloemendalsestraat 9 Grote Sint-Jansstraat 1a Grote Spui 5a Grote Spui 11 Havik 7c Havik 35 Havik 37b Havik 41 Havik 43 Havik 45 Havik 47 |
Hof 7 Hof 11b Hof 13a Hof 19a Hof 20a Hof 24 Hof 25 Hof 26 Hof 27 Hof 29 Hof 32 Hof 33 Hof 34 Hof 36 Hof 38 Hof 39 Kamp 6 Kamp 11 Kamp 12a |
Kamp 12a Kamp 37 Kamp 60 Kamp 62 Kamp 66 Kamp 68 Kamperbinnenpoort 2 Krankeledenstraat 6 Krankeledenstraat 26 Krommestraat 4 Krommestraat 14 Krommestraat 22 Krommestraat 36 Krommestraat 66 Krommestraat 68 Krommestraat 73 Langestraat 34 Langestraat 63 Langestraat 64 en 66 Langestraat 108-110 Langestraat 135 Lavendelstraat 2 |
Lavendelstraat 12a Lieve Vrouwestraat 6, 20 en 50 Nieuweweg 5 Nieuwstraat 7 Varkensmarkt 1 Weverssingel 17a Weverssingel 25a Zevenhuizen 1 Zuidsingel 65 |
Binnenterreinen van de gesloten bouwblokken
Ook de achtergevels en de bebouwing op de achtererven van de gesloten bouwblokken hebben hun eigen, unieke waarde. De achterzijde van de hoofdbebouwing, vaak al met een wisselende diepte, vormt een omranding van het binnenterrein. Tegen de markante achtergevels werden vanouds vaak aan- en uitbouwen en achterhuizen gerealiseerd, waardoor hier – in tegenstelling tot de voorzijde – de rooilijn onregelmatig ('gekarteld') en informeel is. De achterzijde is een ruimtelijke vertaling van de historische functies, die niet op publieke representatie was gericht, maar voortkwam uit privaat en ondersteunend gebruik.
De kern van het gesloten bouwblok is van oorsprong open van karakter en was altijd opgedeeld in private erven, die werden gebruikt als (moes)tuin, boomgaard of erf. In de pre-industriële periode werden de binnenterreinen (gedeeltelijk) dichtgebouwd met uitbouwen van de bedrijfjes in de hoofdgebouwen. Dit beperkte zich hoofdzakelijk tot het eigen erf en werd uitgevoerd op kleinschalige wijze met (bij)gebouwen voorzien van kappen. Tijdens de industriële en post-industriële periode zijn onder invloed van de 'verwinkeling' van de hoofdroutes veel van deze binnenterreinen volgebouwd met plat afgedekte, vaak grootschalige bebouwing (aanbouwen en bijgebouwen). In veel gevallen werden de vaak monumentale achtergevels aan het oog onttrokken.
De nog grotendeels aanwezige onbebouwde binnenstadstuinen vormen nog een verwijzing naar het vroegere open karakter en leveren een bijdrage aan de historische beleving van de binnenstad.
In de binnenstad komen aldus drie typologieën van binnenterreinen voor. De ruime bouwblokken met een nog herkenbare groene binnentuin (donkergroen op de bijgaande figuur), de smalle bouwblokken die voor een groot deel volgebouwd zijn vanwege commercieel gebruik (rood) en de bouwblokken met achtertuinen die nog (vrij) open zijn en al dan niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte (oranje). De tuinen van de muurhuizen zijn met een lichtgroene kleur aangeduid.
Figuur: tuinen en binnenterreinen van de gesloten bouwblokken
Bijzondere bebouwing
De Nederlandse historische steden en zo ook Amersfoort zijn zeker tot aan het einde van de 19e eeuw opgebouwd uit kleine individuele woon- en bedrijfspanden (de portaalhuizen). In de historische stad wijken gebouwen alleen af van de bulk van gewone panden als zij een bijzondere functie hebben. Veel bijzondere gebouwen in Amersfoort zijn op een niet-verbijzonderde wijze opgenomen in het stadsweefsel en bevinden zich tussen de woonbebouwing, zoals het voormalige Sint Elisabethgasthuis in de Muurhuizen of het Stadhuis aan de Westersingel. Slechts in enkele gevallen zijn bijzondere gebouwen op een stedenbouwkundige verbijzonderde locatie te vinden (Sint Joriskerk. Pieters en Blokland Gasthuis).
Bij de komst van het 'Nieuwe Bouwen' en het daarop volgende post- en neomodernisme zijn de oorspronkelijke ontwerpprincipes (het individuele smalle pand in de gevelwand) losgelaten. Voorbeelden van deze bebouwing zijn dan ook meer als solitaire objecten binnen het grotere geheel te typeren. Van deze moderne panden hebben vooral de gebouwen van vóór de oorlog, zoals V&D aan de Utrechtsestraat, toch nog voldoende vormverwantschap met de omgeving (zoals de hoge pannenkap en de hoge graad van architectonische verfijning) om op te vallen maar zich niet uit te zonderen.
Bouwhistorie
De bouwhistorische waarden van de binnenstad zijn in veel gevallen bekend en beschreven. Er zijn ook gevallen denkbaar dat deze waarden door opeenvolgende verbouwingen en aanpassingen aan het oog zijn onttrokken. In zo'n situatie is het gevaar aanwezig (bijvoorbeeld bij verbouwingen) dat waardevolle constructies en een historische interne structuur en onderdelen ongemerkt uit de stadsstructuur verdwijnen. Bouwhistorisch onderzoek is een effectief middel om het verhaal en de 'leesbaarheid' van monumentale bouwwerken en historische stadsdelen te achterhalen. Vaak gebeurt dit aan de hand van (bouw)sporen die nog in de panden of gebieden aanwezig zijn. Archeologisch onderzoek kan dit beeld compleet maken. De resultaten van bouwhistorisch onderzoek en de daaraan verbonden aanbevelingen geven niet alleen richting aan de planvorming van restauraties en ingrijpende verbouwingen, maar vormen ook een bruikbare inspiratiebron waarop nieuwe gebiedsontwikkelingen kunnen worden gebaseerd.
Bij monumenten en beeldbepalende/waardevolle panden (orde 1 en 2) is de bouwhistorische verwachting hoog. In veel gevallen dateert het casco van deze panden nog uit de bouwperiode en bezitten deze panden - soms aan het oog onttrokken - nog opmerkelijke bouwonderdelen en bijzondere details. Vandaar dat bij wijzigingen of sloop van deze gebouwen op grond van de Erfgoedverordening Amersfoort de bouwhistorische waarden in beeld moeten worden gebracht. In het beschermd stadsgezicht komen naast monumenten en beeldbepalende panden ook beeldondersteunende (orde 3) gebouwen voor. Zij zorgen voor de zo kenmerkende samenhang van het straatbeeld. Achter de vaak sobere gevels kunnen echter toch waardevolle bouwhistorische onderdelen, veelal uit een vroegere periode daterend, aanwezig zijn. Ook bij veranderingen aan deze panden is het belangrijk om bouwhistorische waarden in beeld te brengen.
Bij panden in orde 4 zijn de bouwhistorische verwachtingen vaak minimaal. Het betreft hier vaak panden of complexen van recente datum, waarvoor de oorspronkelijke panden zijn afgebroken. Ook op de binnenterreinen, in het gebied omsloten door de achtergevelrooilijnen op de plankaart, zijn in de meeste gevallen geen bouwhistorische verwachtingen meer aanwezig. Bij wijzigingen en/of ingrepen in deze panden en/of gebieden is geen bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk. Als bij de indifferente panden (orde 4) nog bouwhistorische verwachtingen aanwezig zijn dan is dit bij het betreffende pand in de gevelbeelden aangegeven.
Figuur: Bouwhistorische verwachtingenkaart
Dakenlandschap
Het historische, pre-industriële dakenlandschap behoort tot één van de belangrijkste stedenbouwkundige karakteristieken van de Amersfoortse binnenstad omdat de daken de fijnmazigheid van het stedenbouwkundig weefsel benadrukken. De kappen waren hierbij niet alleen aanwezig op de hoofdgebouwen, maar ook de aanbouwen, achterhuizen en bijgebouwen aan de achterzijde van de panden waren afgedekt met een kap. Het daklandschap bestaat grotendeels uit steile kappen met een dakhelling tussen de 45 en 60 graden, vaak behorend tot het type van het zadel- of schilddak, waardoor de bouwmassa's op 'spitse' wijze worden afgesloten en de individualiteit van de panden ook op het niveau van het daklandschap zichtbaar wordt. De voormalige stadsboerderijen bezitten vaak een iets flauwere helling.
De daken vertonen subtiele variaties ten opzichte van elkaar, maar contrasteren nauwelijks qua vorm en type. Dit zorgt voor een grote eenheid en samenhang, maar ook voor een grote diversiteit, door de vele verdraaiingen van de kappen, de verschillende hoogtes, kleuren etc. Ook het historisch kappenlandschap kent dus het principe van 'eenheid in verscheidenheid'.
Vrijwel de gehele Kern en grote delen van de Schil (langs de verbindingswegen en de randen) bezitten nog een gaaf historisch dakenlandschap. Opmerkelijk is dat op plekken waar ruimte gegeven is voor een eigentijdse architectuur, de samenhang binnen het stedenbouwkundig weefsel en het daklandschap door de toepassing van plat afgedekte bouwmassa's is verdwenen en ook de individualiteit van de panden niet meer tot uitdrukking komt.
Figuur: platte daken in de binnenstad
Het grotendeels nog zeer gave, fijnmazige dakenlandschap met zijn steile, spitse kappen en waterpas lopende nokken vormt een belangrijk onderdeel van de historische stad. Het historisch dakenlandschap bestaat uit een samenspel van steile, gesloten kappen met een hellingshoek tussen 45 en 60 graden, waarin de individualiteit van de afzonderlijke panden ook in het dakenlandschap tot uitdrukking komt. De 'gesloten' kappen in de Kern en langs de randen en verbindingswegen in de Schil met steile dakhellingen worden slechts op spaarzame wijze door dakkapellen van bescheiden formaat geopend. De historische kappen worden gedekt met rode of grijze, gebakken pannen. De bijzondere gebouwen, zoals poorten en kerken, soms door leien. Het 'spitse' karakter van het historisch dakenlandschap wordt door verticale elementen als bakstenen schoorstenen versterkt.
Vanaf 1984 is de binnenstad officieel door het rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. Hoofdmotieven voor de aanwijzing van de binnenstad van Amersfoort, het gehele gebied binnen de buitenste 14e eeuwse wallen, was een combinatie van de ruimtelijke opbouw van de stad met de kenmerkende concentrische uitleg, de typische muurhuizen, de uitvalswegen en de Eem, de schaal van de bebouwing en het bebouwingsbeeld. Dat werd in grote delen van de binnenstad zeer samenhangend en waardevol geacht.
De hoofddoelstelling van de aanwijzing is: "[....] de karakteristieke met de historische
ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te
onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied.
De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke
ontwikkeling, die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en
daarop voortbouwt".
Uit de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht vloeit voort dat een bestemmingsplan moet worden gemaakt, waarin de cultuurhistorische waarden voldoende zijn gewaarborgd. De volledige toelichting met betrekking tot de aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen.
Figuur: Begrenzing beschermd stadsgezicht
Figuur: Historisch ruimtelijke waarderingskaart volgens Aanwijzingsbesluit
Het beschermde stadsgezicht binnenstad omvat meerdere soorten monumenten: rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en waardevolle panden (beeldbepalend en beeldondersteunend). Bij die laatste categorie wordt een onderscheid gemaakt in panden van enige waarde (*), panden van grote waarde (**) en panden van bijzondere waarde (***).
In de figuur hierna zijn de rijksmonumenten met een rode kleur aangeduid, de gemeentelijke monumenten hebben een blauwe kleur en de waardevolle panden zijn respectievelijk voorzien van een gele (*), een oranje (**) en een bruine (***) kleur.
Figuur : monumenten en waardevolle panden in de binnenstad
Voor Monumenten gelden naast het bestemmingsplan ook de bepalingen uit de Monumentenwet en de gemeentelijke Erfgoedverordening. Relevant voor het bestemmingsplan is vooral dat de situering, de afmetingen, de gevelbreedte, dakvorm en nokrichting (veelal volgens de bestaande situatie) worden vastgelegd en waar nodig en mogelijk de architectuur (zoals gevelindeling- en detaillering).
De binnenstad van Amersfoort heeft een rijk en gevarieerd bodemarchief, dat sporen bevat vanaf de prehistorie. De prehistorische vondsten zijn artefacten van vuursteen en aardewerk. Zelfs sporen van boerderijen, met name uit de Ijzertijd (800 tot het begin van de jaartelling), zijn in de binnenstad bewaard gebleven. De vroegste middeleeuwse sporen van bewoning stammen uit de 11e eeuw. Dit betreft boerderijen - op de hogere delen in het binnenstadgebied - en akkers, sloten en beschoeiingen. In de 12e en 13e eeuw beginnen de stedelijke ontwikkelingen met havenwerken, het graven van grachten en het verharden van wegen. Tegen 1300 begint de verstening van de stad. Niet alleen huizen van baksteen verrijzen, maar ook de stadsmuur wordt dan uit steen opgetrokken. Buiten deze vroegste omwalling bevinden zich tot ver in de Middeleeuwen en op sommige plaatsen tot in de Nieuwe Tijd, veel boerderijen. Nadat rond 1400 de tweede stadsmuur is gebouwd, blijft het gebied binnen de muren sterk agrarisch. Van de 15e eeuw en later dateren de vele overblijfselen van nijverheid, zoals bierbrouwovens en leerlooiersputten. Tot slot is er een categorie archeologische resten die regelmatig wordt aangetroffen in de bodem van Amersfoort: kerken en begraafplaatsen.
De Archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort geeft inzicht in de te beschermen gebieden waar zekerheid van vondsten het grootst is. Daarnaast geeft de kaart inzicht in gebieden met archeologische verwachtingen. De kaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet wordt in bestemmingsplannen (door middel van een dubbelbestemming) een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten opgenomen. Het gebied van de binnenstad ligt voor het overgrote deel in een gebied met een hoge archeologische waarde (met een rode kleur op de beleidskaart aangegeven). In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Die verplichting wordt vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Figuur: detail uit Archeologische beleidskaart
Figuur: onderzoeksplicht in archeologische gebieden
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste functies die in de binnenstad aanwezig zijn beschreven en nader belicht per deelgebied (hoofdstuk 2.4.9.).
De binnenstad is het centrum van de stad voor winkelen, uitgaan en toerisme. Er komen daarom veel bezoekers. Daarnaast zijn er de bewoners van deze wijk van de stad. Bewoners zorgen onder andere voor sociale controle. De bewoners van de binnenstad zijn ook in het bijzonder bij die stad betrokken. Voor de vitaliteit van de binnenstad is het daarom belangrijk dat er ook goed gewoond kan worden. In de periode 2005-2011 is zowel het aantal woningen als ook het aantal bewoners van de binnenstad licht toegenomen. De toename van het aantal woningen komt deels door particuliere initiatieven en deels door projecten van de NV Stadsherstel, die woningen boven winkels heeft gerealiseerd.
In vergelijking met de gemiddelde verdeling in Amersfoort heeft de binnenstad een hoog percentage jong volwassenen en een laag percentage kinderen. De leeftijdscategorie van 20 tot 34 jaar is het grootste (35% van de binnenstadbewoners, in totaal ongeveer 1850 personen), gevolgd door de leeftijdscategorie van 35 tot 49 jaar (22% van de binnenstadbewoners, in totaal ongeveer 1160 personen). Deze verdeling in de binnenstad laat in de laatste jaren een constant beeld zien.
Figuur: Woningen en bewoners in de binnenstad
De functie van de binnenstad als stads- en regiocentrum komt vooral tot uitdrukking in het winkelelement. De winkelstructuur in de binnenstad is de laatste jaren niet sterk veranderd. De grootste concentratie winkels is nu gevestigd aan de Kamp, Grote Sint Jansstraat, Langestraat, Arnhemsestraat, Utrechtsestraat, Sint Jorisplein, Varkensmarkt en Krommestraat. Daarnaast is er een aantal plekken aan te wijzen waar in de laatste jaren relatief veel verandering heeft plaatsgevonden (opening en/of sluiting van winkels): Lavendelstraat/Havik, Amicitia/Achter de Arnhemse Poortwal, Koestraat, Krommestraat, Mooierstraat/Drakennest.
Figuur: Winkels in 2005 en 2011
In het winkelgebied is een aantal gebieden van een verschillend karakter te onderscheiden. In de drukste winkelstraten (ook wel het kernwinkelgebied genoemd) is in vrijwel elk pand een winkel gevestigd of anders een activiteit die op het publiek gericht is (kantoren of bedrijven met balie, horeca). Het kernwinkelgebied omvat de Utrechtsestraat, Arnhemsestraat, Varkensmarkt, Sint Jorisplein e.o., Hellestraat, Langestraat, Amicitia, het eerste gedeelte van de Krommestraat, de Kamp, Zuidsingel (gedeelte tussen de Kamp en de Sint Andriesstraat) en Grote Sint Jansstraat. Er is ook een secundair winkelgebied dat grenst aan het kernwinkelgebied. Het vormt een belangrijk onderdeel van het totale winkelgebied. Behalve winkels komen hier echter ook tal van andere functies voor, waaronder veel wonen en bedrijven. Vaak betreft het hier de wat kleinere winkels. Tot het secundaire winkelgebied behoren (het tweede deel van) de Krommestraat, de Koestraat, Grote Haag, Kleine Sint Jansstraat, delen van de Zuidsingel en de Weversingel. De aanloopgebieden grenzen niet altijd aan het kernwinkelgebied, maar liggen op de route daarheen. De winkels aan deze routes hebben soms een buurtverzorgende functie. Daarnaast ontlenen ze een deel aan hun afzet aan passanten van en naar het centrum. Voor de binnenstad is de aanlooproute van belang omdat deze met name voor het langzaam verkeer een bezoek aan de binnenstad stimuleert. De Bloemendalsestraat vervult een dergelijke functie, maar ook straten buiten het plangebied, zoals de Arhemseweg, de Utrechtseweg en de Hendrik van Viandenstraat. Op enkele plaatsen zijn ook winkels en/of publiekstrekkende functies aanwezig aan het Havik en de Grote en Kleine Spui.
In Amersfoort is ongeveer 1/3 deel van winkels onderdeel van een keten. Deze winkels omvatten wel 2/3 deel van het winkelvloeroppervlak. Vooral de grotere panden in de binnenstad zijn ingenomen door de ketens (het Sint Jorisplein is bijvoorbeeld geheel gevuld met ketens). Verder is in de binnenstad de sector mode en luxe (kledingwinkels, warenhuizen en dergelijke) zeer sterk vertegenwoordigd. Deze branche is in de binnenstad het grootste, gevolgd door huishoudelijke artikelen en speelgoed
In de binnenstad van Amersfoort is er sprake van een leegstandspercentage van 6,7%. Het gemiddelde in heel Nederland is 6,3%, maar in met Amersfoort vergelijkbare steden is dat zelfs ruim 10%. Als de leegstand wordt vertaald in vloeroppervlakte dan bedraagt het percentage leegstand in Amersfoort 5% (voor een gezonde doorstroming van winkels moet er altijd een frictieleegstand van 2% zijn).
Horeca levert een belangrijke bijdrage aan de levendigheid en ontmoetingsfunctie van de binnenstad. Horeca kan de winkelfunctie ondersteunen, maar het speelt ook een belangrijke rol bij het vervullen van de toeristische functie van Amersfoort. De meeste horecazaken in de binnenstad zijn restaurants. Daarnaast zijn er voornamelijk cafés.
De horecastructuur in de binnenstad is niet sterk aan veranderingen onderhevig. De grootste concentratie horecazaken is gevestigd op de Hof, Groenmarkt, Appelmarkt, Lieve Vrouwe Kerkhof, Koestraat en aan de Bloemendalsestraat. Er is een aantal plekken aan te wijzen waar relatief veel veranderingen hebben plaatsgevonden (opening en/of sluiting van horecazaken): Kamp, Krommestraat, Bloemendalsestraat, Hof/Lavendelstraat.
Amersfoort als geheel scoort bovengemiddeld tot goed op de ranglijst van de 50 grootste gemeenten voor wat betreft de culinaire diversiteit en culinaire kwaliteit en het aanbod van cafés.
In het gebied van dit bestemmingsplan zijn de navolgende horeca 2- vestigingen aanwezig (horeca 2 is een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse, zoals een café, bar of kroeg).
Adres | Naam |
Arnhemsestraat 1A Arnhemsestraat 31 + 33 Appelmarkt 16 Appelmarkt 18 Bloemendalsestraat 2 Bloemendalsestraat 16a Groenmarkt 3 Groenmarkt 8 Groenmarkt 7 Groenmarkt 10 Grote Spui 23 Hellestraat 51 Hof 4 Hof 6 Hof 7 Hof 10A Hof 14 Hof 15/16 Hof 17A Hof 18 Hof 19D Hof 22 Hof 25 Hof 26 Kleine Spui 18 Koestraat 7 Koestraat 8 Krankeledenstraat 5 Krankeledenstraat 7 Krankeledenstraat 12/16 Krankeledenstraat 20 Langegracht 45 Lavendelstraat 3 Lavendelstraat 4 Lavendelstraat 5 Lavendelstraat 9 Lavendelstraat 11 Lavendelstraat 13 Lieve Vrouwekerkhof 2A Lieve Vrouwekerkhof 3 Lieve Vrouwestraat 13 Lieve Vrouwestraat 17 Weversingel 2 Zevenhuizen 1A Zuidsingel 4 |
Jazzcafé Lazy Louis Café de Flame Café Onder de Linde Café Zomaar Café Van Zanten Café Boelies Café 't Nonnetje 't Filmhuis Café de Boa's Café Jacksons Café De Koppelpoort Café 't Draeckje Café De Blauwe Engel Café Daantje Café Curtis Café Lobbes Grandcafé Halewijn Grandcafé Fiji Café Double You Gay café Lapart Poolcafé The Break Wijnbar De Bijzaeck Café Miles Café 't Binnenhof Café De Drie Ringen Bij Mario's Café Chapeau Café Brutus Café Joy Café Boothill Café Long John Café 't Zoldertje Café Bubbles Café Cuba Libre Café Thuis Café Rumours the Legends Café Rumours Swing Café Rumours Inn Café Marktzicht Café de Karseboom Theater Film Café de Lieve Vrouw Grandcafé Vyssotski Tapasbar Café In den Groote Slock Café De Singel |
Amersfoort is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor allerlei soorten bedrijven. De binnenstad voorziet in bijna 5.000 arbeidsplaatsen, waarvan het grootste gedeelte werkzaam is in kantoren, bedrijven en publiekgerichte dienstverlening. Tot 2010 was er sprake van een stijging van het aantal arbeidsplaatsen. Die stijging is vooral terug te leiden naar de vestiging van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in de stad en een toename van het aantal arbeidsplaatsen bij de gemeente Amersfoort. Na 2010 is een daling van het aantal arbeidsplaatsen zichtbaar, waarschijnlijk veroorzaakt door de economische recessie.
Verspreid over de binnenstad is een breed scala aan maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals onderwijs, maatschappelijke zorgvoorzieningen en religieuze voorzieningen. Ook op het gebied van cultuur en toerisme heeft de binnenstad en de directe omgeving daarvan veel te bieden.
Belangrijke maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn bijvoorbeeld:
- Theater De Flint (met het naastgelegen Cultuurhuis)
- Theater De Lieve Vrouw
- Musea Flehite, het Mondriaanhuis
- (voormalige) kerkgebouwen, zoals Sint Aegtenkapel, Elleboogkerk, Sint Joriskerk, Evangelische Lutherse Kerk, de synagoge aan Korte Gracht, Franciscus Xaverius
- Onderwijsvoorzieningen, zoals de Beiaardschool
- Woonzorgvoorziening de Boldershof, kloosterverzorgingshuis Agnietenhove.
In een aantal gevallen hebben gebouwen hun oorspronkelijke functie verloren of gaan die op korte termijn verliezen. Er wordt gezocht naar een nieuwe invulling van deze gebouwen (Elleboogkerk, Kade). In de binnenstad zijn verder geen scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs gevestigd.
De Amersfoortse binnenstad scoort goed voor wat betreft het aanbod aan cultuur in de vorm van galerieën, musea en het aantal filmdoeken. De stand kent vier musea en twee theaters. Amersfoort kent ook vele evenementen. De bezoekersaantallen aan amateur- en podiumkunst en musea zijn tot 2010 sterk gestegen. Uitzondering daarop is Flehite (vanwege verbouwing en asbestverwijdering in de periode 2007-2009). De bezoekersaantallen van de evenementen in de stad zijn hoog.
De singels vormen in de stad een groene binnenring, die bestaat uit een doorlopende boombeplanting langs het water. Als beeldbepalend groen ondersteunt deze beplanting de structuur en het historisch karakter van de binnenstad. De achtertuinen van veel panden aan de Muurhuizen vormen samen met de bomen aan de singels een opvallend groen beeld. Ook de tuinen aan de achterkant van de Krommestraat en de Breestraat hebben een belangrijke betekenis naar het openbare gebied. Voor een oude binnenstad heeft Amersfoort relatief weinig groen in zijn binnenterreinen. In het historische hart van de binnenstad is wel een aantal binnenterreinen aanwezig, die vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar zijn. Boomkruinen verraden de plek van deze groene enclaves.
De plantsoenen vormen belangrijke groenelementen in de stad. Opvallend zijn de aan het plantsoen grenzende fraaie achtertuinen van 't Zand en de Zuidsingel. De tuinen maken ruimtelijk deel uit van de groenstructuur van de buitensingel. Dat geldt ook voor de verderop gelegen joodse begraafplaats.
De spontaan gegroeide beplanting op de kademuren is mede door de vaak zeldzame soorten zowel vanuit ecologisch oogpunt als de betekenis voor het stadsbeeld van grote waarde.
Figuur: Bomen in de binnenstad
De binnenstad wordt gekenmerkt door van oudsher smalle straten in een historische omgeving, vele voorzieningen en daardoor een hoge aantrekkingskracht voor bewoners, consumenten en werknemers. Het is dan ook bij uitstek een verblijfsgebied, waar een 30-km/uurregime geldt.
Het kernwinkelgebied met de Langestraat als hoofdas is bovendien buiten venstertijden alleen toegankelijk voor voetgangers, om daarmee een aantrekkelijk winkelklimaat te bieden. Dit kernwinkelgebied is fysiek afgesloten met beweegbare palen. Bewoners met een eigen parkeerplaats in het gebied kunnen een ontheffing krijgen om het gebied ook buiten de venstertijden in te kunnen rijden. Voor de uitgifte van ontheffingen gelden regels.
Vrachtverkeer kan binnen de venstertijden het kernwinkelgebied in rijden om ter plaatse van de bestemming te laden en lossen. Buiten het kernwinkelgebied zijn daarvoor speciale laad- en losplaatsen gemaakt, zoals op diverse plaatsen op de Kamp en aan de Weversingel.
De verkeerscirculatie in de binnenstad is erop gericht om sluipverkeer tegen te gaan; autoverkeer heeft een herkomst of een bestemming in dit gebied. Daarvoor zijn eenrichtingregimes en afsluitingen zoals op de Westsingel ingesteld. Het weren van sluipverkeer draagt bij aan de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en de bereikbaarheid. Hoofdstromen van autoverkeer worden afgewikkeld op de Stadsring, een wijkontsluitingsweg, waar nu nog een belangrijk aandeel doorgaand verkeer (dus zonder herkomst of bestemming in de binnenstad) wordt afgewikkeld.
Figuur: Verkeersstructuren auto
De binnenstad is met name het domein van voetgangers en fietsers. Autoverkeer blijft mogelijk, maar wordt niet extra gefaciliteerd. Een autoluwere binnenstad met minder straatparkeren kan op enig moment mogelijk zijn als er ook voldoende alternatieven in parkeerplaatsen en/of andere vervoerwijzen beschikbaar zijn.
Bezoekers van de binnenstad worden gestimuleerd met de fiets te komen door het aanbod van gratis bewaakte ondergrondse stallingen in de Muurhuizen, Hellestraat en Utrechtsestraat. Ook tijdens de vele evenementen zijn deze stallingen geopend. Fietsroutes en belangrijke bestemmingen zijn op ANWB-borden aangegeven. Tussen 11.00 uur en 17.30 uur en tijdens de koopavond mag er niet gefietst worden in het kernwinkelgebied. De singels vervullen daardoor een belangrijke functie voor de afwikkeling van het fietsverkeer.
Het fietsnetwerk in de binnenstad volgt de Stadsring, de singels en daartussen de verbindende grotere straten.
In de toekomst zal ingezet gaan worden op meer fietsparkeermogelijkheden in de binnenstad. Er wordt een aantal maatregelen genomen om het fietsparkeren in de binnenstad te verbeteren en overlast van geparkeerde fietsen te verminderen. Zo komen er extra parkeerplekken voor de fiets in de binnenstad. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om de toegankelijkheid te verbeteren, onder meer door een proef met fietsparkeervakken. De binnenstad is een druk bezochte plek. Om de winkelstraten te ontlasten worden vooral aan de rand van het winkelgebied extra stallingsplekken gemaakt, zoals langs de Zuidsingel, de Stadsring en rond het begin van de Utrechtsestraat. Met name rond die laatstgenoemde locatie is behoefte aan goede stallingmogelijkheden om looproutes vrij te houden. Er wordt ook gezocht naar een plek voor een nieuwe bewaakte fietsenstalling. Het aantal stallingplekken in de binnenstad wordt in totaal uitgebreid met circa 350 plekken. Daarnaast wordt aandacht gegeven aan een betere bekendheid van de gratis bewaakte fietsenstallingen Kamperbinnenpoort en Jorisplein.
Veel mensen parkeren hun fiets in en rond de winkelstraten. Om overlast van geparkeerde fietsen zo veel mogelijk te voorkomen, komt er in het winkelgebied een proef met fietsparkeervakken. De bedoeling daarvan is dat fietsen netter worden gestald zodat er ruimte vrij blijft voor voetgangers. Daarnaast gelden er speciale parkeerverboden op plekken waar de veiligheid of toegankelijkheid in het geding is. Dat geldt in de stegen rond De Hof. Door middel van borden wordt dit kenbaar gemaakt.
Figuur: Verkeersstructuren fiets
Er geldt een systeem van vergunningparkeren en betaald parkeren in en rondom de binnenstad. Daarmee wordt parkeeroverlast tegengegaan en de bereikbaarheid gewaarborgd. De parkeergarages die een functie voor de binnenstad vervullen zijn de garages Sint Jorisplein, Stadhuisplein, Koestraat, Soeverein, Beestenmarkt en Flintplein. Bezoekers van de binnenstad parkeren bij voorkeur in de garages. De tarieven in de garages zijn daarom niet hoger dan de straattarieven. Op drukke momenten is er met name bij de garages Sint Joris en Koestraat een grote toeloop van parkeerders. Op straat zijn vergunningplaatsen voor bewoners en in beperkte mate ook plaatsen met regime van betaald parkeren. Voor de uitgifte van parkeervergunningen gelden regels, zoals bijvoorbeeld de afgifte van maar één bewonersvergunning per adres. Ook is het aantal uit te geven vergunningen beperkt.
Gehandicapten kunnen met hun gehandicaptenparkeerkaart gratis parkeren op de vergunningplaatsen en op plaatsen met betaald parkerenregime. Op diverse plaatsen zoals bij het stadhuis zijn algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Parkeernormen voor de binnenstad zijn voor kantoren laag om daarmee het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer te stimuleren. Dit draagt bij aan de bereikbaarheid (doorstroming) en leefbaarheid in de stad. Autodelen wordt gestimuleerd met het aanbieden van vaste parkeerplaatsen voor Greenwheelauto's op de locaties Achter Davidshof, Stadsring, Achter de Kamp, Boldershof en Sint Andriesstraat. Autodelen leidt tot een minder hoog eigen-autobezit. Ook zijn parkeerplaatsen gereserveerd op (nu nog) de locatie Achter Davidshof voor het opladen van elektrische voertuigen. Daarmee wordt de aanschaf van voertuigen zonder schadelijke uitstoot in de stad en zonder geluidoverlast gestimuleerd. Een eventueel autoluwere binnenstad omwille van het historische stadsbeeld en de economische aantrekkingskracht gaat gepaard met het opheffen van parkeerplaatsen op straat. Voor deze straatparkeerplaatsen is dan vervangende parkeergelegenheid voor bewoners gewenst.
In de binnenstad zijn taxiopstelplaatsen voor met name het uitgaand verkeer. Deze plaatsen zijn aan de Kamp, het Havik en op de Varkensmarkt. Het busvervoer volgt hoofdzakelijk de hoofdwegen zoals de Stadsring. Via de Westsingel, Varkensmarkt en Zuidsingel wordt wel de binnenstad bediend. Theater de Flint aan de noordzijde wordt door een busverbinding op de Scheltussingel aangedaan. Nieuwe vormen van openbaar vervoer zoals tuc-tuc's rijden ook in de binnenstad.
Vanaf station Amersfoort ligt de binnenstad op circa 10 minuten lopen. In de huidige situatie gaan er verschillende bussen naar de binnenstad. De binnenstad wordt via halte Varkensmarkt bediend door de bus die van station Amersfoort naar station Vathorst rijdt (lijn 5) en de bus die naar Liendert en Rustenburg rijdt (lijnen 6 en 7). Deze bussen hebben alle drie een maximale frequentie van vier keer per uur.
Andere haltes die een rol spelen in de bereikbaarheid per bus van de binnenstad zijn de o.a. de haltes Stadhuis op de Stadsring, halte Centrum en halte De Kei. Op station Amersfoort zijn OV-fietsen en taxi's beschikbaar.
In de binnenstad worden vier deelgebieden onderscheiden. Dat zijn de Kern (1), deelgebied Bloemendal (2), deelgebied Kamp-Zuidsingel (3) en deelgebied CSG-zuid (4 en 5).
Figuur: deelgebieden binnenstad
De Langestraat kent met uitzondering van de twee kerken (Sint Joriskerk en de Evangelische Lutherse Kerk) een geheel winkelfront op de begane grond en hier en daar op de verdieping. Op de verdiepingen wordt vooral gewoond. Aan de zuidkant van de Langestraat en aan de Muurhuizen overheerst de woonfunctie met hier en daar andere functies, zoals kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Het Mooierplein is ingericht als een compact winkelgebied met wonen op de verdieping.
Aan de Korte Gracht bevindt zich een aantal speciale functies, zoals het Mondriaanhuis en de synagoge. Aan de Muurhuizen is een aantal kantoren gevestigd. Voor het overige zijn er vooral woonpanden.
Op veel plekken is vanaf de Zuidsingel nog een mooi beeld op de achtergevels van de panden aan de Muurhuizen. Soms wordt dat beeld echter verstoord door aanbouwen of bijgebouwen en schuttingen of opgaand groen.
Aan Achter de Arnhemse Poortwal op de hoek met de Slijkpoortsteeg wordt een project in het kader van "Wonen boven winkels" gerealiseerd. Daarvoor is een apart bestemmingsplan gemaakt. Deze ontwikkeling wordt in het nieuwe bestemmingsplan geïntegreerd. Dat geldt ook voor de plannen voor woningbouw aan de Valkestraat-Stovestraat. Dat gebied is in het Stadsvernieuwingsplan Kern al bestemd voor wonen. Eenzelfde bestemming voor dit gebied wordt opgenomen in dit bestemmingsplan voor de binnenstad.
Er zijn ook verscheidene culturele voorzieningen in dit deelgebied, zoals Theater de Lieve Vrouw aan de Lieve Vrouwestraat.
Aan de noordkant van de Langestraat langs de Westsingel wordt veel gewoond en staat prominent de Onze Lieve Vrouwe-toren in het midden en museum Flehite aan de noordkant. Aan de "binnenzijde" tussen Breestraat en Langegracht is er vooral "wonen" en op en rondom het Lieve Vrouwekerkhof domineert de horeca en in mindere mate de detailhandel. Dat beeld van een overheersende horecafunctie is ook zichtbaar op en rondom de andere pleinen (Groenmarkt. Appelmarkt en Hof), hoewel vooral aan de Appelmarkt nog veel wordt gewoond. De Krommestraat is een gemengd gebied met een variatie aan functies (wonen, kantoren, detailhandel en horeca). Dat geldt ook voor de zuidkant van het Havik. De noordkant van het Havik is vooral een woongebied.
Muurhuizen en 't Zand bestaan uit een combinatie van wonen en kantoren. Ook aan de Langegracht is wonen dominant in het noorden met in het midden de Elleboogkerk. De straat krijgt een meer gemengd karakter naar het centrum (Langestraat) toe.
Mooi zijn de achtertuinen ("voortuinen") van de bebouwing aan de Breestraat, Muurhuizen en de Krommestraat.
Aan de Appelmarkt (9a-9f) zijn recent 6 stadswoningen gebouwd ter vervangingen van bestaande bebouwing. In het gebouw aan de Muurhuizen 102 komt een woonzorgcomplex.
De singels vormen in de stad een groene binnenring, die bestaat uit een doorlopende boombeplanting langs het water. Als beeldbepalend groen ondersteunt deze beplanting de structuur en het historisch karakter van de binnenstad. De achtertuinen van veel panden aan de Muurhuizen vormen samen met de bomen aan de singels een opvallend groen beeld. Ook de tuinen aan de achterkant van de Krommestraat en de Breestraat hebben een belangrijke betekenis naar het openbare gebied. Voor een oude binnenstad heeft Amersfoort relatief weinig groen in zijn binnenterreinen. Op sommige binnenterreinen is nog wel groen aanwezig.
Bloemendal ligt in het noordelijke deel van de schil. Het aandeel van het plangebied Bloemendal in het functioneren van de binnenstad is niet zo groot. Een aantal straten, zoals Grote en Kleine Spui en Bloemendalsestraat maken weliswaar deel uit van het concentratiegebied voor detailhandel (Nota Detailhandel 2011), maar zij dragen nu maar beperkt bij aan het voorzieningenpakket op stadsniveau. Het gebied kent een paar aaneengesloten woongebieden, zoals Boldershof, Dreyershofje en Teut. Er is enige winkelconcentratie langs de Bloemdalsestraat en er zijn verspreid wat winkels langs de Weversingel en op enkele andere plaatsen.
Er is een beperkt aantal kantoren en bedrijven aanwezig in Bloemendal op diverse plekken. Die zijn overwegend kleinschalig. Daarnaast kent het gebied een aantal horecavoorzieningen (cafés en restaurants) aan de Bloemendalsestraat en aan de Grote en Kleine Spui en de Westsingel. Op verschillende niveaus zijn er sociaal-culturele voorzieningen met de Flint als grootste. Andere aanwezige voorzieningen in het gebied zijn de kerken aan 't Zand (Franciscus Xaverius en Oud Katholieke Gemeente), de St. Aegtenkapel, de mannenzaal van het St. Pieters en Bloklandgasthuis en de Beiaardschool aan de Grote Spui. Natuurlijk is de Koppelpoort prominent aanwezig in dit gebied. Daarin is een kunstenaar gehuisvest. Verder is er nog het woonzorgcomplex de Boldershof.
Het verzorgingshuis St. Pieters en Blokland is verhuisd naar een nieuwe vestiging in Vathorst. In het bestaande pand wordt de zorgfunctie gecontinueerd.
Als groenvoorziening zijn de Plantsoenen West en Noord in meerdere opzichten van groot belang. Het is een deel van een belangrijke (wandel)route rond de binnenstad en biedt op een aantal plekken vanaf Plantsoen-Noord een prachtig zicht op de achtertuinen van de percelen aan 't Zand. De tuinen maken ruimtelijk deel uit van de groenstructuur van de buitensingel. Dat geldt ook voor de verderop gelegen joodse begraafplaats.
Kamp-Zuidsingel ligt in het noordoostelijke deel van de schil. Op de Kamp overheerst de winkelfunctie (vooral op de begane grond) en wonen op de verdieping met hier en daar een enkele andere functie, zoals kantoren en horeca. Een 'nieuwkomer' in het gebied is het casino op de hoek met de Kreupelstraat en Achter De Kamp. Ook de noordkant van Achter De Kamp en de Grote Sint Janssstraat laten veel detailhandelsfuncties zien met wonen boven.
In het gedeelte van de Weversingel, dat deel uitmaakt van het voorliggende plangebied, is een menging van functies aanwezig (detailhandel, horeca, wonen, publieksgerichte dienstverlening en een enkel kantoor). De winkels hebben hier een minder dominerende rol. De Sint Andriesstraat is weliswaar een aanlooproute naar het centrum maar wordt gedomineerd door wonen met aan het begin de toegang naar de parkeergarage Beestenmarkt. De overige gebieden worden gekenmerkt als woongebied, waarbij aan het eind van de Coninckstraat naar De Kamp nog enkele andere functies zijn gehuisvest, zoals horeca (o.a. "Logies De Tabaksplant") en een seksinrichting op nr. 8.
Wonen komt in diverse vormen voor (eengezinshuizen, meergezinshuizen en wonen met zorg). Tot de laatste categorie behoort o.a. het kloosterverzorgingshuis Agnietenhove aan de Zuidsingel. Het klooster omvat ook een kerk/kapel aan de zijde van Plantsoen-Oost.
Horeca is te vinden aan het begin van De Kamp en op plekken aan de Weversingel en de Zuidsingel. In de waterpoort Monnikendam is een restaurant gevestigd. De "bedrijven" in het gebied hebben meestal een baliefunctie en zijn gericht op het winkelend publiek.
In dit deelgebied is de winkelfunctie vooral geconcentreerd aan de Kamp. Door de situering van de parkeergarage "Beestenmarkt" is er een passantenstroom van de uitgangen van de garage naar de kern via de Grote Sint Jansstraat en de Kamperbinnenpoort. In dit gebied bevindt zich een aantal (kunst- en antiek)winkels. Aan het einde van Achter de Kamp is een project (winkels/wonen) van Portaal recent opgeleverd.
In het meest noordelijke deel is nog een deel van de gerestaureerde stadsmuur aanwezig. Langs de bebouwing van Binnen de Veste en Waltoren is een stuk fundering van de oude stadsmuur gereconstrueerd. Hierlangs loopt een voetpad dat onderdeel is van de wandelroute rond de binnenstad. In het meer zuidelijk deel wordt het plantsoen glooiender. Dominante gebouwen hier zijn de kapel en het klooster van Onze Lieve Vrouwe van Amersfoort en de Monnikendam. Door de hoge ligging is de waterpoort een zeer dominant punt, vanwaar een mooi uitzicht is over de singel en stadinwaarts. Het profiel van de Weversingel en de Zuidsingel kenmerkt zich door een "groene en open" kant van de achtertuinen van de Muurhuizen en het water en een "stenen en gesloten" kant van de bebouwingswand van de singels zelf.
CSG-Zuid ligt in het westelijke deel van de schil om de stadskern. Dit gebiedsdeel omvat een groot aantal verschillende functies. Een belangrijk deel van de bebouwing dateert van voor de 20e eeuw en heeft historische waarde. De detailhandelsfunctie en de publieksgerichte dienstverlening overheersen. Behoudens een aantal kleinere "pure" woongebiedjes, zoals Haagplein e.o., bevindt de woonfunctie in het kernwinkelgebied en de aanloopstraten zich overwegend op de verdieping(en). De kantoren concentreren zich op het Stadhuisplein e.o. en zitten (meer kleinschalig) op enkele plekken langs de Westsingel, Stadsring en Kleine Haag. Horeca komt verspreid in het gebied voor, evenals een aantal maatschappelijke functies, waaronder kerkgebouwen aan de Westsingel en de Grote Haag.
Het winkelvoorzieningenapparaat met een regionale verzorgingsfunctie concentreert zich voornamelijk langs en nabij de Utrechtsestraat, de Arnhemsestraat (als begin of eind van de as met de Langestraat en de Kamp) en het gebied van en rondom het Sint Jorisplein. De twee eerstgenoemde straten evenals de Zuid- en de Westsingel zijn karakteristiek voor de bebouwingsstructuur in de binnenstad. In het zuiden (omgeving Koestraat) en in het noorden van CSG-zuid is de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur sterk gewijzigd. Bij het noordelijke gedeelte moet daarbij worden gedacht aan de omgeving van de Molenstraat met de grootschalige kantoorbebouwing van het stadhuis en het voormalige gebouw van de Amersfoortse Courant en de woon- winkelbebouwing rondom het Sint Jorisplein.
Er is in het gebied relatief weinig groen, waaronder groene binnenterreinen, te vinden. De wel aanwezige groenstructuur aan de randen wordt vooral gevormd door de grachten en singels aan de oostzijde en een klein gedeelte van Plantsoen-Oost aan de zuidkant. Deze zijn onderdeel van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van de historische stad. Het westelijk deel van de stadswallen is met de komst van de Stadsring vervallen.
Op het terrein van de voormalige passage tussen de Utrechtsestraat (30-32) en Achter de Arnhemse Poortwal is recent nieuwbouw gerealiseerd in de vorm van een winkel- en woongebouw.
Tenslotte omvat het nieuwe bestemmingsplan nog een aantal gebiedsdelen die nu nog deel uitmaken van het bestemmingplan CSG Noord. Het gaat daarbij o.a. om de locaties van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (kantoor), voormalig Kade en de dagopvang voor daklozen aan het Smallepad 4.
Voor de binnenstad gelden gemeentelijk beleidskaders, die doorwerken in het bestemmingsplan. Daarnaast is er natuurlijk provinciaal en nationaal beleid dat voor het bestemmingsplan van toepassing is. Het belangrijkste beleid wordt in dit hoofdstuk op een rijtje gezet. De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn;
- Amersfoort realiseert voldoende woningen voor een diverse bevolking (vooral voor de drie doelgroepen: jonge gezinnen en gezinsvormers, vitale ouderen en jongeren en studenten) en met het accent op binnenstedelijk bouwen;
- Amersfoort levert haar bijdrage aan een gevarieerde bedrijvigheid in de regio, waarbij het accent voor Amersfoort ligt op een verdere ontwikkeling als kennisstad;
- Amersfoort blijft een groene stad met een goede samenhang tussen groene (en blauwe) gebieden in en om de stad en een versterking van de kwaliteit van de (openbare) ruimten in de stad;
- Amersfoort biedt mensen een prettig leefklimaat in de wijken;
- Amersfoort biedt een sprankelend cultureel klimaat en biedt ruimte aan diverse voorzieningen die passen bij de centrumfunctie van de stad in de regio;
- Amersfoort wil de ambitie om een CO2 neutrale stad te zijn in 2030 zoveel mogelijk ruimtelijk faciliteren;
- Amersfoort zorgt voor het behoud van haar cultureel erfgoed en ontwikkelt zich op stedenbouwkundig-architectonisch hoogwaardig niveau;
- Amersfoort streeft naar goede bereikbaarheid van de stad en zorgt voor verbinding en in de stad (met name naar het centrum), waarbij duurzaam vervoer een prominentere rol krijgt.
Op 9 juli 2013 is door de raad de Structuurvisie Amersfoort 2030 vastgesteld. Deze bevat voor het Stadshart, dat niet alleen de binnenstad omvat maar ook een aantal plekken in de omgeving daarvan, diverse opgaven: intensivering woningbouw, versterken publieke ruimte (w.o. culturele voorzieningen en winkels) en bereikbaarheid. De nieuwe Structuurvisie wil een levendig stadshart met een stedelijk karakter. Het Stadshart moet functioneren als een geheel met behoud van de diversiteit. Er is meer aandacht nodig voor het verbinden van de verschillende kamers, onder andere door het veraangenamen van deze verbindingen. Daarvoor staat de voetganger centraal in het Stadshart. Het Stadshart wordt gebruikt voor het ontmoeten. Om de publieke ruimte daarvoor in te zetten, is een goede kwaliteit van de aanwezige voorzieningen en openbare ruimte nodig. Experimentele culturele voorzieningen worden daarom verder geconcentreerd op de Wagenwerkplaats en eventueel het Oliemolenkwartier (buiten het gebied van dit bestemmingsplan). Met een verdere ontwikkeling van voorzieningen op de Wagenwerkplaats, de Stationsomgeving en Zonnehof zorgt de geleidelijke uitrol van de publieke ruimte van de binnenstad voor de verbinding tussen deze plekken, waardoor de routes levendig worden. Het stedelijk karakter van het Stadshart wordt ingevuld door intensieve woningbouw in en rondom het Stadshart. De plekken die daarvoor in aanmerking komen (buiten de grenzen van dit bestemmingsplan) zijn: Oliemolenkwartier, Kop van Isselt, Wagenwerkplaats, Zonnehof, Kop van Schothorst, Jericho/Jeruzalem, Meridiaan, Hogeweg (Hogekwartier) en rondom station Schothorst. Door woningen in hogere dichtheden is er meer draagvlak voor hoogwaardige voorzieningen. Dubbel grondgebruik is op veel plekken nog de enige mogelijkheid om verder te kunnen intensiveren en dan ligt het erg voor de hand om de parkeervoorzieningen ondergronds te realiseren.
In Economische verkenning voorzieningenkern Binnenstad zijn richtinggevende keuzes op hoofdlijnen voor de toekomst van de binnenstad gemaakt. Keuzes die primair het economisch functioneren van de binnenstad versterken. De keuzes zijn gemaakt vanuit economisch perspectief, maar vormen ook randvoorwaarden voor andere beleidsterreinen:
- de binnenstad heeft een voorrangspositie in het detailhandelsbeleid;
- het kernwinkelgebied wordt uitgebreid tot de voorzieningenkern;
- er wordt meer flexibiliteit gegeven aan functies in de voorzieningenkern;
- er wordt gestreefd naar aantrekkelijke binnenstadsentrees;
- voor de bereikbaarheid van de binnenstad heeft de fiets prioriteit;
- binnen de bestaande mogelijkheden wordt gezocht naar verbeteringen van de autobereikbaarheid en de parkeergelegenheid.
De voorzieningenkern (zie afbeelding) is het gebied in de binnenstad waar zich de grootste concentratie winkels, horeca en andere commerciële, maatschappelijke en culturele publieksgerichte functies bevindt. De voorzieningenkern functioneert hiermee als belangrijke drager van de economische vitaliteit van de binnenstad. De voorzieningenkern is het gebied dat we voorheen het kernwinkelgebied noemden, uitgebreid met Amicitia, het Drakennest, het Sint Jorisplein, de Krommestraat (inclusief het tweede gedeelte van Achter het Oude Stadhuis tot het Havik) en de drie belangrijkste horecapleinen de Hof, het Lieve Vrouwe Kerkhof en de Groenmarkt. In de voorzieningenkern zijn actieve, naar buiten gerichte functies gevestigd, zoals winkels, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen en in mindere mate kantoren en bedrijvigheid. In de voorzieningenkern is wonen op de begane grond beperkt toegestaan.
Figuur: Voorzieningenkern
Het eerste deel van de Krommestraat (van de Langestraat tot Achter het Oude Stadhuis) heeft momenteel al een sterke winkel- en horecafunctie. Door het tweede deel van de Krommestraat aan de voorzieningenkern toe te voegen, zijn ook hier commerciële functies mogelijk. Op die manier wordt er ruimte gegeven om in een groter gebied het specifieke milieu van de Krommestraat uit te breiden. Hiermee wordt het winkelaanbod in de totale binnenstad verder versterkt. Ook kan zo de Krommestraat er aan bijdragen dat er een levendige looproute ontstaat richting het Eemplein. Op de pleinen bevinden zich de grootste concentraties horeca. Ook is hier op vrijdagen en zaterdagen de warenmarkt. De winkelfunctie concentreert zich voornamelijk in de straten. De pleinen en de straten vormen samen een goede mix van functies die de voorzieningenkern aantrekkelijk maken. De bestaande looproutes tussen de pleinen en de straten zorgen voor samenhang tussen deze functies. Amicitia, het Drakennest en het Sint Jorisplein zijn drie winkelgebieden die in de afgelopen jaren zijn gerealiseerd als aanvulling op het winkelaanbod van de binnenstad. Deze delen van de binnenstad waren geen onderdeel van het benoemde kernwinkelgebied. De drie winkelgebieden maken wel deel uit van de voorzieningenkern.
Ook buiten de voorzieningenkern bevinden zich op diverse locaties winkels. Bijvoorbeeld op de Kamp, de Grote Sint Jansstraat, de Zuidsingel, de Weversingel en de Bloemendalsestraat. Het gaat hier om verschillende aanloopgebieden van de binnenstad met een eigen karakter. Deze gebieden kenmerken zich door een grote mate van functiemenging en hebben een eigen dynamiek. Er zijn hier commerciële functies en niet-commerciële functies, publieksgerichte functies en niet-publieksgerichte functies. Deze aanloopgebieden functioneren hiermee als belangrijke aanvulling op de voorzieningenkern.
De Nota Detailhandel 2011 geeft een visie op de ontwikkelingen in detailhandel in Amersfoort en biedt een economisch toetsingskader voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. In het beleid wordt meer ruimte gegeven voor nieuwe winkelinitiatieven in de stad. Dat geldt niet alleen voor de binnenstad maar ook voor de wijkwinkelcentra en de bedrijventerreinen.
Het zo veel mogelijk ruimte geven aan dynamiek leidt tot vernieuwing en verbetering van de kwaliteit van het aanbod. De binnenstad heeft een voorrangspositie in het detailhandelsbeleid (zie: Economische Verkenning Voorzieningenkern Binnenstad). Daarbij is ook gekozen om het stadshart uit te breiden met het Eemplein en het Oppidium, een toevoeging van ruim 23.000 m2 detailhandel.
De Nota Detailhandel beschrijft het toetsingskader voor de historische binnenstad als volgt: “De combinatie van functies maakt de binnenstad een aantrekkelijke plek voor recreatief bezoek. In de Economische Verkenning Voorzieningenkern Binnenstad is daarom gekozen om in de historische binnenstad flexibel te zijn in bestemmingen. De functies kunnen zo makkelijker een plek vinden waar de markt kansen voor ziet en er is meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Hierbij gaat het ook om de mogelijkheid om op specifieke plekken publiekstrekkende bestemmingen te veranderen in een woonbestemming. Voor moeizaam functionerende locaties kan dit een uitkomst bieden".
In het beleid wordt de detailhandelsbestemming ruimte gegeven in de concentratiegebieden van publieksaantrekkende functies (zie afbeelding). Op de overige locaties in de historische binnenstad overheerst de woonfunctie en is detailhandel daarom niet wenselijk. Binnen de ruimtelijke kaders voor detailhandel in de binnenstad is uitbreiding en vestiging van winkels mogelijk.
Figuur: Concentratiegebied voor detailhandel volgens de Nota Detailhandel 2011
In de binnenstad wordt op veel plekken ruimte gegeven voor detailhandel. Het gaat om de drukste winkelstraten, zoals de Langestraat, maar ook om aanloopstraten daar naar toe, zoals de Kamp, Kleine Spui, Grote Spui en het Havik. De aanloopstraten bieden veel mogelijkheden voor vestiging van nieuwe kleinschalige winkels. Zo kan een divers en aantrekkelijk totaalaanbod ontstaan van grote en kleine winkels, van landelijke formules en Amersfoortse couleur locale. Detailhandel is een van de belangrijkste recreatieve functies binnen het stadshart. Daarbij is het belangrijk dat in de binnenstad een aantrekkelijk totaal aanbod van functies aanwezig is, van onder andere detailhandel, horeca en cultuur. Om hier ruimte aan te geven is flexibiliteit in bestemmingen van belang.
Op 10 februari 2015 heeft de gemeenteraad een nieuwe Nota Detailhandel vastgesteld. Daarin is voor de binnenstad het navolgende beschreven:
Kernwinkelgebied
"Het kernwinkelgebied is voor Amersfoort en de regio de belangrijkste plek als het gaat om recreatief winkelen en staat boven aan in onze detailhandelsstructuur. In onze structuur is en blijft het kernwinkelgebied (binnenstad, Eemplein en Oppidium) het gebied voor recreatief winkelen. De branches die beantwoorden aan dit koopgedrag behouden we dan ook exclusief voor dit winkelgebied en kunnen zich daarmee niet in de periferie vestigen. Het gaat dan om de branches 'ontspanning' en 'mode/luxe' .
De combinatie van diverse functies in dit kernwinkelgebied maakt het aantrekkelijk om in te verblijven. De detailhandel is daarbij een van de belangrijkste functies, waarvan de belangrijkste dragers de branches 'mode/luxe' en 'ontspanning' zijn. Deze branches zijn ook de belangrijkste voor het recreatief winkelen en staan we dus niet in de periferie toe. Amersfoort heeft relatief gezien een kleine omvang van deze recreatieve branches. Gezien de regiofunctie en het groeiende achterland, zien we mogelijkheden voor het kernwinkelgebied om zich te versterken. Specifiek op het gebied van recreatief winkelen, maar alle branches in het kernwinkelgebied zijn toegestaan.
Tevens willen we de mogelijkheden voor horeca of combinatie met horeca vergroten, de kwaliteit van de openbare ruimte versterken en de bereikbaarheid verbeteren en parkeren van auto's en stallen van fietsen verbeteren. In dit gebied willen we zoveel mogelijk de winkels aaneengesloten houden. Daarom bieden we in het (nieuwe) bestemmingsplan de mogelijkheden voor functieverandering om het verplaatsen van winkels te vergemakkelijken.
Overige delen Stadshart
"Om in lijn met de Structuurvisie Amersfoort 2030 het Stadshart verder te versterken en met name de verbindingen tussen het station, Eemplein en de binnenstad te versterken en functiemenging mogelijk te maken, willen we op beperkte schaal, ook in de andere delen van het Stadshart (de Zonnehof, Stationsomgeving, het Oliemolenkwartier, de Wagenwerkplaats en de Stadhuisomgeving) kleinschalige detailhandelsontwikkelingen toestaan. Doel daarbij is om in hier meer levendigheid mogelijk te maken, die ondersteunend zijn aan aanvullend op de huidige sfeer van het gebied/kamer van het Stadshart. Vaak zijn dergelijke initiatieven locatiegebonden en zullen waarschijnlijk niet per se op een regulier winkelcentrum komen. Van belang is dat deze winkels niet zorgen voor ontwrichting of leegstand in de (binnen)stad. Er zal daarom van geval tot geval een keuze worden gemaakt voor ontwikkelingen in het Stadshart. De bewijslast om aan te tonen dat deze keuzes niet leiden tot aantasting van de winkelstructuur ligt bij de initiatiefnemer.
Tevens maken we een Visie Stadshart waarin we de ruimtelijke afbakening van een kamer van het Stadshart bepalen en daarbinnen de beoogde functioneel-ruimtelijke profielen (trekkers, routing, branchering, verkeer, parkeren, etcetera). In deze Visie Stadshart komt ook de inrichting en het beheer van de openbare ruimte aan de orde. Winkelgebieden, en dan met name centrumgebieden, vormen het visitekaartje en de 'huiskamer' voor een gemeente. Ook bereikbaarheid en parkeren zijn hierin van belang. Een goede bereikbaarheid voor meerdere vervoerswijzen en adequate parkeervoorzieningen (omvang, locatie, al of niet betaald, serviceniveau), zijn essentiële randvoorwaarden voor een goed functioneren van winkelgebieden. Maar de Visie Stadshart gaat verder dan alleen het centrum, deze zaken zullen ook voor de andere gebieden van het Stadshart worden uitgewerkt.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven. Het is een van de bouwstenen voor de Structuurvisie Amersfoort. Relevant voor de binnenstad is dat de visie gezien de aantrekkelijkheid van het centrum ruimte wil blijven bieden voor kleine kantoren (250-2000 m2) in het stadshart. Bij eventuele nieuwe kantoorbestemmingen worden voorwaarden gesteld over de flexibiliteit en duurzaamheid. Om leegstand te voorkomen is concrete interesse van eindgebruikers vereist.
Vanwege de lokale en regionale overcapaciteit aan plannen en de aanwezige leegstand voert de gemeente momenteel een restrictief beleid voor nieuwe kantoorbestemmingen. Dat geldt vooral voor de grotere panden. Dit beleid is opgenomen in de geactualiseerde Visie Werklocaties (vaststelling op 17 december 2013). Daarin is onder andere vastgelegd, dat bij transformatie van bestaand vastgoed naar kantoren in ieder geval de nieuwe toekomstige gebruiker van het kantoor bekend moet zijn. Gezien de brede leegstandsproblematiek in vooral het kantorensegment houden wij hier strikt aan vast.
De Woonvisie Amersfoort 2011-2020 (vastgesteld op 27 september 2011) constateert dat de woningbehoefte sterk is gericht op eengezinswoningen. Voor nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad betekent dat compact stedelijk bouwen met een hoog aandeel grondgebonden woningen. Dat vraagt om nieuwe woonconcepten, zoals stadswoningen met een kleine buitenruimte. Maar ook om appartementen in voldoende variëteit en met voldoende wooncomfort en buitenruimte. Daarnaast kan in beperkte mate ook vrijkomende ruimte worden benut voor kleinere starterswoningen, die aansluiten bij de vraag van jonge woonconsumenten.
Bouwen in hogere dichtheden met voldoende mogelijkheden voor functiemenging is belangrijk. Om hoge dichtheden mogelijk te maken en de kwaliteit van de (semi-) openbare ruimte te waarborgen is randvoorwaarde dat parkeren zo veel mogelijk in gebouwde voorzieningen wordt gerealiseerd. Flexibiliteit in de 'woonbestemming' is belangrijk om andere woonvormen (zorgwoningen, kleinschalig groepswonen etc.) te kunnen faciliteren. Het beleid van 'Wonen boven winkels' wordt gecontinueerd. Om de kwaliteit van de leefbaarheid en het gevelbeeld en daarnaast de sociale veiligheid in de binnenstad te waarborgen, is het van belang dat er boven winkels en bedrijven in de binnenstad wordt gewoond.
Er wordt ruimte gegeven voor functiemenging omdat dat past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken is zichtbaar in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in de Visie Werklocaties, waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.
De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Amersfoort heeft een mooie en levendige historische binnenstad met een gevarieerd winkelcentrum. Om de kwaliteit van de leefbaarheid en de kwaliteit van het gevelbeeld van de binnenstad op peil te houden en te stimuleren, en daarnaast de sociale veiligheid -met name nadat de winkels gesloten zijn- te waarborgen, is het van belang dat er boven winkels en bedrijven in de binnenstad wordt gewoond. Ondanks dat er in de afgelopen jaren een groot aantal leegstaande etages is omgebouwd tot zelfstandige woningen, bestaan er nog altijd panden met lege bovenetages. Daarom is in samenwerking tussen de gemeente en de NV Amersfoortse maatschappij tot Stadsherstel een aparte organisatie opgezet, de NV Wonen boven Winkels Amersfoort. Dit is een professionele partij die het proces om woningen boven winkels te realiseren, trekt.
De nota “Buitenruimte binnenstad" uit 1996 gaat over de inrichting en het beheer van de buitenruimte in de binnenstad. In de nota komt tot uitdrukking dat het stelsel van openbare ruimtes de verbindende schakel vormt tussen de verschillende functies en de architectuur van de bebouwing en dat een samenhangende inrichting van de openbare ruimtes de samenhang en de identiteit van de binnenstad kan versterken.”
De gemeenteraad heeft op 18 december 2012 de startnotitie voor dit bestemmingsplan vastgesteld. Het vaststellen van de startnotitie was de eerste stap om te komen tot een nieuw bestemmingsplan. In de startnotitie bestemmingsplan Binnenstad is het plangebied in het kort beschreven evenals het doel, de uitgangspunten, de plansystematiek en de beleidskaders voor het bestemmingsplan. Ook wordt een beschrijving gegeven van de voor de binnenstad gemaakte Cultuurhistorische analyse.
Het belangrijkste uitgangspunt voor het bestemmingsplan volgens de startnotitie is het behoud en de versterking van de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Daarnaast is het natuurlijk belangrijk dat in deze historisch waardevolle omgeving ook de vele binnenstadsfuncties (detailhandel, horeca, wonen) zich op een verantwoorde wijze kunnen ontwikkelen. De startnotitie beschrijft verder, dat het bestemmingplan zich vooral moet richten op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de bestaande kwaliteiten. Het omvat geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen.
De startnotitie legt voorts vast, dat de cultuurhistorische analyse kaderstellend voor de beoordeling van en de besluitvorming over nieuwe toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de binnenstad.
De belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan uit de startnotitie zijn:
1. De bescherming van de historische kwaliteiten van de binnenstad is kaderstellend en daarmee leidend voor de ontwikkelingen in de binnenstad (raadsbesluit Cultureel erfgoed 2011-2015; visitekaartje voor de stad d.d. 28 juni 2011, reg.nr. 3813657).
2. Er wordt daarom gekozen voor een 'gedetailleerd bestemmingsplan op maat'. Dat wil zeggen gedetailleerd waar het moet en globaler en/of flexibeler waar het kan. Een gedetailleerd plan biedt de beste waarborg voor het bewaken en beschermen van de typische kwaliteiten van de historische binnenstad. Een onderzoek naar binnenstadsplannen van andere gemeenten laat zien dat voor eenzelfde aanpak is gekozen.
3. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de bestaande kwaliteiten en de bestaande ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet, zoals die zijn beschreven in de Cultuurhistorische analyse. Het omvat geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen. Als die zich voordoen worden ze te zijner tijd mogelijk gemaakt door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
4. De bescherming van de historisch-ruimtelijke karakteristiek van de binnenstad komt onder meer (maar zeker niet alleen) tot uitdrukking door het in het bestemmingsplan opnemen van een dubbelbestemming "Beschermd stadsgezicht" voor het gehele plangebied. De regels van deze dubbelbestemming waarborgen de bijzondere kwaliteiten van de binnenstad, zoals de afwisseling in bouwmassa, dakvorm, situering en individualiteit per pand. Belangrijke structurerende elementen, zoals straten, stegen, grachten en groen, worden ook in het bestemmingsplan vastgelegd.
5. Voor de Ring Muurhuizen wordt gezocht naar een specifieke regeling. Deze regeling moet recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van dit "Unesco-waardige" gebied.
6. Bestemmingen zullen opnieuw (in moderne vorm) worden aangegeven, maar wel zodanig dat de rechten van de oude planologische regelingen waar mogelijk en nodig worden gerespecteerd.
7. Hoewel het bestemmingsplan beschermend van aard is, is het niet de bedoeling om de binnenstad "op slot te zetten". Door middel van afwijkings- en eventueel wijzigingsbevoegdheden kunnen op gecontroleerde wijze afwijkingen (in bouwen en ander gebruik) worden toegestaan van wat als recht mogelijk is. Deze bevoegdheden worden in het bestemmingsplan gekoppeld aan heldere toetsingscriteria, waarmee vooral het cultuurhistorische (straat)beeld maar ook de belangen van direct omwonenden beschermd kunnen worden. In voorkomende gevallen zijn afwijkingen alleen mogelijk nadat vooraf de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is geraadpleegd.
8. Er moet een goede balans worden gevonden tussen enerzijds het respecteren van bestaande rechten en handhaving c.q. verbetering van de cultuurhistorische kwaliteiten en anderzijds het mogelijk maken dat de vele binnenstadsfuncties zich ook in de toekomst op een goede wijze kunnen ontwikkelen in een historisch waardevolle omgeving. Vooral de economische beleidskaders zijn voor dat laatste relevant. Dit doel krijgt vooral gestalte door de uitbreiding van het kernwinkelgebied tot een voorzieningenkern (= concentratiegebied voor de detailhandel volgens de Nota Detailhandel 2011).
9. De centrum(winkel)bestemmingen krijgen een beschrijving van de gebruiksmogelijkheden die op onderdelen ruimer is dan in de geldende plannen. Ze bieden zo meer ruimte aan de dynamiek en flexibiliteit van functies in de binnenstad ((Economische verkenning voorzieningenkern Binnenstad).
10. Voor de functie horeca 2 ('harde' horeca) geldt deze flexibiliteit niet omdat deze functie in potentie problemen met zich mee kan brengen voor de leefbaarheid in het gebied. Deze functie wordt afzonderlijk in het bestemmingsplan behandeld.
11. In de binnenstad blijft horeca 2 geconcentreerd in de twee horecaconcentratiegebieden (Hof, Lavendelstraat, Groenmarkt en Lieve Vrouwekerkhof, Lieve Vrouwestraat, Krankeledenstraat). Daarbuiten geldt een restrictief beleid. Voor horeca 1 ('zachte' horeca) geldt flexibiliteit in de uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe horeca in de stad;
12. De woonfuncties in de binnenstad worden gehandhaafd en waar mogelijk uitgebreid.
De belangrijkste onderdelen van de cultuurhistorische analyse, voor zover het betreft de beschrijving van de bestaande kwaliteiten van de stad, zijn beschreven in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Op deze plaats wordt volstaan met het beschrijven van een specifiek onderdeel van de cultuurhistorische analyse: "de cultuurhistorische beleidskaart".
In de Cultuurhistorische analyse is ook het gewenste beleid aangegeven in het geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en bouwopgaven in de binnenstad. Daarvoor is een cultuurhistorische beleidskaart gemaakt. Afhankelijk van de gebiedsspecificatie volgens die beleidskaart:
- gebied waar maximaal behoud en herstel voorop staat;
- gebied waar het historisch karakter voorop staat;
- gebied dat (beter) aansluit op het historisch karakter;
- gebied met een op zichzelf staand karakter
gelden er bij nieuwe ontwikkelingen eisen aan de vormgeving van hoofdgebouwen. Bij die nieuwe ontwikkelingen (in het kader van dit bestemmingsplan gaat het dan vooral om invullocaties in de binnenstad en vervangende nieuwbouw van hoofdgebouwen in het geval van sloop) dient de cultuurhistorische beleidskaart c.q. de daarbij behorende schaalladder van gevelelementen als uitgangspunt bij de vormgeving en architectuur van de nieuwe hoofdgebouwen. Die schaalladder is al toegelicht in hoofdstuk 2 van deze toelichting.
De Cultuurhistorische beleidskaart fungeert in samenhang met de toelichtende tekst bij die kaart ook als toetsingskader voor de ruimtelijke en cultuurhistorische beoordeling van nieuwe plannen buiten de kaders van dit bestemmingsplan. De beleidskaart is daarvoor randvoorwaardelijk.
Figuur: Cultuurhistorische beleidskaart met de gebieden (1) waar maximaal behoud en herstel voorop staat; (2) waar het historisch karakter voorop staat; (3) die aansluiten op het historisch karakter en (4) met een op zichzelf staand karakter
Het beleid voor de 4 genoemde gebieden is hierna beschreven. Daarbij zijn ook eisen gesteld c.q. aanbevelingen gedaan voor de uitwerking van toekomstige binnenstadsplannen en in het bijzonder over de wijze waarop daarbij de architectonische basisprincipes van de historische binnenstad in acht moeten worden genomen. Dat komt onder andere tot uitdrukking in regels met betrekking tot de gevels van nieuwe bebouwing. De toe te passen hiërarchie in de gevelopbouw wordt aan de hand van een "schaalladder" toegelicht.
Gebied 1: Gebied waar maximaal behoud en herstel voorop staat
Dit gebied is uniek en zelfs van internationale betekenis met onder andere de beroemde Muurhuizenring. Hier is de in Europa zeer zeldzame transformatie zichtbaar van stadsmuur naar een profiel waarin de Muurhuizenring wordt gecomplementeerd met gracht, singel en singelbebouwing. Op sommige plaatsen is er zelfs een directe samenhang met de tweede concentrische uitleg van de tweede stadsmuur en het plantsoen aanwezig. Dit geldt vooral voor de aan het plantsoen grenzende achtertuinen van de Zuidsingel bij de bebouwing aan de Zuidsingel, grenzend aan het plantsoen, en het bouwblok tussen het Spui en de Sint Agathastraat. Zicht via de achtertuinen op de achtergevel is daarbij van grote betekenis. Binnen dezelfde status liggen ook de belangrijkste waterlopen en pleinen in de stad. Nieuwbouw dient in dit gebied heel zorgvuldig te worden ingepast.
Voor dit gebied geldt dat bij nieuwbouw (invullocaties of sloop-nieuwbouw) de 'basisprincipes van historische architectuur' (deze zijn toegelicht in hoofdstuk 2.2.3.3. van deze toelichting) het uitgangspunt zijn bij het ontwerp. Daarnaast is de schaalladder van toepassing waarbij in dit gebied bij nieuwbouw in de gevels tenminste de eerste vier schaalniveaus aanwezig moeten zijn. Daarbij geldt tevens, hoe belangrijker de plek, de functie, en de omvang, hoe meer bij het ontwerpen van de gevels grenzend aan de openbare ruimte aandacht besteed moet worden aan de uitwerking van de schalen 5 t/m 7. Van deze laatste schaalniveaus dienen in gebieden waarin maximaal behoud en herstel voorop staat elementen - nader te beoordelen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit - in hoge mate aanwezig te zijn.
Gebied 2: Gebied waar het historisch karakter voorop staat
Dit gebied omvat - samen met de gebieden uit categorie 1 - het meest gave deel van de Amersfoortse binnenstad, maar hier is de zeldzaamheid of uniciteit daarbij minder nadrukkelijk aanwezig. In het bestaande stedelijk weefsel zijn het oorspronkelijke stratenpatroon, de watergangen, het reliëf, de parcellering, de opbouw van de architectuur en de toepassing van traditioneel materiaalgebruik in hoge mate aanwezig. Ook in dit gebied vereist het inpassen van nieuwbouw veel zorg en aandacht.
Voor dit gebied geldt dat bij nieuwbouw (invullocaties en sloop-nieuwbouw) de 'basisprincipes van historische architectuur' uitgangspunt zijn bij het ontwerp. Daarnaast is de schaalladder van toepassing waarbij in dit gebied bij nieuwbouw in de gevels tenminste de eerste vier schaal-niveaus aanwezig moeten zijn. Daarbij geldt tevens, hoe belangrijker de plek, de functie, en de omvang, hoe meer bij het ontwerpen van de gevels grenzend aan de openbare ruimte aandacht besteed moet worden aan de uitwerking van de schalen 5 t/m 7. Van deze laatste schaalniveaus dienen in gebieden waarin het historisch karakter voorop staat elementen - nader te beoordelen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit - in voldoende mate aanwezig te zijn.
Gebied 3: Gebied dat beter aansluit op het historisch karakter
Binnen het stadsgezicht zijn ook gebieden aanwezig van gemiddelde kwaliteit. Vaak betreft dit de bebouwing langs ondergeschikte straten en stegen. Daartoe behoren ook de wijken uit de jaren dertig en zeventig van de vorige eeuw, die door toepassing van daken op zorgvuldige wijze in het stadsbeeld zijn ingepast. Vaak is daarvan de architectuur sober van karakter. Nieuwbouw in deze gebieden dient tenminste het niveau van de omringende woningen te evenaren.
Voor dit gebied geldt dat bij invullocaties en sloop-nieuwbouw de 'basisprincipes van historische architectuur' uitgangspunt zijn bij het ontwerp. Daarnaast is de schaalladder van toepassing waarbij in dit gebied bij nieuwbouw in de gevels tenminste de eerste vier schaalniveaus aanwezig moeten zijn. Daarbij geldt tevens, hoe belangrijker de plek, de functie, en de omvang, hoe meer bij het ontwerp van de gevels grenzend aan de openbare ruimte aandacht besteed moet worden aan de uitwerking van de schalen 5 t/m 7. Van deze laatste schaalniveaus dienen in gebieden die (moeten) aansluiten op het historisch karakter elementen - nader te beoordelen door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit - aanwezig te zijn.
Bij vervanging van grootschalige complexen van recenter datum, die grenzen aan de gebieden uit categorie 1 en 2, wordt gestreefd naar een aansluiting die meer past bij het historisch karakter van de binnenstad. Hier is van belang dat aansluiting wordt gezocht bij de historische kenmerken van de straatwand. Ook in deze gevallen is de toepassing van de 'basisprincipes van historische architectuur' en het gebruik van de schaalladder een middel om de overgang tussen de meer solitaire bebouwing en de waardevolle delen van het stadsgezicht vorm te geven. Bij nieuwbouw geldt dat in de gevels tenminste de eerste vier schaalniveaus aanwezig moeten zijn. Daarbij geldt tevens, hoe belangrijker de plek, de functie, en de omvang, hoe meer bij het ontwerp van de gevels grenzend aan de openbare ruimte aandacht besteed moet worden aan de uitwerking van de schalen 5 t/m 7. Van deze laatste schaalniveaus dienen in gebieden die (moeten) aansluiten op het historisch karakter elementen - naar oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit - aanwezig te zijn.
Gebied 4: Gebied met een op zichzelf staand karakter
Dit gebied omvat ontwikkelingen die qua volume, massa en vormgeving niet passen bij de fijnmazige schaal en de architectuur van de historische binnenstad. Hieronder vallen onder meer de Flint, het Stadhuisgebied en het Sint Jorisplein. In deze gebieden kunnen de grootste veranderingen plaatsvinden. Bij ingrijpende wijzigingen wordt aansluiting gezocht bij de architectuur van het betreffende complex. Bij sloop/nieuwbouw dient aangesloten te worden bij de hoofdkenmerken van het beschermd stadsgezicht. In het laatste geval dienen de basisprincipes voor historische architectuur en/of de schaalladder als inspiratiebron worden gebruikt.
Voor dit gebied geldt dan ook dat tenminste vier schaalniveaus aanwezig. Daarbij geldt ook hoe belangrijker de plek, de functie of de omvang, hoe meer aandacht moet worden besteed aan de uitwerking van de schalen 5 - 7.
De gemeentelijke erfgoedverordening regelt de aanwijzing van objecten tot gemeentelijke monument en de instandhouding daarvan. Voor wijziging van gemeentelijke monumenten geldt een vergunningstelsel op grond van de erfgoedverordening. In dat kader kan de gemeente ook voorafgaand bouwhistorisch onderzoek vragen. De verordening regelt eveneens de aanwijzing van gebieden als gemeentelijk stadsgezicht. De aanwijzing van rijksmonumenten gebeurt ingevolge de Monumentenwet 1988. Dat is in de erfgoedverordening dus niet aan de orde. Ook de aanwijzing en instandhouding van archeologische gebieden (wijzigen van de Archeologische beleidskaart) is gebaseerd op de erfgoedverordening.
In de herijking van de Cultuurnota "Nieuw Amersfoorts Peil" (Samen Werken aan een Sterk Cultureel Klimaat 2012-2016) is het beleid erop gericht om culturele voorzieningen en activiteiten vooral in het stadshart en Vathorst te concentreren (in tegenstelling tot de uitbreiding van de culturele voorzieningen naar de wijken).
Het stadshart omvat een groter gebied dan alleen het historische centrum. De binnenstad, het Eemplein en de Eemhaven, het Oliemolenkwartier, Stadhuisgebied, Stationsgebied, Wagenwerkplaats en de Zonnehof zijn de ‘kamers’ die samen het stadshart vormen.
In het stadshart bevinden zich de kernvoorzieningen die met een breed aanbod voor een breed publiek de basis leggen voor de culturele infrastructuur van de stad. De zorg voor deze voorzieningen is een kerntaak van het gemeentelijke cultuurbeleid. In de binnenstad dragen vooral de theaters de Flint en Onze Lieve Vrouw, de musea en de festivals en evenementen bij aan het culturele klimaat.
In het stadshart wordt de komende tijd gezocht naar een passende bestemming voor een aantal cultureel belangrijke gebouwen. Dit betreft voor het plangebied in het bijzonder de Elleboogkerk en de huidige locatie van Kade in het gebouw van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
In de historische binnenstad is er geen mogelijkheid voor verdere groei van de festivals en evenementen (zie ook Evenementennota 2009-2015) mede in verband met de geldende geluidsnormen. Het Eemplein kan hier voor verlichting zorgen.
Het gemeentelijk beleid in het Verkeer- en vervoerplan is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd. Stilstaand verkeer is slecht voor de luchtkwaliteit. Met de toenemende ontwikkelingen in de stad ligt hier een opgave om een efficiënt verkeer- en vervoerssysteem in te richten voor alle modaliteiten. De gemeente wil de beschikbare verkeersruimte op het wegennet optimaal gaan benutten. Dit houdt in dat gekeken wordt naar een slimmere indeling van bestaande rijstroken en ook, waar dit winst voor de totale afwikkeling oplevert, extra opstelstroken op kruispunten met verkeerslichten worden toegevoegd.
Het beleid voor verkeer en parkeren voor de binnenstad is in diverse documenten verwerkt. Ten aanzien van de verkeerscirculatie geldt, dat deze in het kernwinkelgebied (30 km/u-wegen) beperkt moet zijn tot bestemmingsverkeer. Door het terugdringen van doorgaand verkeer en sluipverkeer moet de bereikbaarheid van de binnenstad voor alle vervoerswijzen worden gewaarborgd en de verkeersveiligheid en de leefbaarheid worden verbeterd.
Voor verplaatsingen binnen het centrum is de fiets (of te voet) de beleidsinzet. De binnenstad is immers met name het domein van fietsers en voetgangers. Andere vervoerwijzen kunnen wel, maar worden niet gestimuleerd. Het stimuleren van de fiets gebeurt door het verhogen van comfort, op doelgroepen en intensiteiten aangepaste en geoptimaliseerde fietsinfrastructuur, het verbeteren van de herkenbaarheid van de hoofdfietsroutes en de aanleg van ontbrekende schakels. Verder is een voornemen het bieden van goede overstapmogelijkheden (auto-fiets/OV) aan de rand van de stad voor binnenstadbezoekers die langer verblijven. Uiteraard zijn ook goede fietsparkeermogelijkheden erg belangrijk.
Parkeeroverlast wordt tegengegaan door parkeerregulering (parkeerverboden, vergunningzone en betaald parkeren) en verder door het bevorderen van alternatieven voor de auto naar de binnenstad en het aanbieden van voldoende en zo mogelijk ook gratis fietsparkeerplaatsen. In verband met de kwaliteiten van het historisch stadsbeeld en de economische aantrekkingskracht kunnen delen van de stad parkeervrij worden gemaakt. In het gemeentelijke Verkeer- en vervoerplan krijgt het bestemmingsverkeer in de binnenstad prioriteit en wordt doorgaand verkeer gestimuleerd om gebruik te maken van aantrekkelijke alternatieve routes.
Voor de toekomstige situatie zijn er ideeën voor een openbaar vervoerlijn over de singels. Deze bus zal dan rijden vanaf station Amersfoort, met een rondje over Zuidsingel, Weversingel, 't Zand, Westsingel. Op meerdere plekken zullen dan bushaltes komen. Op deze manier is de binnenstad nog beter bereikbaar met het openbaar vervoer. Er wordt onderzoek gedaan of een pilot hiervoor mogelijk is.
In de Nota Parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Een binnenstad die levendig is en economisch vitaal is trekt bezoekers, die ook per auto komen. Door meer gemengde functies op te nemen in het bestemmingsplan, kan er een grotere vraag ontstaan naar parkeerplaatsen als nieuwe functies meer bezoekers trekken. In het gemeentelijk beleid voor parkeernormen wordt voor nieuwe functies in bestaande en blijvende bebouwing al rekening gehouden met het aantal parkeerplaatsen van de oude functie; alleen de extra parkeerplaatsen worden dan als op te lossen parkeereis gesteld. Een omzetting van detailhandel naar kantoor bijvoorbeeld kan op basis van de parkeernorm zonder extra parkeereis plaatsvinden; een omzetting van kantoor naar detailhandel geeft wel een op te lossen parkeereis. Die eis moet volgens het gemeentelijk beleid voor ontwikkelingen in de binnenstad bij voorkeur in reeds bestaande parkeervoorzieningen (de garages) opgelost worden. Voorlopig is de parkeercapaciteit in de binnenstad voldoende, al hebben parkeerders wel een voorkeur voor bepaalde garages waardoor er op drukke momenten wachtrijen ontstaan. Daarnaast is de parkeercapaciteit rondom de binnenstad met het Eemplein en Oppidium flink vergroot. Voor detailhandel is het beleid dat de bezoekers van reeds bestaande panden worden geacht in de parkeergarages of op de reeds aanwezige straatparkeerplaatsen te parkeren. Daarom wordt er geen parkeereis gesteld voor die functie (tenzij het dus om nieuwbouw gaat).
Voor de toepassing van de parkeernormen zijn beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels geven aan hoe met de normen moet worden omgegaan als een nieuwe ontwikkeling niet (voldoende) parkeerplaatsen op eigen terrein kan realiseren. Als het parkeren op een andere locatie wordt opgelost (terrein van derden of een garage), dan wordt daarvoor een driepartijenovereenkomst opgesteld tussen aanvrager, aanbieder van de parkeerplaats en de gemeente. Ook is in die regels aangegeven dat de horeca in de binnenstad is vrijgesteld van de parkeereis, zolang de te stellen parkeereis nog opgelost kan worden in de parkeergarages in en rond het centrum. Het is in de praktijk gebleken dat het bij nieuwbouwprojecten in de binnenstad wenselijk is om woningen of andere ruimten binnen de singels in de binnenstad te kunnen aanwijzen als 'woningen/ruimten zonder parkeerplaats', wanneer aanleg van parkeerplaatsen niet mogelijk of wenselijk is. Dit doet zich onder andere voor bij woningen boven winkels. Die kwalificatie dient dan opgenomen te worden in de (notariële) eigendomsakte. Heeft een woning of ruimte die kwalificatie, dan bestaat er voor de eigenaar of bewoner ervan geen recht op een parkeervergunning op maaiveld. Sinds 2011 is dit in de parkeerverordening en het Besluit Uitgifte Parkeervergunningen geregeld.
Door middel van de gegevens van het gemeentelijke ParkeerRouteInformatieSysteem houdt de gemeente de beschikbaarheid van parkeerplaatsen in de gaten. Mocht op enig moment die beschikbaarheid onder druk komen te staan, dan kan dat consequenties hebben voor het vergunnen van nieuwe functies/ontwikkelingen.
Ten aanzien van fietsparkeren is de afgelopen tijd, in samenspraak met de ondernemers in de binnenstad en de Fietsersbond, in kaart gebracht waar zich knelpunten voordoen op het gebied van fietsparkeren. Op dit moment wordt bekeken waar er mogelijkheden zijn om extra fietsrekken/-stallingen te plaatsen. Eén van de aandachtspunten daarbij is het begin van de Utrechtsestraat nabij winkelcentrum Amicitia. Daar is nu veel overlast van gestalde fietsen. Het pand Achter de Arnhemse Poortwal 58 (voormalig restaurant) zal worden ingericht als fietsenstalling.
Inmiddels is ook nieuw parkeerbeleid in voorbereiding (nieuwe parkeernormen en beleidsregels). Voor grotere ontwikkelingen in de binnenstad (en daarbuiten) is het voornemen om de ontheffingsmogelijkheden te verruimen, zolang dat niet leidt tot een onacceptabele parkeersituatie met hoge parkeerdruk. In het nieuwe beleid wordt onder andere voorgesteld om het bezoekersaandeel van alle functies in de binnenstad (en niet alleen detailhandel) tot een bepaalde hoogte vrij te stellen van een parkeereis, zolang de parkeergarages voldoende parkeerplaatsen beschikbaar hebben. Nieuwe functies/voorzieningen zijn in dat geval eenvoudiger te realiseren in de binnenstad, zonder dat dat leidt tot parkeeroverlast. Ook voor "wonen" is het voornemen om in beperkte mate ontheffing te geven van de voorwaarde om op eigen terrein parkeerplaatsen te realiseren. Daarmee vervalt wel het recht op een parkeervergunning.
Algemeen doel van de gemeente is het behoud van en de variatie aan landschappen binnen en buiten de stad. De uitgangssituatie voor de Groen Blauwe Structuur van Amersfoort is gunstig. De verschillende landschappen rondom de stad, die voor een deel terug komen in de stad, bieden volop mogelijkheden voor natuurontwikkeling en recreatie. Versterking en het benutten van de differentiatie is dan ook het belangrijkste uitgangspunt voor de Groen Blauwe Structuur. De binnenstad is in de Groen Blauwe Structuur aangewezen als 'stedelijk gebied ' en 'water met allure'. Behoud en versterking van natuur en cultuurhistorische elementen is belangrijk. De stadsgrachten moeten herkenbaar blijven. Het water vormt een ecologische verbindingszone door de stad.
De Amersfoortse binnenstad wordt van oudsher gekenmerkt door een 'stenig' straatbeeld. Groen komt, met uitzondering van de plantsoengordel, weinig voor in de openbare ruimten. Juist daardoor is het een waardevol element binnen het stadsgezicht. In de binnenstad zijn naast de genoemde plantsoengordel verschillende soorten groen aanwezig: bomen, boomstructuren, monumentale tuinen en binnenstadstuinen (tuinen binnen het gesloten bouwblok). De plantsoengordel vormt aan de ene kant een herkenbare afsluiting van de binnenstad, terwijl deze monumentale groenstructuur aan de andere kant de overgang van het 'buitengebied' naar de binnenstad bepaalt.
De solitaire bomen accentueren verschillende sferen en markeren bijzondere plekken in de stad. Doorgaande bomenstructuren zijn in de stad belangrijk voor het begeleiden van de lijnen binnen het stedelijk weefsel Uniformiteit en continuïteit zijn daarbij belangrijke kenmerken, bijvoorbeeld aan de singels, de Kamp, de Langegracht en de Kortegracht.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2 lid 1 onder g Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd.
Van de APV maakt deel uit een monumentale bomenlijst. Deze lijst wordt op korte termijn geactualiseerd.
Op grond van artikel 5.25 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV) is het verboden om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen. Voor de ligplaatsen in de binnenstad ten behoeve van de rondvaartboten van de Waterlijn is hiervoor een uitzondering gemaakt.
Naar verwachting wordt in 2014 door de gemeenteraad de Verordening Openbaar Water (VOWA) vastgesteld. Voor de watergangen in de binnenstad wordt conform de huidige APV overgenomen dat er geen bootjes mogen worden aangemeerd. Daarmee kan de monumentale beeldkwaliteit van de binnenstad worden gehandhaafd.
In de Verordening worden de ligplaatsen voor de boten van de Waterlijn als uitzondering vastgelegd.
In de binnenstad is een aantal plekken als specifieke speelplek aangewezen. Voor de binnenstad zijn dat: Plantsoen-Noord bij de St Annastraat, het Dreyershofje en de Boldershof, de groenstrook bij de Waltoren en twee plekken aan de Mooierstraat. Er zjjn in de binnenstad geen verdere ruimtelijke mogelijkheden voor een uitbreiding van het aantal speelplekken.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota (2008). De Welstandsnota kent twee delen. De kern van de welstandsnota bestaat uit de welstandscriteria zelf. Deze bestaan uit loketcriteria voor kleine bouwwerken, objectcriteria voor bijzondere bouwwerken, de gebiedscriteria voor de overige bebouwing in de deelgebieden in Amersfoort en tenslotte komen de algemene welstandscriteria aan bod.
Na de vaststelling van dit bestemmingsplan zal ook een aanpassing/actualisering van de welstandsnota voor de binnenstad worden doorgevoerd. In deze nota worden alle aspecten van vormgeving, materialisering en uitvoering opgenomen.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Teneinde ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is het noodzakelijk dat gemeentelijk beleid wordt vastgelegd en dat de regelgeving wordt aangepast. De aanpassing van regelgeving bestaat uit het wijzigen van de APV door invoering van een vergunningstelsel voor seksinrichtingen en een regeling van seksinrichtingen in de bestemmingsplannen. Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, wordt een verruiming van het huidige aantal seksinrichtingen van vijf naar zeven verantwoord geacht. In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Dit gebeurt met uitzondering van vijf locaties waar de bestaande seksinrichtingen worden gelegaliseerd. Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting met uitzondering van de bestaande inrichting aan de Coninckstraat.
Met de Nota horecabeleid 2006-2010 streeft de gemeente naar een horecaontwikkeling die de ruimtelijke en economische aantrekkingskracht en de kwaliteit van het wonen, werken, winkelen en verblijven in de gemeente Amersfoort versterkt. Horecabedrijven wordt de ruimte geboden om een zo aantrekkelijk mogelijk horeca aanbod te realiseren. Initiatieven van horeca-ondernemers zoveel mogelijk ondersteund met als maatstaf de zorg voor een goede inpassing van horecabedrijven in de omgeving.
Bij het vestigings- en vergunningenbeleid voor horeca wordt rekening gehouden met de verschillende kenmerken van diverse typen horecagelegenheden. In de eerste plaats is er het onderscheid naar de potentiële overlast en veiligheidsrisico's voor de omgeving. Horeca als restaurants en lunchrooms zijn potentieel weinig overlastgevend. Dan is er sprake van 'zachte horeca' . Deze vorm van horeca wordt aangeduid als horeca A (of horeca 1). Horeca als cafés en discotheken zijn in potentie meer overlastgevend. Dan gaat het over 'harde horeca', aangeduid met horeca B (of horeca 2). Wat verder exact onder horeca A (1) en horeca B (2) moet worden verstaan is beschreven in hoofdstuk 5 (Planbeschrijving) van deze toelichting.
Het vestigingsbeleid voor horeca gaat uit van clustering. De 'harde' horeca (horeca 2) is geconcentreerd in de twee bestaande horecaconcentratiegebieden (Hof/Lavendelstraat/ Groenmarkt en Lieve Vrouwekerkhof, Lieve Vrouwestraat/Krankeledenstraat). . Buiten deze gebieden is het beleid voor horeca 2 restrictief.
Voor 'zachte' horeca (horeca 1) is er ruime flexibiliteit in uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe horeca. Voor horeca 1 komt in principe het gehele Stadshart in aanmerking zoals de pleinen, winkelgebieden, aanloopstraten, de routes tussen het station, Eemplein en de binnenstad, In die gebieden is het vestigingsbeleid ruimhartig voor horeca 1 en kunnen er nieuwe horeca 1 gelegenheden komen.
Op 9 juli 2013 is een nieuw horecabeleid door de gemeenteraad vastgesteld (Horecanota Amersfoort). Daarin is grotendeels het beleid uit de horecanota 2006-2010 voortgezet, met op onderdelen nieuwe accenten op basis van recente visies, zoals de economische visie op de binnenstad die in 2009 met partners in de binnenstad is gemaakt, de Visie Werklocaties (2011) en de Structuurvisie Amersfoort 2030. Op verzoek van de hotelsector wordt in het nieuwe horecabeleid ook beleid voor hotels opgenomen.
Volgens het nieuwe beleid is de toekomstige opgave voor het Stadshart een verdere verstedelijking door meer functiemenging, intensivering en het versterken van de ontmoetingsfunctie van de stad. Horeca vervult hierin een belangrijke rol. De horeca is reeds een belangrijke drager van (delen van) de binnenstad. In het nieuwe beleid is horeca A (daghoreca, restaurants en dergelijke) een verrijking van die delen van het Stadshart met een gemengd, 'publiek' karakter, zoals de pleinen, winkelgebieden, aanloopstraten, de routes tussen het station, Eemplein en de binnenstad, Oliemolenkwartier, Eemhaven, Eemplein en Zonnehof. In dergelijke gebieden is de gemeente in het vestigingsbeleid ruimhartig bij nieuwe initiatieven voor horeca A (1). Voor het kernwinkelgebied staan de gemeente open voor meer menging van winkelen en horeca. Dit kan betekenen dat er nieuwe horeca A (1) gelegenheden kunnen komen. Ook het ontplooien van horeca-achtige activiteiten in winkels (additionele horeca) blijft toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit.
Voor nieuwe horeca B (2), zoals nachthoreca en cafés, wordt vastgehouden aan de bestaande horeca concentratiegebieden (Hof/Lavendelstraat/Groenmarkt en Lieve Vrouwekerkhof, Lieve Vrouwestraat/Krankeledenstraat). In die gebieden is een uitbreiding van horeca B (2) mogelijk. Buiten die gebieden wordt geen uitbreiding mogelijk gemaakt van het aantal horeca B (2) gelegenheden. Voor horeca C (3) gelden geen specifieke vestigingsregels. Horeca C (3) is ondersteunend aan andere functies zoals culturele en maatschappelijk functies. Voor de delen van de binnenstad waar het wonen voorop staat blijft het beleid gericht op een horecastiltegebied.
De uitbreiding van bestaande hotels of vestiging van nieuwe hotels (horeca D of horeca 4) blijft maatwerk en wordt zorgvuldig afgewogen. Nieuwe initiatieven worden beoordeeld op de meerwaarde die ze hebben op het bestaande aanbod.
Het terrassenbeleid vormde geen onderdeel van de Horecanota 2006-2010. Dat beleid ligt vast in de Terrassen nota 2006 (aangevuld in 2008). In de nieuwe Horecanota zijn de voorwaarden voor het plaatsen van een terras opgenomen. De regels daarvoor worden vereenvoudigd.
Terrassen zorgen voor de sfeer en de levendigheid die horen bij een bruisend stadshart. De relatie en wisselwerking van horecaterrassen met het winkelen en verblijven is groot. De terrassen zelf vormen een steeds belangrijker onderdeel van het concept dat de ondernemer biedt en de exploitatiemogelijkheden van de horecabedrijven. De gemeente wil de ondernemer ruimte bieden voor plaatsing van een terras: flexibiliteit waar dat kan en regels waar dat moet met name ter waarborging van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Voor het plaatsen van een terras in de openbare ruimte is een vergunning vereist en moet precario worden betaald. Het betreft dan terrassen bij een horecabedrijf en een bedrijf waar horeca-achtige activiteiten plaatsvinden (zoals een kiosk). Naast de APV zijn ook de Wet milieubeheer en de (nieuwe) Drank- en Horecawet van toepassing bij het exploiteren van een horecaterras. Als op een terras naast tafels en stoelen andere zaken zoals vlonders, zonneschermen of in de grond verankerde parasols worden geplaatst, is mogelijk een omgevingsvergunning vereist. Het terrassenbeleid uit de nieuwe Horecanota geldt voor alle terrassen in de gehele stad. Voor het stadshart* gelden aanvullende voorwaarden, met name voor welstand en de wijze van opslag van het terrasmeubilair.
De gemeente streeft naar goed ingerichte, gezellige terrassen met een kwaliteit passend bij het beschermd stadsgezicht. Deze terrassen moeten zijn afgestemd op de architectuur van het pand en de stedenbouwkundige aspecten. Het uiterlijk aanzien van een terras moet passen in het straatbeeld. De binnenstad is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dit brengt met zich mee dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag voor een terras bijzondere aandacht is vanuit welstand en de beschermende werking voor de binnenstad. Bij verschillende ideeën over de uitstraling van het terras toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (monumentencommissie) of het idee voor het terras voldoet aan de algemeen geldende criteria. De openbare ruimte wordt gedeeld met andere functies, zoals evenementen en markten. Met name op de pleinen in de binnenstad is sprake van meervoudig gebruik. Daarom moeten terrassen verwijderd kunnen worden en heeft het inpandig opslaan van het meubilair de voorkeur. Indien opslag niet mogelijk is, dient het terrasmeubilair waar mogelijk opgestapeld te worden, met een kabel (of een gelijkwaardige beveiliging) er omheen. Op de pleinen mag tijdens marktdagen alleen een gevelterras geplaatst worden, één en ander in overleg met en op aanwijzing van de marktmeester. Het overige meubilair dient in principe verwijderd te worden.
Terrassen bij een horecavoorziening worden niet apart aangeduid (binnen de bestemming Verkeer-Verblijf). Het terrassenbeleid is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening en uit dien hoofde kunnen ook eisen worden gesteld aan situering en gebruik.
Ook het huidige coffeeshop beleid in Amersfoort wordt geactualiseerd mede in verband met aangepast rijksbeleid (aanscherping zonering rond scholen en invoering ingezetenschap voor klanten). Coffeeshops worden nu geregeld in de APV. De verkoop van drugs kan in planologisch opzicht niet worden gereguleerd, omdat deze activiteit ingevolge de Opiumwet verboden is.
Coffeeshops worden in het kader van het bestemmingsplan niet specifiek vastgelegd. Ze krijgen alleen een horecabestemming. Coffeeshops mogen zich (tot dusver) ook alleen vestigen in panden waarop al een horecabestemming rust. Regulering van coffeeshops vindt plaats via een exploitatievergunning en gedoogverklaringen op grond van de Opiumwet. Momenteel is er een coffeeshop in de binnenstad aan de Achter de Arnhemse Poortwal 55.
Op grond van de Verordening speelautomatenhallen Amersfoort 2012 kan de burgemeester voor maximaal één speelautomatenhal een vergunning verlenen. Dat is gebeurd voor de hal aan de Kamp/Achter de Kamp. Deze speelautomatenhal (met wonen op de verdiepingen) is als zodanig in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan 2013-2028 (PRS) is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld gaan van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is wel bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang.
Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot twee belangrijke beleidsopgaven. Opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Accent op de binnenstedelijke opgave en Behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
Op de visiekaart bij de PRS zijn de voor het stedelijk gebied belangrijkste ontwikkelingen in beeld gebracht. Het centrum van Amersfoort behoort tot het (groot)stedelijk vestigingsmilieu. In de PRS wordt voor Amersfoort uitgegaan van een woningbouwprogramma van 10.000 woningen, waarvan 7000 binnen de rode contour en 3000 buiten de rode contour. Een grote locatie in het stedelijk gebied is de VINEX-locatie Vathorst, waar in de PRS periode nog 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Andere mogelijkheden voor woningen binnen de rode contour zijn onder andere de locaties Bergkwartier, Hogeweg, Kop van Isselt en Schuilenburg. Uitbreiding buiten de rode contour wordt voorzien op de locatie Vathorst West, waar maximaal 3000 woningen kunnen worden gerealiseerd. Voor de gemeente Amersfoort worden geen nieuwe bedrijventerreinen opgenomen in het provinciale beleid. De in het stedelijk gebied gelegen locatie Nijkerkerstraat (ten noorden van de A1 en ten oosten van de A28) en het toekomstig bedrijventerrein Vathorst-West kunnen bij de vierjaarlijkse herijking aan de orde komen. Vathorst West kan uitsluitend in samenhang met de toekomstige woningbouwlocatie ter plaatse worden ontwikkeld
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Amersfoort behoort tot het grootste nationaal stedelijk netwerk van Nederland: de Randstad. In de Nota Ruimte was de Randstad in 3 economische kerngebieden ingedeeld (Noordvleugel, Zuidvleugel en Utrechtse regio). In de SVIR maakt Amersfoort deel uit van MIRT-regio Utrecht.
Het Rijk laat in de SVIR meer over aan provincies en gemeenten dan voorheen. Zij richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk schetst ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. Er wordt gekozen voor concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk wil de beperkt beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert daarom daar waar onze nationale economie er het meest bij gebaat is: in de stedelijke regio's van Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven. Amersfoort valt samen met Utrecht op de kaart (nog net) in de regio Amsterdam. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk in principe over aan de provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (de regio's Rotterdam en Amsterdam, waaronder ook Amersfoort valt) maakt het Rijk afspraken over de programmering van de verstedelijking.
Specifiek over de regio Utrecht is in de SVIR het volgende opgenomen: “De MIRT-regio Utrecht bestaat uit de provincie Utrecht en is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. De regio Utrecht kent een grote ruimtedruk vanwege de grote behoefte aan woningen in combinatie met de beperkte ruimte daarvoor. Daarnaast kent de regio Utrecht een hoge kwaliteit van het omliggende landschap (met onder andere kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur) en aanwezige cultuurhistorische waarden (de Limes en de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Tot 2040 is er in de regio Utrecht nog een vraag naar ruim 100.000 woningen en bovendien vragen rond de 20.000 woningen om vervanging. Vanwege de complexiteit en omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken Rijk en regio hierover afspraken. Daarnaast hebben Rijk en regio in beginsel afgesproken om een deel van de woningbehoefte van de regio Utrecht (15.000 woningen) in Almere te realiseren.
In de Nota Belvedère wordt de gemeenschappelijke intentie uitgesproken om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de cultuurhistorische aspecten. Specifieke gebieden zoals de historische binnensteden zijn als waardevol aangemerkt. Centrale doelstelling van de Nota Belvedère is de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend maken voor de inrichting van de ruimte. Amersfoort is vanwege de historische binnenstad aangewezen als waardevolle stad. De binnenstad leent zich bij uitstek voor toepassing van de Belvedère-benadering behoud-door-ontwikkeling. Dat is ook een uitgangspunt dat in het provinciale beleid voor cultuurhistorie is verwoord voor de binnenstad.
De Monumentenwet 1988 is, met de bijbehorende instrumenten, gericht op het beschermen en in standhouden van binnenstedelijke monumentale (en archeologische) objecten en structuren. In het gebied van het nieuwe bestemmingsplan Binnenstad komen zeer veel monumentale panden voor. Deze worden beschermd door Monumentenwet (en de Wabo) en de gemeentelijke Erfgoedverordening uit 2011. Op grond van deze regelingen is het wijzigen c.a. van een monument alleen mogelijk op basis van een daartoe verleende vergunning.
De aanwijzing van de binnenstad tot rijksbeschermd stadsgezicht heeft gevolgen voor het gebruik en de vormgeving van gebouwen en terreinen. De Monumentenwet bepaalt dat de benodigde bescherming moet worden geregeld in een bestemmingsplan. Het voorliggende nieuwe bestemmingsplan zal daarom extra (in aanvulling op de bescherming van de individuele objecten op grond van de monumentenwetgeving) regelingen bevatten waarmee deze bescherming kan worden geboden. Uiteraard alleen voor zover dat ruimtelijk relevant is. Met de aanvullende regelingen in dit bestemmingsplan worden o.a. de structuur (zoals het patroon van straten, stegen en pleinen), de bouwvolumes (rooilijnen, hoogten, gevelbreedten) en in hoofdlijnen de inrichting van de openbare ruimten (parken, groenzones etc.) vastgelegd.
Verder gelden voor beschermde stadsgezichten enkele afwijkingen van de 'normale' bouwregelgeving. Tot 1 januari 2012 waren de regels voor vergunningvrij bouwen niet van toepassing in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten met uitzondering van gewoon onderhoud en inpandige bouwwerkzaamheden.
Vanaf 1 november 2014 zijn in de wet vergunningvrije activiteiten in het beschermde stadsgezicht afhankelijk verklaard van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Voor bijbehorende bouwwerken (maximaal 1 bouwlaag en maximaal 5 meter hoog) betekent dat, dat die (mits passend in het bestemmingsplan) vergunningvrij zijn in het achtererfgebied, voor zover ze zijn gesitueerd op meer dan 1 meter van het openbaar toegankelijke gebied. Daarbij is het van belang dat het achtererfgebied recht achter het hoofdgebouw is gelegen en dus niet de zijerven van het perceel omvat. Kleine bouwwerken, zoals dakkapellen, dakramen, erafscheidingen, kozijn- en gevelwijzigingen zijn vergunningvrij op of aan de achterkant van een hoofdgebouw en het gebouw of het erf niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
Omdat het gebied van dit bestemmingsplan vrijwel geheel ligt in het beschermde stadsgezicht, zijn dus geen vergunningvrije activiteiten van toepassing op de voor- en zijkant van een hoofdgebouw of een perceel dan wel op delen daarvan die naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd.
In een beschermd stadsgezicht is een vergunning van de gemeente nodig voor het slopen van een bouwwerk. Dit volgt uit de Wabo (artikel 2.1, lid 1, onder h). De vergunning kan op grond van artikel 2.16 van de Wabo worden geweigerd als er niet aannemelijk wordt gemaakt dat er een ander bouwwerk voor in de plaats komt. Ook kan de vergunning worden aangehouden (artikel 3.4, lid 1 van de Wabo) als er voor het vervangende bouwwerk nog geen omgevingsvergunning is verleend. Zo kunnen braakliggende terreinen worden voorkomen.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met het nieuwe beleid voor de monumentenzorg: de Momo. De Momo streeft naar mee aandacht voor cultuurhistorie bij behoud, ontwikkeling en versterking van landschap, dorp en stad. De hoofdpunten van de Momo zijn:
- het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening;
- het streven naar krachtiger en eenvoudiger regels;
- het herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.
De Momo heeft aanpassingen van wetgeving ten behoeve van cultuurhistorie in gang gezet. Het heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening geleid. In de toelichting van een bestemmingsplan moet vanaf die datum een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. De gemeentelijke inventarisatie van de cultuurhistorische waarden van de binnenstad is verwerkt in de Cultuurhistorische analyse.
De mate waarin en de manier waarop cultuurhistorische waarden (moeten) worden vastgelegd in planregels is niet vastgelegd in de wet. Het is aan gemeenten om een afweging te maken en te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De Wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer
aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen
het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat de gehele binnenstad een hoge archeologische waarde heeft. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is al nader op de archeologie in relatie tot het gebied van de binnenstad ingegaan.
Het bestemmingsplan is voor een belangrijk deel conserverend van aard. In eerste instantie wordt de bestaande situatie vastgelegd. Voor het beschermde stadsgezicht is een aanvullende beschermingsregeling opgenomen. In het bestemmingsplan worden enkele ontwikkelingen (met name functiemenging) binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt gericht op kwaliteitsverbetering.
Het in dit bestemmingsplan vastgelegde beleid past binnen het in dit hoofdstuk beschreven relevante rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
Flexus AWC uit Rotterdam heeft in 2010 onderzoek gedaan naar het functioneren van stadsvernieuwingsplan Kern en heeft aanbevelingen gedaan voor dit bestemmingsplan. De resultaten van dat onderzoek worden kort in dit hoofdstuk besproken.
Verder worden in dit hoofdstuk alle voor het bestemmingsplan relevante milieuaspecten besproken.
In 2010 is door Flexus AWC onderzoek gedaan naar het functioneren van stadsvernieuwingsplan Kern. In dat kader is ook een analyse gemaakt van de aanwijzingstekst van het rijk uit 1984, waarbij de binnenstad tot beschermd stadsgezicht werd verklaard. De conclusie van Flexus AWC is dat de aanwijzingstekst niet voldoende geschikt is om als basis te dienen voor een effectief beschermingsbeleid of als richtsnoer voor de te beschermen waarden in de binnenstad. Zo worden in die tekst essentiële stedenbouwkundige en historisch ruimtelijke aspecten van de binnenstad niet genoemd (o.a. kappenlandschap, opbouw historische bouwblokken en binnenterreinen). Flexus AWC heeft daarom de aanbeveling gedaan om voor de binnenstad (in aanvulling op de aanwijzingstekst) een integrale en actuele Cultuurhistorische analyse te maken.
Verder is een belangrijke conclusie uit het rapport van Flexus AWC dat het beschermd stadsgezicht Binnenstad in verhouding tot andere Nederlandse steden klein en daardoor uiterst kwetsbaar is. Vandaar dat het versterken van de voor Amersfoort zo typerende 'samenhang' binnen het gezicht bij nieuwe ontwikkelingen voorop moet staan en dat bouwen in 'contrast' voor de nog zeer gave delen van de stad moet worden vermeden. Dit betekent dat de binnenstad niet 'op slot' gaat, maar dat aandacht aan een passende stedenbouwkundige en architectonische uitwerking moet worden besteed.
In het onderzoek van Flexus AWC wordt verder een aantal aanbevelingen gedaan voor het maken van een nieuw bestemmingsplan voor de binnenstad. Hierna worden de belangrijkste aanbevelingen genoemd:
1. laat het maken van het bestemmingsplan vooraf gaan door een integrale cultuurhistorische analyse en waardenstelling van de binnenstad;
2. maak een gedetailleerd bestemmingsplan en maak cultuurhistorie kaderstellend door onder andere het gebruik van de dubbelbestemming "Beschermd stadsgezicht";
3. neem het gebruik van kappen, van pandsgewijze invullingen en het gebruik van binnenterreinen en erven/achtergevels op in de bouwregels van het bestemmingsplan;
4. bescherm architectuur en het architectonisch totaalbeeld beter (in eerste instantie in het bestemmingsplan) en handhaaf daarvoor het 'stratenboek' of een vergelijkbaar instrument;
5. neem een regeling op ten aanzien van de bescherming van bouwhistorische waarden;
6. kader alle afwijkingen op in een verplichte adviesprocedure van een terzake deskundige adviescommissie;
7. formuleer beleid ten aanzien van veel voorkomende kleine verbouwingen, zoals dakterrassen;
8. formuleer voor Muurhuizen een zeer conserverend beleid.
De resultaten van het onderzoek van Flexus AWC en de mede daaruit voortvloeiende Cultuurhistorische analyse zijn de basis om voor de binnenstad de gewenste bescherming opnieuw te formuleren. In hoofdstuk 5 "Planbeschrijving" worden de belangrijke te beschermen kwaliteiten, voor zover die relevant zijn voor het bestemmingsplan, concreet gemaakt.
De Europese Kaderrichtlijn Water 2000 gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: (1) aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed; (2) emissies worden verbeterd; (3) duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; (4) er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan 2009 (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor de komende zes jaar.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Het Amersfoortse grondwaterplan is door het college in 2005 vastgesteld. Reden voor het opstellen van dit plan is dat in nieuwe regelgeving gemeenten een formele zorgplicht hebben gekregen in het grondwaterbeheer, in Amersfoort op een aantal locaties grondwateroverlast voorkomt en mensen en instanties vaak niet weten wie daarvoor verantwoordelijk is. Overlast van grondwater kan leiden tot natte kruipruimten en vochtige woningen.
Doelstelling van het grondwaterplan is om duidelijkheid te scheppen over verantwoordelijkheden en taken bij grondwateroverlast, om bestaande overlastsituaties aan te pakken en nieuwe overlastsituaties te voorkomen en tot slot om een bijdrage te leveren aan een duurzaam beheer van het grondwater. Zodra het GRP 2012-2021 is vastgesteld vervalt het grondwaterplan en is dit beleid overgenomen in het GRP.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Het streefbeeld voor het oppervlaktewater in de binnenstad is "Water met Allure". Bij dit streefbeeld ligt het accent op de belevingswaarde en cultuurhistorie. Tevens fungeert het oppervlaktewater ook als berging voor regenwater.
Hemelwater
Het is van belang dat grond- en oppervlaktewater worden beschermd tegen vervuiling. Uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout mogen niet worden gebruikt op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen. Verder moet aandacht worden besteed aan het gebruik van andere belastende stoffen.
Grondwater
De grondwaterstand in de binnenstad varieert tussen de 1,30 en 2,00 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages bij nieuwbouwplannen waterdicht worden aangelegd. Poldersystemen zijn niet toegestaan.
Oppervlaktewater
De Heiligenbergerbeek loopt vrijwel parallel aan de Heiligenbergerweg die vanaf Leusden naar de binnenstad van Amersfoort loopt. Deze beek mondt uit op de singels om de historische binnenstad en vertakt zich verder in de drie grachten die deels overkluisd onder de huizen doorlopen. De ringgracht wordt vanuit het oosten gevoed door de Flierbeek vanuit de wijk Randenbroek. Door middel van een afgesloten duiker kan de Flierbeek ook in verbinding staan met het Valleikanaal. Het gebied watert grotendeels onder vrij verval af via de Oostbuitensingel en de Stoney-stuw naar de Eem. Ook komt een deel van het water via de grachten en de sluis ter hoogte van Kleine en Grote Spui in de Eem.
Peilbeheer
Het peilbeheer in Amersfoort is sterk gerelateerd aan de waterkwaliteit. Het peil is ingesteld bij Sluis Het Spui en is 0,60 +NAP. Om de waterkwaliteit in het bijzonder in de zomerperiode op een bepaal peil te houden, zorgt het waterschap voor een continue aanvoer vanuit de Heiligenbergerbeek van 0,5 m3/sec.
Kademuren
Aan de kademuren in de binnenstad groeien bijzondere zeldzame varens. Bij onderhoudswerkzaamheden worden zodanige materialen gebruikt (met name de voegen) dat deze varens daarop kunnen groeien.
Riolering
In de binnenstad ligt voor het overgrote deel een gemengd rioolstelsel. Dit houdt in dat zowel het vuilwater als het regenwater door dezelfde leiding worden afgevoerd. In enkele straten liggen na vernieuwing van het riool gescheiden stelsels. Het vuilwater wordt afgevoerd via het vuilwateriool en het regenwater komt in een infiltratie-riool terecht. Het regenwater infiltreert op deze manier in de bodem en bij een te grote toevoer van water stort het water over in de stadsgrachten (hardstenen spuwers).
Op dit moment wordt het water in de stadsgrachten nog belast met water uit riooloverstorten uit het gemengde rioolstelsel. Door afkoppeling van regenwater bij rioolvervanging zullen deze overstorten op termijn gesaneerd kunnen worden. Het streven is om bij rioolvervangingen zoveel mogelijk een gescheiden rioolstelsel aan te leggen.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) grootschalige(r) ontwikkelingsmogelijkheden nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De Regeling NIBM (zie onder punt 3) geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouw. Indien een dergelijke locatie niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat (in het geval van één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (in het geval van twee ontsluitingswegen), dan is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Figuur: Tabel grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)
Stof | Te toetsen grootheid | Grenswaarde (mg/m3) | Geldig vanaf |
NO2 | Jaargemiddelde concentratie | 40 | 2015 |
Uurgemiddelde concentratie die maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 200 | 2010 | |
PM10 | Jaargemiddelde concentratie | 40 | 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie, die maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | 50 | 2011 |
Binnen het plangebied worden geen grote nieuwe ontwikkelingen toegelaten anders dan kleinschalige functiewijzigingen in de bestaande bebouwing en ontwikkelingen, waarover al eerder besluiten zijn genomen of die al opgenomen waren in de geldende stadsvernieuwingsplannen voor de binnenstad. Ook biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor extra verkeersaantrekkende bestemmingen. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Bij het NSL hoort een jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2 en PM10. Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 m uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. De resultaten van de monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl. In de bijlagen bij deze toelichting zijn voor het plangebied de concentraties PM10 en NO2 uit de monitoringstool 2012 weergegeven. Daaruit blijkt dat maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 in en rondom het plangebied niet wordt overschreden. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 in en rondom het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 mg/m3.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist. In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
In de directe omgeving is geen sprake van bedrijvigheid die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan.
In de binnenstad is een groot aantal (winkel-) bedrijven gevestigd. Al deze bedrijven zijn zogenaamde type A en B bedrijven op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit zijn standaard geluidsgrenswaarden opgenomen voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (gemiddelde geluidsniveau) als het maximale geluidsniveau.
Naast de bedrijven die onder de werkingssfeer van de milieuwetgeving vallen zijn er in de binnenstad ook bedrijven gevestigd waar dit niet voor geldt. Dit zijn vaak de kleinere bedrijven die de ondergrens om onder de milieuwetgeving te vallen niet overschrijden. Voor deze bedrijven gelden geen specifieke geluidsvoorschriften. Wel is in die gevallen het vangnetartikel 4.6 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2012 (APV 2012) van toepassing. Dit artikel luidt:
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995.
Hoewel daar geen beleid voor is, ligt het voor de hand om bij de beoordeling of sprake is van hinder gebruik te maken van de standaard geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Onze Lieve Vrouwetoren
De Onze Lieve Vrouwetoren neemt, ook als het gaat om geluid, een bijzonder positie in. Het beiaard in de toren wordt niet alleen gebruikt voor de tijdsaanduiding, maar ook voor reguliere, bijzondere en examenbespelingen door de (leerlingen van de) Beiaardschool. Daarnaast vindt bespeling van het zevengelui plaats. Tijdens de bespelingen worden de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit overschreden. Ten einde de bespelingen niet onmogelijk te maken zijn maatwerkvoorschriften gesteld op grond van het Activiteitenbesluit. Tot slot wordt het beiaard soms gebruikt voor een bespeling tijdens of ter gelegenheid van een evenement. Als hiervan sprake is wordt de bespeling meegenomen in de evenementenvergunning voor dat evenement. De evenementenvergunning wordt verleend op grond van de APV.
Horeca
De horeca in de binnenstad is in het verleden al vergaand geconcentreerd. Geluid is met name bij de bedrijven waar muziek een belangrijke rol speelt een punt van aandacht. Deze bedrijven zijn vaak maximaal in bedrijf op momenten dat bewoners (willen) slapen. Hoewel in de betreffende panden in de regel (technische) voorzieningen aanwezig zijn om aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit te voldoen, blijkt in de praktijk toch dat er klachten zijn met betrekking tot geluid. Uit onderzoek komt dan vaak vast te staan dat de klachten ontstaan door menselijk handelen. De twee meest voorkomende zijn het te hard zetten van de muziek en het onnodig lang geopend houden of zelfs openzetten van deuren. Het voorkomen van dit ongewenste menselijk handelen vraagt continue aandacht, in de vorm van klachtenafhandeling, het uitvoeren van controlerondes, maar ook van daadwerkelijke bestuurlijke handhaving.
Markten
Wekelijks vindt op de Hof op vrijdag en zaterdag markt plaats. Op vrijdag is er op de Lieve Vrouwekerkhof een bloemenmarkt. Met name bij de op- en afbouw van de markt op de Hof wordt ook geluid geproduceerd. Het afbreken van de markt gebeurt in de regel overdag, wat in de praktijk niet zal leiden tot geluidhinder. Het opbouwen van de kramen begint vaak al halverwege de nacht. De kans op geluidsoverlast voor de omgeving is dan groter.
Evenementen
De binnenstad van Amersfoort wordt regelmatig gebruikt als decor voor evenementen, die voor een deel gepaard gaan met het ten gehore brengen van muziek. Ten einde het geluid van evenementen te reguleren is in gemeentelijk beleid vastgelegd welke mogelijkheden er zijn voor de evenementen, maar ook welke beperkingen er gelden.
Verkeer
In de binnenstad zijn maatregelen genomen om het verkeer te reguleren. Zo zijn er diverse aan de rand van de binnenstad gelegen parkeergarages en parkeerterreinen, geldt er een vergunningenstelsel voor parkeren in de openbare ruimte en gelden er venstertijden (tijdkaders voor laden en lossen) voor het kernwinkelgebied. Gevolg van deze maatregelen is dat het geluid van het verkeer in de binnenstad gereguleerd is.
Cumulatie
Er is een groot aantal bronnen van geluid in de binnenstad, die zich op verschillende dagen en tijdstippen (kunnen) voordoen. Omdat het bestemmingsplan conserverend is, is geen aandacht besteed aan de cumulatie van deze geluiden en of de perceptie van de cumulatieve geluiden bij bewoners in de binnenstad.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. In deze circulaire staat het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de grenswaarde, richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken.
In 2014 treden het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking. Tot die tijd zijn zogenaamde risicoruimten te vinden in de genoemde circulaire.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied zijn de activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied beschouwd, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi, waaronder LPG-tankstations, en naar transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Ook hoogspanningslijnen en zendmasten zijn meegenomen. Daarover is een uitvoerige rapportage opgesteld, die deel uitmaakt van de bijlagen bij deze toelichting ( Externe Veiligheid & Geluid Bestemmingsplan Amersfoort-Binnenstad; projectnummer SB|G/LEKR/533013 dd. 1 oktober 2012). Hieronder worden de belangrijkste punten uit dit rapport weergegeven. Voor het NS-emplacement moet het groepsrisico worden verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in de hiervoor genoemde rapportage.
Emplacement
Een groot deel van het plangebied ligt in het effectgebied van het Goederenemplacement Amersfoort. Dit betreft een Bevi inrichting. Het invloedsgebied van dit emplacement ligt over het plangebied. Bij de besluitvorming over het bestemmingsplan Amersfoort Binnenstad moet rekening worden gehouden met het goederenemplacement.
Voor het goederenemplacement is op 1 december 1998 door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht een revisievergunning ingevolgde de Wet milieubeheer verleend. Nadien zijn diverse meldingen geaccepteerd en veranderingsvergunningen verleend. Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht waren bevoegd gezag vanwege het samenstellen van treinen en treinstellen middels heuvelen en stoten. Anno 2012 vindt deze activiteit niet meer plaats waardoor momenteel burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort bevoegd gezag zijn. In januari 2012 is een concept-aanvraag om een omgevingsvergunning in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ingediend. Een kwantitatieve risicoanalyse maakt onderdeel uit van deze aanvraag. Zolang nog geen besluit over deze aanvraag is genomen moet formeel uit worden gegaan van de op 1 december 1998 verleende milieuvergunning. Voor de vergunning van 1 december 1998 is door DHV een risicoanalyse opgesteld. Omdat deze gedateerd was heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht opdracht gegeven een nieuwe risicoanalyse (d.d. 8 december 2009, projectnr 091547, AVIV B.V.) op te stellen.
Uit de risicoanalyse van 8 december 2009 blijkt dat het goederenemplacement geen PR 10-6/jaar risicocontour heeft. Dit blijkt tevens uit de concept-aanvraag van januari 2012. Het plaatsgebonden risico van het goederenemplacement is geen belemmering voor het plangebied.
Uit de risicoanalyse van 8 december 2009 blijkt verder dat het groepsrisico maximaal circa 1,8 maal de oriënterende waarde is, bij 2000 slachtoffers. Conform de concept-aanvraag van januari 2012 is een overschrijding van de oriënterende waarde berekend van maximaal 3,5 maal de oriënterende waarde bij 1000 slachtoffers. Aangezien over deze aanvraag nog discussie plaatsvindt en deze zich nog in een concept stadium bevindt wordt vooralsnog uitgegaan van de QRA van 8 december 2009.
Conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer dient bij het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan het groepsrisico te worden verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in de rapportage, die is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Overige inrichtingen
Binnen het plangebied zijn twee inrichtingen gelegen waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en verkocht. Het de betreft de locaties Langestraat 102 en Kamp 5. Hoewel de opslag gedurende het hele jaar zou mogen plaatsvinden, gebeurt dit in de huidige praktijk vrijwel alleen in de laatste maand en eerste week van het jaar. In de periode dat geen vuurwerk wordt opgeslagen worden de opslagruimten gebruikt voor andere doeleinden. De risicoafstanden van de opslagen zijn in beide gevallen inpandig gelegen.
Overige inrichtingen die relevant zijn voor externe veiligheid bevinden zich op een zodanige afstand van het plangebied dat ze hier niet van belang zijn. Het schakelstation aan het Smallepad is geen inrichting die van belang is vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Buisleidingen
De afstand van het plangebied tot de dichtstbij gelegen hoge druk aardgasleiding (buisleiding) is zo groot, dat deze hier niet relevant is.
Transport van gevaarlijke stoffen via de weg
Binnen de gemeente Amersfoort is een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. De aangewezen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen lopen niet door of direct langs het plangebied.
Omdat er geen transport van gevaarlijke stoffen door de binnenstad mag plaatsvinden is dit geen onderwerp dat hier verder moet worden beschouwd.
Transport van gevaarlijke stoffen via het spoor
Uit de berekening van het plaatsgebonden risico volgt dat de PR 10-6/jaar contour gemiddeld op 2 meter vanuit het hart van de spoorbundel ligt. Hiermee is het plaatsgebonden risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor geen belemmering.
Uit de berekening van het groepsrisico volgt een maximaal groepsrisico van 0,403 maal de oriënterende waarde bij 1135 slachtoffers.
Het bestemmingsplan Binnenstad laat geen nieuwe ontwikkelingen toe anders dan kleinschalige functiewijzigingen in de bestaande bebouwing en ontwikkelingen, waarover al besluiten zijn genomen. Het is een conserverend plan. Aangezien het groepsrisico niet verder toeneemt en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, is geen verdere verantwoording van het groepsrisico vereist.
Hoogspanningsleidingen en zendmasten
Vanwege hoogspanningsleidingen en zendmasten zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
5.5.6 Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. De verantwoording van het groepsrisico voor het emplacement is in de rapportage in de bijlage bij deze toelichting gegeven.
De bodem vormt samen met de groene en de blauwe structuur de drager van ruimtelijke ontwikkeling en een bron van energie, materialen, voedsel en leven. De kwaliteit van het bodem draagt in belangrijke mate bij aan de diensten die het systeem van bodem, water en groen kunnen betekenen voor de bovengrondse activiteiten. In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moeten verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de wet bodembescherming en het besluit bodemkwaliteit.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater en de mate van vervuiling daarin (gemiddeld boven de interventiewaarde) zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging. De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid en de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn grotendeels door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In deze gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Het doel van het besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
In 2002 heeft de gemeente Amersfoort een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan vastgesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe bodemkwaliteitskaart. De kaart vormt de leidraad voor hergebruik en verplaatsing van grond en geeft per gebied de kwaliteit van de boven- en ondergrond weer. In het Bodembeheerplan staan de voorwaarden voor hergebruik van grond.
Het plangebied ligt in de zone "Binnenstad". Deze zone is op basis van de bodemkwaliteitskaart gekwalificeerd als "matig verontreinigd" op grond van het voorkomen van ophooglagen, verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK. Uiteraard kan plaatselijk de bodemkwaliteit sterk verschillen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een (voormalige) bedrijfsactiviteit of door ander menselijk gebruik. Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Amersfoort een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in de binnenstad. In het gebied van dit bestemmingsplan zijn in het verleden in totaal 439 bodemonderzoeken uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn nog een aantal gevallen van bodemverontreiniging aanwezig in de grond en in het grondwater. Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door de bouw geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.
Aangezien de verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek al sterk verankerd is in wet- en regelgeving en in de bouwverordening, zijn in de regels van dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen op het gebied van bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksgegevens van de bodem wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem plaatselijk een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik. Per aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de situatie beoordeeld.
Energieopslag
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen, eventueel in combinatie met energie uit het oppervlaktewater. Er zijn binnen en nabij het plangebied ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
1. het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
2. het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
3. het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer, die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in de plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij het bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Figuur: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebeid | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden, niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten anders dan kleinschalige functiewijzigingen in de bestaande bebouwing en ontwikkelingen, waarover al eerder besluiten zijn genomen of die al zijn opgenomen in de geldende stadsvernieuwingsplannen. Het is een conserverend plan. Daarom is geen akoestisch onderzoek nodig voor weg-, spoor- of industrielawaai.
Het plangebied ligt voor een deel in de zone van de Stadsring en van een aantal wegen buiten het plangebied en van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. Bij nieuwe toekomstige ontwikkelingen moet hier rekening mee worden gehouden. Alle wegen in de binnenstad zelf hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en hebben dus geen wettelijke zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet hier echter wel rekening mee worden gehouden bij nieuwe toekomstige ontwikkelingen. Het plangebied ligt niet in de geluidzone van industrieterrein Isselt of het spooremplacement. Wel zijn er inrichtingen gevestigd die relevant zijn wat betreft geluid.
Wegverkeer
In het kader van de Geluidskartering van de gemeente Amersfoort is globaal de geluidsbelasting van alle relevante wegen op omliggende gevoelige bestemmingen berekend. In het plangebied hebben een aantal woningen aan de Stadsring de hoogste geluidbelasting. Ook in het 30 km/uur gebied is op sommige plaatsen de geluidbelasting relatief hoog.
Figuur: Geluidcontouren voor wegverkeerslawaai
Railverkeer
Aan de noordwestelijke zijde van het plangebied loopt de spoorlijn Amersfoort - Zwolle. In het kader van de Geluidskartering is ook de globale geluidsbelasting van de spoorlijn op omliggende gevoelige bestemmingen berekend. Ook hier moet in gedachten gehouden worden dat de berekeningen vrij globaal zijn. Uit de kartering blijkt dat binnen het plangebied slechts een klein aantal woningen (± 10) voorkomen met een geluidbelasting hoger dan 55 dB (Lden). Deze woningen liggen aan de Kleine Spui en Plantsoen-Noord.
Figuur: Geluidcontouren voor railverkeerslawaai
Geluid geprojecteerde woningen Muurhuizen
In het bestemmingsplan zijn de panden Zuidsingel 1 en Muurhuizen 1-3 (mede) bestemd voor wonen. Deze woonbestemmingen zijn beoordeeld op de berekende geluidbelasting afkomstig van het wegverkeer op de relevante 30 km/h- wegen Zuidsingel en de Muurhuizen. De 30 km/h-wegen beschikken niet over een geluidzone als bedoeld in de Wet geluidhinder, zodat een beoordeling op grond van deze milieuwet achterwege kan blijven en kan worden beperkt tot een beoordeling in het kader van 'goede ruimtelijke ordening' als bedoeld in de Wro. Daartoe zijn geluidberekeningen uitgevoerd (de geluidbelasting wegverkeer vanwege Zuidsingel op Zuidsingel 1 en Muurhuizen 1-3 alsmede de geluidbelasting wegverkeer vanwege Muurhuizen op Zuidsingel 1 en Muurhuizen 1-3).
Uit de berekeningen volgt dat de hoogste geluidbelasting op de gevels van de panden vanwege de Zuidsingel 55 dB bedraagt. De toelaatbare binnenwaarde bedraagt 33 dB. Dat betekent dat er een geluidwering moet zijn van 22 dB. De panden beschikken over die geluidwering. Uit de geluidberekeningen volgt verder dat de hoogste geluidbelasting op de gevels van de panden vanwege het verkeer op de Muurhuizen ten hoogste 52 dB bedraagt. De toelaatbare binnenwaarde bedraagt 33 dB. Dat betekent dat er een geluidwering moet zijn van 19 dB. De panden beschikken over die geluidwering.
Figuur : Geluidkaart
Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmering is voor de woningen op het terrein van de milieuregelgeving (nu de Wet geluidhinder niet van toepassing is). In het kader van goed ruimtelijk ordenen wordt er op basis van uitgevoerde akoestische berekeningen vanuit gegaan dat de nu aanwezige geluidwering de gewenste woonkwaliteit met betrekking tot het omringende wegverkeersgeluid zonder extra maatregelen afdoende waarborgt.
In 2030 is Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot. Deze ambitie van een Duurzame Stad vraagt een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vanaf de visie, de master- en de stedenbouwkundig planfase beïnvloeden gemaakte keuzes de te behalen duurzaamheid. Bij de uitwerking van de plannen moet rekening gehouden worden met het landelijk en het gemeentelijk beleid. Landelijk heeft het Rijk ambities vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten en akkoorden is het Rijk met zowel het bedrijfsleven, de provincies als de gemeentes afspraken aangegaan om invulling te geven aan de nationale ambities, zoals:
Daarnaast zijn de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid vastgelegd in het Milieubeleidsplan gemeente Amersfoort, waarin onder meer is vastgelegd om het duurzaam bouwen te basereb op het instrument GPR-Gebouw.
De gemeente Amersfoort wil controleerbare prestatieafspraken voor de duurzaamheid van gebouwen. Daarom heeft zij gekozen voor het vastleggen van resultaatverplichtingen met behulp van het landelijke instrument GPR-gebouw. Met dit instrument wordt de duurzaamheidprestatie van een gebouw voor 5 thema's gekwantificeerd. Deze thema's zijn “Energie”, “Milieu”, “Gezondheid”, “Gebruikskwaliteit” en “Toekomstwaarde”. De prestaties worden per thema uitgedrukt een score op een schaal van 0 tot 10, hoe lager de milieubelasting, hoe hoger de score.
Met behulp van het instrument GPR-gebouw zijn de gemeentelijke beleidsdoelstellingen zijn vastgelegd c.q. vertaald naar een prestatiescore van het instrument GPR-gebouw. Voor nieuwbouw moet worden gestreefd naar de volgende scores per thema:
Energie: 7,5
Milieu: 7,0
Gezondheid: 7,0
Gebruikskwaliteit: 7,0
Toekomstwaarde: 7,0
Hiermee wordt (deels) invulling gegeven aan de ambitie van de gemeenteraad om als stad in 2030 CO2 neutraal te zijn en daarmee te voldoen aan de kernwaarde duurzaamheid uit het coalitieakkoord. Bovengenoemde prestatiescores gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit. Met de volgende wettelijke aanscherping van de energie-efficiënt (EPC) in 2015, zal de GPR score voor het thema energie verder worden verhoogd.
Een belangrijke leidraad om een kostenefficiënt en duurzaam resultaat te bereiken is de Trias Energetica. De Trias Energetica bestaan uit drie stappen, die opeenvolgend moeten worden uitgevoerd. (Stap 1 - verminder de energievraag door bouwkundige, passieve maatregelen die geen hulpenergie vragen; Stap 2a - gebruik energie uit interne of externe reststromen; Stap 2b - gebruik voor de overblijvende energievraag zoveel mogelijk duurzame energiebronnen; Stap 3 - vermijd eindige (fossiele) energiebronnen. Er zijn diverse mogelijkheden om aan de landelijke en gemeentelijke ambities op het gebied van energie te voldoen. Er zal daarom een keuze moeten worden gemaakt voor een energieconcept. Hierbij kan gekozen worden voor lokale of collectieve oplossingen.
Van belang is dat de gehele binnenstad van Amersfoort door het Rijk is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Dat betekent dat het verduurzamen van de historische binnenstad met de grootste zorgvuldigheid moet geschieden. Duurzaamheidsmaatregelen dienen te passen binnen de monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Het aanbrengen van isolatie of toepassen van duurzame energie mag de monumentale waarden van panden en het historisch stadsbeeld niet aantasten.
Naast individuele maatregelen zijn er diverse collectieve mogelijkheden. Door het toepassen van ondergrondse infrastructuur en ondergronds opwekking, zoals warmte- en koudeopslag in de bodem (WKO), warmte uit het riool (Riothermie) en het gebruik van restwarmte, kunnen alsnog duurzame energiesystemen worden toegepast zonder dat ze het beschermde stadsgezicht aantasten. Bij de ontwikkeling van (her)ontwikkelingsprojecten zal de haalbaarheid van dergelijke systemen onderzocht kunnen worden.
Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.
Bij alle nieuwe bouwinitiatieven wordt het vergroenen van de stedelijke omgeving, door bijvoorbeeld groen in de openbare ruimte, sterk aanbevolen Behalve een waarde voor planten en dieren levert 'groen' een positieve bijdrage aan de gezondheid van de bewoners. Daarnaast heeft groen ook een functie voor waterberging waardoor de piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpt groen in de stad hittestress te voorkomen en fijnstof op te vangen, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit. Het aanleggen van groene daken en gevels kunnen in meerdere opzichten een bijdrage leveren aan de (milieu)kwaliteit van de stedelijke omgeving, maar passen niet (altijd) in het historische stadsbeeld. Uitgangspunt is dat gevels in hoofdzaak worden uitgevoerd in baksteen of een vergelijkbaar steenachtig materiaal. Hellende daken moeten worden afgedekt met pannen, leien of zink. Groene daken zijn in voorkomende gevallen wel mogelijk op een plat dak of bij bijbehorende bouwwerken (aanbouwen of schuren) achter het hoofdgebouw.
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend. Bij bouwinitiatieven wordt gekeken naar de kansen op het gebied van duurzaamheid. Daarbij worden zoveel als mogelijk wel de monumentale en historische waarden van gebouwen en onbebouwde ruimte gerespecteerd.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen In de provinciale Structuurvisie heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe).
De soortbescherming wordt geregeld via soortbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn, de Europese Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. De soorten die genoemd zijn onder de Europese regelgeving vallen onder de categorie 'streng beschermd'. Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie 'streng beschermd' en 'beschermd'.
Verder zijn de zogenaamde Rode Lijsten van belang. Deze hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Naast de Rode Lijsten bestaan ook de Oranje lijsten. Dit zijn lijsten van bedreigde soorten binnen de provincie Utrecht welke op basis van vergelijkbare criteria als die voor de landelijke rode lijst tot stand is gekomen. Oranje lijsten zijn opgesteld voor: zoogdieren, broedvogels, pleisterende vogels, reptielen, amfibieën, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en voor de plantgroepen: mossen van het essenhakhout, kleibospaddestoelen, vaatplanten en kranswieren.
Het rekening houden met de Flora- en faunawet in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan speelt een rol in het kader van de uitvoerbaarheid van dat plan. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Als het waarschijnlijk is dat voor de realisering van een project (dat door een bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt) een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige duidelijkheid te bestaan omtrent de verleenbaarheid van een dergelijke ontheffing.
De binnenstad is geen Vogel- of Habitarichtlijngebied. Het gebied valt ook niet onder de Natuurbeschermingswet. Gebiedsbescherming die er ligt, is gerelateerd aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied is niet volledig geïnventariseerd op de aanwezigheid van beschermde soorten. Op basis van losse waarnemingen en kennis van het gebied is er wel wat te zeggen over de natuurwaarden van het gebied. Op de kademuren en muren van oude gebouwen komen beschermde muurplanten voor. Tongvaren, Steenbreekvaren, Klein glaskruid en Gele helmbloem komen op meerdere plaatsen in het plangebied voor. Bij renovatie en werkzaamheden aan deze oude muren moet er een gerichte inventarisatie naar deze soorten plaatsvinden. Zonodig dient er een ontheffing op basis van de flora- en faunawet aangevraagd te worden. Renovaties dienen er op gericht te zijn dat de muur ook in de toekomst een duurzame groeiplaats voor deze beschermde planten is. Hierbij hoort het gebruik van speciale stenen, mortel en een zorgvuldige manier van werken.
Bijna alle gebouwen in de binnenstad zijn potentiële vaste verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen. Het gaat daarbij om de streng beschermde Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. De OLV heeft waarschijnlijk de functie van (massa)winterverblijf. Daarnaast zijn gebouwen geschikt voor huismus, zwarte roodstaart en gierzwaluw, soorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Op de aanwezigheid van deze soorten dient voorafgaand aan werkzaamheden gecontroleerd te worden. In het Zocherplantsoen en de grotere binnentuinen staan oude en monumentale bomen. De holtes in deze bomen kunnen een functie hebben voor een aantal beschermde soorten. Het gaat daarbij om boombewonende vleermuizen als Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis en Gewone grootoorvleermuis. Uit het verleden zijn waarnemingen van de Bosuil in het Zocherplantsoen bekend.
Zwaar beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht. Waarschijnlijk vindt er wel overwintering plaats van enkele laag beschermde amfibieënsoorten in vijvers. Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.
De aanwezigheid van deze beschermde soorten levert geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan op. Wel dient er bij nieuwe plannen tijdig voorafgaand aan werkzaamheden flora- en faunaonderzoek uitgevoerd te worden en zonodig een ontheffing aangevraagd te worden bij het ministerie van EL&I. Hoewel er mogelijk mitigerende en compenserende maatregelen opgelegd kunnen worden is het wel aannemelijk dat deze ontheffingen worden verleend.
In verband met de geplande bouw van woningen aan de Valkestraat en de Stovestraat is in 2013 nog afzonderlijk onderzoek gedaan naar eventueel aanwezige beschermde planten en dieren op deze locatie. Het onderzoek heeft uitgewezen, dat er binnen het projectgebied geen beschermde soorten voorkomen of verwacht worden. Dat betekent dat er geen ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is en er in dit opzicht dan ook geen belemmeringen zijn voor de geplande bouwontwikkelingen. De woning Valkestraat 10 wordt gesloopt. Tegen de nok van deze woning groeien enkele varens. Geconstateerd is dat er sprake is van muurvarens. Dat is geen beschermde soort. In verband met sloop van woning is dus ook geen ontheffing op grond van de flora- en faunawet nodig.
In het bestemmingsplan zijn de grotere structurele groenvoorzieningen (plantsoen) en andere openbare terreinen bestemd voor 'Groen'. Het water van de grachten en de singels is bestemd voor 'Water'. Ook de kademuren maken deel uit van deze bestemming. Binnen de beide bestemmingen is instandhouding en versterking van de aanwezige natuurwaarden gewaarborgd. Een aantal (particuliere) binnenterreinen en tuinen heeft de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
In het plangebied bevindt zich een rioolvoorziening. Het gaat om het bergbezinkbassin aan het Smallepad 5 tegenover het gebouw van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Verder is er een rioolpersleiding in het Smallepad tussen de Stadsring en het einde van het bergbezinkbassin aan het Smallepad. Deze voorzieningen woorden in het bestemmingsplan geregeld. Voor het overige bevinden zich in het bestemmingsplan geen leidingen en/of kabels, waarvoor een specifieke regeling nodig is in dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de uitgangspunten uit deze toelichting in het bestemmingsplan vorm worden gegeven. Uiteraard geldt dat alleen voor die zaken die ruimtelijk relevant zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ruimtelijke aspecten (hoofdstuk 5.2) en de functionele aspecten (hoofdstuk 5.3).
De aanwijzing van het plangebied tot beschermd stadsgezicht heeft gevolgen voor het gebruik en de vormgeving van de panden en terreinen binnen dat beschermd stadsgezicht. Doel van de aanwijzing is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij het opstellen van het bestemmingsplan.
Binnen het bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan bestemt primair de bestaande situatie met verwerking van het bestaande beleid. Nieuwe ontwikkelingen en transformaties worden alleen in het bestemmingsplan geregeld, voor zover het locaties betreft die in de geldende stadsvernieuwingsplannen al zijn voorzien van een bouwbestemming of in situaties van vervangende nieuwbouw bij sloop.
In de aanwijzingstekst en in de Cultuurhistorische analyse zijn de kwaliteiten van het beschermde stadsgezicht opgesomd. In het bestemmingsplan wordt gekozen voor maatwerk omdat daarmee deze kwaliteiten het beste kunnen worden beschermd. In het kader van dit bestemmingplan is ook een ordekaart gemaakt. Voor de panden met de hoogste waarden gelden de meest stringente regels.
Het regelen van het beschermd stadsgezicht is voor een deel terug te vinden in de 'gewone' bouwregels (de enkelvoudige bestemmingen). Daarin staan de toegelaten functies centraal. In aanvulling op deze regels bevat het nieuwe bestemmingsplan ook een dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht. Zo'n dubbelbestemming is geen verplichting maar een wel veel voorkomend fenomeen in bestemmingsplannen voor beschermde stadsgezichten. Het is vooral handig als er meer bouwregels en aanduidingen zijn voor een groter gebied met meerdere bestemmingen. De dubbelbestemming bevat de (algemene) voorschriften, die gelden voor alle bestemmingen in een groter gebied (in dit geval dus het beschermde stadsgezicht). Ter behoud en bescherming van de aanwezige waarden en kwaliteiten wordt daarbij vooral uitgegaan van het handhaven van de huidige situatie. Het gaat dan om regels over de situering van bebouwing, de hoogte, de gevel- en pandbreedte en de dakvorm en nokrichting, maar ook om eisen ten aanzien van de architectuur van gebouwen (o.a. gevelvorm, gevelindeling, geveldetaillering etc.). In de dubbelbestemming is ook een regeling opgenomen ten aanzien van de gevallen waarin bouwhistorisch onderzoek moet worden verricht. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij wijzigingen in de interne structuur of de kapvorm van gebouwen.
De met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming. Het goed borgen van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan betekent uiteraard niet, dat er niets meer mag gebeuren. Cultuurhistorie zet geen rem op ontwikkelingen. Er is geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft of kan krijgen.
Buiten het bestemmingsplan
Niet alleen binnen maar ook buiten het bestemmingsplan bestaan er regels die de kwaliteiten van het beschermde stadsgezicht waarborgen. Het beschermde stadsgezicht bestaat uit vele monumenten. Naast het bestemmingsplan gelden voor monumenten aparte aanvullende regels via de omgevingsvergunning voor monumenten op basis van de Wabo of de gemeentelijke Erfgoedverordening. De bescherming van bomen vindt plaats via het vereiste van een kapvergunning in de Algemene Plaatselijke Verordening. Tenslotte is bescherming van de vormgeving van de gebouwen geregeld via de welstandsnota. Binnen het beschermde stadsgezicht geldt het meest strikte welstandsregime. Dat is beschreven in de gemeentelijke welstandsnota. Na het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad zal ook een aanpassing van de welstandsnota voor de binnenstad worden doorgevoerd.
Met de regels van het bestemmingsplan, waaronder de dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht, worden de ruimtelijke kwaliteiten van de bebouwde en onbebouwde ruimte in de binnenstad beschermd. Die zijn beschreven in de Cultuurhistorische analyse. Voor de bebouwde ruimte moet daarbij worden gedacht aan het behoud van rooilijnen, bouwhoogten, kappen, bouwblokken, parcellering en de karakteristieken van gevels. Voor de onbebouwde ruimte is het behoud van het patroon van straten, grachten, stegen en binnenterreinen belangrijk.
Typerend voor de kern van de binnenstad is het stedenbouwkundig principe van het gesloten bouwblok in een straat met gesloten gevelwanden. Instandhouding van de bouwblokken, de gesloten gevelwanden en de rooilijnen is vanwege de grote historische waarde van de stad van groot belang. In het bestemmingsplan wordt dan ook met het bepalen van de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn op de verbeelding (de kaart) het historische patroon c.q. de historisch bepaalde situering van panden aangehouden.
Figuur: het principe van het gesloten bouwblok
De buitenzijde van het gesloten bouwblok bezit een nagenoeg strakke rooilijn met
slechts hier en daar een smalle toegang tot het binnenterrein. De gevels staan in één
lijn. De achterzijde wordt daarentegen door de aanwezigheid van aan- en bijgebouwen
gekenmerkt door een 'gekartelde' rooilijn
Figuur: voorzijde/straatzijde gesloten bouwblok
Figuur: achterzijde/binnenzijde gesloten bouwblok
Een belangrijke kwaliteit van de binnenstad is verder de oorspronkelijke parcellering (breedte en diepte van een kavel) van de percelen. Die verschilt naar gelang de diepte en vorm van het bouwblok en de historische functie van de openbare ruimte. Kenmerkend voor de binnenstad is dat elk perceel een eigen breedte heeft in de gesloten gevelwanden. Hierdoor ontstaat een afwisseling in de gevelaanzichten en is het ene pand duidelijk van het andere te onderscheiden. De parcellering is mede bepalend voor de identiteit van de binnenstad. De geschiedenis van de binnenstad is hieruit nog steeds af te lezen. In het bestemmingsplan wordt daarom voor een groot gedeelte van de binnenstad de breedte van de bestaande gevels (pandbreedte) gedetailleerd vastgelegd. Bij de instandhouding van deze oorspronkelijke situatie hoort ook beleid om samenvoegingen van panden door middel van doorbraken tegen te gaan.
Kenmerkend voor de ontwikkeling van de stad is de herkenbaarheid en individualiteit van elk gebouw. Het dakenlandschap behoort tot de belangrijkste stedenbouwkundige karakteristieken van de Amersfoortse binnenstad. Er is grote eenheid en samenhang in de vorm van kappen, maar ook een diversiteit door de vele verdraaiingen van de kappen, en de verschillende hoogten. Vrijwel de gehele kern en grote delen van de schil (langs de verbindingswegen en de randen) bezitten nog een gaaf historisch dakenlandschap.
In het bestemmingsplan is daarom vastgelegd dat de afdekking van een hoofdgebouw niet mag worden gewijzigd. De bestaande dakvorm en nokrichting dienen te worden behouden. Daarvoor wordt in het bestemmingsplan een kappenkaart opgenomen.
Figuur : Kappenkaart uit bestemmingsplan
Naast de daken vertonen ook de goothoogten van de panden in de binnenstad variaties ten opzichte van elkaar. Ook dat benadrukt weer het individuele karakter van elk pand en is een kwaliteit van de stad. De bestaande variatie in goothoogte wordt in het bestemmingsplan gewaarborgd door de bestaande goothoogte (en bouwhoogte) per pand gedetailleerd vast te leggen. Slechts onder voorwaarden mag hiervan worden afgeweken. Deze bescherming wordt geregeld in de regels en in de 'gevelbeelden'. Deze beelden omvatten een foto-opname van de voorgevels en soms ook de achtergevels van de (hoofd)gebouwen, met name wanneer deze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.
De historische kenmerken van de individuele panden zijn verder goed af te lezen aan toegepaste materialisatie en de detaillering van de gevels. Onder meer de bestaande gevelvorm en -indeling en de materialisatie dienen daarom ook te worden behouden. Ook daarvoor wordt gebruik gemaakt van de gevelbeelden en de kappenkaart. Omdat een aantal achtergevels in de binnenstad direct langs de openbare ruimte liggen (en daarmee in feite als voorkant functioneren) zijn ook die achtergevels opgenomen in de gevelbeelden. Voor het stadsgezicht is het zicht op die "achtergevels" een kenmerkende kwaliteit. Die gevels worden daarom op dezelfde wijze beschermd als de voorgevels van de panden in de binnenstad.
Architectonische aspecten zeggen veel over de historie van de binnenstadsbebouwing en het openbare gebied. Het is van groot belang dat ook deze elementen (materiaalkeuze, gevelindeling en –detaillering) goed worden beschermd en gereguleerd. Deze onderdelen vallen weliswaar op het terrein van de welstandsadvisering maar zullen ook in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Handhaving van de bestaande gevelindeling en -detaillering ligt daarom tevens vast in de dubbelbestemming. Materiaalkeuze en kleur van gebouwen wordt verder beheerst door de regeling in de welstandsnota.
Het uitgangspunt c.q. de hoofdregel van het bestemmingsplan voor de bebouwde ruimte is dat de hoofdgebouwen in vrijwel alle opzichten volgens de bestaande situatie moeten worden gehandhaafd. Daarvoor wordt gebruikt gemaakt van gevelbeelden en een kappenkaart.
De mate waarin en de voorwaarden waaronder om redenen van flexibiliteit van die hoofdregel kan worden afgeweken om wijzigingen aan te brengen, is afhankelijk van de kwaliteiten van het desbetreffende gebouw en is te allen tijde onderhevig aan een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Bij de afwijking van de hoofdregel om wijzigingen aan hoofdgebouwen aan te brengen speelt de ordekaart een belangrijke rol.
De voorwaarden waaronder afgeweken kan worden van de hoofdregel dat gebouwen in de bestaande toestand moeten worden gehandhaafd, is afhankelijk van de orde van het pand. Naarmate een pand op die ordekaart een hogere waarde heeft zullen er zwaardere eisen worden gesteld bij de uiteindelijke beslissing over de afwijkingsmogelijkheden in het bestemmingsplan ten aanzien van het wijzigen van dat pand. De afwijkingsmogelijkheden variëren van wijzigingen in de geveldetaillering tot wijzigingen van de gevel en kap en het stedenbouwkundige volume.
Voor de ordekaart is de keuze gemaakt om panden in categorieën in te delen (zie ook hoofdstuk 2.2.3.3).
De eerste en hoogste orde bestaat uit zowel door het rijk als door de gemeente aangewezen monumenten. Zij vormen de 'krenten' in de pap binnen het stadsgezicht en zijn op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Amersfoort beschermd. Behoud en restauratie van deze categorie is het uitgangspunt.
De tweede orde wordt gevormd door de beeldbepalende panden in het gezicht. Deze gebouwen zijn historisch waardevol en passen door hun volume en hoogwaardige architectuur uitstekend in het beeld van het stadsgezicht. Deze gebouwen bezitten bovendien vaak waardevolle historische onderdelen in de gevel en mogelijk ook het interieur. Zij vormen, samen met de monumenten, de dragers van de binnenstad.
De derde en grootste categorie gebouwen bestaat uit beeldondersteunende panden. Ondanks hun vaak enigszins sobere karakter en uitstraling zorgen ook deze panden door hun kleinschalige parcellering, bouwmassa en dakvorm voor de zo kenmerkende samenhang van het straatbeeld.
Orde 4 wordt gevormd door panden met een indifferent karakter of een karakter dat afwijkt van de gebiedskarakteristieken. Sommige van deze panden (indifferent) brengen de kwaliteit van het stadsgezicht in principe geen schade toe en voegen zich redelijk in het straatbeeld. Tot categorie 4 behoren tevens die panden, die vaak door hun grootschaligheid, materiaaltoepassing of plat afgedekte bouwmassa's, de samenhang van het stadsgezicht hebben doen verdwijnen. Vaak staan ze geïsoleerd op (binnen)terreinen omsloten door historische uitvalswegen, maar ook in de gevelwanden (Breestraat) komen ze voor.
Figuur: Ordekaart
De cultuurhistorische waarden van de binnenstad zijn in veel gevallen bekend en beschreven, met name waar het gaat om gevels en kappen. Er zijn ook gevallen denkbaar dat deze waarden door opeenvolgende verbouwingen en aanpassingen aan het oog zijn onttrokken. In zo'n situatie is het gevaar aanwezig (bijvoorbeeld bij verbouwingen) dat waardevolle constructies en onderdelen ongemerkt uit de stadsstructuur verdwijnen. Door sloop kan dus historisch waardevolle bebouwing verloren gaan. Panden die op het eerste gezicht niet of nauwelijks van waarde zijn kunnen achter de voorgevel toch bijzondere bouwhistorische elementen bevatten. Er zijn mogelijkheden om deze 'verborgen waarden' via bouwhistorisch onderzoek aan het licht te brengen.
De gevelbeelden worden gebruikt om in voorkomende gevallen voorafgaand bouwhistorisch onderzoek te verrichten als er (geheel of gedeeltelijk) wordt gesloopt.
De openbare ruimte in de binnenstad wordt gevormd door een patroon van straten, pleinen, water/singels, hoven en groengebieden. Van bijzondere waarde is de ringvormige aanleg van de stad met stadsmuren en (water)poorten met de Muurhuizen als een uniek ensemble. Er is een nog zeer gaaf stratenpatroon, dat sinds de 17de eeuw nauwelijks is gewijzigd. Ook de waterlopen met de kenmerkende kademuren en 'groene' achtertuinen dragen bij aan de bijzondere kwaliteit van de stad. Deze structuurbepalende elementen van de stad worden in het bestemmingsplan geborgd door de keuze van heldere bestemmingen (Verkeer, Groen, Water). Daarmee wordt het historische stedenbouwkundige patroon van straten, pleinen en grachten van de binnenstad vastgelegd. Voor het merendeel valt verder de specifieke inrichting van het openbaar onbebouwde gebied buiten de invloedssfeer van het bestemmingsplan.
Door een vergunningstelsel in de regels van het bestemmingsplan wordt grip gehouden op waardevolle hoogteverschillen in de binnenstad en eventuele veranderingen van waardevolle (stads)muren en andere "kleinere" ruimtelijke elementen, zoals stoepen en kademuren. Deze elementen zijn aangeduid op de kaart "Kleine historische elementen", die deel uitmaakte van de cultuurhistorische analyse.
In de binnenstad bevindt zich ook een groot aantal monumentale tuinen. Ze liggen meestal direct langs de openbare ruimte. Uniek zijn de tuinen van de Muurhuizen, die samen met de gracht en/of de singels van grote invloed zijn op het straatbeeld. Deze tuinen vormen de voorgrond van de achterliggende, vaak monumentale bebouwing. Deze bebouwing bezit dan ook in feite twee voorkanten. Ook de particuliere tuinen aan de binnenzijde van de singels aan de oostzijde van de Langegracht zijn voor het samenhangend beeld van het stadsgezicht belangrijk. Vanaf de singel en de Langegracht bieden de tuinen zicht op de achtergevels van de Muurhuizen en Krommestraat. Het (grotendeels) vrijhouden van het zicht op de achtergevels is voor het stadsgezicht als geheel een belangrijk uitgangspunt.
Om het (groene) beeld op de achtergevels van de Muurhuizen en vanaf de singel en de Langegracht te bewaren is het beleid erop gericht om bebouwing en verharding van de achtertuinen zoveel mogelijk te voorkomen c.q. tot het minimum te beperken. De monumentale tuinen van de Muurhuizen en de oostzijde van de Langegracht krijgen een tuinbestemming. In verschillende muurhuistuinen zijn kleine bijgebouwtjes aanwezig. Soms gaat het om gebouwtjes die al vanuit een ver verleden aanwezig zijn en soms zijn ze van recentere datum. Het is mogelijk om onder voorwaarden kleine bijgebouwen c.q. bijbehorende bouwwerken in de muurhuistuinen op een harmonieuze wijze in te passen, voor zover die nog niet aanwezig zijn. Het bestemmingsplan bevat daarvoor een regeling in de bestemming Tuin (2).
Een andere groep monumentale tuinen ligt aan de plantsoengordel. Deze tuinen zijn belangrijk voor de beleving van de plantsoengordel. Ze verbreden het groene beeld. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de handhaving van dat beeld. Bestaande parkeerterreinen in de monumentale tuinen worden op de verbeelding als zodanig aangeduid.
Tenslotte bevindt zich in het historische hart ook een aantal binnenstadstuinen. Ze zijn vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. Boomkruinen, zichtbaar tussen de bebouwing door, verraden de plek van deze groene enclaves en zorgen voor een schilderachtig straatbeeld. Uitgangspunt van beleid is dat deze groene onbebouwde binnenstadstuinen vrij blijven van bebouwing. In het bestemmingsplan wordt dat geborgd.
De overwegend bebouwde gedeelten van achterterreinen/erven in de stad krijgen dezelfde bestemming als de bestemming van het voorliggende hoofdgebouw. Vele erven in het centrum zijn in de loop der jaren dichtgeslibd. Dat geldt met name voor de erven bij de commerciële functies langs delen van de Langestraat en de Kamp. De bebouwing van de erven is hier niet aan een maximum bebouwingspercentage gebonden. De bouwmogelijkheden van de terreinen achter de bouwvlakken die nu nog een deels open karakter hebben zijn wel beperkt, zodat er sprake blijft van een zekere openheid.
Figuur: tuinen en binnenterreinen van de gesloten bouwblokken
1. Ruim opgezette bouwblokken met een nog open, groene en vaak monumentale binnentuin (donkergroen)
2. Smal opgezette bouwblokken die voor een groot deel zijn volgebouwd; er is o.a. door het commerciële gebruik geen open binnenruimte meer aanwezig (rood)
3. De bouwblokken met achtertuinen die nog vrij open zijn en al dan niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte (oranje)
4. Solitaire blokken; blokken die in maat en schaal geen aansluiting hebben op de historische gebiedskarakteristieken (bruin)
5. Half open bouwblokken met monumentale tuinen, zichtbaar vanaf de openbare weg; monumentale tuinen (lichtgroen).
De infrastructuur van de binnenstad is sterk bepaald door de accidentatie van de ondergrond. Die hoogteverschillen van de natuurlijke ondergrond binnen het stadsgezicht moeten worden behouden. Om dat te waarborgen bevat het bestemmingsplan een 'aanlegvergunningvereiste' voor het ophogen en/of afgraven van gronden.
Verkeer
Ten aanzien van de binnenstad wordt uitgegaan van de bestaande verkeersstructuur. De aanwezige wegen worden in overeenstemming met de gewenste verkeers- of verblijfsfunctie bestemd. Op deze wijze wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de beoogde doorgaande stroomfunctie van het autoverkeer op de Stadsring en het verblijfskarakter van de wegen en het overige openbare gebied in de binnenstad.
Ambities op het terrein van verkeer en vervoer, zoals terugdringen van doorgaand verkeer en sluipverkeer en het vergroten van het aanbod van gratis fietsparkeerplaatsen zijn geen in het bestemmingsplan te regelen onderwerpen.
Voor wat betreft de parkeernormen wordt aangesloten op de parkeernormen zoals vastgelegd in de "Nota Parkeernormen Amersfoort 2009". Binnen de bebouwde bestemmingen worden (ondergrondse) parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt.
De Binnenstad is en blijft een aantrekkelijk woonmilieu voor verschillende bewonersgroepen. Vanwege de andere functies van de binnenstad kan slechts gedeeltelijk worden voorzien in de vraag naar wonen. Om de kwaliteit van de leefbaarheid en het gevelbeeld en daarnaast de sociale veiligheid in de binnenstad te waarborgen, is het ook van belang dat er boven winkels en bedrijven in de binnenstad wordt gewoond.
Met name in de schil van de binnenstad is sprake van aaneengesloten "pure" woongebieden, zoals het Pothkwartier. In het hart van de stad en vooral het kernwinkelgebied en de aanloopstraten is de woonfunctie meer (maar niet alleen) op bovenverdiepingen aanwezig. In het bestemmingsplan worden, anders dan de plekken die in het huidige stadsvernieuwingsplan al van een woonbestemming zijn voorzien (zoals de locaties Valkestraat/Stovestraat en AAP II), geen nieuwe bouwlocaties voor wonen opgenomen. De huidige woonfunctie in het plangebied wordt gehandhaafd.
In de binnenstad van Amersfoort wordt ten aanzien van het wonen in het nieuwe bestemmingsplan een onderscheid gemaakt in drie soorten gebieden:
1. De (min of meer) aaneengesloten woongebieden (Pothkwartier, Beestenmarkt) of woonstraten (zoals Muurhuizen, Stovestraat, Valkestraat etc). In het nieuwe bestemmingsplan worden deze woongebieden gehandhaafd. De eventueel aanwezige niet-woonfuncties zijn hier "te gast".
2. In de aanloopstraten naar het kernwinkelgebied (de gemengde gebieden) wordt gewoond maar er is niet duidelijk sprake van één functie die overheerst. Naast de woonfunctie zijn hier andere functies, zoals winkels, kleine kantoren en bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, nevengeschikt. In deze gemengde gebieden is wonen op de begane grond maar ook op de verdiepingen toegestaan.
3. In het kernwinkelgebied (inclusief de directe uitlopers daarvan) overheersen niet-woonfuncties, met name detailhandel, publiekgerichte dienstverlening en horeca. Ter plaatse wordt op de begane grond zoveel mogelijk een aaneengesloten winkelfront nagestreefd. Het is dan ook niet wenselijk om op de begane grond de woonfunctie te stimuleren. Op de bovengelegen verdiepingen wordt wonen wel toegestaan maar ook andere functies.
Het gebied tussen de Valkestraat en de Stovestraat is in het Stadsvernieuwingsplan Kern bestemd voor wonen (10 tot 15 woningen). Deze bestemming blijft in dit nieuwe bestemmingsplan onveranderd.
Voor de leefbaarheid van de historische binnenstad zijn de economische functies van groot belang. Om deze functies voor de binnenstad te behouden is het belangrijk om in het bestemmingsplan, naast uiteraard het behoud van het historische karakter van de stad, de dynamiek van de economie zoveel mogelijk te faciliteren. Uitgangspunt van gemeentelijk beleid is de versterking van de winkelfunctie door uitbreiding van het kernwinkelgebied tot de voorzieningenkern. De Nota Detailhandel 2011 spreekt in dit verband van het “concentratiegebied voor detailhandel”. Met die uitbreiding van het kernwinkelgebied wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden.
Figuur: Concentratiegebied voor detailhandel volgens de Nota Detailhandel 2011
Het concentratiegebied voor de detailhandel omvat een groot aantal straten. Deze straten hebben echter niet allemaal hetzelfde karakter en aanbod. Zo kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de “echte” winkelstraten met een aaneengesloten front van winkels en andere publiekstrekkende functies op de begane grond en anderzijds de aanloopstraten (naar die winkelstraten toe), waar juist meer een mix van functies is gevestigd. Binnen het kernwinkelgebied zelf is weer een verschil zichtbaar tussen de grootschalige en kleinschaliger winkels. Vanwege die verschillen en de gevolgen die dat heeft voor de functionele mogelijkheden, is in dit bestemmingsplan met verschillende bestemmingen een onderverdeling in de straten aangebracht. Daarbij zijn afhankelijk van de typering van de straten functies al dan niet toegestaan. In het bestemmingsplan wordt daarbij gewerkt met de verzamelbestemmingen Centrum en Gemengd. Deze bestemmingen lenen zich goed voor een omgeving met een veelheid aan functies. Functieveranderingen zijn hier, onder bepaalde voorwaarden, vrij gemakkelijk te faciliteren.
Binnen de bestemming Centrum is de centrumfunctie bovengeschikt aan wonen (het gebied dat voorheen het kernwinkelgebied werd genoemd) en binnen de bestemming Gemengd zijn centrumfuncties en wonen nevengeschikt (aanloopstraten). Het gemengde karakter komt ook tot uitdrukking in het feit dat in die aanloopstraten wonen ook altijd op de begane grond is toegestaan alsmede een breed spectrum van op het publiek gerichte functies.
De belangrijkste winkelstraten worden in het nieuwe bestemmingsplan dus bestemd voor Centrum, waarbij een onderscheid is tussen Centrum 1 (grootschalig en modern), Centrum 2 (het gedeelte van de voorzieningenkern, dat kleinschaliger is en waar de nadruk meer ligt op de historische omgeving en de waarde van de panden) en Centrum 3 (de winkel-warenhuizen).
Het gebied met de bestemming Centrum 1 bestaat onder meer uit het Sint Jorisplein e.o. en Amicitia. Het bevindt zich volledig in de Schil tegen de Stadsring aan. Het gebied kent grote moderne complexen met winkels in de kelder en/of op de begane grond en verdiepingen met winkels en wonen. Het is belangrijk dat wonen op de verdieping(en) wordt gehandhaafd. Wonen zorgt voor sociale veiligheid en levendigheid. Binnen deze bestemming blijven verder de begane grond en in voorkomende gevallen de kelders gereserveerd voor winkels. In de tussenliggende lagen (vaak is dat de tweede bouwlaag) is een menging van functies zeer goed mogelijk. Naast wonen en detailhandel is er in het nieuwe bestemmingsplan voor gekozen om daar ook andere functies toe te staan, zoals maatschappelijk, kantoren, cultuur, horeca A / 1 (= 'zachte horeca') etc. Dat biedt de gewenste flexibiliteit en maximale mogelijkheden om eventuele leegstand van de vaak grote(re) oppervlakten te voorkomen.
Het gebied met de bestemming Centrum 2 is kleinschaliger van bebouwing, maar maakt deel uit van het echte kernwinkelgebied van Amersfoort (zoals Langestraat, Utrechtsestraat, Arnhemsestraat, Kamp, Hellestraat). Naast wonen zijn op de eerste verdieping ook detailhandel en publieksgerichte dienstverlening mogelijk, maar alleen als uitbreiding van de bestaande vestiging op de begane grond (dus geen andere functies, zoals kantoren, cultuur, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven) en mits de woonfunctie van een gedeelte van het pand op de verdieping gehandhaafd blijft. Dat biedt de beste waarborgen voor de instandhouding van de gevels aan de bovenzijde van de panden. Ook hier is en blijft de begane grond bedoeld voor winkels. Doel is immers een centrumgebied (1 en 2) met een zo groot mogelijk aaneengesloten winkelfront op de begane grond. In Centrum 2 is horeca A (1) mogelijk.
Bij uitzondering kan op de gronden met de bestemming Centrum 2 met een omgevingsvergunning wonen op de begane grond wel mogelijk worden gemaakt om op specifieke plekken moeizaam functionerende publiekstrekkende bestemmingen te wijzigen. Het gaat dan om de Kamp, de Scherbierstraat en de Mooierstraat. Voor de andere straten binnen de "centrumbestemming" is die mogelijkheid niet aanwezig. Daar ligt de nadruk op (recreatief) winkelen. Voor de sfeer en beleving van deze straten is het belangrijk dat daar de publieksgerichte winkelbestemmingen worden gehandhaafd. Wonen op de begane grond conflicteert met die beleving.
Een bijzondere categorie panden in het plangebied zijn de grote winkelgebouwen, die ook oorspronkelijk als winkel zijn gebouwd (de winkel-warenhuizen). Dit is het gebied met de bestemming Centrum 3. Deze grote winkels zijn duidelijk herkenbaar in het straatbeeld van de Langestraat en de Utrechtsestraat (zoals Zara, Koppelman/voormalig Ziengs, V&D, Hema, Jac Hensen, Kruidvat, Van der Kam, Hemels). Ze vormen ruimtelijk en functioneel een aparte typologie binnen de historische kern. Het winkelen op de verdieping is aan de buitenkant zichtbaar in het gevelbeeld. Deze gebouwen dragen bij aan de ruimtelijke diversiteit van het straatbeeld. Om dit onderscheid in gebouwen, ruimtelijk en functioneel, te behouden wordt detailhandel, anders dan in Centrum 2, in het gehele pand toegestaan. Er hoeft ook geen sprake te zijn van doorkoppeling. Er kunnen dus meerdere zelfstandige winkels (en shop-in-shop formules) in de gebouwen worden gevestigd.
Er is in de diverse centrumbestemmingen een aparte regeling opgenomen voor ondergeschikte horeca in winkels en bij culturele en maatschappelijke voorzieningen.
Tot deze categorie behoren de aanloopstraten van de voorzieningenkern. Naast detailhandel komt in deze straten een mix van functies voor. Er is een meer specialistisch en kwalitatief aanbod gehuisvest en er is meer kleinschaligheid. Aanloopstraten in het gemeentelijke (detailhandels)beleid zijn o.a. de Krommestraat, een deel van de Zuidsingel, de Grote Sint Janstraat, de Havik, Grote en Kleine Spui, de Koestraat, de Grote Haag en de Bloemendalsestraat. Het zijn straten met een functiemenging en een eigen dynamiek. Er zijn hier commerciële functies maar ook niet-commerciële functies mogelijk en publieksgerichte of niet-publieksgerichte activiteiten. De aanloopgebieden zijn door hun mix en schaal een belangrijke aanvulling op de voorzieningenkern. Wonen op de bovenverdiepingen is 'verplicht'.
Vanwege de korte afstand van het gebouw Grote Haag 1 -21 (Stadsring 236-238) tot de Stadsring is wonen op deze plek akoestisch ongewenst. Daarom is wonen daar uitgesloten.
Het komt er dus op neer dat in de gehele voorzieningenkern (Centrum 1, 2 en 3 en Gemengd 1) op de begane grond detailhandel is toegestaan al dan niet in combinatie met (winkelondersteunende) horeca A (1). Ook is overal publieksgerichte dienstverlening mogelijk. De woonfunctie is op de begane grond in principe ongewenst. Met uitzondering van de aanloopstraten waar dat wel is toegestaan, is het uitgangspunt niet-woonfuncties op de begane grond en wonen uitsluitend op de verdiepingen.
In het bestemmingsplan worden verschillende horeca-categorieën onderscheiden. De zwaarste horecacategorie is B (2). Hieronder vallen cafe's, bars en discotheken etc. Ook een brasserie, eefcafe en grandcafe vallen onder deze categorie vanwege de impact van deze voorzieningen op de omgeving. De nadruk ligt hier op het gebruik van alcoholhoudende dranken met name in de avonduren.
De zwaarte hangt af van de mate waarin horecabedrijven overlast voor omwonenden kunnen meebrengen. Horeca als restaurants en lunchrooms zijn potentieel weinig overlastgevend. Deze worden aangeduid als 'zachte horeca' en horeca A (1). Horeca als cafés en discotheken zijn in potentie meer overlastgevend en dan wordt gesproken over 'harde horeca', aangeduid met horeca B (2). Daarnaast hanteren we voor horeca als ondergeschikte nevenactiviteit de aanduiding horeca C (3) en zijn hotels aangeduid als horeca D (4). Horeca C (3) betreft horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan een andere de hoofdfunctie (winkel, cultureel, maatschappelijk). Er is hier geen sprake van een zelfstandig horecabedrijf. Deze activiteiten vallen onder de bestemming van de hoofdfunctie.
Horeca van categorie 1 | Restaurant, bistro, crêperie, tapasbar, pizzeria, kookstudio | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije en alcoholhoudende dranken |
Cafetaria, snackbar, grill-room, fastfoodrestaurant, automatiek, snelbuffet | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden (al dan niet voor de consumptie ter plaatse), al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije en alcoholhoudende dranken | |
Lunchroom, konditorei | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide of bewerkte etenswaren al dan niet voor de consumptie ter plaatse | |
Koffiehuis, theehuis | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstekken van alcoholvrije dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren | |
Ijssalon | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor de consumptie ter plaatse | |
Horeca van categorie 2 | Café, bar, kroeg, bodega, proeflokaal | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren |
Discotheek, bar-dancing, danscafé, partycentrum | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren | |
Brasserie, eetcafé, grandcafe | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse | |
Horeca van categorie 3 | Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte nevenactiviteit | |
Horeca van categorie 4 | Hotel, logies, pension | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht), al dan niet met de daarbij behorende voorzieningen als een restaurant en congres- en vergaderfaciliteiten |
Het huidige vestigingsbeleid voor horeca B (2) wordt voortgezet. In de binnenstad blijft horeca B (2) dus geconcentreerd in de twee horecaconcentratiegebieden (Hof, Lavendelstraat, Groenmarkt en Lieve Vrouwekerkhof, Lieve Vrouwestraat, Krankeledenstraat). Deze gebieden hebben de bestemming Centrum 4. Daarbuiten blijft een restrictief beleid gelden en wordt uitsluitend horeca B (2) toegestaan waar dat op dit moment al aanwezig is. In hoofdstuk 2 van deze toelichting zijn de bestaande horeca B-vestigingen in de binnenstad opgesomd.
Voor horeca A (1) is er ruime flexibiliteit in uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe horeca. Voor deze functie komt in principe het hele stadshart in aanmerking, waarbij het accent ligt op de gebieden in de voorzieningenkern (Centrum 1, 2 en 3) en de aanloopstraten van die kern (Gemengd 1). Daarbuiten zijn alleen bestaande horeca A (1)-vestigingen mogelijk.
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat horeca B (2) zonder meer is toegestaan op de pleinen. De pleinen maken ook deel uit van het Concentratiegebied van de detailhandel volgens de Nota Detailhandel, maar krijgen omdat daar de horecafunctie overheerst een aparte bestemming (Centrum 4). Binnen die bestemming zijn naast horeca (B-2 maar ook A-1) toegestaan detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en wonen op de verdieping. Op een paar plekken zijn nog kantoren op de pleinen. Die krijgen een maatbestemming. Dat geldt ook voor de hotels (horeca D 4) aan de Lieve Vrouwekerkhof.
Op de pleinen is dus horeca B (2) overal toegestaan (bestaande en nieuwe vestigingen). De bestaande vestigingen buiten die pleinen worden als zodanig "strak" bestemd om grip te houden op het aantal en de plaats.
Een aparte regeling in het bestemmingsplan is opgenomen voor ondergeschikte horeca in winkels en bij culturele en maatschappelijke voorzieningen.
Voor het plaatsen van een terras is een vergunning vereist op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Het bestemmingsplan regelt alleen dat ze zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Terrassen binnen de bestemmingen Centrum en Gemengd zijn in principe niet toegestaan.
Verder wordt in het bestemmingsplan geen uitbreiding van bestaande hotels of vestiging van nieuwe opgenomen. Verzoeken daartoe worden afzonderlijk afgewogen.
De zelfstandige horecavestigingen in de binnenstad zijn bestemd voor Horeca. Het gaat dan onder meer om de Mariënhof aan de Zuidsingel en restaurant de Monnikendam aan Plantsoen-Oost.
De bestaande coffeeshops krijgen (mede) een horeca A-bestemming. Deze shops worden in het kader van het bestemmingsplan niet specifiek geregeld omdat de verkoop van drugs planologisch niet relevant is.
In het bestemmingsplan wordt binnen de woonfunctie bed & breakfast toegestaan. Bed & breakfast is een kleinschalige vorm van horeca c.q. een bijzondere vorm van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Deze functie is ook al op een aantal plekken in de binnenstad aanwezig. Het onderscheidt zich van een overnachting in een hotel omdat het kleinschalig en persoonlijk blijft. Het is een aantrekkelijke voorziening voor de verblijfstoerist. Amersfoort voert een stimulerend toeristisch beleid en de mogelijkheid van het aanbieden van bed & breakfastvoorzieningen sluit daar goed bij aan.
Bed & breakfast is toegestaan binnen de bestemmingen "Wonen", en de woningen in de bestemming "Centrum" (met uitzondering van centrum 3) en "Gemengd".
De definitie die voor een bed & breakfast wordt gehanteerd, luidt als volgt:
'Bed & breakfast is een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen een woning en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Een bed & breakfast is dus gevestigd in een woonhuis (en niet een vrijstaand bijbehorend bouwwerk). De bed & breakfast voorziening is een nevenfunctie naast het wonen. Voor het uitoefenen van bed & breakfast activiteiten mag maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning worden gebruikt. Ten hoogste vijf bedden in ten hoogste twee kamers mogen worden gebruikt voor bed & breakfast. De hoofdbewoner houdt minimaal 60% van de woning in gebruik voor het wonen'
Bij een maximaal aantal personen van vijf is geen omgevingsvergunning brandveilig gebruik (gebruiksvergunning) nodig. Daarvoor ligt de grens op 10 personen. De Wet milieubeheer blijft dus buiten beschouwing en er is geen milieuvergunning vereist.
In de binnenstad is sprake van een aantal (grote) historische panden, vaak monumenten, waarin ten behoeve van de exploitatie en onderhoud van die gebouwen naast de hoofdfunctie ook verhuur van ruimten voor horeca-achtige activiteiten aan bedrijven en particulieren plaatsvindt. Zo wordt bijvoorbeeld de Sint Joriskerk ook verhuurd c.q. gebruikt voor recepties, concerten en andere activiteiten. Deze activiteiten zijn op grond van de geldende stadsvernieuwingsplannen niet altijd toegestaan. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan regels bevat in welke gevallen dergelijke commerciële activiteiten toegestaan zouden kunnen worden. Deze regels zijn voornamelijk van toepassing op (belangrijke) historische panden met een monumentale status, waarbij de verhuuractiviteit bijdraagt aan het in goede staat houden van deze panden. Alleen gebouwen die op dit moment een culturele, een maatschappelijke (zoals kerken) of een kantoorfunctie hebben komen daarvoor in aanmerking. In de binnenstad gaat het daarbij om de navolgende panden: Het "Oude Stadhuis" en de Observant, de Mannenzaal aan de Westsingel, het Sint Pieters en Bloklands Gasthuis, de Aegtenkapel, de Franciscus Xaveriuskerk, de Oud Katholieke kerk aan 't Zand, de kapel van Armen de Poth, klooster van de Onze Lieve Vrouwe Stichting aan de Zuidsingel, de Ichthuskerk aan de Grote Haag, de Synagoge aan de Drieringensteeg, de Sint Joriskerk, de Luthersekerk aan de Langestraat, de Onze Lieve Vrouwe-toren, de Elleboogkerk, Flehite, het Mondriaanhuis, de Stad van Cahen/voormalig ROB-gebouw aan de Muurhuizen, de Johanneskerk aan de Westsingel en de vestiging van Amerpoort aan de Langegracht 37.
De horeca-achtige activiteiten waarvoor ruimten kunnen worden verhuurd betreffen zakelijke bijeenkomsten, vergaderingen, productpresentatie, diners, recepties, concerten en andere (particuliere) bijeenkomsten in besloten kring. Grootschalige en luidruchtige feesten passen hier nadrukkelijk niet bij. De (historische) panden, waar verhuur van ruimten is toegestaan, worden op de verbeelding als zodanig aangeduid (aanduiding 'specifieke vorm van horeca-verhuur'). Verhuur van ruimten wordt niet bij wijze van recht toegestaan, maar door middel van een afwijking. Dergelijke initiatieven worden onder andere getoetst aan het criterium "dat daarmee (al dan niet door het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning) het woon- en leefklimaat in de omgeving niet onevenredig wordt aangetast".
Voor de levendigheid en het economisch functioneren van de binnenstad zijn ook zakelijke dienstverlening en bedrijven in de binnenstad van groot belang. Het beleid is er dan ook op gericht om in de binnenstad een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor deze functies te behouden (zie o.a. de Visie Werklocaties Amersfoort). Met de regeling voor "beroepen aan huis" wordt al voor een deel voorzien in de mogelijkheden van kleinschalige bedrijvigheid.
In de binnenstad kunnen zakelijke dienstverlening en ambachtelijke bedrijven een plaats krijgen. Bedrijven en kantoren dienen in het (grootschaliger) kernwinkelgebied of in de aanloopstraten in de mix van functies een plek te krijgen. Daarbij gaat het om de gebieden met de bestemmingen Centrum 1 (op de verdieping) en Gemengd (op de begane grond met eventueel opslag op de verdieping).
De milieueffecten en de ruimtelijke inpasbaarheid van initiatieven voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid vraagt specifieke aandacht. Regulering van de effecten op de omgeving vindt plaats door het in de regels van het bestemmingsplan opnemen van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (alleen bedrijven in categorie A en B). In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
In het kleinschalige deel van de voorzieningenkern, zoals de Langestraat, de Kamp, het eerste deel van de Krommestraat, de Hellestraat, de Utrechtsestraat en de Arnhemsestraat, is de aanwezigheid van nieuwe bedrijven, anders dan detailhandel en dienstverlening en eventueel horeca, niet wenselijk.
De grootschalige (bestaande) kantoorvoorzieningen in de binnenstad worden als zodanig bestemd (Stadhuis, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, kantoren aan de Kamp). De bestemming "Bedrijf" komt o.a. voor aan het Smallepad (Transformatorhuis).
Bestaande maatschappelijke en culturele voorzieningen worden positief bestemd, waarbij een zekere mate van vrije uitwisseling van functies mogelijk wordt gemaakt. In de binnenstad zijn er gebouwen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren en waarvan het belangrijk is dat daarvoor een herbestemming wordt gevonden. Een herbestemming die het mogelijk maakt de doorgaans monumentale gebouwen in stand te houden (bv. de Elleboogkerk). Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning zijn verschillende functies mogelijk.
Op verzoek van de gemeente is in 2012 onderzoek gedaan naar de (her)bestemming van een aantal culturele gebouwen in de stad ("De Kiemkracht van Amersfoort"). Daarbij ging het onder meer om de Aegtenkapel, de Elleboogkerk en het KAdE- gebouw.
Dat onderzoek heeft geleid tot het besluit van het college van burgemeester en wethouders (februari 2013), dat de Aegtenkapel in gebruik blijft voor de (muziek) programmering van de Flint en als locatie voor een aantal met name genoemde commerciële activiteiten. In het nieuwe bestemmingsplan wordt daarmee binnen de vergunde mogelijkheden rekening gehouden.
Hoewel de Elleboogkerk een unieke mogelijkheid zou bieden voor de uitbreiding van museum Flehite, zijn daarvoor geen financiële mogelijkheden aanwezig. Daarom is besloten om deze kerk te verkopen of te verhuren. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van een culturele en/of maatschappelijke bestemming van dit gebouw. Deze bestemming sluit aan bij de geldende bestemming van het pand in het stadsvernieuwingsplan Kern.
Voor een culturele invulling van de kunsthal KAdE op de huidige locatie aan het Smallepad zijn geen financiële mogelijkheden. Daarom is besloten om het vrijkomende pand te verhuren. In het bestemmingsplan is het gebouw van KAdE bestemd voor kantoren (dat is ook de bestemming in het geldende bestemmingsplan) en zijn er voorts mogelijkheden voor een aantal andere functies (culturele voorzieningen en gemengd).
In 2014 is het vrijkomende gebouw van Scholen in de Kunst aan de Muurhuizen verkocht. Het pand is met de verhuizing van de muziekschool naar het Eemhuis niet meer noodzakelijk voor culturele of andere gemeentelijke doeleinden. Het gebouw krijgt een bestemming voor kantoren en wonen.
In navolging van de SVBP wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen de hoofdbestemmingen "Maatschappelijk" en "Cultuur en Ontspanning". De maatschappelijke bestemming heeft vooral betrekking op zorg (Sint Pieters en Bloklands Gasthuis, Onze Lieve Vrouwe Stichting) en religie (Sint Joriskerk). De hoofdbestemming "Cultuur en Ontspanning" heeft betrekking op een breed spectrum aan functies variërend van een museum tot een theater. In het bestemmingsplan wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen geluidsproducerende voorzieningen als theater en schouwburg (Cultuur en Ontspanning 2) en de voorzieningen als musea (Cultuur en Ontspanning 1).
In delen van de voorzieningenkern (Centrum 1 en Gemengd 1) worden kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen eveneens mogelijk gemaakt. In het kleinschaliger winkelgebied (Centrum 2) is dat niet gewenst. Daar ligt het accent immers op detailhandel en publieksgerichte dienstverlening.
Op dit moment zijn tijdelijk het zorgcentrum voor de opvang van alcoholverslaafden aan de Kleine Haag 1-3 en een dagopvang voor daklozen aan het Smallepad 4 in het plangebied gevestigd. In het Raadsbesluit ‘Aanwijzen locaties opvangvoorzieningen dak- en thuislozen’ van april 2008 (nummer 2661942) was de Kleine Haag tijdelijk aangewezen voor de opvang van alcoholverslaafde daklozen en daarna bestemd voor de algemene dagopvang van daklozen zonder overheersende verslavingsproblematiek. De locatie aan het Smallepad is in april 2009 voor 5 jaar vergund.
De gemeenteraad heeft op 7 mei 2013 een besluit genomen over het continueren van deze maatschappelijke functies. De locaties Kleine Haag en Smallepad zijn aangewezen als definitieve locaties voor de opvang van alcoholverslaafden (Kleine Haag) en dag-, nacht- en winteropvang van daklozen (Smallepad). Dit is het resultaat van een zoektocht in de stad naar vervangende locaties voor twee opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen.
Voor de vestiging aan de Kleine Haag is het nog belangrijk dat maatregelen worden getroffen ter bestrijding van geluidoverlast van de buitenruimte voor de direct omwonenden. Daarvoor is in opdracht van Centrum Maliebaan akoestisch onderzoek gedaan (De Kleine Haag, geluidbeheersing buitenruimte, SPA ingenieurs d.d. 17 januari 2013). Dat onderzoek is toegevoegd aan de bijlagen bij deze toelichting.
Maatgevend voor het geluid zijn de woningen ten noordwesten (Zuidsingel) en ten zuidwesten (Grote Haag) van de buitenruimte. Door de buitenruimte in meer of mindere mate af te dichten en/of te isoleren kan het geluid worden gereduceerd. Uitgangspunt is dat de geluidsbelasting van de buitenruimte op de gevels en daken van de omliggende woningen overdag maximaal 50 dB(A) mag bedragen, 's avonds 45 dB(A) en 's nachts 40 dB(A). Daarvoor wordt in de regels van dit bestemmingsplan een 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen. Die luidt als volgt: "Het gebruik van de gronden met de
bestemming Maatschappelijk ter plaatse van de aanduiding 'drugsopvang' (do), is
alleen dan toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de
buitenruimte van de desbetreffende opvang voor alcoholverslaafden op de gevels en
daken van de omliggende woningen niet meer bedraagt dan 50 dB (A) tussen 07.00 en
19.00 uur, 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur en 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur,
bepaald conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999".
Ook door middel van afspraken (in de prestatieovereenkomst) met de exploitant/gebruiker van de vestiging van de Kleine Haag zal worden geborgd, dat er geen onevenredige geluidhinder ten gevolge van het gebruik van de buitenruimte voor de buurt ontstaat.
Op 17 december 2013 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een permanent gebouw voor de opvang van dak- en thuislozen aan het Smallepad 4. Die vergunning is verleend en het gebouw is inmiddels gerealiseerd.
In de regels van het bestemmingsplan zijn "aanduidingen" opgenomen (in de bestemming Maatschappelijk) voor de drugsopvang (opvang voor alcoholverslaafden) aan de Kleine Haag en dak- en thuislozenopvang aan het Smallepad.
Binnen het plangebied zijn momenteel diverse plannen in ontwikkeling. Deze plannen zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.
Aan de Achter de Arnhemse Poortwal op de hoek met de Slijkpoortsteeg wordt een project in het kader van "Wonen boven winkels" gerealiseerd. Daarvoor is in 2012 een apart bestemmingsplan vastgesteld. Het plan omvat de nieuwbouw van 20 appartementen en 6 winkels op de begane grond. De Slijkpoortsteeg wordt heringericht en gedeeltelijk overbouwd. Het plan sluit aan op de in 2007 tot stand gekomen eerste fase van het project (Achter de Arnhemse Poortwal 37-59). Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan is het plan waarschijnlijk helemaal gerealiseerd.
Voor de woningbouw aan de Valkestraat/Stovestraat is in november 2014 een omgevingsvergunning verleend. Het gaat om de bouw van 10 woningen. Deze plannen zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan ingetekend.
Ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn ook de vernieuwingsplannen van Theater de Flint gerealiseerd. Ook deze plannen zijn meegenomen in dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de in dit plan gelegde bestemmingen en de daarbij behorende regels toegelicht. Allereerst worden in de volgende paragraaf de hoofduitgangspunten van de juridische regeling toegelicht. In paragraaf 6.3 wordt de systematiek van bestemmen uitgelegd in relatie tot de wettelijk voorgeschreven standaardisering en digitalisering. Vervolgens wordt in paragraaf 6.4 ingegaan op de opzet van de regeling betreffende het beschermd stadsgezicht met de bouwregels (voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) en een uitleg van de dubbelbestemming "Waarde-Beschermd Stadsgezicht". Deze dubbelbestemming werkt door in het gehele plan. In paragraaf 6.5 wordt de functiemenging die in het bestemmingsplan is geregeld uitgelegd. In de daarop volgende paragraaf (6.6) worden de bestemmingen toegelicht. Tot slot komen nog enkele bijzondere onderwerpen aan bod, zoals bed & breakfast, aan huis verbonden beroep en bedrijf, prostitutie etc.
De juridische regeling van het bestemmingsplan kent de volgende hoofduitgangspunten:
Het bestemmingsplan is beschermend van aard. Een belangrijke doelstelling van het bestemmingsplan is het beschermen van het aangewezen beschermde stadsgezicht en de in de Cultuurhistorische analyse beschreven kwaliteiten. De Cultuurhistorische analyse is daarom verwerkt in het bestemmingsplan. Daarnaast zijn in de binnenstad talloze gemeentelijke en rijksmonumenten te vinden. Daarom is gekozen voor een gedetailleerde wijze van bestemmen. De bouwmogelijkheden in het plan zijn beperkt. De bestaande bebouwing wordt “als recht” toegestaan. Daarbuiten zijn er, behoudens de plannen die recent zijn vergund of momenteel in voorbereiding zijn, weinig rechtstreekse nieuwe bouwmogelijkheden. Ook de bestaande (in de geldende stadsvernieuwingsplannen vastgelegde) maar nog niet gerealiseerde bouwrechten worden gerespecteerd.
Het uitgangspunt c.q. de hoofdregel van het bestemmingsplan voor de bebouwde ruimte is dat de hoofdgebouwen in vrijwel alle opzichten volgens de bestaande situatie moeten worden gehandhaafd. Daarvoor wordt gebruikt gemaakt van gevelbeelden en een kappenkaart. De bestaande bebouwing krijgt een strak geregisseerde bescherming en de huidige fysieke kenmerken en uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing dienen in de bestaande toestand te worden bewaard. In dit bestemmingsplan geldt dat voor een belangrijk deel van de binnenstad niet alleen voor de hoofdmaten en contourlijnen van de bebouwing maar ook voor bijvoorbeeld de gevelindeling en het gevelontwerp. Alleen bij behoud en/of verbetering van de fysieke kwaliteiten en ruimtelijke verschijningsvorm (een en ander afgemeten aan de kwaliteiten van het pand zelf en aan de karakteristieken van het beschermde stadsgezicht) kan een verandering begeleid worden toegestaan. Hoe en tot hoever die veranderingen kunnen gaan is mede afhankelijk van de kwaliteiten van het pand en de daarmee samenhangende (architectuur)orde waarin de panden in de binnenstad zijn ingedeeld.
Wijzigingen aan panden zijn dus alleen mogelijk als daardoor de kwaliteiten van het pand als zodanig niet worden aangetast en de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en ruimtelijke waarden worden gerespecteerd. De bescherming van de historische kwaliteiten van de stad is kaderstellend. Dat komt ook tot uitdrukking door het opnemen van de dubbelbestemming "Beschermd stadsgezicht" voor het gehele plangebied en het in het bestemmingsplan verwerken van de cultuurhistorische analyse.
De binnenstad van Amersfoort is een dynamisch gebied. Aangezien de bouwmogelijkheden vrij beperkt zijn, moet de ontwikkelingsruimte gevonden worden in het zo goed mogelijk benutten van alle ruimte voor de verschillende functies. Gelet op de dynamiek is op een aantal plaatsen gekozen voor ruimere verzamelbestemmingen, zoals Centrum en Gemengd. Functieveranderingen zijn hier, onder bepaalde voorwaarden, vrij gemakkelijk mogelijk.
De bestemming Centrum omvat veel menging, met name omdat detailhandel daaronder valt. De gebieden met deze bestemming liggen in het concentratiegebied voor de detailhandel. Ook voor de horecaconcentratiegebieden geldt de bestemming Centrum (Centrum 4).
De bestemming Gemengd heeft vooral betrekking op de aanloopstraten in het voorzieningengebied. Deze bestemming omvat eveneens een vrij uitgebreide menging, maar met meer aandacht voor de woonfunctie. Die is mogelijk op de begane grond en op de verdiepingen. De bestemming “Wonen” als zodanig komt ook voor, maar heeft betrekking op de 'pure' woongebieden.
Alhoewel het plan beschermend van aard is, is het niet de bedoeling om de binnenstad 'op slot te zetten'. Met name via afwijkingsmogelijkheden kunnen op een gecontroleerde en gedoseerde wijze veranderingen worden toegestaan van wat als recht is toegestaan. Deze bevoegdheden zijn in het plan gekoppeld aan toetsingscriteria, waarmee met name de belangen van het beschermde stadsgezicht alsook de belangen van direct omwonenden beschermd kunnen worden. Daarmee krijgt het plan, met respect voor de cultuurhistorische waarden en uitstraling, ook op de toekomst gerichte flexibiliteit.
Met de invoering van de Wet op de ruimtelijke ordening is tevens geregeld dat bestemmingsplannen langs elektronische weg worden vastgelegd. Bestemmingsplannen dienen digitaal raadpleegbaar zijn. Dat wil zeggen dat op het beeldscherm de 'kaart' te zien is en dat voor ieder vlak op het beeldscherm duidelijk wordt welke regels voor de betreffende gronden gelden.
Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Om te bewerkstelligen dat alle bestemmingsplannen toegankelijk zijn via deze landelijke voorziening dienen ze te voldoen aan landelijk vastgelegde standaarden. De
bekendste standaard is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). In deze standaard zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Het is verplicht om deze hoofdgroepen van bestemmingen aan te houden. Daarnaast zijn er nog aanduidingen, Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels van dit bestemmingsplan zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Eén van de belangrijkste doelstellingen van het bestemmingsplan is het regelen van het beschermd stadsgezicht. Dit is terug te vinden op verschillende plaatsen in de regels. Ten eerste zijn de 'gewone' stedenbouwkundige bouwregels opgenomen binnen alle bij de functies behorende bestemmingen. In deze bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. De specifieke bouwregels voor de hoofdgebouwen staan vooral in de dubbelbestemming Beschermd stadsgezicht. In de enkelbestemmingen staan vooral de regels ten aanzien van de toegestane functies en de bijbehorende bouwwerken.
De hoofdgebouwen mogen worden gebouwd in het bouwvlak. Het hoofdgebouw onderscheidt zich van de bijbehorende bouwwerken. Het hoofdgebouw is het gebouw dat op een perceel als belangrijkste aan te merken is, zowel functioneel als qua bouwmassa. Het grondoppervlak waarop hoofdgebouwen mogen worden gebouwd is ter plaatse (op de verbeelding) aangeduid met een bouwvlak. Buiten het bouwvlak maar binnen het bestemmingsvlak zijn de erven, waarin zich de tuin en de bijbehorende bouwwerken bevinden.
Figuur : bouwvlak en bestemmingsvlak met erf
Een hoofdgebouw is één gebouw maar kan ook uit een voor- en achterhuis bestaan. In de binnenstad komt dat soort achterhuizen veelvuldig voor.
Voor de belangrijke historische delen van de binnenstad is het hoofdgebouw c.q. de hoofdbebouwing het historische gebouw aan de straat (voorhuis) alsmede in voorkomende gevallen het achterhuis. Deze achterhuizen zijn in bouwkundig opzicht vaak ondergeschikt aan het hoofdgebouw (= voorhuis) maar maken daar vanuit cultuurhistorisch oogpunt wel deel van uit. Ze zijn tegelijk met het hoofdgebouw gebouwd of (indien later gebouwd) passen binnen de cultuurhistorische typologie van de binnenstad en/of sluiten aan bij de historisch-ruimtelijke karakteristiek. Sommige zijn historisch waardevol en andere zijn dat niet, maar wel passend binnen de karakteristiek. Daarom zijn ze opgenomen in het voor de hoofdbebouwing bestemde bouwvlak.
De erfbebouwing ligt buiten het bouwvlak. Dat is vaak bebouwing in één laag met of zonder kap en in sommige gevallen omvat het bebouwing in twee lagen. Anders dan de bebouwing in het bouwvlak is de erfbebouwing in cultuurhistorisch opzicht niet waardevol met uitzondering van een aantal specifieke achtererfbebouwingen, zoals een theekoepel of een koetshuisje (vooral aan de Muurhuizen). Deze worden dan ook specifiek op de verbeelding vastgelegd (in het bouwvlak van het hoofdgebouw of een afzonderlijk bouwvlak in de tuin).
Zo is een aantal ''achtererfbebouwingen" op de erven van panden aan de Muurhuizen, Breestraat, Krankeledenstraat en Zuidsingel waardevol. Deze historische uitbreidingen en/of uitbouwen zijn opgenomen in de bouwvlakken bij de panden. Voorbeelden van dergelijke uitbouwen zijn : Muurhuizen 1 (oud boothuis), 31, 47, 109 (rechts aan achtergevel), 155 (vleugel haaks op voorhuis), 165 en 177 (theekoepel); Breestraat 78 (vleugels Flehite), 82, 60, 54, 52, 10 (Westsingel 75); Krankeledenstraat 22 en Zuidsingel 1.
Bijbehorende bouwwerken bestaan uit aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Het verschil tussen een aanbouw en een bijgebouw is dat een aanbouw direct grenst aan het hoofdgebouw (serres, uitbouwen en dergelijke) en dat een bijgebouw vrij staat van het hoofdgebouw (garages, bergingen e.d.). De bijbehorende bouwwerken mogen (binnen de bestemmingen Wonen, Centrum en Gemengd) zowel in het bouwvlak als op het erf gebouwd worden. Voor aan- en bijgebouwen geldt, dat ze worden afgedekt met een kap (behoudens bestaande platte bijbehorende bouwwerken). Wel is een afwijking mogelijk voor een plat dak maar alleen bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken en onder een aantal voorwaarden. Andere dakvormen kunnen eveneens via afwijking worden toegestaan, waarbij voor de aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt gekeken naar de kwaliteit van de hoofdgebouwen en voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet. Met de aan de afwijking te verbinden voorwaarden en een regeling ten aanzien van nadere eisen kan desgewenst worden gestuurd op het gewenste beeld van de bijbehorende bouwwerken.
Op enkele erven staan grotere aanbouwen die vanuit bouwhistorisch perspectief niet behoren tot het hoofdgebouw of niet voldoen aan de principes van de historische stad. Ze zijn veelal storend ten opzichte van de hoofdbebouwing c.q. het voorhuis. Deze ('storende') aanbouwen zijn niet opgenomen in het bouwvlak. Soms hebben ze echter wel een grotere hogere hoogte dan de voor bijbehorende bouwwerken geldende hoogte van het vloerpeil van de eerste verdieping. Deze huidige (hogere) hoogte van de aanbouwen mag worden aangehouden als maximaal toelaatbare hoogte.
In de planregels zijn bouwmogelijkheden van de aan- en bijgebouwen beperkt, maximaal 45 m² en niet meer dan 50% van de betreffende gronden (tenzij er in de bestaande situatie al meer bebouwing aanwezig is). Dit betekent dat in principe een groot deel van de gronden buiten het bouwvlak onbebouwd blijft en als tuin kan worden ingericht. Een uitzondering op deze bouwmogelijkheden is een aantal percelen binnen de bestemmingen Centrum en Gemengd. Hiervoor geldt dat de daarbij behorende erven volledig mogen worden bebouwd. Deze erven zijn nagenoeg volledig bebouwd of mochten op basis van het vigerende bestemmingsplan al worden bebouwd met aan- en bijgebouwen.
In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken om bijbehorende bouwwerken te bouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 75 m2, mits het bebouwingspercentage van de bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken en overkappingen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 50% en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen die betrekking hebben op de instandhouding van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en ruimtelijke waarden. Deze 'afwijkingsmogelijkheid' is ook opgenomen in de voorschriften van de nu nog geldende stadsvernieuwingsplannen.
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor de functie c.q. bestemming van het bijbehorende hoofdgebouw (in het bouwvlak). Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte is niet toegestaan.
Ook is een regeling opgenomen voor overkappingen. Overkappingen kunnen worden gebouwd binnen de bouwvlakken en op plaatsen waar bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. De hoogte en oppervlakte van overkappingen is aan regels gebonden.
Ondergrondse bouwwerken, waaronder parkeergarages, zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan mits dat geen nadelige invloed heeft op de bodem- en waterhuishouding en op aanwezige archeologische waarden. Dat is vastgelegd in de diverse (bouw)bestemmingen. In de andere bestemmingen, zoals Verkeer, Verblijf, Tuin en Groen zijn alleen de bestaande ondergrondse stallingsruimten toegestaan. In het bestemmingsplan is een (algemene) wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe ondergrondse parkeervoorzieningen. Een van die voorwaarden is dat het ondergronds bouwen de realisering van de bovenliggende bestemming niet belemmert of aantast.
In de bestemming Tuin zijn geen of in zeer beperkte mate (Tuin 2) bijbehorende bouwwerken mogelijk.
Het plangebied van het bestemmingsplan is vrijwel geheel aangewezen als beschermd stadsgezicht. Met de dubbelbestemming Beschermd stadsgezicht worden de waarden van dat gezicht beschermd. In aanvulling op de bouwregels in de (enkel)bestemmingen zijn in de dubbelbestemming beschermd stadsgezicht extra regels opgenomen. Deze regels gelden voor de hoofdgebouwen in het gehele plangebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier soorten bouwregels:
Bouwregels voor bestaande gebouwen op gevelbeelden en kappenkaart
Deze gebouwen in het beschermde stadsgezicht kenmerken zich onder meer door een afwisseling in bouwmassa, dakvorm en situering en de individualiteit per pand. Het is belangrijk om die kwaliteiten te bewaren.
In de dubbelbestemming is bepaald dat de voorgevel en achtergevel van deze gebouwen in de voor- en achtergevelrooilijn dienen te worden gebouwd. Deze lijnen bepalen ook de hoofdmassa van het bouwblok. Verder bepaalt de achtergevelrooilijn ook mede de vorm en het karakter van de tuinen en/of binnenterreinen en is het vastleggen van die lijn in het bestemmingsplan ook daarom belangrijk.
In de dubbelbestemming is verder vastgelegd, dat de goothoogte en bouwhoogte van deze hoofdgebouwen in het bouwvlak niet meer en minder mogen bedragen dan de bestaande hoogten, zoals die zijn aangegeven op de gevelbeelden bij het bestemmingsplan. Voor de voorgevels en soms de zijgevels van veel hoofdgebouwen in het plangebied is een gevel(foto)opname gemaakt. Daarbij zijn de bestaande hoogten per pand ingemeten. De gevelopamen en de toegestane goot- en bouwhoogte in het bouwvlak zijn terug te vinden in de bijlage behorende bij de regels van het bestemmingsplan (dit zijn de gevelbeelden). Deze hoogten zijn dus niet ter plaatse op de verbeelding aangeduid. Voor de panden, waarvoor geen gevelbeelden zijn gemaakt, geldt dat de hoogten wel op de verbeelding zijn aangeduid.
Door middel van de gevelbeelden worden ook de gevelindeling, -detaillering en - vorm vastgelegd.
Gevelbeelden In een groot deel van het gebied van het bestemmingsplan er is voor gekozen grip te houden op het bouwen om te kunnen waarborgen dat historische waarden en kwaliteiten in de loop der jaren niet geleidelijk verloren gaan. Dat betekent dat in eerste instantie wordt uitgegaan van de bestaande situatie. De bestaande (historische) hoofdbebouwing is op de verbeelding voorzien van een bouwvlak. De bestaande goot- en bouwhoogte worden als uitgangspunt genomen. In de dubbelbestemming Waarde-Beschermd Stadsgezicht wordt daarbij verwezen naar de gevelbeelden. De gevelbeelden bestaan uit twee delen: - een foto-opname van de gevel (voorgevel en in voorkomende gevallen de zij- en/of achtergevel, zoals aan de Muurhuizen); - een overzicht per gevelopname van het adres, de orde, de bouwhoogte, de goothoogte, de gevel/pandbreedte, een aanduiding van de eventueel aanwezige bouwhistorische verwachting en de waardevolle winkelonderpuien. Voorbeeld gevelbeeld : Orde: per pand / adres is aangegeven tot welke architectuurorde (monumenten, beeldbepalend pand, beeldondersteunend pand of indifferente/afwijkend van de gebiedskarakteristiek) deze moet worden gerekend. In sommige gevallen is sprake van meerdere ordes per adres. Bouwhoogte: de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. De bouwhoogte wordt naar boven afgerond naar de dichtstbijzijnde halve meter. Goothoogte: de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel voor zover waarneembaar en meetbaar vanaf de openbare weg aan de voorzijde en soms de zijkant van de gevel van het pand (in voorkomende gevallen, zoals aan de Muurhuizen, Krankeledenstraat, Breestraat, Krommestraat/Langegracht, achterzijde 't Zand /Plantsoen en achterzijde Zuidsingel/Plantsoen, worden ook de hoogten van de achterzijde in de gevelbeelden vastgelegd). De goothoogte wordt naar boven afgerond naar de dichtstbijzijnde halve meter. Indien van een pand meerdere goothoogten te zien zijn (bijvoorbeeld vanwege een geleding in de gevelopbouw) dan is bij de gevelbeelden de hoogste goothoogte weergegeven met een (kruis) * aanduiding. In dat geval is er sprake van een goothoogte die varieert. Met betrekking tot de individualiteit per pand is ook de gevel/pandbreedte van de hoofdgebouwen vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan door middel van de gevelbeelden. De gevel/pandbreedte is gedefinieerd als "de afstand tussen de verticale linker- en rechter begrenzing van een zich als architectonische eenheid manifesterende voorgevel". Omdat (winkel)onderpuien niet altijd deze begrenzing volgen is in voorkomende gevallen de breedte op de verdiepingen maatgevend. Panden van orde 4 met een bouwhistorische verwachting krijgen in de gevelbeelden een (kruis) * aanduiding (panden in orde 1,2 en 3 hebben te allen tijde een bouwhistorische verwachting). Ook de panden met een waardevolle winkelonderpuien krijgen in de gevelbeelden een (kruis) * aanduiding. |
In een aantal gevallen is het belangrijk om in het bouwvlak het onderscheid tussen het voor- en achterhuis te handhaven. In dat geval wordt gewerkt met zogenaamde hoogtescheidingslijnen c.q. aanduidingen om te bereiken dat het achterhuis niet wordt "opgetrokken" tot de hoogte van het voorhuis c.q. de gemeten hoogte volgens de gevelbeelden aan de straatzijde. Voor die "achterhuizen" geldt dan dat de bestaande (veelal lagere hoogte dan het voorhuis) moet worden aangehouden. Daarmee blijft het verschil tussen voor- en achterhuis herkenbaar. In voorkomende gevallen is het vanuit cultuurhistorisch oogpunt ook belangrijk, dat de achtergevel van het voorhuis zichtbaar blijft. Dan is het ook belangrijk dat het achterhuis niet kan worden verhoogd.
De gevelbeelden bevatten ook de opgave van de bestaande gevel/pandbreedte. Dit is van belang voor de individualiteit per pand. Deze gevelbreedte van de hoofdgebouwen mag volgens de regels van de dubbelbestemming niet meer of minder bedragen dan is aangegeven op die beelden. Dat betekent ook dat panden niet zonder meer kunnen worden samengevoegd.
Om de aanwezige historische waarden en kwaliteiten van de panden in de binnenstad verder vast te leggen zijn niet alleen de bestaande hoogten en breedtes aangegeven, maar is ook van vrijwel elk pand uit de gevelbeelden de gevel- en vensterindeling, de
geveldetaillering, de gevelvorm en de gevelindeling afleesbaar. Het is belangrijk om ook in dat opzicht de bestaande situatie vast te leggen. Zo wordt ook in dat opzicht de bestaande (architectonische) situatie beschermd. In de dubbelbestemming ligt daarom vast dat de karakteristieken van de gevels volgens de gevelbeelden moeten worden gehandhaafd.
Een bijzondere categorie "gevels" vormen de achterkanten van de bouwblokken (achtergevels) tussen Spui en Sint Agathastraat en tussen Kleine Haag en Herenstraat. Daar is vanaf het plantsoen zicht mogelijk op de daarachter liggende historische bebouwing en achtergevels. Deze gevels manifesteren zich als voorkanten. Dat geldt ook voor de achtergevels van de Muurhuizen, Krankeledenstraat en de Breestraat (gezien vanaf de singels) en de achterkanten van de Krommestraat (gezien vanaf de Langegracht).
De achterzijde van deze panden moet als voorzijde aan de plantsoengordel, de singels en de Langegracht worden beschouwd. Vanwege het belang van deze gevels voor het historische stadsbeeld worden ze (net als de voorgevels elders in het plangebied) opgenomen in de gevelbeelden. Dat betekent dat het uiterlijk van deze gevels (breedte, hoogte, detaillering) niet mag worden gewijzigd. Ook voor deze ''achterkanten” wordt in de dubbelbestemming dan ook uitgegaan van het handhaven van de bestaande situatie.
Zoals eerder beschreven is het dakenlandschap één van de kenmerkende kwaliteiten van de binnenstad. De bestaande karakteristieken van de kappen, zoals de nokrichting, dakvorm en dakvlakindeling dienen daarom te worden gehandhaafd. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van een kappenkaart. Ook wordt hiermee de individualiteit van de panden gewaarborgd en daarmee de “eenheid in verscheidenheid”, die zo kenmerkend is voor de binnenstad.
Winkelonderpuien
Tenslotte bevat de dubbelbestemming voor de bestaande hoofdgebouwen nog een regeling ten aanzien van winkelonderpuien. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de waardevolle winkelonderpuien in de stad en de overige winkelonderpuien.
De waardevolle winkelonderpuien zijn bijzondere historische puien van bestaande en in dit bestemmingsplan als zodanig bestemde winkels of panden, die mede zijn bestemd voor winkels. Bij panden van elke orde kunnen waardevolle winkelonderpuien voorkomen. Soms kan het daarbij gaan om winkelonderpuien die een hogere cultuurhistorische waarde hebben dan het betreffende pand.
Op de gevelbeelden bij die panden is aangegeven in welke gevallen er sprake is van zo'n waardevolle pui. Bij wijzigingen van dergelijke waardevolle winkelonderpuien geldt een restauratieve aanpak met behoud en herstel van architectuur-, bouw- en cultuurhistorische waarden van de winkelonderpui, waarbij de basiskarakteristieken van historische winkelonderpuien, zoals die zijn beschreven in de cultuurhistorische analyse, het uitgangspunt voor het ontwerp vormen.
Voor de overige (niet als waardevol aangewezen) bestaande winkelpuien in panden van orde 2, 3 of 4 geldt, dat is voorgeschreven dat die naar een situatie moeten worden gebracht die meer in overeenstemming is met de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht en de specifieke locatie, waarbij voor orde 3 en orde 4 panden geldt dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de basiskarakteristieken van de historische onderpuien. Voor orde 2 panden geldt dat die basiskarakteristieken het uitgangspunt van het ontwerp moeten vormen.
Nieuwe winkelonderpuien (mits passend binnen de desbetreffende bestemming van de hoofdgebouwen) zijn toelaatbaar als geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de gevel, waarin de pui wordt geplaatst. De winkelonderpui moet aansluiten bij de gevel waar deze in wordt geplaatst.
De basisprincipes van historische winkelpuien zijn beschreven in de cultuurhistorische analyse, die deel uitmaakt van (de regels van) dit bestemmingsplan. Ze bestaan uit de volgende onderdelen: de pui moet (1) in zijn geheel een 'dragende tektoniek' hebben met een rank karakter; (2) een raster vormen van horizontale 'banden' en 'verticale 'stroken', waarbij de banden corresponderen met de elementen plint, middenstuk en beëindiging; (3) een duidelijke borstwering hebben die in het vlak van de gevel zelf ligt; (4) een afzonderlijk vormgegeven overgangselement hebben tussen pui en bovenbouw en (5) een verfijnde detaillering en meerlagig reliëf hebben.
In hoofdstuk 2.2.3 van deze toelichting zijn de waardevolle winkelonderpuien in de binnenstad opgesomd.
Figuur: een waardevolle winkelonderpui aan de Langestraat
Bouwregels voor bestaande gebouwen niet op gevelbeelden en kappenkaart
Het gaat hier om bestaande veelal (grote) solitaire objecten. Ze vormen een zelfstandige architectonische eenheid binnen het grotere geheel. Het zijn veelal “jongere” bouwwerken, die niet of niet volledig aansluiten bij de cultuurhistorische kenmerken en schaal van de binnenstad, hoewel zij desondanks wel individuele waarden kunnen bezitten. Van deze panden zijn geen gevelbeelden gemaakt. De goot- en bouwhoogten van deze gebouwen zijn op de verbeelding aangegeven. Daarbij gaat het om de navolgende gebouwen c.q. gebouwencomplexen: Beestenmarkt, Waltoren, gedeelte Amicitia, Boldershof, De Flint (met parkeergarage), winkel-woongebouw aan de Grote Haag, woningbouwcomplex Koestraat?haagplein, gedeelte Hellestraat, Sint Jorisplein e.o., bebouwing op de hoek Stadsring en Molenstraat, Mooierplein e.o., "nieuwe" gedeelte Stadhuis en een aantal kleinere objecten, zoals garageboxen en parkeervoorzieningen.
Bouwregels voor nieuwe gebouwen op invullocaties
In de vigerende stadsvernieuwingsplannen zijn op verschillende plekken mogelijkheden voor nieuwbouw in de binnenstad opgenomen, die nog niet daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Deze mogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan gerespecteerd. Het gaat om onder meer om de navolgende locaties:
Uit het stadsvernieuwingsplan Kern -> Lieve Vrouwestraat (achter Langegracht 11, 12, 13), achterzijde (Valkestraat) Kortegracht 16, weerszijden Van Oldebarneveltsteeg (tussen Kortegracht en Valkestraat), bouwblok naast ' t Zand 10, percelen aan de noordkant van de Stovestraat en het perceel naast Stovestraat 1 a - e, Groenmarkt 2
Uit het stadsvernieuwingsplan Kamp-Zuidsingel -> Achter de Kamp tussen 2-30 en bouwblok naast Pothstraat nr 63.
Uit het stadsvernieuwingsplan Bloemendal -> bouwblok naast Grote Spui 1 , Bloemendalsestraat 26 en Teut 22 (vrijkomende locatie)
Met betrekking tot de situering van de nieuwe gebouwen en de toegestane hoogten op de invullocaties is aangesloten bij de regelingen in de geldende stadsvernieuwingsplannen en/of de stedenbouwkundige situatie van de omliggende bebouwing. Omdat op deze locaties nog geen gebouwen zijn gebouwd, kunnen de bouwregels verder niet worden gekoppeld aan de gevelbeelden en de kappenkaart van de bestaande gebouwen in de stad. Daarom is in het bestemmingsplan voorgeschreven dat de vormgeving van nieuwe gebouwen moet zijn afgestemd op de cultuurhistorische analyse (basisprincipes van historische architectuur en de schaalladder van gevelelementen). Deze basisprincipes en de schaalladder zijn beschreven in de hoofdstukken 2 en 4 van deze toelichting en (uitvoeriger) in de Cultuurhistorische analyse.
De vormgeving van nieuwe gebouwen op invullocaties moet dus voldoen aan de basisprincipes van historische architectuur, zoals beschreven in de Cultuurhistorische analyse. Verder moet bij de vormgeving van hoofdgebouwen de schaalladder van gevelelementen (eveneens beschreven in de Cultuurhistorische analyse) worden toegepast.
Schalen in de schaalladder
Schaal 1: Volume
Op dit schaalniveau wordt de bouwmassa van het pand of complex als geheel in zijn hoofd-volumes ontleed, zoals het basisvolume (het bouwvolume onder de hoofdkap), de kap, torens en oorspronkelijke aan- en uitbouwen.
Schaal 2: Hoofdindeling
Op dit niveau wordt de hoofdcompositie van de volledige gevel geanalyseerd. Hiertoe behoren die gevelelementen die de gevel als geheel indelen in horizontale lagen en verticale stroken of 'secties'. Vrijwel altijd zijn deze elementen 'gevelomspannend', 'gevelbreed' of 'gevelhoog'.
Schaal 3: Compositie van de hoofdindeling
In dit schaalniveau is de gevelcompositie binnen de horizontale lagen en verticale stroken/ secties van schaalniveau 2 ondergebracht, alsmede de grotere compositorische elementen hierbinnen.
Schaal 4: Middelgrote elementen
Dit schaalniveau bestaat hoofdzakelijk uit functionele en soms decoratieve gevelelementen die de grotere bouwstenen vormen van de in schaal 3 beschreven compositie. Enkelvoudige gevelopeningen (vensters èn deuren) mét hun kozijnen zijn de belangrijkste exponenten van deze laag. Andere elementen van dit niveau zijn kleine balkons en erkers, grotere onderdelen van bordessen, dakkapellen, vlakken siermetselwerk en schoorstenen. Ook de horizontale hoofdonderdelen van de kroonlijst (architraaf, fries- en kroonlijst) of gootlijst behoren tot dit schaalniveau.
Schaal 5: Middelkleine elementen
In dit schaalniveau worden de elementen uit schaal 4 gedetailleerd, geaccentueerd en verfijnd door middelkleine en vooral functionele/constructieve elementen, zoals het raamhout (inclusief stijlen, middendorpels en kalven); de strekken, ontlastingsbogen, boogvelden, lateien en waterslagen boven en onder de gevelopeningen; siermetselwerk van beperkte afmetingen en de samenstellende onderdelen van zuilen, pilasters, kroonlijsten, balkons en erkers. Ook luiken en blinden behoren tot deze schaal.
Schaal 6: Ornamenten
Dit schaalniveau bestaat met name uit expliciet toegevoegde, zelfstandige ornamentiek van middelklein en klein niveau, zoals: raam- en sierroeden; balusters en spijlen van een hekwerk; sluit-, hoek- en aanzetstenen rond gevelopeningen; versiering binnen boogvelden; klein siermetselwerk en gevelstenen, guirlandes en siervazen. Ook gevelankers en hang- en sluitwerk behoren tot dit schaalniveau.
Schaal 7: Detaillering
Dit is het meest verfijnde schaalniveau dat bestaat uit de verfijning van de elementen uit schaal 6, zoals sierstenen binnen boogvelden, sierelementen op of verfijnde detaillering van spijlen van hekwerken, details van hang en sluitwerk, beslag op deuren, maar ook de profilering van kozijn- en raamhout, profilering van natuursteen of baksteen, verfijnde profilering van een kroonlijst, de verfijnde bewerking van smeedwerk, de kleine details van beeldhouwwerk. Het voegwerk behoort eveneens tot dit schaalniveau.
Figuur: voorbeeld uitleg schalen Havik 35 (uit:Cultuurhistorische analyse)
Het aantal toe te passen schaalniveaus in de gevels is afhankelijk van de gebiedsspecificatie volgens de cultuurhistorische beleidskaart. Deze kaart onderscheidt een viertal 'gebiedstypen' (gebied waar maximaal behoud en herstel voorop staat; gebied waar het historisch karakter voorop staat; gebied dat aansluit op het historisch karakter en gebied met een op zichzelf staand karakter. Het aantal toe te passen schalen bij nieuwbouw in de gevel en de mate waarin die aanwezig moeten zijn is afhankelijk van de kwaliteiten van het gebied, waarin wordt gebouwd. Hoe "hoger" de kwaliteiten van het gebied, hoe groter het aantal toe te passen schalen en de aandacht die moet worden besteed aan de uitwerking daarvan. In de van dit bestemmingsplan deel uitmakende Cultuurhistorische analyse (hoofdstuk 5.7) wordt hier uitvoerig op ingegaan.
Bij de "schaalbeoordeling" speelt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een belangrijke rol.
Figuur: Cultuurhistorische beleidskaart met de 4 gebieden
Bouwregels voor vervangende nieuwbouw
Het is belangrijk dat er ook helder beleid is voor het geval er (als gevolg van sloop) vervangende nieuwbouw in de binnenstad plaatsvindt. Daarom zijn ook daarvoor regels in de dubbelbestemming opgenomen. Uitgangspunt is dat er wordt gebouwd conform de gevelbeelden en de kappenkaart van de bestaande bebouwing en dat bij de verdere vormgeving van gebouwen wordt aangesloten bij de in de cultuurhistorische analyse beschreven kwaliteiten van de stad ten aanzien van architectuur (basisprincipes van historische architectuur en schaalladder van gevelelementen).
Er is nog een uitzondering geformuleerd op de regel om te bouwen conform de gevelbeelden en de kappenkaart. Indien de (bestaande) breedte van hoofdgebouwen een van de gebiedskenmerken afwijkende gevel-of pandbreedte heeft, dan moet de gevel- of pandbreedte bij nieuwbouw minimaal 5 meter en maximaal 8 meter bedragen. Indien op de kappenkaart sprake is van een plat dak dan moert de dakhelling bij nieuwbouw minimaal 45 graden en maximaal 60 graden bedragen, waarbij schijnkappen niet zijn toegestaan.
Bij vervangende nieuwbouw van een gesloopt hoofdgebouw moet de vormgeving dus voldoen aan de basisprincipes van historische architectuur, zoals beschreven in de Cultuurhistorische analyse. Verder moet bij de vormgeving van nieuwe hoofdgebouwen de schaalladder van gevelelementen (eveneens beschreven in de Cultuurhistorische analyse) worden toegepast. Het aantal toe te passen schaalniveaus in de gevels is afhankelijk van de gebiedsspecificatie volgens de cultuurhistorische beleidskaart.
Afwijkingen
Om redenen van flexibiliteit zijn er in de dubbelbestemming ook afwijkingen van de verschillende bouwregels mogelijk. Afwijkingen zijn alleen mogelijk als aan de daarbij beschreven voorwaarden wordt voldaan. Te allen tijde geldt verder, dat met de afwijkingen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de cultuurhistorische analyse beschreven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht en dat de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de omgevingsvergunning voor de afwijking heeft geadviseerd.
Bij de afwijkingen van de bouwregels voor bestaande gebouwen op gevelbeelden en kappenkaart gelden afhankelijk van de orde van het betrokken hoofdgebouw verschillende criteria voor het wijzigen van gebouwen. Afwijkingen van de bouwregels voor orde 1-panden zijn mogelijk als de daarvoor vergunning (Monumentenwet en/of Erfgoedverordening) is of kan worden afgegeven.
Wijzigingen via een afwijking in en aan panden van orde 2 zijn alleen mogelijk als wordt gekozen voor een restauratieve aanpak met behoud en herstel van de architectuurhistorische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van gevels, kap en interne structuur van het hoofdgebouw. De restauratieve aanpak houdt in dat alleen die wijzigingen mogelijk zijn, die de – zo nodig door een bouwhistorisch onderzoek onderbouwd – aanwezige waarden in stand houden of herstellen, waarbij rekening wordt gehouden met de oorspronkelijke vorm, kleur en materialisering. Bij de planbeoordeling zijn de regels van het bestemmingsplan van toepassing.
Wijzigingen in en aan die panden van orde 3 zijn alleen mogelijk als wordt gekozen voor behoud en herstel van de architectuurhistorische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van de gevel, de kap en de interne structuur het pand. Er zijn wijzigingen in de architectuur mogelijk, mits deze de oorspronkelijke karakteristieken van het pand niet verstoren en/of het uiterlijk van het pand verbeteren. Op grond van onderzoek en analyse van vergelijkbare panden kan een beeld worden gevormd hoe een pand er in het verleden heeft uitgezien. De resultaten van dat onderzoek en die analyse vormen een inspiratie voor het opstellen van een verbeterplan.
Wijzigingen van de panden in orde 4 zijn tenslotte mogelijk, waarbij kan worden gekozen uit instandhouding of transformatie van gevels en kappen naar een situatie die beter past in het beschermde stadsgezicht c.q. een situatie die meer in overeenstemming is met de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht en de specifieke locatie. Er is ruimte voor herstel en/of verbetering van onder meer (gevel)detaillering, ornamentiek, veranderingen in de architectuur en het stedenbouwkundige volume. Bij orde 4 zijn dus grotere veranderingen mogelijk, waarbij enerzijds kan worden gekozen voor herstel maar anderzijds ook voor een transformatie, die aansluit bij de uitgangspunten van de historische stad, zoals parcellering, gevelindeling en dakenlandschap.
Bouwhistorie
De gevelbeelden worden ook gebruikt om bij afwijkingen in voorkomende gevallen voorafgaand bouwhistorisch onderzoek te verlangen als er wordt gebouwd of gesloopt of panden worden samengevoegd. Bouwhistorisch onderzoek is noodzakelijk bij de panden met een bouwhistorische verwachting. In de dubbelbestemming zijn daarvoor regelingen opgenomen voor panden in orde 2 en 3 en een deel van de panden in orde 4. Deze panden hebben een bouwhistorische verwachting. De noodzaak tot het doen van voorafgaand bouwhistorisch onderzoek van panden in orde 1 ligt al vast in de Monumentenwet en/of de Erfgoedverordening en hoeft dus niet in het bestemmingsplan te worden geregeld. In het beschermd stadsgezicht zijn de laatste decennia veel nieuwe panden en complexen gebouwd, waarbij de oorspronkelijke bouwhistorische waarden zijn verdwenen. Bij wijzigingen en/of ingrepen in deze panden is daarom geen bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur : Bouwhistorische verwachtingskaart
Elementen op daken en kappen
In de dubbelbestemming is verder een regeling opgenomen om elementen op daken en kappen van hoofdgebouwen toe te voegen, zoals dakkapellen, dakramen, dakloggia's en dakterrassen. Voor alle overige elementen die aan of op het dak en de gevel kunnen worden aangebracht, zoals luifels, zonneschermen, reclame en zonnepanelen, wordt het beleid voor de binnenstad omschreven in de welstandsnota.
Omdat er bij de genoemde elementen wel sprake is van "bouwen" is er in aanvulling op de welstandsnota nog wel een regeling voor deze elementen in het bestemmingsplan nodig. Luifels, rolluiken, zonneschermen, reclame aan de gevel en losse reclame-elementen etc. is veelal bouwen voor de voorgevelrooilijn. Daarvoor is een aparte regeling getroffen in de dubbelbestemming. Dat geldt ook voor het bouwen van zonnepanelen en antennes (onder andere relevant voor de dakvlakindeling, de bouwhoogte en de kappenkarakteristiek).
Dakterrassen zijn soms bij recht (hoofdgebouwen die niet op de gevelbeelden staan) en soms via een afwijking (hoofdgebouwen die wel op de gevelbeelden staan) toegestaan. Er geldt in beide gevallen een aantal voorwaarden ten aanzien van de terrasafscheidingen op dakterrassen. Dakterrassen zijn in het algemeen alleen toegestaan als de woonfunctie op de verdiepingen daardoor wordt bevorderd. Die voorwaarde geldt niet voor hoofdgebouwen die niet op de gevelbeelden staan (zoals bijvoorbeeld het Stadhuis). Het gaat hierbij veelal om grote solitaire objecten, waarin geen woonfuncties zijn gevestigd. Voor het bouwen van dakterrassen op invullocaties of bij vervangende nieuwbouw geldt geen aparte regeling. Bij de nieuwbouw van hoofdgebouwen moet de vormgeving aansluiten op de basisprincipes van architectuur van de binnenstad. In dat kader vindt een integrale beoordeling van het plan inclusief elementen op daken en kappen plaats (waaronder niet alleen dakterrassen, maar ook dakkapellen en dakloggia's).
Voor het bouwen van dakkapellen gelden in de dubbelbestemming verschillende regels ten aanzien van de hoogte, het aantal en de breedte. Ook zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot de afstand van dakkappellen tot de nok van het dak en de goot. Voor dakramen geldt een min of meer vergelijkbare regeling. Ook is in de dubbelbestemming aangegeven waar en onder welke voorwaarden dakloggia's kunnen worden gebouwd. Vanwege de gevolgen voor de aantasting van het waardevolle dakenlandschap, kunnen dakloggia's alleen op hoofdgebouwen van orde 4 worden geplaatst.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor aanleggen en slopen
Ook regelt de dubbelbestemming dat er nadere eisen gesteld kunnen worden aan bouwwerken. Deze eisen kunnen ook worden gesteld bij de inrichting van de openbare ruimte of materiaal- en kleurgebruik van gebouwen. De dubbelbestemming bevat verder een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen en waardevolle kleine ruimtelijke elementen, zoals (tuin)muren, hekwerken, bruggen en sluizen. Deze kleine elementen zijn beschreven in de cultuurhistorische analyse (en kaart "Kleine Historische Elementen").
Kleine ruimtelijke elementen
De voor de structuur van de stad belangrijkste "kleine ruimtelijke elementen" (muren en hekwerken met de bijbehorende poorten, bruggen, sluizen en stuwen) zijn op de verbeelding aangeduid. De overige elementen staan op de kaart "Kleine Historische Elementen". Deze kaart maakt deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Het is verboden om zonder vergunning de waardevolle kleine historische elementen (die op de verbeelding staan en op de kaart "Kleine Historische Elementen") geheel of gedeeltelijk te slopen.
Slopen
Bij het slopen van hoofdgebouwen in de binnenstad geldt, dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er een ander bouwwerk wordt gebouwd dat in overeenstemming is met de regels van het bestemmingsplan (Bouwregels voor vervangende nieuwbouw). In voorkomende gevallen moet de aanvrager van de vergunning voor sloop ook een bouwhistorisch onderzoeksrapport overleggen.
In het geval van monumenten (orde 1-panden) geldt een wettelijke (of via een verordening geregelde) bescherming die slopen niet zomaar toestaat.
De binnenstad is een dynamisch gebied. Het kenmerkt zich door de vele vormen van functiemenging. Functiemenging wil zeggen dat er combinaties van activiteiten mogelijk zijn binnen panden en gebieden. De toegestane functiemenging in het bestemmingsplan verschilt per deelgebied. Er wordt onderscheid gemaakt naar de volgende deelgebieden:
1. de voorzieningenkern waar het accent ligt bij detailhandel met een zoveel mogelijk aaneengesloten winkelfront langs de begane grond (Centrum 1, 2 en 3);
2. de horecaconcentratiegebieden (Centrum 4) en
3. de aanloopstraten naar de kern (Gemengd).
Voor het overige zijn er, veelal door middel van aanduidingen op de verbeelding, binnen de andere bestemmingen dan Centrum en Gemengd ook functiemengingen mogelijk. Die worden besproken in het hoofdstuk 6.6. "Artikelsgewijze toelichting".
In de tabellen hieronder is aangegeven welke functies op de begane grond en de verdiepingen zijn toegestaan binnen de verschillende bestemmingen Centrum en Gemengd. Voor de kelders geldt dat hier dezelfde functies zijn toegestaan die op de begane grond zijn toegestaan. In sommige gevallen zijn functies alleen onder voorwaarden toegestaan en op een specifieke plek juist niet. Daarvoor wordt verwezen naar de regels. De betekenis van de in de tabellen gebruikte begrippen horeca A = 1, B = 2, C = 3 en D = 4 is uitgelegd in hoofdstuk 5 van deze toelichting. Horeca C (3) (ondersteunend) is bij diverse functies in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Activiteiten Centrum 1 |
kelder/ begane grond |
eerste verdieping | overige verdiepingen |
Detailhandel | Ja | Ja | Nee |
Publieksgerichte dienstverlening | Ja | Ja | Nee |
Maatschappelijke voorzieningen | Nee | Ja | Nee |
Zakelijke dienstverlening / kantoren | Nee | Ja | Nee |
Bedrijven | Nee | Ja | Nee |
Horeca 1 | Ja | Ja | Nee |
Horeca 2 | Nee | Nee | Nee |
Horeca 4 | Nee | Nee | Nee |
Culturele voorzieningen | Nee | Ja | Nee |
Wonen | Nee | Ja | Ja |
Activiteiten Centrum 2 | kelder/ begane grond | eerste verdieping | overige verdiepingen |
Detailhandel | Ja | Ja | Nee |
Publieksgerichte dienstverlening | Ja | Ja | Nee |
Maatschappelijke voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Zakelijke dienstverlening / Kantoren | Nee | Nee | Nee |
Bedrijven | Nee | Nee | Nee |
Horeca 1 | Ja | Ja | Nee |
Horeca 2 | Nee | Nee | Nee |
Horeca 4 | Nee | Nee | Nee |
Culturele voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Wonen | Nee | Ja | Ja |
Activiteiten Centrum 3 | kelder/ begane grond | eerste verdieping | overige verdiepingen |
Detailhandel | Ja | Ja | Ja |
Publieksgerichte dienstverlening | Ja | Ja | Ja |
Maatschappelijke voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Zakelijke dienstverlening / Kantoren | Nee | Nee | Nee |
Bedrijven | Nee | Nee | Nee |
Horeca 1 | Ja | Ja | Ja |
Horeca 2 | Nee | Nee | Nee |
Horeca 4 | Nee | Nee | Nee |
Culturele voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Wonen | Nee | Nee | Nee |
Activiteiten Centrum 4 | kelder/ begane grond | eerste verdieping | overige verdiepingen |
Detailhandel | Ja | Ja | Nee |
Publieksgerichte dienstverlening | Ja | Ja | Nee |
Maatschappelijke voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Zakelijke dienstverlening / Kantoren | Nee | Nee | Nee |
Bedrijven | Nee | Nee | Nee |
Horeca 1 | Ja | Ja | Nee |
Horeca 2 | Ja | Nee | Nee |
Horeca 4 | Nee | Nee | Nee |
Culturele voorzieningen | Nee | Nee | Nee |
Wonen | Nee | Ja | Ja |
Activiteiten Gemengd |
kelder/ begane grond |
eerste verdieping | overige verdiepingen |
Detailhandel | Ja | Nee | Nee |
Publieksgerichte dienstverlening | Ja | Nee | Nee |
Maatschappelijke voorzieningen | Ja | Nee | Nee |
Zakelijke dienstverlening / Kantoren | Ja | Nee | Nee |
Bedrijven | Ja | Nee | Nee |
Voorzieningen gericht op ontspanning | Ja | Nee | Nee |
Horeca 1 | Ja | Nee | Nee |
Horeca 2 | Nee | Nee | Nee |
Horeca 4 | Nee | Nee | Nee |
Culturele voorzieningen | Ja | Nee | Nee |
Wonen | Ja | Ja | Ja |
In de regels zijn alle functies bij iedere bestemming in een tabel opgenomen. Voor alle duidelijkheid zijn ook de functies die niet zijn toegestaan opgenomen in deze tabel. Voor deze functies geldt dat zij niet zijn toegelaten, tenzij sprake is van bestaande functies die al dan niet apart op de verbeelding zijn aangeduid. Dit staat veelal aangegeven via een voetnoot in de tabel bij de regels.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 bevat de wijze van meten. In artikel 1 zijn onder meer de begrippen "ordekaart", "gevelbeelden", "kappenkaart", "cultuurhistorische analyse" en "bouwhistorisch onderzoek" uitgelegd.
Onder andere het transformatorstation aan het Smallepad en het bestaande bedrijf aan de Pothstraat zijn bestemd voor bedrijf. Ook de verspreid in het plangebied liggende grotere nutsgebouwen, zoals gebouwen ten behoeve van elektriciteitsvoorzieningen, zijn in deze bestemming ondergebracht. Deze nutsgebouwen zijn groter dan de nutsgebouwtjes die op grond van de algemene afwijkingsregels van dit bestemmingsplan kunnen worden toegelaten.
In de regels zijn vier verschillende centrumbestemmingen opgenomen. Centrum 1, 2 en 3 omvatten de belangrijkste winkelstraten. Centrum 1 omvat de gebieden van het winkelgebied met een grootschaliger en vaak ook moderne uitstraling, Centrum 2 is het gedeelte van de voorzieningenkern, dat kleinschaliger is en waar de nadruk meer ligt op de historische omgeving en de waarde van de panden. In Centrum 3 bevinden zich de winkelwarenhuizen.
In aanvulling op hoofdstuk 6.5 over functiemenging kan ter toelichting op de verschillende bestemmingen in het kort nog het volgende over de toegestane functies worden opgemerkt.
1. Detailhandel en publieksgerichte dienstverlening mogen overal op de begane grond. Ook nieuwe vestigingen zijn toegestaan. Deze functies zijn ook mogelijk op de eerste verdieping. In de bestemming Centrum 3 zijn ze ook toegestaan op de overige verdiepingen. Op de overige verdiepingen in Centrum 1 en 2 ligt het accent juist op de woonfunctie.
De bestemming Centrum 3 is toegekend aan de meer grootschalige winkel-warenhuizen. Deze panden lenen zich niet voor een woonfunctie op de verdieping en in deze panden zijn daarom ook niet-woonfuncties op de overige verdiepingen toelaatbaar.
2. Maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn mogelijk op de eerste verdieping in de gebieden met de bestemming Centrum 1. In de overige centrumbestemmingen is dat niet mogelijk. De maatschappelijke en culturele voorzieningen passen voor het overige beter in de aanloopgebieden naar het kernwinkelgebied (bestemming Gemengd). Het kernwinkelgebied zelf is immers primair bedoeld voor winkels.
3. Nieuwe vestigingen van zakelijke dienstverlening en/of kantoren zijn niet toegestaan met uitzondering van panden op de eerste verdieping in Centrum 1-gebieden. Bestaande vestigingen mogen worden gehandhaafd. Ook bedrijven (categorie A en B) zijn alleen toelaatbaar op de eerste verdieping in de bestemming Centrum 1.
4. Wonen mag uitsluitend op de verdiepingen met uitzondering van de panden in de bestemming Centrum 3.
5. Horeca in de categorie (A) 1 is toegestaan op de begane grond en op de eerste verdieping. Voor horeca in de categorie 2 geldt, dat alleen de bestaande vestigingen zijn toegestaan. Nieuwe vestigingen zijn alleen elders (Centrum 4) mogelijk.
In Centrum 1, 2 en 3 is horeca 3 toegestaan bij detailhandel en maatschappelijke en culturele voorzieningen tot maximaal 30% van de (verkoop)vloeroppervlakte.
Binnen de woonfunctie zijn alle woonvormen mogelijk. Dat doet recht aan de wens om in de binnenstad een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling en woningvoorraad te behouden en te versterken. Flexibiliteit is belangrijk om de verschillende bewonersgroepen te kunnen blijven bedienen (jongeren/studenten, starters en senioren). In artikel 1 van de regels is het begrip "wonen" dan ook als volgt geformuleerd: "wonen" is verblijf houden en gehuisvest zijn in woningen of andere complexen van ruimten geschikt en bestemd voor huisvesting, waaronder kamers, studio's en short-stay (short stay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden).
Bij uitzondering kan in een aantal straten op de gronden met de bestemming Centrum 2 met een omgevingsvergunning wonen op de begane grond wel mogelijk worden gemaakt. Daarmee kunnen op specifieke plekken (bv de Kamp en de Mooierstraat/Scherbierstraat) moeizaam functionerende publiekstrekkende bestemmingen worden gewijzigd. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als die strekt ter voorkoming van leegstand, waarbij in ieder geval sprake is van leegstand als het pand meer dan een jaar niet in gebruik is geweest. In dat geval is er sprake van structurele leegstand. Verder geldt voor de Kamp dat de centrumfunctie (detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en horeca) in hoofdzaak behouden blijft.
In de bestemming Centrum 2 (en Gemengd) is verder nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'horeca van categorie (B) 2' (h=2) te schrappen indien het gebruik ten behoeve van de functie horeca definitief is beëindigd.
De bestemming Centrum 2 omvat mede de speelautomatenhal (op begane grond) aan de zijde van de Kamp
De bouwregels zijn beschreven in hoofdstuk 6.4 van deze toelichting. Er zijn voor de centrumbestemmingen specifieke regelingen getroffen voor de maximale bebouwingsoppervlakte met betrekking tot de bijbehorende bouwwerken. In sommige gevallen mogen de erven binnen de centrumbestemmingen volledig worden bebouwd. Deze erven zijn in de praktijk al grotendeels bebouwd en het is niet bezwaarlijk als deze gronden volledig worden bebouwd. In andere gevallen is het belangrijk dat er een zekere openheid en onbebouwde ruimte op de erven blijft bestaan. Op een aantal aan de Centrumbestemmingen grenzende plekken is gekozen voor de bestemming Tuin. Deze bestemming wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.6.11 van deze toelichting.
In de bestemmingen Centrum (en Gemengd) is het niet toegestaan om terrassen te hebben bij een horecagelegenheid. Veelal is zo'n terras omsloten door bebouwing. Het omgevingsgeluid is dan doorgaans heel laag en stemgeluid van het terras zal dan vaak leiden tot overlast voor de omliggende (woon)functies. Daarmee is een goed leef- en woonklimaat in de binnenstad niet gediend. Alleen wanneer (bijvoorbeeld door het treffen van voorzieningen of het stellen van voorwaarden aan de openstelling of het maximaal aantal bezoekers) dat klimaat aantoonbaar niet onevenredig wordt aangetast zou het mogelijk kunnen zijn om een (buiten)terras te vestigen.
De horecapleinen c.q. -concentratiegebieden zijn bestemd voor Centrum 4. Horeca in de categorie 2 is zonder meer toegestaan op de pleinen op de begane grond. Bestaande vestigingen zijn ook toegestaan op de eerste verdieping. Binnen de bestemming Centrum 4 zijn naast horeca (categorie 2 maar ook categorie 1) toegestaan detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en op de verdiepingen wonen.
Op een paar plekken zijn nog kantoren gevestigd op de pleinen. Die krijgen (door middel van een aanduiding op de verbeelding) een maatbestemming. Dat geldt ook voor de hotels aan het Lieve Vrouwekerkhof. Op de pleinen is dus horeca 2 overal toegestaan (bestaande en nieuwe vestigingen). De bestaande vestigingen buiten die pleinen worden als zodanig “strak” bestemd om grip te houden op het aantal en plaats.
Behoudens legale bestaande vestigingen is geen (uitbreiding van) horeca 2 op de verdiepingen toegestaan. Voor bepaalde ondersteunende functies (garderobe, keuken, toilet) zijn onder voorwaarden wel mogelijkheden op de verdieping aanwezig. De reden voor het beperken van horeca 2 op de verdiepingen is het voorkomen van eventuele overlast voor bewoners van de verdiepingen van de panden in het desbetreffende horecagebied.
Cultuur en ontspanning is de bestemming die bedoeld is voor culturele functies en andere functies gericht op ontspanning alsmede op maatschappelijke voorzieningen.
Onder deze bestemming vallen onder andere bioscopen, theaters, musea en dergelijke. Er is onderscheid aangebracht tussen de cultuur en ontspanning die iets meer of minder impact heeft op de omgeving. In Cultuur en Ontspanning 1 zijn de musea en ateliers en dergelijke toegestaan en maatschappelijke voorzieningen. In Cultuur en Ontspanning 2 zijn tevens activiteiten toegestaan die meer geluid met zich meebrengen, zoals theaters, bioscopen, concertgebouwen en schouwburgen (de Flint en theater De Lieve Vrouw).
Door dit onderscheid in bestemmingen aan te brengen kan op de plaats waar nu een 'lichte' vorm van cultuur en ontspanning is toegestaan deze functie niet zomaar vervangen worden door een 'zwaardere' vorm van cultuur en ontspanning.
In de bestemming Cultuur en Ontspanning is een aantal specifieke functies aangeduid, zoals de Sint Aegtenkapel. Aan deze kapel is in het bestemmingsplan, in aanvulling op de culturele en maatschappelijke gebruiksmogelijkheden volgens de bestemmingsomschrijving, een specifieke functie gekoppeld om te bereiken dat die wordt gebruikt conform de op 14 februari 2012 door burgemeester en wethouders verleende vrijstelling. Het gaat daarbij om een aantal commerciële activiteiten voor het gebruik van de kapel door de Flint. Ook de Onze Lieve Vrouwetoren (bezoekerscentrum en beiaardierschool), de Kamperbinnenpoort (atelier en detailhandel) en de Koppelpoort (atelier) zijn opgenomen in de bestemming Cultuur en Ontspanning, mede vanwege de bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten van deze gebouwen.
Binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning zijn ondergeschikte horeca- en detailhandelsactiviteiten toegestaan.
Om redenen van flexibiliteit kunnen de gebouwen binnen de bestemming Cultuur en Ontspanning eventueel ook voor andere commerciële activiteiten worden gebruikt. Daarvoor is een afwijkingsbevoegdheid in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Die afwijkingsmogelijkheid is gereserveerd voor de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid met "specifieke vorm van horeca-verhuur".
Tot de categorie Gemengd behoren de aanloopstraten naar de voorzieningenkern. Naast detailhandel komt in deze straten een mix van functies voor. Het zijn straten met functiemenging en een eigen dynamiek. Op de begane grond zijn diverse functies toegelaten (detailhandel, publieksgerichte dienstverlening, maatschappelijk, kantoren, cultuur, bedrijven, voorzieningen gericht op ontspanning). Wonen op de bovenverdiepingen is ‘verplicht’, tenzij door middel van een aanduiding op de verbeelding ook andere functies zijn toegestaan.
In de bestemming Gemengd bevindt zich een coffeeshop (binnen de bestemming horeca 1) en de seksinrichting aan de Coninckstraat (nummer 4-8). De gehele begane grond en de verdieping (tot een grootte van maximaal 60 m2) mag als seksinrichting worden gebruikt ( volgens de revisievergunning dd. 13-12-2011).
Bij detailhandel en de maatschappelijke en culturele voorzieningen is ondergeschikte horeca toegestaan. Voor de horeca-activiteiten bij maatschappelijke en culturele voorzieningen geldt dat die moeten dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig mogen worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Ten slotte bevat de bestemming Gemengd om redenen van flexibiliteit een afwijkingsmogelijkheid om de verdieping te gebruiken voor een aantal andere functies.
De bestemming Gemengd omvat mede de speelautomatenhal (op begane grond) aan de zijde van de Achter de Kamp.
De bouwregels zijn beschreven in hoofdstuk 6.4. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan tot 45 m2. De erven mogen binnen de gemengde bestemmingen voor 50% worden bebouwd. Dit sluit aan bij de regelingen zoals deze waren opgenomen in de stadsvernieuwingsplannen. Waar dat op de verbeelding is aangegeven mogen erven voor meer dan 50% worden bebouwd.
In de bestemming Gemengd is het niet toegestaan om terrassen te hebben bij een horecagelegenheid. Veelal is zo'n terras omsloten door bebouwing. Het omgevingsgeluid is dan doorgaans heel laag en stemgeluid van het terras zal dan vaak leiden tot overlast voor de omliggende (woon)functies. Daarmee is een goed leef- en woonklimaat in de binnenstad niet gediend. Alleen wanneer (bijvoorbeeld door het treffen van voorzieningen of het stellen van voorwaarden aan de openstelling of het maximaal aantal bezoekers) dat klimaat aantoonbaar niet onevenredig wordt aangetast zou het mogelijk kunnen zijn om een (buiten)terras te vestigen.
De plantsoengordel rond de binnenstad is bestemd voor Groen. Daarbinnen zijn de speelplekken aangeduid. Groen omvat naast het plantsoen ook onder andere voetpaden, water en bruggen. Het fietspad in Plantsoen-Noord valt buiten de bestemming Groen en is bestemd voor Verkeer. De plantsoengordel kent een bijzonder element in de vorm van de (nog resterende) stadsmuren. Voor deze muren geldt dat deze niet zomaar gesloopt mogen worden en dat hiervoor een omgevingsvergunning is vereist. Dit is verder geregeld in de dubbelbestemming Beschermd Stadsgezicht (zie hoofdstuk 6.4.2.). Dat geldt ook voor andere waardevolle kleine ruimtelijke elementen in onder andere de bestemming Groen.
Onder de vijver bij het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het Smallepad is een bergbezinkbassin aanwezig. Deze ondergrondse voorziening is grotendeels gesitueerd op gronden met de bestemming Groen. In de regels bij die bestemming is opgenomen, dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-bergbezinkbassin" (sb-bbb) tevens ondergronds een dergelijk bassin mag worden gebouwd (zie ook dubbelbestemming Leiding - riool). Om redenen van flexibiliteit kan onder voorwaarden worden toegestaan, dat in de bestemming Groen wegen, fietspaden en parkeervoorzieningen worden aangelegd.
Hoewel de mogelijkheden om te bouwen binnen de bestemming Groen beperkt zijn, kunnen bouwwerken soms toch ingrijpend zijn in de stedenbouwkundige context. Om daarop voldoende sturingsmogelijkheden te houden is aan de bestemming Groen een nadere eisen-regeling verbonden ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken. Daarmee kan greep worden gehouden op de ingrepen in de waardevolle plantsoengordel.
In het bestemmingsplan worden verschillende horeca-categorieën onderscheiden. Die zijn in hoofdstuk 5 toegelicht. De 'zware' horeca is gevestigd in het horecaconcentratiegebied (Centrum 4) en op enkele plekken daarbuiten. De horecavestigingen buiten de bestemmingen Centrum en Gemengd zijn afzonderlijk bestemd voor Horeca.
De bestemming Horeca -1 omvat de horecapaviljoens op het Sint Jorisplein en aan het begin van de Utrechtsestraat. Horeca van categorie 1 omvat zelfstandige horecabedrijven, zoals restaurants, lunchrooms en cafetaria's.
Deze bestemming heeft betrekking op de gronden van de Mariënhof. In de regels is vastgelegd, dat de begane grond van de Mariënhof mag worden gebruikt voor horeca van categorie 1, waaronder begrepen het bedrijfsmatig exploiteren van zaal- en vergaderaccommodatie. Onder zaal- en vergaderaccommodatie worden verstaan congres- en partycentrumachtige activiteiten, vergaderingen, productpresentaties, besloten diners, recepties en (huwelijks)feesten. Deze definitie is afgeleid van een op 19 juni 2007 verleende vrijstelling ex artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De verdiepingen van de Mariënhof mogen worden gebruikt voor hotel- en/of vergaderfaciliteiten. De bestaande terrassen in de voortuin en het binnenhof zijn als zodanig bestemd. Aan de zijde van de Kleine Haag wordt een terras toegevoegd. In de regels van het bestemmingsplan zijn openingstijden en gebruiksregels (o.a. geen gebruik van mechanisch versterkt geluid) van de terrassen vastgelegd.
Restaurant de Monnikendam en de waterpoort (met de bijbehorende torens) zijn bestemd voor Horeca 3. In de regels is vastgelegd, dat de serre en de torens mogen worden gebruikt ten dienste van een restaurant (horeca van categorie 1) alsmede vergaderingen en (ceremonies van) huwelijksvoltrekkingen. Het gebruik als zaalaccommodatie is alleen in de dagperiode toegestaan. In de regels van het bestemmingsplan is omschreven wat onder zaalaccommodatie wordt verstaan.
Op basis van een gehouden akoestisch onderzoek is vastgesteld dat een gebruik van de locatie voor feesten en partijen in de avond en nacht niet mogelijk is.
In het bestemmingsplan worden ook de terrassen van het horecabedrijf vastgelegd (het bestaande terras, een klein terras langs het water en terrassen in de drie nissen onder de poort).
Het gebruik van de toren linksboven als ijssalon wordt apart geregeld. Voor het ten gehore brengen van muziek zijn geluidseisen opgenomen en de regels.
In het plangebied zijn verschillende kantoorgebouwen aanwezig, zoals het Stadhuis en het gebouw van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) aan het Smallepad. Deze zijn als zodanig bestemd. Op een paar plekken zijn door middel van aanduidingen op de verbeelding ook andere functies mogelijk. Het gebouw van KADE in het RCE-gebouw is in dit bestemmingsplan tevens bestemd voor een aantal andere functies (Cultuur en Ontspanning en Gemengd).
Ook een aantal andere panden in de stad, zoals Muurhuizen 1-3, Muurhuizen 9, Muurhuizen 159-165 en Zuidsingel 1 kunnen eveneens worden gebruikt ten dienste van kantoren.
Om redenen van flexibiliteit kunnen de gebouwen binnen de bestemming Kantoor eventueel ook voor andere (commerciële) activiteiten worden gebruikt. Daarvoor is een afwijkingsbevoegdheid in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Die afwijkingsmogelijkheid is gereserveerd voor de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid met "specifieke vorm van horeca-verhuur" (sh-vhr).
Binnen deze bestemming zijn verschillende maatschappelijke instellingen en voorzieningen ondergebracht. Het gaat daarbij om voorzieningen als welzijn, zorg, onderwijs, openbare dienstverlening, (woon)zorginstellingen, religie, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren. Daarbij is een zekere uitwisseling van functies mogelijk gemaakt. Een aparte aanduiding is opgenomen voor de begraafplaats, de voorziening voor drugsopvang aan de Kleine Haag en de dak- en thuislozenopvang aan het Smallepad. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de nieuwbouw van de opvang ter vervanging van de containerbouw aan het Smallepad.
Om te bereiken dat de buitenruimte van de drugsopvang aan de Kleine Haag geen onevenredige geluidsoverlast oplevert voor de buurt, is in de desbetreffende regels een 'voorwaardelijke verplichting' opgenomen: "Het gebruik van de gronden met de bestemming Maatschappelijk ter plaatse van de aanduiding 'drugsopvang' (do), is alleen dan toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van de buitenruimte van de desbetreffende opvang voor alcoholverslaafden op de gevels en daken van de omliggende woningen niet meer bedraagt dan 50 dB (A) tussen 07.00 en 19.00 uur, 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur en 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur, bepaald conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999".
Binnen de bestemming Maatschappelijk is ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Ook culturele voorzieningen zijn mogelijk.
Om redenen van flexibiliteit kunnen gebouwen binnen de bestemming Maatschappelijk eventueel ook voor andere commerciële activiteiten worden gebruikt. Daarvoor is een afwijkingsbevoegdheid in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Die afwijkingsmogelijkheid is gereserveerd voor de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid met "specifieke vorm van horeca-verhuur".
Ook het gebouwencomplex van de Onze Lieve Vrouwe Stichting aan de Zuidsingel en de Herenstraat is bestemd voor Maatschappelijk. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van de bestaande gebouwen te wijzigen in "Wonen" en om een volledig ondergrondse parkeergarages te bouwen in de binnentuin achter de bebouwing aan de Herenstraat (zie verder hoofdstuk 6.6.18).
Aan alle overwegend onbebouwde terreinen (monumentale tuinen) en groene binnenterreinen c.q. tuinen is de bestemming Tuin gegeven. Deze gebieden vormen één van de bijzondere kwaliteiten van het beschermd stadsgezicht.
Er is in de bestemming Tuin onderscheid in Tuin 1 en Tuin 2. De bestemming Tuin 1 heeft betrekking op de groene binnenterreinen, een aantal tuinen die grenzen aan de plantsoengordel en verschillende monumentale tuinen. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Legale gebouwen die bestaan ten tijde van het ter inzage leggen van het bestemmingsplan mogen wel worden gehandhaafd. De bestemming Tuin 1 staat niet ten dienste van een specifieke functie (bijvoorbeeld wonen of gemengd), maar is opgenomen om het onbebouwde karakter op deze plaatsen te behouden. De voor Tuin 1 bestemde gronden dienen te worden ingericht als tuin. In de binnenstad zijn enkele delen van tuinen ingericht ten behoeve van parkeren of een terras. Hiervoor zijn aparte aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Voor het overige kunnen de tuinen in principe niet worden gebruikt voor parkeren en niet voor terrassen bij horeca of detailhandel.
Figuur : Binnentuin
Bijzonder zijn de tuinen die grenzen aan de openbare ruimte (monumentale tuinen). In de Cultuurhistorische analyse (onderdeel 'Tuinen Muurhuizen') wordt uitvoerig aandacht besteed aan het unieke stedenbouwkundige en monumentale karakter van deze tuinen. Deze tuinen zijn bestemd voor Tuin 2. Het gaat dan om de tuinen aan de binnenzijde van de singels behorende bij de woningen aan de Muurhuizen, de Breestraat en de Krankeledenstraat. Het groene karakter van die tuinen met daarachter het beeld van de historische gevels van o.a. de Muurhuizen is van groot belang. De cultuurhistorische waarden hiervan moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit betekent dat het eventueel plaatsen van schuren en bergingen in die tuinen (voor zover nog niet aanwezig) alleen mogelijk is, als dit met de grootst mogelijk zorg plaatsvindt. Iedere tuin is daarbij uniek, waardoor per perceel maatwerk nodig is. Uitgangspunten zijn, dat in vrijwel iedere tuin (Tuin 2) plaats is voor maximaal één bijbehorend bouwwerk of een overkapping van beperkte omvang en uitgevoerd in een bij het stadsgezicht passend materiaalgebruik. Dat betekent in sommige gevallen dat eerst bestaande bijbehorende bouwwerken moeten worden afgebroken om een nieuwe te kunnen bouwen. In sommige gevallen zijn er in het geheel geen bijbehorende bouwwerken mogelijk omdat percelen bijvoorbeeld te smal zijn.
Waar nieuwbouw mogelijk is, dient het zicht op de monumentale achtergevel van de muurhuizen (zichtlijnen) behouden te blijven. Ook is het van belang om een strook van minimaal 3 meter diep vanaf de kademuur onbebouwd te laten. Deze strook is voor de continuïteit van het groene karakter van de gordel van grote waarde. Dit houdt in dat de schuurtjes in een strook tussen de monumentale bebouwing en de open te houden strook langs de kademuur op de kavel gesitueerd kunnen worden. Soms zijn verschillende mogelijkheden aanwezig. De keuze voor links of rechts op de kavel is dan afhankelijk van de plek van de eventuele berging op de naastgelegen percelen, terwijl de positie binnen de strook afhankelijk is van de mogelijke aanwezigheid van een aanbouw aan de achtergevel. Iedere aanvraag dient apart aan de hand van de bestemmingsregels en het beleid in de Cultuurhistorische analyse (onderdeel "Tuinen Muurhuizen) te worden beoordeeld en getoetst.
Om de situering van de bergingen goed te kunnen sturen zijn bijbehorende bouwwerken daarom alleen mogelijk met een afwijking. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd, dat bij wijze van "afwijking" per tuin maximaal één berging (bestaande bijbehorende bouwwerken daarbij inbegrepen) kan worden gebouwd met een omvang van maximaal 8 m2 en een goothoogte van maximaal 2.20 meter (nokhoogte 4 meter). Bijbehorende bouwwerken moeten worden afgedekt met een kap. De situering, vormgeving en de architectonische uitstraling moeten in overeenstemming met de Cultuurhistorische analyse en de welstandsnota. De breedte van het bijbehorende bouwwerk (zichtzijde vanaf de singel) mag niet meer bedragen dan 25% van de tuinbreedte tot een maximum van 3 meter.
In de regels is verder vastgelegd, dat het verharden van de achtertuinen (Tuin 1 en Tuin 2) wordt beperkt tot maximaal 1/3 deel van de tuin. Daarvoor is een specifieke gebruiksregel in deze bestemmingen opgenomen. Ook in de nog geldende stadsvernieuwingsplannen werd "tuin" aangemerkt als "grotendeels onverharde gronden ten behoeve van beplantingen en bomen". Ook zijn hoge erfafscheidingen en afscheidingen evenwijdig aan het water niet toegestaan.
In de bestemming Tuin 2 is op een aantal percelen ter hoogte van de Krankeledenstraat een terras ten behoeve van de toegestane horecafuncties in de panden aan die straat toegestaan. De desbetreffende gronden zijn op de verbeelding aangeduid. Omdat deze tuinen achter de Krankeledenstraat voor wat betreft karakter en functie verschillen van de overige Muurhuizentuinen grenzen aan het horecaconcentratiegebied en nu verrommeld zijn, is een (gedeeltelijke) invulling van de tuinen met terrassen mogelijk. Terrassen moeten wel op voldoende afstand (minimaal 3 meter) van de kade worden gesitueerd. Ook de bestaande terrassen aan de achterzijde (Langegracht) van de panden aan Krommestraat zijn als zodanig in de bestemming Tuin (1) aangeduid. Dat geldt ook voor een terras aan de achterzijde van Flehite (Tuin 2).
Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in de bestemming Tuin 1 een terras ten dienste van horeca te realiseren mits er geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- men leefklimaat plaatsvindt en uiteraard de kwaliteiten van het beschermde stadsgezicht worden gerespecteerd.
In principe is het niet toegestaan om te parkeren op de gronden met de bestemming Tuin 2.
De bestemming Verkeer (artikel 19) is van toepassing op de wegen waar de nadruk ligt op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Dit betreft de Stadsring. De particulier toegankelijke bergingen en garageboxen in het plangebied hebben de bestemming Verkeer-Garagebox gekregen (artikel 20). Voor garageboxen geldt dat ze gebruikt dienen te worden voor stalling en berging. Gebruik van de garageboxen als detailhandel is nadrukkelijk niet toegestaan. Daarom is hiervoor een specifieke gebruiksregel opgenomen. De bovengrondse parkeergarages (de Flint) en de daarmee samenhangende bovengrondse gebouwen c.q. gebouwtjes, zoals op het Stadhuisplein en op de Beestenmarkt, zijn bestemd voor Verkeer-Parkeergarage (artikel 21).
Ondergrondse bouwwerken, waaronder parkeergarages, zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan mits dat geen nadelige invloed heeft op de bodem- en waterhuishouding en op aanwezige archeologische waarden. Dat is vastgelegd in de diverse (bouw)bestemmingen. In de andere bestemmingen, zoals Verkeer, Verblijf, Tuin en Groen zijn alleen de bestaande ondergrondse stallingsruimten toegestaan en bevatten de algemene wijzigings)regels onder voorwaarden de mogelijkheid om nieuwe ondergrondse parkeervoorzieningen te bouwen. Een van die voorwaarden is dat het ondergronds bouwen de realisering van de bovenliggende bestemming niet belemmert of aantast.
De spoorlijn heeft de bestemming Verkeer-Railverkeer (artikel 22). In deze bestemming zijn de spoorbaan (Amersfoort-Zwolle/Apeldoorn) en de daarbij behorende voorzieningen opgenomen alsmede onderdoorgangen en overbouwingen voor het weg- en langzaam verkeer.
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 23). Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, erven en straten maken hier deel van uit.
Evenementen moeten in een bestemmingsplan zijn toegestaan als er sprake is van grootschaliger periodieke meerdaagse evenementen. In de binnenstad worden jaarlijks terugkerende evenementen georganiseerd. Om die reden zijn binnen de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” ook evenementen toegestaan. Evenementen zijn verder geregeld via het evenementenbeleid. Daarnaast is voor evenementen een vergunning nodig op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden kiosken te bouwen binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. In de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied zijn ook de drie uriliften in de stad (in de Windsteeg, op de Hof en het Lievevrouweplein) opgenomen.
Waar in de regels bij de bestemming Verkeer wordt gesproken over terrassen, worden terrassen bij een horecavoorziening bedoeld. Voor terrassen geldt dat deze zijn toegestaan binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Deze zijn dus niet apart aangeduid. Het terrassenbeleid is opgenomen in de gemeentelijke Horecanota c.q. de Algemene Plaatselijke Verordening. Op basis van deze verordening is een terrasvergunning nodig en zijn of kunnen eisen worden gesteld aan de situering en het gebruik van de gronden ten behoeve van terras. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is tenslotte een aantal speelplekken aangeduid. Verder zijn binnen deze bestemming markten en standplaatsen opgenomen.
(Tuin)muren, hekwerken, kolenhokken, poorten, bruggen en andere elementen zijn voor het stadsgezicht van waarde. Ze moeten worden gezien als een waardevol cultuurgoed in de stad. Deze "kleine"elementen zijn aangegeven op de kaart "Kleine historische elementen" in de Cultuurhistorische analyse. Bescherming van deze elementen (verbod om geheel of gedeeltelijk te slopen) is geregeld in de dubbelbestemming Beschermd stadsgezicht. Dat geldt ook voor de privéstoepen, vaak voorzien van stoepplaten en hun afscheidingen, die zo kenmerkend en uniek zijn voor de Nederlandse historische stad (zoals aan de Langegracht ter hoogte van de Elleboogkerk). Ook zij moeten, evenals de binnen het bouwblok gesitueerde stoepen, worden gezien als waardevol cultuurgoed en worden in dit bestemmingsplan beschermd.
Figuur: Kaart Klein historische elementen
Onder de vijver bij het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het Smallepad is een bergbezinkbassin aanwezig. Deze ondergrondse voorziening is grotendeels gesitueerd op gronden met de bestemming Groen en voor een klein deel in de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. In de regels bij deze bestemming is opgenomen, dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-bergbezinkbassin" (sb-bbb) tevens ondergronds een dergelijk bassin mag worden gebouwd (zie ook dubbelbestemming Leiding - riool).
In de Verkeersbestemmingen zijn nadere eisen opgenomen ten aanzien van de omvang en de plaats van gebouwen en andere bouwwerken. Daarmee kan greep worden gehouden op de ingrepen in de openbare ruimte.
Water is in het gebied van de binnenstad een belangrijk structurerend element. De watergangen van de singels, de grachten en de Havik hebben de bestemming 'Water'. Waar dat als zodanig met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven zijn bruggen en sluizen toegestaan. Omdat het water bijdraagt aan het bijzondere karakter van de binnenstad moet de waterstructuur beschermd worden. Privatisering van water (en de wal/kadekant) dient te worden vermeden om dit karakter niet aan te tasten. Het bouwen van steigers (voor particulier gebruik) is daarom niet toegestaan. De bestaande steigers van de Waterlijn (Langegracht, Westsingel bij Flehite, Kamperbinnenpoort Zuidsingel, Weversingel onder de sluisjes, Plantsoen-Noord Schimmelpennickkade en ter hoogte van Monnikendam) zijn uiteraard wel toegestaan. In het regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om ook elders in de binnenstad steigers te bouwen maar uitsluitend ten behoeve van de aanleg van passagiersvaartuigen. Een voorwaarde is dat met die steigers de schoonheid en het karakter van het beschermde stadsgezicht niet wordt aangetast.
Vanwege de bijzondere floristische kwaliteiten van de muurplanten op de kademuren omvat de bestemming Water eveneens het beheer, behoud en de ontwikkeling van de aldaar aanwezige natuurwaarden. De gronden zijn tevens bestemd voor behoud en herstel van de waardevolle kademuren, bruggen en sluizen in het plangebied. In de dubbelbestemming Beschermd Stadsgezicht is geregeld dat deze waardevolle elementen niet (zonder vergunning) kunnen worden gesloopt.
Deze bestemming is gegeven aan gebieden en complexen met uitsluitend of overwegend een woonfunctie, zoals de aaneengesloten woongebieden (Pothkwartier, Beestenmarkt, Haagplein) en de andere woonstraten (zoals Muurhuizen en Vijver). De eventueel aanwezige niet-woonfuncties zijn hier "te gast". Deze krijgen een op de niet-woonfunctie afgestemde aanduiding op de verbeelding. Zo zijn in de bestemming Wonen voor een aantal bestaande functies aanduidingen opgenomen die tevens een andere functie dan Wonen toestaan, zoals kantoren, ateliers, bedrijven, publieksgerichte dienstverlening en gezondheidszorg.
Voor Muurhuizen in het bijzonder geldt dat met de (versterking van de) woonfunctie het gewenste unieke beeld van deze straat en het groene karakter van de tuinen het beste zijn geborgd. Op een paar plekken zijn wel kantoren aanwezig (zoals Muurhuizen 1-3, Muurhuizen 9, Muurhuizen 159-165 en Zuidsingel 1). Deze worden ingepast.
Binnen de bestemming Wonen is het toegestaan om een aan huis gebonden beroep of bedrijf uit te oefenen.
Deze dubbelbestemming ligt over de reguliere bestemming heen. Het gaat om een rioolwaterpersleiding. Uitgangspunt is dat de bij die dubbelbestemming betrokken belangen extra bescherming behoeven. Ter bescherming van de rioolwaterpersleiding is aan weerszijden een beschermingszone van 3 m opgenomen op de verbeelding.
Onder de vijver bij het gebouw van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan het Smallepad is een bergbezinkbassin aanwezig. Deze ondergrondse voorziening is gesitueerd op gronden met de bestemming Verkeer-Verblijf. In de regels bij die bestemming is opgenomen, dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-bergbezinkbassin" (sb-bbb) tevens ondergronds een dergelijk bassin mag worden gebouwd.
figuur : bergbezinkbassin Smallepad
Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (categorie 1 - gebieden met hoge archeologische waarden). Dit betekent dat bij de bestemmingsplantoets rekening moet worden gehouden met die archeologische waarden. In het bestemmingsplan is daarvoor een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor aanlegactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo. Dit zijn vaak werkzaamheden waarbij de bodem kan worden verstoord. In het bestemmingsplan is bepaald dat er voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor een bouw- of aanlegactiviteit archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. De bevindingen van het onderzoek worden opgenomen in een archeologisch rapport. Worden er belangwekkende archeologische sporen aangetroffen, dan kan aan de omgevingsvergunning een voorschrift worden verbonden. Bijvoorbeeld over opgraving, behoud van de sporen in de bodem of over deskundige begeleiding van de activiteit door een archeoloog. De grondslag hiervoor ligt in de artikelen 39 tot en met 41 van de Monumentenwet 1988 en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).Voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten bevat artikel 5.2 lid 3 van het Bor nog een specifieke bepaling. Deze richt zich op de omgevingsvergunning voor het slopen – als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder h Wabo – van een bouwwerk in een beschermd gezicht. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan hieraan een voorschrift voor de manier van slopen worden verbonden.
Deze (dubbel)bestemming is in hoofdstuk 6.4.2 nader uitgewerkt en toegelicht.
In hoofdstuk 3 (artikel 29 - 33) zijn Algemene regels opgenomen die gelden voor het gehele plan:
1. Artikel 29 bevat de Antidubbeltelbepaling. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
2. In artikel 30 zijn algemene bouwregels opgenomen, namelijk dat bouw- en bestemmingsgrenzen overschreden mogen worden door o.a. reclame-uitingen, plinten, kozijnen, rolluiken en stoepen en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen. Hiermee wordt voorkomen dat voor al deze kleine ondergeschikte onderdelen van gebouwen strijd met het bestemmingsplan ontstaat en dat hiervoor een aparte afwijkingsprocedure gevoerd moet worden. In een aantal gevallen is wel afwijking mogelijk om de bouw- en bestemmingsgrenzen te overschrijden. Die mogelijkheden zijn wel aan voorwaarden verbonden. In alle gevallen geldt, dat met de afwijking de belangen die betrokken zijn met de instandhouding van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, zoals beschreven in de Cultuurhistorische analyse, niet onevenredig mogen worden geschaad.
Dit artikel bevat ook een regeling over ondergronds bouwen.
3. Artikel 31 bevat de algemene gebruiksregels. In de Wro is reeds bepaald dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven bestemming. In aanvulling hierop is in dit bestemmingsplan expliciet bepaald dat het niet is toegestaan onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats, opslagplaats of stortplaats. Verder is vastgelegd, dat gronden en gebouwen niet mogen worden gebruikt als seksinrichting, tenzij dat nadrukkelijk in het bestemmingsplan is toegestaan.
4. In artikel 32 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen, bijvoorbeeld om met niet meer dan 10% te mogen af wijken van de aangegeven maatvoering. Ook zijn regels opgenomen voor het gebruik van woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg.
6. Artikel 33 bevat tenslotte de algemene wijzigingsregels. Hierin zijn regelingen opgenomen om ondergrondse parkeergarages en fietsenstallingen te bouwen en nieuwe hotels mogelijk te maken. Ook is het mogelijk om de ordekaart te wijzigen en "horeca van categorie b" van de verbeelding te verwijderen indien het gebruik ten behoeve van die definitief is beëindigd. De algemene wijzigingsregels bevatten ook voorschriften ten aanzien van het wijzigen van de gevelbeelden en de kappenkaart alsmede de bouw van fietsenstallingen in de kelders en op de begane grond van hoofdgebouwen.
Voor het gebouwencomplex van de Onze Lieve Vrouwe Stichting aan de Zuidsingel en de Herenstraat is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming van de bestaande gebouwen te wijzigen in "Wonen" en om een volledig ondergrondse parkeergarage te bouwen in de binnentuin achter de bebouwing aan de Herenstraat. Wonen kan uitsluitend mogelijk worden gemaakt binnen de bestaande gebouwafmetingen van de panden aan de Zuidsingel, de Herenstraat en de kapel. Wonen, in de vorm van één bouwlaag met een kap, is bovendien toegestaan ter plaatse van de bestaande bijgebouwen, grenzend aan de Herenstraat en Plantsoen-Noord. In de wijzigingsbevoegdheid is onder meer vastgelegd dat de bouwkundige consequenties ten dienste van het wonen aantoonbaar geen onevenredige aantasting betekenen van de monumentale waarden van de bij de wijziging betrokken gebouwen. Uitsluitend ten dienste van het wonen in de bestaande gebouwen kan met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een volledig onder het maaiveld gelegen parkeergarage worden gebouwd ter hoogte van de binnentuin achter de bebouwing aan de Herenstraat.
In artikel 34 (hoofdstuk 4) is het overgangsrecht beschreven. Het overgangsrecht is voorgeschreven in het Besluit op de ruimtelijke ordening. Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruik, die in het oude bestemmingsplan legaal waren toegestaan ook zijn toegestaan in het nieuwe bestemmingsplan. In de regels van het bestemmingsplan is enkele keren opgenomen dat bestaande maatvoering of bestaande functies toelaatbaar zijn. Het verschil tussen het overgangsrecht en deze regels over de bestaande maatvoering of bestaande functies is dat overgangsrecht uitgaat van een situatie die onder het nieuwe bestemmingsplan niet wenselijk meer is, waarvan het de bedoeling is dat deze op termijn beëindigd wordt. Wat betreft de onderdelen waar expliciet is opgenomen dat de bestaande situatie wordt gerespecteerd, geldt dat deze niet beëindigd hoeft te worden, maar in stand kan blijven.
Artikel 35 bevat tenslotte de slotregel. In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Binnen alle bestemmingen met een woonfunctie is het toegestaan om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Hieraan zijn wel beperkingen verbonden. Deze beperkingen zijn er op gericht dat de woonfunctie centraal blijft staan. Daarom is binnen de bestemmingen Centrum en Gemengd de maatvoering beperkt tot maximaal 35 % van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m². Bij de bestemming Wonen is mogelijkheid opgenomen om 75 m2 vloeroppervlak van de woningen te gebruiken ten dienste van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
Het is toegestaan om per woonfunctie (in de bestemmingen Gemengd, Centrum en Wonen) ten hoogste 5 bedden verdeeld over maximaal 2 kamers aan te bieden als betaalde overnachtingsmogelijkheid. Voorwaarde hierbij is – evenals bij het aan huis gebonden beroep of bedrijf - dat de woonfunctie centraal blijft staan.
Bed & breakfast is een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen een woning en wordt gerund door eigenaar van het betreffende huis. De voorziening is dus gevestigd in een woning (en niet een vrijstaand bijbehorend bouwwerk). De bed & breakfast voorziening is een nevenfunctie naast het wonen. Voor het uitoefenen ervan mag maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning worden gebruikt. De hoofdbewoner houdt dus minimaal 60% van de woning in gebruik voor het wonen.
Internet zorgt voor een nieuwe dimensie in de detailhandel. Steeds meer aankopen worden via internet gedaan. Naast traditionele winkels verrijzen afhaalpunten (pick-up points), een nieuwe vorm van distributie voor de online verkoop. Het afhaalpunt is een oplossing voor het dure en inefficiënte thuisbezorgen en voorkomt dat besteldiensten kris kras door de stad rijden om de bestelde artikelen af te leveren.
Afhaalpunten zijn in de praktijk ook al geïntegreerd met de fysieke winkel. Deze voorzieningen zijn al vaak aanwezig in supermarkten en warenhuizen. Voor zo'n afhaalpunt in een winkel is geen aanvullende planologische regeling nodig. Deze activiteiten passen in de bestemming “detailhandel”.
Voor afhaalpunten buiten winkels is wel een specifieke regeling in het bestemmingsplan nodig om te voorkomen, dat de komst van een afhaalpunt wordt beschouwd als detailhandel en leidt tot de vestiging van winkels op niet-detailhandelbestemmingen. Dat kan door het begrip duidelijk in de regels (begripsbepaling) te definiëren. Een afhaalpunt kan worden gedefinieerd als “een locatie waar de consument via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van deze eerdere bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten. Daarmee onderscheidt het afhaalpunt zich van een (traditionele) winkel.
Afhaalpunten kunnen bijvoorbeeld worden gerealiseerd op goed bereikbare locaties (zoals bijvoorbeeld in parkeergarages) en mogelijk ook op plekken waar veel publiek komt (kantoren, zoals het Stadhuis of voorzieningen met een maatschappelijk of cultureel karakter, zoals musea).
In algemene zin zijn er in de binnenstad wel mogelijkheden voor afhaalpunten. In het bestemmingsplan wordt echter niet gekozen om hiervoor specifieke zones of locaties aan te wijzen. Om van geval tot geval te kunnen beoordelen waar dergelijke voorzieningen mogelijk zijn, is in de regels van het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid (algemene afwijkingsregels) opgenomen. Dat maakt het mogelijk om per situatie en locatie de effecten van een afhaalpunt te kunnen beoordelen (verkeerseffecten, relatie met de functies in de omgeving). Afhaalpunten hebben een geringe oppervlakte. In het bestemmingsplan is uitgegaan van maximaal 25 m2.
Voor de levendigheid en het economisch functioneren zijn ook bedrijven in de binnenstad van groot belang. Het beleid is er dan ook op gericht om in de binnenstad een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor deze functie te behouden.
Met de regeling voor "beroepen en bedrijven aan huis" wordt al voor een deel voorzien in de mogelijkheden van kleinschalige bedrijvigheid. Binnen deze regeling zijn bedrijven toegestaan in de categorie A (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging).
Bedrijvigheid (in categorie A en B) is ook toelaatbaar in de gemengde gebieden (de aanloopstraten) op de begane grond en in een deel van het centrumgebied. De milieueffecten en de ruimtelijke inpasbaarheid van initiatieven voor bedrijvigheid vragen specifieke aandacht. Regulering van de effecten op de omgeving vindt plaats door het in de regels van het bestemmingsplan opnemen van een Lijst van bedrijfsactiviteiten (alleen niet-milieuhinderlijke bedrijven in categorie A en B) en daarnaast via de milieuwetgeving.
In de binnenstad komen uitsluitend bedrijven en bedrijfjes voor in de categorie A en B. Dit betreft bedrijven waarvan de milieu-impact beperkt is. Voor gebieden waarin functiemenging mogelijk is, is er een specifieke bedrijvenlijst (Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging), waarbij de bedrijven nader onderverdeeld zijn in categorie A, B en C, waarbij A de lichtste categorie is en C de zwaarste. Op plaatsen waar binnen dit bestemmingsplan de bestemming Gemengd of Centrum (waarin bedrijven zijn toegestaan) geldt, zijn bedrijven in categorie A en B toegestaan. Via een afwijking zijn ook bedrijven in categorie C toegestaan of bedrijven die niet staan genoemd in de lijst, maar die wel vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven.
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) zijn twee Voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de 'Voorbeeldstaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. In dit bestemmingsplan wordt de lijst gebruikt, die is gebaseerd op de tweede Voorbeeldstaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze Staat 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra, horecaconcentratiegebieden etc. De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om kleinschalige, meest ambachtelijke, bedrijvigheid waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt en activiteiten hoofdzakelijk inpandig geschieden.
In de Staat 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Voorbeeldstaat uit de VNG-publicatie en gecorrigeerd op de Amersfoortse situatie. In dit bestemmingsplan wordt alleen de toelaatbaarheid van “echte” bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de Staat zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de bestemming bedrijf. De toelaatbaarheid van andere functies wordt op een andere wijze in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven, detailhandel en kantoren).
De Lijst van Bedrijfsactiviteiten functiemenging in dit bestemmingsplan hanteert drie categorieën A, B en C.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die zodanig weinig belastend zijn voor de omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd . De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
In de regels van het bestemmingsplan zijn afwijkingen opgenomen om andere bedrijven toe te staan, dan de in de Staat genoemde A en B bedrijven. Het is mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders vestiging van een dergelijk bedrijf via een afwijking kan toestaan. Om deze afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en omvang van de milieuhinder op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. Een vergelijkbare regeling is ook opgenomen voor bedrijven in categorie C dan wel daarmee vergelijkbare bedrijven.
In het gebied van dit bestemmingsplan is één seksinrichting gevestigd. Nieuwe prostitutiebedrijven c.q. seksinrichtingen zijn niet toegestaan. Ze zijn ook expliciet uitgesloten in de begripsbepaling van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen. Er geldt in dit bestemmingsplan een algemeen gebruiksverbod (in de algemene gebruiksregels), behoudens de gronden ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'.
Na de vaststelling van dit bestemmingsplan zal ook een aanpassing/actualisering van de welstandsnota voor de binnenstad worden doorgevoerd. In die nota zullen onder meer alle elementen die reversibel (omkeerbaar) aan de gevel of op het dak kunnen worden aangebracht worden behandeld (zoals luifels, rolluiken, zonneschermen, reclame aan de gevel en losse reclame-elementen, antennes en zonnepanelen). Het bestemmingsplan zelf bevat een regeling voor onder meer dakramen,dakkapellen en dakterrassen.
Omdat er bij de genoemde elementen wel sprake is van "bouwen" is er in aanvulling op de welstandsnota nog wel een regeling voor deze elementen in het bestemmingsplan nodig. Luifels, rolluiken, zonneschermen, reclame aan de gevel en losse reclame-elementen etc. is veelal bouwen voor de voorgevelrooilijn. Daarvoor is een aparte regeling getroffen in de regels van het bestemmingsplan.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.
Dit bestemmingsplan heeft primair tot doel om de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.
Het bestemmingsplan is voor een groot deel conserverend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen. Het betreft in alle gevallen particuliere initiatieven waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van de apparaatskosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt.
In het bestemmingsplan is de (globale) woonbestemming aan de Stovestraat-Valkestraat uitgewerkt. Binnen deze uitgewerkte bestemming (Wonen) is het mogelijk om woningen te realiseren. Voor deze locatie geldt dat via een privaatrechtelijk overeenkomst met de ontwikkelaar afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het kostenverhaal van de plan- en apparaatskosten en de eventuele vergoeding van planschade.
Gezien het voorgaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten er zich in de toekomst ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend betrekking hebben op wijzigingen van het bestemmingsplan. Er zal dan van geval tot geval worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan c.q. moet worden gesloten.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de Notitie "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen. De raad heeft daartoe op 18 december 2012 een besluit genomen. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept- ontwerpbestemmingsplan. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met de betrokken instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is/zijn er wel (1) vooraf overleg geweest over het bestemmingsplan met de door de raad aangewezen stakeholders en (2) inloopavonden georganiseerd waarvoor naar alle adressen in het plangebied een uitnodiging is gestuurd.
In de startnotitie met betrekking tot het bestemmingsplan Binnenstad zijn door de gemeenteraad diverse stakeholders aangewezen. Met de stakeholders hebben in maart 2013 op basis van de startnotitie ambtelijke overleggen plaatsgevonden over verschillende thema's ( Economie en Horeca, Cultuurhistorie en Overig).
Verder zijn op 4, 5 en 9 september inloopmiddagen en -avonden gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten kreeg "de stad" de gelegenheid om het conceptontwerpbestemmingsplan te bekijken en vragen te stellen aan ambtenaren van de gemeente. Er zijn circa 300 bezoekers geweest. Daarvan hebben ruim 35 personen ook schriftelijk op het bestemmingsplan gereageerd. Naar aanleiding van die reacties is het conceptontwerpbestemmingsplan op verschillende onderdelen aangepast.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In november 2013 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek daarop in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren:
Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn reacties ontvangen van:
- Provincie Utrecht
- Gasunie
- VRU / Brandweerdistrict Eemland
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort
- Koninklijke Horeca Nederland, afdeling Amersfoort
- Woonadviescommissie Amersfoort
- Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Reactie Provincie Utrecht
Het conceptontwerpbestemmingsplan geeft, in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de daarbij behorende Verordening, geen aanleiding tot opmerkingen.
Reactie Gasunie
De Gasunie heeft het conceptontwerpbestemmingsplan getoetst aan het actuele externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M (o.a. Besluit externe veiligheid buisleidingen). Geconstateerd wordt dat het gebied van het bestemmingsplan buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de planvorming en –ontwikkeling van de binnenstad.
Reactie VRU/Brandweerdistrict Eemland
De oude binnenstad is kwetsbaar voor brand. Dat stelt eisen aan de brandpreventie. Dat gebeurt enerzijds door eisen te stellen aan de bouw via de bouwregelgeving. Anderzijds is het van groot belang om het bewustzijn van het voorkomen van brand te bevorderen door middel van voorlichting en woningbezoeken.
Antwoord gemeente
Brandveiligheid is niet een aspect dat in het bestemmingsplan wordt benoemd.
In het bestemmingsplan worden geen regels opgenomen die specifiek bedoeld
zijn om de brandveiligheid van gebouwen te regelen. ia de bouwregelgeving
(Bouwbesluit) gebeurt dat wel. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen
bestaande bouw en nieuwbouw. Bij nieuwbouw worden zwaardere eisen gesteld
aan brand- en rookscheidingen.
Dat wil niet zeggen dat het brandveiligheidniveau altijd op het gewenste peil is.
Dat vraagt continue aandacht en bewustwording van de gevaren van brand.
Voorlichting en handhaving door middel van vergunningverlening zijn daarbij
belangrijk. In dat verband hebben inspecteurs van de brandweer in de
afgelopen jaren een groot aantal (ruim 1600) woningen in de stadskern van
Amersfoort bezocht. Hoewel veel woningen over een rookmelder beschikken,
was slechts bij een gering percentage van de bezochte woningen een
goedwerkende rookmelder aanwezig. De brandweer heeft bij vrijwel alle
woningen rookmelders geplaatst of herplaatst. Voorts zijn adviezen gegeven
hoe de brandveiligheid kan worden verbeterd. Dit soort acties dragen in
belangrijke mate bij aan de brandveiligheid in de binnenstad en het
brandbewustzijn van de bewoners en de gebruikers.
De brandweer heeft geconstateerd dat het gebied van het conceptontwerpbestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied van (1) een transportroute over het spoor van gevaarlijke stoffen en van (2) het spooremplacement. Dit emplacement valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De brandweer adviseert om ProRail een nieuwe omgevingsvergunning te verlenen op basis van de conceptaanvraag van 10 september 2013. Hiermee kan het groepsrisico worden teruggebracht (naar maximaal 0,5 maal de oriënterende waarde). Dit levert een aanzienlijke verbetering op van de externe veiligheid in het gebied van het bestemmingsplan. Er is dan geen sprake meer van een overschrijding van de normen.
Aan de nieuwe omgevings(milieu)vergunning dient volgens de Brandweer ook de verplichting te worden gesteld, dat ProRail een maandelijkse monitoringsrapportage levert om het externe veiligheidsrisico te kunnen bewaken. Verder moet de verantwoording van het groepsrisico in de toelichting van het bestemmingsplan worden aangepast aan de situatie van de nieuwe omgevingsvergunning van ProRail.
Antwoord gemeente
In onderstaande figuur zijn de inrichtinggrenzen van het emplacement door middel van een rode bolletjescontour weergegeven.
Rangeer en overstand-activiteiten vinden ten westen van het stationsplein plaats. Deze activiteiten vinden plaats op meer dan 700 meter van de grenzen van het bestemmingsplan Binnenstad. Op een afstand van meer dan 200 meter vanaf een risicobron is de invloed van populatie op de hoogte van het groepsrisico verwaarloosbaar klein. Deze invloed binnen het gebied van het bestemmingsplan Binnenstad is zodoende niet significant voor de hoogte van het groepsrisico van het emplacement. Ten aanzien van de conceptaanvraag om een omgevingsvergunning voor het emplacement vindt momenteel overleg plaats tussen Prorail en de gemeente. Zodra hier consensus over is bereikt zal een definitieve aanvraag worden ingediend. Conform de daarvoor geldende procedure zal hierna een besluit over deze aanvraag volgen.
De brandweer adviseert om in de te verlenen omgevingsvergunning van het
emplacement een voorwaarde op te nemen om maandelijks
monitoringsrapportages aan te leveren. Zoals hiervoor is aangegeven is de
populatie binnen het bestemmingsplan Binnenstad niet relevant voor de hoogte
van het groepsrisico van het emplacement. Welke voorwaarden worden
opgenomen in de vergunning voor het emplacement is niet relevant voor het
bestemmingsplan voor de binnenstad. Of en op welke wijze monitoring zal
plaatsvinden, zal mede worden afgewogen tijdens de procedure van de nog in
te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning voor het emplacement.
De brandweer adviseert verder de verantwoording van het groepsrisico voor het Spooremplacement aan te passen op de nieuwe af te geven omgevingsvergunning en deze over te nemen in het bestemmingsplan. Er is nog geen definitieve aanvraag voor het emplacement ingediend. Er kan daarom ook nog geen verantwoording van de nieuwe omgevingsvergunning in de toelichting van het bestemmingsplan worden opgenomen.
Gevraagd wordt om een nadere verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen per spoor in samenhang met in het bestemmingsplan toegestane functiewijzigingen in de bestaande bebouwing van het gebied van het bestemmingsplan.
Antwoord gemeente
Het nieuwe bestemmingsplan voor de binnenstad is op het punt van personendichtheid een conserverend plan. Bij de berekeningen voor het groepsrisico is uitgegaan van een gelijkblijvende populatie. Weliswaar zijn er enkele functiewijzigingen in het bestemmingsplan opgenomen, maar die betreffen vooral het gebruik van winkelpanden voor wonen en andersom en het toevoegen van andere functies. Tevens zal in het bestemmingsplan een deel van het gebouw van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed aan het Smallepad een gemengde bestemming krijgen (winkels, bedrijfjes, maatschappelijk, cultuur). Hierbij wordt uitgegaan van een gelijkblijvende populatie ten opzichte van de huidige situatie. De voorgenomen woningbouw aan de Valkestraat/Stovestraat ( bouw van 10 woningen) ligt op een afstand van ongeveer 600 meter vanaf het spoor. Op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het spoor draagt bevolking niet meer bij aan de hoogte van het groepsrisico. Van toename in de hoogte van het groepsrisico is daarom ook in dit geval geen sprake.
Reactie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
De Cultuurhistorische analyse van de binnenstad is helder van opzet. Het belang om de kernkwaliteiten van de binnenstad vooraf in een analyse te beschrijven, wordt ondersteund. Ter verbetering van de leesbaarheid van de Cultuurhistorische analyse wordt geadviseerd om “dubbelingen” in de tekst zo veel mogelijk te voorkomen, te kiezen voor een verdere bundeling met de tekst van het bestemmingsplan en een analysekaart (in aanvulling op de kappenkaart en de ordekaart) toe te voegen, waarin de inhoud van het document visueel inzichtelijk wordt gemaakt.
Antwoord gemeente
De Cultuurhistorische analyse bevat vooral in de hoofdstukken 2
(Samenvatting kernwaarden) en 3 (Historisch-ruimtelijke karakteristieken) een
aantal “dubbelingen” in de tekst. Om de leesbaarheid van de analyse te
verbeteren zullen deze hoofdstukken worden samengevoegd.
De Cultuurhistorische analyse bevat verder een Cultuurhistorische
beleidskaart. Daarop zijn de belangrijkste waarden van de binnenstad
geïntegreerd in beeld gebracht. De samenhangende kwaliteiten van de
waardevolle elementen zijn op die kaart onderverdeeld naar drie typen gebieden
(gebieden van topkwaliteit, gebieden van middenkwaliteit en gebieden van
basiskwaliteit). Belangrijke elementen en structuren, zoals het bijzondere
straten- en grachtenpatroon, de concentrische aanleg, het assenstelsel en de
openbare ruimte en groenstructuur zijn inderdaad niet van de kaart af te lezen.
Daarom zal in de analyse ter illustratie van de verschillende tekstgedeelten
over de structuur en de openbare ruimten aanvullend kaartmateriaal worden
opgenomen. De kwaliteiten van bebouwing, architectuur en parcellering zijn
visueel inzichtelijk gemaakt in de ordekaart, de kappenkaart en de
gevelbeelden. Dit beeldmateriaal maakt deel uit van de regels van het
bestemmingsplan en heeft daarmee ook een juridisch bindende werking.
Amersfoort kenmerkt zich inderdaad door “eenheid in verscheidenheid”. Anderzijds is die formulering ook weinig onderscheidend en specifiek omdat het principe “eenheid in verscheidenheid” voor heel veel gebieden geldt.
Antwoord gemeente
Een van de belangrijke kenmerken van de binnenstad is haar ruimtelijke en architectonische coherentie. Een sterk samenhangend beeld en een sterk samenhangende ruimtelijke structuur, terwijl er op bepaalde aspecten ook grote diversiteit is (hoogte, breedte, kleur, architectonische uitwerking). Deze diversiteit leidt echter vrijwel nooit tot volledig afwijkende architectuur, maar juist tot een aaneenschakeling van bouwstijlen en gevelontwerpen die in hoge mate variaties op elkaar zijn in plaats dat zij met elkaar contrasteren. Deze karakteristiek wordt “ eenheid in verscheidenheid” genoemd.
“Eenheid in verscheidenheid” is een van de meest essentiële karakteristieken voor het 'systeem' van de historische stad. In samenhang met de andere kernwaarden van de binnenstad (onder andere Muurhuizen, concentrische hoofdopzet, pandsgewijze kleinschalige invulling) is er sprake van een duidelijk herkenbaar en uniek beeld, dat typerend is voor de binnenstad van Amersfoort.
Er worden kanttekeningen geplaatst bij het gebruik in het bestemmingsplan van de zg. “schaalladder van gevelelementen” als uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. Architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten worden op deze wijze 'verengd' tot een aantal criteria. Enerzijds waarborgt de toepassing van deze criteria niet altijd een goed en passend (bouw)plan en anderzijds kan een plan, dat niet aan de criteria voldoet, ook prima passend zijn. In plaats daarvan is het belangrijk om een uitgebreide rol toe te dichten aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij nieuwe invullingen (en niet alleen in het geval er gebruik wordt gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden).
Antwoord gemeente
Bij het vaststellen door de raad van de startnotitie voor het bestemmingsplan
(18 december 2012) is vastgelegd, dat de bescherming van de historische
kwaliteiten kaderstellend is voor de ontwikkelingen in de binnenstad. De
samenhang van de ruimtelijke structuur is een belangrijke historische kwaliteit.
Het is het resultaat van de vergelijkbare vormgevingsprincipes die ten
grondslag liggen aan de gebouwen in de binnenstad. Die komen onder meer
uitdrukking in de basisprincipes van historische architectuur, zoals die in de
Cultuurhistorische analyse zijn geformuleerd. Het gaat daarbij om
materialisering, symmetrie, verticale axialiteit (assen), de historische verticale
opbouw, de expliciete beëindiging van de gevel, het meerlagig reliëf in de gevel
en de toepassing van een kap. Om de samenhang te behouden dienen deze
basisprincipes van historische karakteristieken van architectuur ook bij
veranderingen en nieuwe situaties in de binnenstad in acht te worden genomen.
Naast deze principes geldt dat ook nog voor een ander belangrijk
architectuurprincipe. Een principe dat door alle stijlen heen (van de
Middeleeuwen tot aan de tweede helft van de 20e eeuw) de vormgeving van
historische gebouwen in sterke mate heeft bepaald: de zogenaamde
'schaalladder van gevelelementen'. Eeuwenlang zijn gevels samengesteld uit
een groot aantal elementen die voortkwamen uit de functie, de compositie of
de decoratie en ornamentiek van het gebouw. De onderdelen - van groot tot
klein - waren niet ordeloos over de gevel verspreid, maar waren in maat, schaal
en positie zorgvuldig op elkaar afgestemd en met elkaar verbonden
(hiërarchie). Deze onderdelen kunnen voor vrijwel alle historische
architectuurstijlen van de middeleeuwen tot in de jaren '30 van de 20e eeuw in
een 'schaalladder' van zeven niveaus worden ondergebracht, die per
tijdsperiode wel een ander accent kan hebben. Deze aftrappende en op elkaar
betrokken reeks zorgt - vooral door toedoen van de lagere schaalniveaus -
voor een grote mate van verfijning; niet alleen van het gevelbeeld op zich, maar
ook van het stadsbeeld als totaal. Deze is hiermee zeer bepalend voor de
historische karakteristiek van de binnenstad. Daarom dient deze “schaalladder
van gevelelementen” evenals de basisprincipes van historische architectuur bij
veranderingen en nieuwe situaties in de binnenstad in acht te worden genomen.
De “schaalladder van gevelelementen” is in de toetsingspraktijk van concrete bouwplannen al meerdere keren gebruikt. Daaruit is gebleken dat het een goed instrument is om de kwaliteit van de gebouwen, zowel op zichzelf als in samenhang met de omgeving en de binnenstad als geheel te beoordelen. Er is dan ook geen aanleiding om dit instrument in het geval van (vervangende) nieuwbouw in de binnenstad niet te hanteren. Op zichzelf waarborgt “de schaalladder” niet te allen tijde een passend plan, maar in samenhang met de andere eisen uit het bestemmingplan, zowel stedenbouwkundig als architectonisch, functioneert deze goed en draagt hij bij aan het behoud van de samenhangende kwaliteiten van de binnenstad. Daarnaast kan de “schaalladder van gevelelementen” ook goed dienen als bron van inspiratie bij het ontwerpen van nieuwe plannen in de binnenstad.
Dat neemt niet weg dat ook de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een belangrijke rol speelt bij nieuwe invullingen in het stadsbeeld. De Commissie adviseert over alle plannen op basis van de welstandsnota voor de binnenstad. In deze nota wordt ook de “schaalladder van gevelelementen” opgenomen.
Afbeelding 2.3.2. uit de toelichting bij het bestemmingsplan is niet goed leesbaar.
In de regels van de specifieke bestemmingen wordt steeds verwezen naar de dubbelbestemming (artikel 26). Deze verwijzing is onnodig.
Antwoord gemeente
Afbeelding 2.3.2 bevat een figuur van de monumenten en waardevolle panden
in de binnenstad. In samenhang met de ordekaart en de bijlagen bij de
toelichting, waarin een volledige lijst is opgenomen van alle monumenten en
waardevolle panden, geeft dat een goed inzicht in de bestaande situatie.
De verwijzing naar de dubbelbestemming in de regels van de specifieke (enkel)bestemmingen is noodzakelijk, omdat de dubbelbestemming de relevante regels bevat voor de hoofdgebouwen (plaats, hoogte en gevelbreedte) in de verschillende bestemmingen. De dubbelbestemming bevat verder ook de regels voor toegevoegde elementen op daken en kappen. Het op deze wijze inrichten van de regels is niet nieuw. Het komt vaker voor in bestemmingsplannen (zie o.a. bestemmingsplan Binnenstad Utrecht).
Reactie Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA)
Over het algemeen is het nieuwe bestemmingsplan een goed leesbaar en zeer overzichtelijk document geworden. De SGLA kan zich voor het overgrote deel goed vinden in het bestemmingsplan.
Er resteert nog wel een aantal vragen en opmerkingen. Zo is onduidelijk hoe het handhaven van de basisprincipes van historische architectuur zich verhoudt tot het tekstgedeelte in de toelichting over moderne architectuur (hoofdstuk 2.2.1).
Antwoord gemeente
In hoofdstuk 2.2.1 staat: “het blijft een uitdaging voor de moderne architectuur
om een antwoord te vinden op de vraag hoe eigentijdse architectuur zodanig in
de historische stad kan worden ingevoegd, dat de samenhang, de identiteit en
aantrekkelijkheid van het beschermde stadsgezicht toenemen”. Het toepassen
van de basisprincipes van historische architectuur sluit eigentijdse architectuur
zeker niet uit. Het gaat er vooral om dat nieuwbouw bijdraagt aan de
instandhouding en waar mogelijk verbetering van de samenhang en de
identiteit van het beschermde stadsgezicht. Dat is ook mogelijk in een
eigentijdse vorm. Het verleden heeft ook aangetoond dat dat mogelijk is.
Voorbeelden daarvan in de binnenstad zijn het project “Nieuwe Muurhuizen”
(Berry Dillen) en het poortgebouw van de Bollebruggang (Jo Crepain).
Het groen is een waardevol element in het beschermde stadsgezicht. Het belang van groen komt onvoldoende terug in de regels van het bestemmingsplan. De bestemming (artikel 11.4.2) biedt te ruime flexibiliteit.
Antwoord gemeente
De plantsoengordel rond de binnenstad is bestemd voor Groen. Op de
desbetreffende gronden zijn de bouwmogelijkheden zeer beperkt. Omdat
bouwwerken die zijn toegestaan soms toch ingrijpend kunnen zijn in de
stedenbouwkundige context, is een zg. nadere-eisen regeling opgenomen in de
regels. Daarmee zijn in voorkomende gevallen sturingsmogelijkheden aanwezig
om de plaats en de afmetingen van gebouwen nader te bepalen.
Om verder wegen, fietspaden en parkeervoorzieningen niet op voorhand uit te
sluiten, zijn deze voorzieningen in het “Groen” alleen mogelijk door middel van
het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid. Met die afwijkingsbevoegdheid
kan greep worden gehouden op eventuele wijzigingen in de openbare ruimte. Er
kan alleen van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt als daarmee geen
aantasting plaatsvindt van de met het beschermde stadsgezicht verbonden
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden. Bovendien is in de regels
vastgelegd, dat er geen aantasting mag plaatsvinden van woon- en leefklimaat
ter plaatse.
In het detailhandelsbeleid (toelichting hoofdstuk 3.2.1.3) wordt meer ruimte gegeven voor nieuwe winkelinitiatieven in de stad. Dat heeft niet altijd goed uitgepakt (Saturn). Er is een sturing van het assortiment van detailhandel binnen de geboden ruimte nodig.
Antwoord gemeente
In het beleid volgens de Nota Detailhandel wordt de detailhandelsbestemming
in de binnenstad ruimte gegeven in de concentratiegebieden van
publieksaantrekkende functies. De binnenstad heeft een voorrangspositie in
het detailhandelsbeleid.
In het concentratiegebied gaat het om de drukste winkelstraten, zoals de
Langestraat en het Sint Jorisplein, maar ook de aanloopstraten daarnaar toe.
Juist die aanloopstraten bieden veel mogelijkheden voor vestiging van (nieuwe)
kleinschalige winkels. Zo kan een divers en aantrekkelijk totaalaanbod
ontstaan van grote en kleine winkels, van landelijke formules en Amersfoortse
couleur locale.
De winkelstraten hebben niet allemaal hetzelfde karakter en aanbod. Vanwege
die verschillen en de gevolgen die dat heeft voor de functionele mogelijkheden,
is in het bestemmingsplan met verschillende bestemmingen een
onderverdeling in de straten aangebracht. Binnen de bestemming Centrum is
de centrumfunctie bovengeschikt aan wonen (het gebied dat voorheen het
kernwinkelgebied werd genoemd) en binnen de bestemming Gemengd zijn
centrumfuncties en wonen nevengeschikt (aanloopstraten). Het gemengde
karakter komt ook tot uitdrukking in het feit dat in die aanloopstraten wonen
ook altijd op de begane grond is toegestaan evenals een breed spectrum van
op het publiek gerichte functies. In de bestemming Centrum ligt het accent
juist op detailhandel en andere publieksgerichte functies.
Het bestemmingsplan is geen instrument om het assortiment van de winkels
te sturen. De Wet ruimtelijke ordening strekt er ook niet toe bedrijven tegen de
vestiging van vergelijkbare (concurrerende) bedrijven te beschermen.
Bovendien verbiedt Europese regelgeving het economisch ordenen van winkels
en assortiment. Dat betekent dat overal in Amersfoort in de binnenstad waar
de gronden voor detailhandel zijn bestemd, alle detailhandelsvormen worden
toegestaan. Los daarvan is en blijft de binnenstad natuurlijk het belangrijkste gebied voor detailhandel.
De Woonvisie constateert dat de woningbehoefte sterk is gericht op eengezinswoningen. Is onderzocht of dit ook voor de binnenstad geldt? Jonge gezinnen trekken juist naar de wijken buiten de binnenstad.
Antwoord gemeente
Het is juist dat jonge gezinnen vaak naar de buiten de binnenstad gelegen
wijken trekken. Gezien het specifieke karakter van de binnenstad is in de
Woonvisie gekozen voor meer grondgebonden stadswoningen, appartementen
en starterswoningen in de binnenstad. Ook is het uitgangspunt opgenomen om
die woningen in hogere dichtheden te realiseren. Dat zorgt voor een
woningaanbod voor diverse doelgroepen die in de binnenstad willen wonen en
het zorgt voor draagvlak van voorzieningen.
Dat impliceert inderdaad dat woningzoekenden die een eengezinswoning met
buitenruimte wensen, zich eerder op andere wijken zullen richten dan op de
binnenstad.
In het bestemmingsplan wordt gekozen voor een “gedetailleerd plan op maat”. Dat wil zeggen gedetailleerd waar het kan en globaler en/of flexibeler waar het moet. Het is beter om te kiezen voor “gedetailleerd waar het moet en flexibeler waar het kan”.
Antwoord gemeente
In het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde wijze van
bestemmen. Gedetailleerde plannen bieden de beste waarborg voor het
bewaken en beschermen van de typische kwaliteiten van de historische
binnenstad, die immers voor een groot deel is opgebouwd uit kleine
bouweenheden, die elk een individueel karakter hebben en van elkaar
verschillen, maar op onderdelen ook veel overeenkomsten vertonen. Die voor
het unieke karakter van de historische binnenstad essentiële verschillen
moeten worden gehandhaafd. Om die verscheidenheid (binnen de smalle
bandbreedte van de overeenkomsten), te waarborgen is een gedetailleerd
bestemmingsplan de best werkbare optie. Gedetailleerd bestemmen betekent
dat er met betrekking tot de regels voor het bouwen grip kan worden gehouden
om te voorkomen dat waarden verloren gaan.
Vernieuwing op het gebied van bouwen wordt uiteraard wel mogelijk gemaakt
via bijvoorbeeld afwijkingsregels. Functioneel wordt ook flexibiliteit geboden
om ruimte te bieden aan de (economische) dynamiek.
Deze plansystematiek kan inderdaad ook (en misschien zelfs beter) worden
aangeduid als “gedetailleerd waar het moet en flexibeler waar het kan”.
Het bestemmingsplan gaat er ten onrechte nog vanuit, dat de raad ter bescherming van de bomen in de stad een “Bomenlijst” zal vaststellen. Nu daar niet toe is besloten, is het van belang om de bomen in de binnenstad een beschermde status te verlenen. Ze maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het beschermde stadsgezicht.
Antwoord gemeente
De gemeenteraad heeft op 10 december 2013 niet ingestemd met het voorstel
voor het afschaffen van de kapvergunning en de invoering van een bomenlijst.
Dit betekent dat de huidige werkwijze met kapvergunningen wordt voortgezet.
Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een
omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze
omgevingsvergunning staat in artikel 2.2 lid 1 onder g Wabo. Dit is verder
uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene
Plaatselijke Verordening (APV). Bij de besluiten over het al dan niet verlenen
van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het
om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde,
cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de
directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden
in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd.
De toelichting bij het bestemmingsplan wordt op dit onderdeel geactualiseerd.
In het Bor is geregeld dat verschillende bouwactiviteiten vergunningvrij mogelijk zijn. Wie controleert of het vergunningvrije bouwen in de binnenstad ook binnen de wettelijke mogelijkheden en grenzen gebeurt?
Antwoord gemeente
De gemeente is verantwoordelijk voor de controle en de handhaving.
Vergunningvrij is overigens niet hetzelfde als regelvrij. Regels op het gebied
van zorgvuldigheid, veiligheid en bouwkwaliteit blijven gelden. Vergunningvrije
bouwwerken zijn wel uitgesloten van een welstandsbeoordeling. Er is wel een
bepaling die ruimte schept voor lokaal maatwerk. Deze bepaling, opgenomen
in de Woningwet, is bedoeld om excessen op het gebied van welstand te
voorkomen. Als er sprake is van een dergelijk exces ('een evidente en ook
voor niet-deskundigen duidelijk herkenbare buitensporigheid van het uiterlijk
van een bouwwerk') kan de gemeente repressief optreden.
Hoe verhouden “groene daken“ (hoofdstuk 4.9.5 Vergroenen stedelijke omgeving) zich tot het uitgangspunt van het handhaven van het nog zeer gave dakenlandschap in de binnenstad? Groene daken en gevels passen niet in het historische stadsbeeld.
Antwoord gemeente
Groene daken en gevels kunnen in meerdere opzichten een bijdrage leveren
aan de (milieu)kwaliteit van de stedelijke omgeving, maar passen inderdaad
niet (altijd) in het historische stadsbeeld. De tekst in de toelichting wordt op dit
punt aangevuld. Uitgangpunt is dat gevels in hoofdzaak worden uitgevoerd in
baksteen of een vergelijkbaar steenachtig materiaal. Hellende daken moeten
worden afgedekt met pannen, leien of zink. Groene daken zouden in
voorkomende gevallen wel mogelijk zijn op een plat dak of bij bijhorende
bouwwerken (aanbouwen of schuren) achter het hoofdgebouw.
De specifieke inrichting van het openbare onbebouwde gebied is van groot belang voor het handhaven en versterken van de historische kwaliteiten van de binnenstad. Daarover dient meer in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Antwoord gemeente
De kwaliteit van de openbare ruimte is inderdaad van groot belang in de
historische binnenstad. Die aandacht heeft ook in de afgelopen decennia op
veel plekken geleid tot een sterke verbetering, in veel opzichten in
overeenstemming met de cultuurhistorische waarden van de oude stad. Het
gaat dan o.a. om het aanbrengen van een duidelijk profiel van trottoirs, straten
en indien aanwezig stoepen en de materialisering.
Het beleid is dan ook gericht op het behoud van waardevolle profielen en
materialisering.
Het bestemmingsplan bevat geen eisen voor de specifieke inrichting van de
openbare ruimte, anders dan dat daarin het (historische) patroon van straten,
pleinen en stegen op de verbeelding helder zijn vastgelegd. De “Nota
buitenruimte binnenstad” beschrijft verder hoe de buitenruimte moet worden
ingericht en beheerd. Daarnaast is de welstandsnota, die in samenhang met dit
bestemmingsplan momenteel wordt geactualiseerd, ook het kader voor
ontwikkelingen/objecten in de openbare ruimte (zoals speelvoorzieningen,
straatmeubilair, privéstoepen, bestrating- en profielen etc.). In die nota zijn
aspecten van vormgeving, materiaal en kleur beschreven.
Zaken die door het gebruik van de openbare ruimte directe gevolgen hebben in het stadsbeeld, zoals terrassen, het aanbrengen van luifels, reclame en dergelijke worden ook niet via het bestemmingsplan geregeld, maar via de welstandsnota en/of andere regelingen, zoals de Algemene plaatselijke verordening.
Er is leegstand van winkels in de binnenstad. Er dient dan ook voorzichtigheid te worden betracht met het versterken van de winkelfunctie door een uitbreiding van het kernwinkelgebied tot de voorzieningenkern (Nota Detailhandel 2011).
Antwoord gemeente
Met betrekking tot leegstaande panden heeft de gemeente geen directe actieve rol. Dit wordt aan de markt overgelaten. Wel is in de Nota Detailhandel (en in dit bestemmingsplan) nadrukkelijk gekozen om in de binnenstad flexibel te zijn met de bestemmingen. De combinatie van functies maakt de binnenstad ook een aantrekkelijke plek voor onder meer recreatief bezoek. Met flexibele bestemmingen kunnen functies makkelijker een plek vinden waar de markt kansen voor ziet en is er meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Hierbij gaat het ook om de mogelijkheid om op specifieke plekken publiekstrekkende bestemmingen te veranderen in een andere (woon)bestemming. Voor moeizaam functionerende locaties (zoals bijvoorbeeld het Drakennest) kan dit een uitkomst bieden.
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om bij wijze van afwijking bijbehorende bouwwerken toe te staan tot 75 m2. De vraag is hoe dit in een beschermd stadsgezicht mogelijk is.
Antwoord gemeente
In de regels van een aantal bestemmingen in het bestemmingsplan is
vastgelegd dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken om
bijbehorende bouwwerken te bouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van
niet meer dan 75 m2, mits het bebouwingspercentage van de bij het
hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken en overkappingen buiten
het bouwvlak niet meer bedraagt dan 50% en geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van de belangen die betrekking hebben op de instandhouding van
de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en
ruimtelijke waarden. Deze 'afwijkingsmogelijkheid' is ook al opgenomen in de
voorschriften van de nu nog geldende stadsvernieuwingsplannen.
Door middel van de aan de afwijking gekoppelde voorwaarden wordt bereikt,
dat er voldoende onbebouwde ruimte resteert (en als tuin kan worden ingericht)
en dat te allen tijde de waarden van het beschermde stadsgezicht worden
gerespecteerd.
Voor de goede orde wordt erop gewezen dat deze regeling voor bijbehorende
bouwwerken niet geldt voor de gronden met de bestemming Tuin. Deze
gronden omvatten de monumentale tuinen, de groene binnenterreinen en een
aantal tuinen dat grenst aan de plantsoengordel. Dat zijn gebieden die een
bijzondere kwaliteit toevoegen aan het beschermde stadsgezicht. Binnen de
bestemming Tuin is het niet of zeer beperkt toegestaan om bijbehorende
bouwwerken te realiseren.
Het afwijken van de bouwregels samenhangend met invullocaties en vervangende nieuwbouw is niet aan voorwaarden verbonden. Daarmee is onduidelijk wanneer er wel of niet van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
Antwoord gemeente
De voorwaarden om “af te wijken” bij invullocaties en vervangende nieuwbouw zijn beschreven in artikel 26.7 van de regels van het bestemmingsplan (“Algemene voorwaarden voor afwijken”). Als belangrijkste criterium geldt, dat met de afwijking geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in de cultuurhistorische analyse. Verder moeten bij invullocaties en vervangende nieuwbouw de basisprincipes van historische architectuur en de “schaalladder van gevelelementen” in acht worden genomen. Te allen tijde geldt bovendien dat er vooraf een schriftelijk advies nodig is van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Reactie Koninklijke Horeca Nederland
Het is een goede zaak dat een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Het plan laat goed zien hoeveel aspecten in de beschouwingen betrokken worden.
Het bestemmingsplan bevat een tegenstrijdigheid tussen de cultuurhistorische aspecten en het economische beleid. Het behoud van de cultuurhistorische kwaliteiten komt tot uitdrukking in een gedetailleerde bescherming. Anderzijds wordt een ruimer economisch vestigingsbeleid gevoerd en wordt erop vertrouwd dat de markt zijn werk doet. De aantrekkelijkheid van de stad wordt bepaald door de mix aan ondernemingen die aanwezig zijn.
Antwoord gemeente
Een van de belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan is de
bescherming van de historische kwaliteiten van de binnenstad. Er wordt
daarom gekozen voor een 'gedetailleerd bestemmingsplan op maat'. Een
gedetailleerd plan biedt de beste waarborg voor het bewaken en beschermen
van de typische kwaliteiten ("eenheid in verscheidenheid") van de historische
binnenstad. Die bescherming van de historisch-ruimtelijke karakteristiek komt
onder meer (maar zeker niet alleen) tot uitdrukking door het in het
bestemmingsplan opnemen van een dubbelbestemming "Beschermd
stadsgezicht" voor het gehele plangebied. De regels van deze
dubbelbestemming waarborgen de bijzondere kwaliteiten van de binnenstad,
zoals de afwisseling in bouwmassa, dakvorm, situering en individualiteit per
pand.
Hoewel het bestemmingsplan beschermend van aard is, is het niet de
bedoeling om de binnenstad "op slot te zetten". Er moet ook een goede
balans zijn tussen enerzijds het respecteren van bestaande rechten en
handhaving c.q. verbetering van de cultuurhistorische kwaliteiten en anderzijds
het mogelijk maken dat de vele binnenstadsfuncties zich ook in de toekomst
op een goede wijze kunnen ontwikkelen in een historisch waardevolle
omgeving. Vooral de economische beleidskaders zijn voor dat laatste relevant.
Dit doel krijgt onder andere gestalte door de uitbreiding van het
kernwinkelgebied tot een voorzieningenkern en door het gebruik van
centrum(winkel)bestemmingen. Die krijgen een beschrijving van de
gebruiksmogelijkheden die op onderdelen ruimer is dan in de geldende
(stadsvernieuwings)plannen. Ze bieden zo meer ruimte aan de dynamiek en
flexibiliteit van functies in de binnenstad en maken een goede mix van functies
en ondernemingen mogelijk.
Het bestemmingsplan bevat geen instrumenten om de samenstelling van ondernemingen in specifieke straten en buurten te beïnvloeden (onder andere een betere afstemming tussen detailhandel en horeca). Daarmee kan in gebieden een monocultuur ontstaan, waarmee ze onaantrekkelijk worden voor bezoekers.
Per deelgebied moet een zorgvuldige afstemming komen tussen horeca enerzijds en detailhandel en andere functies in de stad anderzijds. Nagegaan moet worden welke (geslaagde) combinatie van bestemmingen in de verschillende gebieden het meest passend is.
Antwoord gemeente
De gemeente wil levendigheid in de binnenstad. Deze levendigheid wordt mede bereikt door een mix van horeca en detailhandel. Winkels en horeca zijn niet strijdig met elkaar, maar vullen elkaar juist aan. Horeca speelt ook een belangrijke rol in het versterken van het verblijfsklimaat en de ontmoetingsfunctie van de stad. Daarom is er in de binnenstad voor “zachte horeca” een ruime flexibiliteit in uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe horeca (Nota Horecabeleid 2013). De gemeente wil en kan daarbij niet sturen op aantallen en/of assortiment (horeca en winkels). Dat wordt aan de markt overgelaten. Alleen voor “harde horeca” wordt vastgehouden aan het beleid, dat deze functie zich primair moet vestigen in de concentratiegebieden (pleinen). Dat heeft te maken met het feit dat deze categorie potentieel (meer) overlastgevend is.
Het zoeken per deelgebied van een combinatie van bestemmingen en functies
ligt niet in de rede. Het is niet aan de gemeente om te bepalen welke
winkelvloeroppervlakte waar kan en mag komen en in welke branche. Evenmin
willen we voorschrijven welke aanvullende functies per deelgebied wel en niet
zijn toegestaan. Een dergelijke sturing van de markt is niet gewenst en ook
niet mogelijk. Dat neemt niet weg dat er ter uitvoering van de Nota Detailhandel
en het actuele horecabeleid wel is gekozen voor een “zonering” van functies in
het concentratiegebied voor de detailhandel.
Figuur: concentratiegebied voor detailhandel
Het concentratiegebied voor de detailhandel omvat een groot aantal straten.
Deze straten hebben echter niet allemaal hetzelfde karakter en aanbod. Zo
kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de “echte”
winkelstraten met een aaneengesloten front van winkels en andere
publiekstrekkende functies op de begane grond en anderzijds de
aanloopstraten (naar die winkelstraten toe), waar juist meer een mix van
functies is gevestigd. Binnen het kernwinkelgebied zelf is weer een verschil
zichtbaar tussen de grootschalige en kleinschaliger winkels. Vanwege die
verschillen is in het bestemmingsplan met verschillende bestemmingen een
onderverdeling in de straten aangebracht. Daarbij zijn afhankelijk van de
typering van de straten functies al dan niet toegestaan. In het
bestemmingsplan wordt daarbij gewerkt met de verzamelbestemmingen
Centrum en Gemengd. Deze bestemmingen lenen zich goed voor een
omgeving met een veelheid aan functies. Functieveranderingen zijn hier, onder
bepaalde voorwaarden, vrij gemakkelijk te faciliteren.
Binnen de bestemming Centrum is de centrumfunctie bovengeschikt aan
wonen (het gebied dat voorheen het kernwinkelgebied werd genoemd) en
binnen de bestemming Gemengd zijn centrumfuncties en wonen
nevengeschikt (aanloopstraten). Het gemengde karakter komt ook tot
uitdrukking in het feit dat in die aanloopstraten wonen ook altijd op de begane
grond is toegestaan evenals een breed spectrum van op het publiek gerichte
functies.
De belangrijkste winkelstraten worden in het nieuwe bestemmingsplan dus bestemd voor Centrum, waarbij weer een onderscheid is tussen Centrum 1 (grootschalig en modern), Centrum 2 (het gedeelte van de voorzieningenkern, dat kleinschaliger is en waar de nadruk meer ligt op de historische omgeving en de waarde van de panden) en Centrum 3 (de winkel-warenhuizen).
Om redenen van openbare orde krijgt horeca B in het nieuwe bestemmingsplan minder ruime vestigingsmogelijkheden dan horeca A. Dat is niet terecht. De praktijk in de binnenstad wijst uit dat horeca B-vestigingen buiten de pleinen geen risico's opleveren voor de openbare orde. Bovendien is het onderscheid tussen horeca A en horeca B niet scherp te maken. Tal van nieuwe concepten in de horeca laten zich niet goed plaatsen in de gekozen indeling van A en B.
Antwoord gemeente
De regeling in het bestemmingsplan is ontleend aan de door de gemeenteraad op 9 juli 2013 vastgestelde Horecanota Amersfoort. Daarin is grotendeels het beleid uit de horecanota 2006-2010 voortgezet, met op onderdelen nieuwe accenten op basis van recente visies, zoals de economische visie op de binnenstad die in 2009 met partners in de binnenstad is gemaakt, de Visie Werklocaties (2011) en de Structuurvisie Amersfoort 2030.
Volgens dat nieuwe beleid is de toekomstige opgave voor het Stadshart een
verdere verstedelijking door meer functiemenging, intensivering en het
versterken van de ontmoetingsfunctie van de stad. Horeca vervult hierin een
belangrijke rol. De horeca is al een belangrijke drager van (delen van) de
binnenstad.
In het nieuwe beleid is horeca A (daghoreca, restaurants en dergelijke) een
verrijking van die delen van het Stadshart met een gemengd, 'publiek'
karakter, zoals de pleinen, winkelgebieden, aanloopstraten, de routes tussen
het station, Eemplein en de binnenstad, Oliemolenkwartier, Eemhaven,
Eemplein en Zonnehof. In dergelijke gebieden is de gemeente in het
vestigingsbeleid ruimhartig bij nieuwe initiatieven voor horeca A. Voor het
kernwinkelgebied staat de gemeente dan ook open voor meer menging van
winkelen en horeca. Dit kan betekenen dat er nieuwe horeca A gelegenheden
kunnen komen.
Voor nieuwe horeca B (nachthoreca, cafés) wordt vastgehouden aan de
bestaande horeca concentratiegebieden (Hof/Lavendelstraat/Groenmarkt en
Lieve Vrouwekerkhof, Lieve Vrouwestraat/Krankeledenstraat).Voor dat
concentratiebeleid is gekozen omdat horeca B in potentie meer overlast en
veiligheidsrisico's meebrengt voor de omgeving. Dat rechtvaardigt ook het
onderscheid met de andere horecavestigingen.
Ondanks het ontstaan van nieuwe horecaconcepten is nog steeds een goed onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën. In het nieuwe bestemmingsplan is dat wel verder verfijnd. Daarin worden verschillende horecacategorieën onderscheiden. De zwaarste horecacategorie is b. Hieronder vallen cafés, bars en discotheken etc. Ook een brasserie, eetcafé en grandcafe vallen onder deze categorie vanwege de impact van deze voorzieningen op de omgeving. De nadruk ligt hier op het gebruik van alcoholhoudende dranken, vooral in de avonduren.
De zwaarte hangt af van de mate waarin horecabedrijven overlast voor
omwonenden kunnen meebrengen. Horeca als restaurants en lunchrooms zijn
potentieel weinig overlastgevend. Deze worden aangeduid als 'zachte horeca'
en horeca A. Horeca als cafés en discotheken zijn in potentie meer
overlastgevend en dan wordt gesproken over 'harde horeca', aangeduid met
horeca B.
In het bestemmingsplan wordt de navolgende onderverdeling gehanteerd:
Horeca van categorie a (1) | Restaurant, bistro, crêperie, tapasbar, pizzeria, kookstudio | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije en alcoholhoudende dranken |
Cafeteria, snack bar, grill-room, fastfoodrestaurant, automatiek, snelbuffet | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden (al dan niet voor de consumptie ter plaatse), al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije en alcoholhoudende dranken | |
Lunchroom, konditorei | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide of bewerkte etenswaren al dan niet voor de consumptie ter plaatse | |
Koffiehuis, theehuis | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstekken van alcoholvrije dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren | |
Ijssalon | Een zelfstandig (dag)horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van consumptie-ijs voor de consumptie ter plaatse | |
Horeca van categorie b (2) | Café, bar, kroeg, bodega, proeflokaal | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren |
Discotheek, bardancing, danscafé, partycentrum | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren | |
Brasserie, eetcafé, grandcafe | Een zelfstandig horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken voor de consumptie ter plaatse |
Reactie Woonadviescommissie (WAC) Amersfoort
In het conceptontwerpbestemmingsplan ontbreekt een visie op de binnenstad. Het plan is vooral conserverend en zou meer toekomstgericht kunnen zijn. Door de cultuurhistorische analyse te verankeren in de regels van het bestemmingsplan, wordt het nagenoeg onmogelijk om het stadshart op een natuurlijke manier te laten meegroeien met de aard, omvang en behoeften van de huidige stad. De afwijkingsmogelijkheden in de regels bieden onvoldoende ruimte om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen in de binnenstad.
Antwoord gemeente
Het belangrijkste uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het behoud en de versterking van de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. Daarnaast is het natuurlijk belangrijk dat in deze historisch waardevolle omgeving ook de vele binnenstadsfuncties (detailhandel, horeca, wonen) zich op een verantwoorde wijze kunnen ontwikkelen. In het bestemmingsplan zijn die doelstellingen op een evenwichtige manier afgewogen en op elkaar afgestemd.
Hoewel het bestemmingsplan beschermend van aard is, is het niet de
bedoeling om de binnenstad "op slot te zetten". Door middel van
afwijkingsbevoegdheden kunnen op gecontroleerde wijze veranderingen worden
toegestaan. Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat de vele
binnenstadsfuncties zich ook in de toekomst op een goede wijze kunnen
ontwikkelen. Vooral de economische beleidskaders zijn voor dat laatste
relevant. Dit krijgt onder ander gestalte door de uitbreiding van het
kernwinkelgebied tot een voorzieningenkern (= concentratiegebied voor de
detailhandel volgens de Nota Detailhandel 2011). De
centrum(winkel)bestemmingen hebben een beschrijving van de
gebruiksmogelijkheden gekregen die op onderdelen ruimer is dan in de
geldende plannen. Ze bieden zo meer ruimte aan de dynamiek en flexibiliteit
van functies in de binnenstad.
Grote ingrepen zijn niet voorzien. Dat is ook niet het doel van het
bestemmingsplan.
Om de winkelstraten voor alle gebruikers aantrekkelijker te maken moet de huidige bestrating worden aangepast (modern tegelwerk/plavuizen) en storende obstakels worden verwijderd. Ook goed openbaar vervoer, in de vorm van kleine elektrische bussen over de singels, draagt bij aan het verbeteren van de aantrekkelijkheid.
Antwoord gemeente
Het bestemmingsplan regelt niets over bestrating of storende obstakels. Het bevat ook geen eisen voor de specifieke inrichting van de openbare ruimte, anders dan dat daarin het (historische) patroon van straten, pleinen en stegen op de verbeelding helder zijn vastgelegd. De gemeentelijke “Nota buitenruimte binnenstad” is het document dat beschrijft hoe de buitenruimte moet worden ingericht en beheerd. Daarnaast is de welstandsnota, die in samenhang met dit bestemmingsplan momenteel wordt geactualiseerd, ook het kader voor ontwikkelingen/objecten in de openbare ruimte (zoals speelvoorzieningen, straatmeubilair, privéstoepen, bestrating- en profielen etc.).
Het is inderdaad belangrijk dat de openbare ruimte zo “leeg” mogelijk wordt gehouden. Dat wil zeggen zo min mogelijk objecten in die openbare ruimte. Voor de vormgeving van de openbare ruimte in de historische stad, is het belangrijk dat sobere terughoudende materialisering van de bestrating wordt toegepast. Een sobere, terughoudende en duurzame materialisering van de 'stadsvloer' door middel van klinker- en flintbestrating in een terughoudend kleurgebruik past het beste in de binnenstad. Modern tegelwerk past niet in het gewenste beeld van de openbare ruimte.
Hoewel de gemeente daar niet over gaat (vanaf 2009 is de provincie verantwoordelijk voor het openbaar vervoer) is het onwenselijk om het openbaar vervoer met kleine bussen te laten plaatsvinden. In het verleden (toen het openbaar vervoer nog onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid viel) is om redenen van bezuiniging besloten om in een deel van de stad met kleine(re) taxibussen te rijden. Het bleek dat de bussen steeds zeer vol zaten en dat ook nog veel reizigers op de halte moesten blijven wachten. Het regende destijds daarom ook klachten. Op de lijnen 5 en 6 (die over de Varkensmarkt rijden) zijn te veel reizigers om met klein materieel te rijden. Ook de Varkensmarkt is een goed gebruikte halte, waar duidelijk behoefte aan is bij veel reizigers. Per dienstregeling 2014 is buslijn 7 geschrapt en is lijn 6 in een hogere frequentie gaan rijden: er rijden nu nog maximaal 10 in plaats van 12 bussen per uur over de route over de Varkensmarkt.
Er is in de binnenstad behoefte aan c.q. belangstelling voor woningen ten behoeve van starters en senioren. Het gebrek aan parkeervoorzieningen beperkt de mogelijkheden voor woningbouw, terwijl wonen juist voor levendigheid zorgt als de winkels dicht zijn.
Antwoord gemeente
In het huidige (verkeersbeleid) is al rekening gehouden met de mogelijkheid
om woningen in de binnenstad te bouwen zonder dat daarbij parkeerplaatsen
behoeven te worden aangelegd. In de praktijk is gebleken, dat het bij
nieuwbouwprojecten wenselijk is om woningen te kunnen aanwijzen als
'woningen/ruimten zonder parkeerplaats', wanneer aanleg van parkeerplaatsen
niet mogelijk of wenselijk is. Dit doet zich onder andere voor bij woningen
boven winkels. Heeft een woning of ruimte die kwalificatie, dan bestaat er voor
de eigenaar of bewoner ervan geen recht op een parkeervergunning op
maaiveld.
Inmiddels is ook nieuw parkeerbeleid in voorbereiding (nieuwe parkeernormen
en beleidsregels).Voor grotere ontwikkelingen in de binnenstad en daarbuiten
is het voornemen om de ontheffingsmogelijkheden te verruimen, zolang dat
niet leidt tot een niet-acceptabele parkeersituatie met hoge parkeerdruk. In het
huidige beleid wordt het bezoekersaandeel van detailhandel in de binnenstad
al niet als parkeereis opgelegd, zolang de parkeergarages parkeerplaatsen
beschikbaar hebben. In het nieuwe beleid wordt onder andere voorgesteld om
het bezoekersaandeel van alle functies in de binnenstad (en niet alleen
detailhandel) vrij te stellen van een parkeereis, zolang de parkeergarages
voldoende parkeerplaatsen beschikbaar hebben. Nieuwe
functies/voorzieningen zijn zodoende eenvoudiger te realiseren in de
binnenstad, zonder dat dat leidt tot parkeeroverlast.
Duurzaamheid kan een belangrijke rol spelen om het wonen in de binnenstad te bevorderen.
Antwoord gemeente
Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Bij bouwinitiatieven wordt uiteraard altijd gekeken naar de kansen op het gebied van duurzaamheid. De gehele binnenstad van Amersfoort is door het Rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het betekent dat het verduurzamen van de historische binnenstad wel met grootste zorgvuldigheid moet geschieden. Duurzaamheidsmaatregelen dienen te allen tijde te passen binnen de monumentale waarden en het historisch stadsbeeld. Zo mogen het aanbrengen van isolatie of toepassen van duurzame energie de monumentale waarden van panden en het historisch stadsbeeld niet aantasten.
In algemene zin geldt, dat de gemeente controleerbare prestatieafspraken voor de duurzaamheid van gebouwen wil. Daarom is gekozen voor het vastleggen van resultaatverplichtingen met behulp van het landelijke instrument GPR-gebouw. Met dit instrument wordt de duurzaamheidprestatie van een gebouw voor 5 thema's gekwantificeerd. Deze thema's zijn “Energie”, “Milieu”, “Gezondheid”, “Gebruikskwaliteit” en “Toekomstwaarde”. Hiermee wordt ook voor de binnenstad invulling gegeven aan de ambitie van de gemeenteraad om als stad in 2030 CO2 neutraal te zijn en daarmee te voldoen aan de kernwaarde duurzaamheid uit het coalitieakkoord. De bovengenoemde resultaatverplichtingen voor duurzaamheid gelden voor alle bouwprojecten en projecten waarbij de gemeente prestatie- of samenwerkingsconvenanten met externe partners afsluit. Verder geldt voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.
Er wordt aandacht gevraagd voor het treffen van voorzieningen voor vogels en vleermuizen bij nieuwbouw.
Antwoord gemeente
Bijna alle gebouwen in de binnenstad zijn potentiële vaste verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen. Het gaat daarbij om de streng beschermde Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. Daarnaast zijn gebouwen geschikt voor huismus, zwarte roodstaart en gierzwaluw, soorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Waar mogelijk en nodig worden bij bestaande en nieuwe initiatieven de mogelijkheden voor het treffen van voorzieningen voor het verblijf van de diverse diersoorten onderzocht en aanbevolen.
Op een aantal plekken zijn wijzigingen of aanvullingen in de regels nodig. Vastgelegd moet worden dat alle plannen voor woningbouw in de stad (nieuwbouw en renovaties) vooraf voor advies aan de WAC worden voorgelegd.
Antwoord gemeente
Daarover dienen afzonderlijke afspraken te worden gemaakt in de werk- en behandelprocessen van aanvragen bij de gemeente. Deze afspraken lenen zich niet voor een juridische regeling in het bestemmingsplan.
De opgenomen wijzigingsbevoegdheden in de regels leiden tot willekeur. De desbetreffende regelingen moeten transparanter worden geformuleerd.
Antwoord gemeente
De wijzigingsbevoegdheden in de regels zijn gekoppeld aan heldere criteria. Daarmee is duidelijk onder welke omstandigheden wel of niet van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
In de begrippenlijst moeten de antidubbeltelbepaling en “illegale bouwwerken” worden opgenomen.
Antwoord gemeente
De antidubbeltelbepaling is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. De tekst van die bepaling is ontleend aan de wet. Deze bepaling behoeft daarmee niet aan de begrippenlijst te worden toegevoegd. Het bestemmingsplan bevat geen regeling voor illegale bouwwerken. Ook dit begrip wordt daarom niet opgenomen in de begrippenlijst.
Tenslotte wordt voorgesteld om in de woonbestemming de regelingen voor beroep en bedrijf aan huis en de regeling ten aanzien van de uitoefening van bed & breakfast eenduidig te omschrijven.
Antwoord gemeente
Deze suggestie zal nog nader worden afgewogen. De WAC wordt hierover nog geïnformeerd.
Reactie Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
De commissie spreekt haar waardering uit voor de gedegen toelichting bij het bestemmingsplan en de zorgvuldigheid die is betracht bij het beschrijven en beschermen van de waardevolle elementen.
De vertaling van het gemeentelijke beleid in kaarten, regels en toelichting lijkt zeer compleet, waarbij cultuurhistorie breed is opgevat. Gevraagd wordt of van ieder pand in de stad een gevelbeeld wordt opgenomen in het bestemmingsplan. De regels lijken namelijk zeer behoudend te zijn opgesteld, waardoor het lijkt dat er geen ruimte is om bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw bijvoorbeeld van een andere gevelindeling te voorzien (ook als de huidige gevelindeling niet waardevol of zelfs lelijk is).
Antwoord gemeente
Van een groot aantal bestaande hoofdgebouwen in het gebied van het
bestemmingsplan is een gevel(foto)opname gemaakt. Daarbij zijn de
bestaande hoogten per pand ingemeten. Door middel van de gevelbeelden
worden ook de gevelindeling,-detaillering en -vorm vastgelegd en de breedte
van de gebouwen. Daarmee wordt de herkenbaarheid en individualiteit van elk
gebouw geregeld. Dit is een belangrijke kwaliteit, die kenmerkend is voor de
ontwikkeling en het cultuurhistorische beeld van de stad. De geschiedenis van
de binnenstad is hieruit nog steeds af te lezen.
Niet alle panden zijn voorzien van een gevelbeeld. Daarbij gaat het vooral om
bestaande veelal (grote) solitaire objecten in de stad. Deze vormen veelal een
zelfstandige architectonische eenheid binnen het grotere geheel. Het zijn
veelal “jongere” bouwwerken, die niet of niet volledig aansluiten bij de
cultuurhistorische kenmerken en schaal van de binnenstad, hoewel zij
desondanks wel individuele waarden kunnen bezitten.
Voor deze panden zijn dan ook geen gevelbeelden gemaakt. De goot- en bouwhoogten daarvan zijn op de verbeelding aangegeven. Er zijn bijvoorbeeld geen gevelbeelden gemaakt van de volgende gebouwen of gebouwencomplexen: Beestenmarkt, Waltoren, gedeelte Amicitia, Boldershof, de Flint (met parkeergarage), winkel-woongebouw aan de Grote Haag en het woningbouwcomplex Koestraat.
Het is te allen tijde mogelijk om de gevelindeling van hoofdgebouwen te wijzigen. In de regels (artikel 26) is daarbij wel gekozen voor een systematiek, waarbij aan wijzigingen "zwaardere eisen" worden gesteld naarmate de kwaliteiten van het hoofdgebouw hoger zijn. Daarvoor zijn de panden ingedeeld in orden (1 tot en met 4). Orde 1 panden zijn monumenten. Voor de wijziging daarvan is een vergunning op grond van de Monumentenwet en/of de gemeentelijke Erfgoedverordening nodig. In dat kader wordt getoetst of de gevraagde wijzigingen van bijvoorbeeld de gevel geen onevenredige afbreuk doen aan de cultuurhistorische kwaliteiten van het pand.
Wijzigingen via een afwijking in en aan panden van orde 2 (beeldbepalende panden) zijn alleen mogelijk als wordt gekozen voor een restauratieve aanpak met behoud en herstel van de architectuurhistorische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van gevels (maar ook van de kap en de interne structuur van het hoofdgebouw). Een restauratieve aanpak houdt in dat alleen wijzigingen mogelijk zijn, die het pand op grond van (bouw)historisch onderzoek en/of een analyse van vergelijkbare panden in zijn oorspronkelijke vorm, kleur, materialisering en detaillering terugbrengen.
Wijzigingen in en aan die panden van orde 3 (beeldondersteunende panden) zijn alleen mogelijk als wordt gekozen voor behoud en herstel van de architectuurhistorische, bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van de gevel, de kap en de interne structuur het pand. Er zijn wijzigingen in de architectuur mogelijk, mits deze de oorspronkelijke karakteristieken van het pand niet verstoren en/of het uiterlijk van het pand verbeteren.
Wijzigingen van de panden in orde 4 (afwijkend van de gebiedskarakteristieken) zijn tenslotte mogelijk, waarbij kan worden gekozen uit instandhouding of transformatie van gevels naar een situatie die beter past in het beschermde stadsgezicht c.q. een situatie die meer in overeenstemming is met de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht en de specifieke locatie. Er is ruimte voor herstel en/of verbetering van onder meer (gevel)detaillering, ornamentiek, veranderingen in de architectuur en het stedenbouwkundige volume. Bij orde 4 zijn dus grotere veranderingen mogelijk, waarbij enerzijds kan worden gekozen voor herstel maar anderzijds ook voor een transformatie, die aansluit bij de uitgangspunten van de historische stad, zoals parcellering, gevelindeling en dakenlandschap.
In alle gevallen geldt dat wijzigingen of veranderingen, waaronder de aanpassing van de gevelindeling, alleen mogelijk zijn als die geen onevenredige aantasting betekenen van de in de cultuurhistorische analyse beschreven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde stadsgezicht en dat de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de omgevingsvergunning voor de afwijking heeft geadviseerd.
De commissie vraagt aandacht voor een goede afstemming van de regels van het bestemmingsplan met de aanstaande aanpassing van de welstandsnota voor de binnenstad.
Antwoord gemeente
Bij of na de vaststelling van dit bestemmingsplan zal ook een
aanpassing/actualisering van de welstandsnota voor de binnenstad worden
doorgevoerd. De inhoud van die nota zal worden afgestemd op de regels van
het nieuwe bestemmingsplan en de beschrijving in de cultuurhistorische
analyse. In de welstandsnota zullen ook per onderdeel verwijzingen worden
opgenomen naar de relevante regels van het bestemmingsplan en de
cultuurhistorische analyse. Per onderdeel wordt ook beschreven wat het
uitgangspunt is voor de regeling van de welstandsaspecten (het waarom van de
regeling).
Bestemmingsplan en welstandsnota vormen daarmee gezamenlijk het kader
voor mogelijke veranderingen in de binnenstad.
De commissie stelt vast dat in het bestemmingsplan veel informatie bevat over de gebouwde omgeving. Het is belangrijk dat in het bestemmingsplan ook de betekenis van structurerende elementen, zoals water, kademuren en bomen, tot uitdrukking wordt gebracht.
Antwoord gemeente
Zowel in het bestemmingsplan als in de cultuurhistorische analyse is uitvoerig
aandacht geschonken aan deze elementen. De waterlopen met de
kenmerkende kademuren behoren tot de belangrijkste kernwaarden van de
binnenstad. Ook wordt onderkend dat het “groen” een belangrijke functie is in
de binnenstad. Met uitzondering van de plantsoengordel komt het groen minder
voor in de openbare ruimte, maar is juist daardoor een waardevol element in
het stadsgezicht.
De structuurbepalende elementen, zoals de waterlopen met de kenmerkende
kademuren, worden in het bestemmingsplan beschermd door te kiezen voor
heldere bestemmingen (Water), waarmee het historisch stedenbouwkundig
patroon van de grachten (maar ook van de straten en pleinen) wordt
vastgelegd. Door een vergunningstelsel op te nemen in de regels wordt ook
grip gehouden op veranderingen van waardevolle ruimtelijke elementen, zoals
de kademuren.
Het “Groen” in de binnenstad bestaat (naast de plantsoengordel) uit bomen,
bomenstructuren, de monumentale tuinen grenzend aan de openbare ruimte en
de binnentuinen. Het uitgangspunt van beleid en de regeling in het
bestemmingsplan is dat deze tuinen worden gehandhaafd en zoveel mogelijk
vrij blijven van bebouwing. De bomen in de stad worden beschermd via de
Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Voor het kappen van bomen is in
de meeste gevallen een vergunning nodig. Bij de besluiten over het al dan niet
verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij
gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende
waarde en de cultuurhistorische waarde. Wanneer een of meerdere van deze
waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd. Van de APV
maakt deel uit een monumentale bomenlijst. Deze lijst wordt op korte termijn
geactualiseerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 januari tot en met 4 maart 2015 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door 27 reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # 4920805). Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota ambtshalve aanpassingen voorgesteld.
Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 13 oktober 2015 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 5034691 het bestemmingsplan “Binnenstad" gewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.