Plan: | Berg-Utrechtseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00049-0302 |
Door de ligging op de flank van de Utrechtse Heuvelrug, die is ontstaan in de voorlaatste IJstijd (200.000-130.000 v. Chr.), wordt het sterk geaccidenteerde gebied ten zuidwesten van de binnenstad gekenmerkt door relatief grote hoogteverschillen. Bedraagt de hoogte aan de voet van de Utrechtseweg slechts 7 meter boven NAP, nauwelijks 1200 meter zuidelijker wordt bij de Galgenberg het hoogste punt van 44 meter boven NAP bereikt. Vanaf de huidige Barchman Wuytierslaan is in het talud van het spoorwegemplacement de overgang duidelijk merkbaar van de Utrechtse Heuvelrug naar het lager gelegen, voormalige weidegebied van het Eemdal.
De noordgrens langs de Barchman Wuytierslaan heeft een redelijk constante hoogte van 10 meter boven NAP. De westgrens heeft een verloop van ongeveer 10 meter boven NAP in het verlengde van de Barchman Wuytierslaan tot circa 32 meter bij de Utrechtseweg. De zuidgrens wisselt van ongeveer 37 meter bij de Stichtse Rotonde tot 8 meter boven NAP bij de Leusderweg. De oost-grens tenslotte heeft weer een redelijk constante hoogte van gemiddeld 8 tot 10 meter boven NAP (zie afbeelding 3).
Opmerkelijk is dat veel doorgaande wegen, zoals de Utrechtseweg, de Koningin Wilhelminalaan, de Emmalaan, de Prins Frederiklaan, de Vondellaan en de Huygenslaan, loodrecht op de hoogtelijnen zijn ontworpen, waardoor op de kleinst mogelijke afstand het grootst mogelijke hoogteverschil wordt overwonnen.
Bodem
De bodemtypen die in het plangebied van nature worden aangetroffen zijn holtpodzolen en haarpodzolen. In deze bodem komen diepe grondwaterstanden voor (grondwatertrap VII). Dit wordt veroorzaakt door de hoge ligging en de waterdoorlatende ondergrond. Dit betekent dat de vegetatie voor de vochtvoorziening is aangewezen op het regenwater dat in de bovenste lagen van het bodemprofiel wordt vastgehouden.
De mens heeft duidelijk zijn sporen achtergelaten op de bodem in het gebied. Ongestoorde profielen zijn weinig aanwezig. Verklaring hiervoor is dat ca. 150 jaar geleden de eikenhak-houtcultuur veelal samenging met een intensieve grondbewerking. Het is geen zeldzaamheid dat de grond 3 steken diep werd omgespit.
Vegetatie
Het gebied kende lange tijd slechts een lage begroeiing met een beplanting van eikenhakhout, waardoor men vanaf het Bergkwartier een schitterend panorama had over de stad en de wijde omgeving.
Zicht op Amersfoort vanaf de Berg, 1880 - 1892 |
Naar het noorden kon men, kijkend over de weilanden van het Eemdal, de voormalige Zuiderzee onderscheiden. Naar het oosten had men zicht op de Gelderse Vallei. Van oudsher doorkruisten slechts enkele wegen het gebied. De huidige ‘Utrechtseweg’ is zonder twijfel de oudste en belangrijkste en vormt de verbinding tussen Utrecht en Amersfoort met ten westen van het stadsgezicht de vakkenstructuur richting Zeist. Direct aan deze weg liggen dan ook de eerste bewoningssporen, zoals een grafheuvel op het huidige terrein van De Lichtenberg en de zogenoemde Galgenberg, op het hoogste punt van het Bergkwartier.
Op de Amersfoortse berg komen vier verschillende typen bos voor. De bostypen zijn genoemd naar de soorten die kenmerkend zijn voor de boom- en de struiklaag van het betreffende type. Als meest kenmerkende voor het van nature voedselarme milieu op de Amersfoortse berg is er het Eiken-Berkenbos. Deze bossen zijn in het algemeen tamelijk soortenarm. Daarnaast komen er bostypes voor die ontstaan zijn uit dit Eiken-Berkenbos. Door verandering van het milieu zijn oorspronkelijke planten meer of minder verdrongen. We onderscheiden het weinig gestoorde Eiken-Berkenbos, met de aanwezigheid van exoten als Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik en het Eiken-Amerikaanse vogelkers bos met een zodanig veranderd milieu dat de andere, meer oorspronkelijke plantensoorten zijn verdrongen. Als vierde bostype het Beuken-Eikenbos met esdoorn, verwant aan het Beuken-Eikenbos, echter lokaal met soorten die wijzen op een verstoord voedselrijk milieu, voornamelijk veroorzaakt door het storten van organisch materiaal (tuinresten) en het omwoelen van de bodem.