direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Slimwei
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Neerijnen is voornemens om voor alle bedrijventerreinen binnen haar grondgebied actuele bestemmingsplannen op te stellen.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft het bedrijventerrein Slimwei, één van de 4 bedrijventerreinen van de gemeente Neerijnen. Dit nieuwe bestemmingsplan vervangt de huidige bestemmingsplannen, die gedateerd zijn en van systematiek verschillen.

Om alle bestemmingsplannen in de toekomst uniform en digitaal aan te bieden is in maart 2009 een handboek vastgesteld. Doordat alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de kaders van het handboek worden opgesteld, zal deze aanpak leiden tot uniformiteit in verbeelding en regels, waardoor de rechtszekerheid en praktische hanteerbaarheid van bestemmingsplannen wordt vergroot. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld volgens dit handboek. Daarnaast is de systematiek conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Dit bestemmingsplan omvat de bestaande situatie van het bedrijventerrein Slimwei.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten westen van de dorpskern Waardenburg. In het oosten wordt het het plangebied begrensd door de autosnelweg A2, in het zuiden door de Steenweg, in het westen door een watergang tussen de landbouwpercelen gelegen aan de Haarstraat en in het noorden door de Ammanswal en de Slimweistraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto met plangebied Slimwei

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan 'bedrijventerrein 'Slimwei' is een integrale herziening van de volgende (gedeeltelijk) vigerende bestemmingsplannen.

  Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Goedkeuringsbesluit  
1   Bedrijventerrein Slimwei Herziening 1993   27 oktober 1994   26 januari 1995  
2   Bedrijventerrein Slimwei   31 januari 1991   24 juni 1991  
3   Uitbreidingsplan in hoofdzaak   22 mei 1963   25 mei 1964  
4   Rijksweg A2   16 juli 1992   14 januari 1993  

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen plankaart genoemd) waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de voorwaarden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes, die in het bestemmingsplan worden gemaakt, nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke milieuaspecten rekening is gehouden. Omdat zich nagenoeg geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied voordoen, ligt de nadruk op beheer en behoud van de bestaande bebouwde omgeving.

Het eerste gedeelte betreft de toelichting op dit bestemmingsplan. Hierin wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie in al haar facetten. Hoofdstuk 3 geeft de relevante beleidskaders weer en in hoofdstuk 4 worden de planologische en milieuhygiënische aspecten besproken. In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving van het plan gegeven en worden keuzes nader verantwoord.

De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet en in hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 verslag gedaan van de gevoerde procedures.

De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Algemeen

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van deze bestaande situatie.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het bedrijventerrein Slimwei is ter plaatse van de aansluiting van de Achterweg op de Steenweg ontstaan. Met de uitbreiding van het bedrijventerrein langs de Achterweg werd een vergaande uitbreiding tot aan de Kuilenburgse Vliet gerealiseerd.

Het plangebied maakt ruimtelijk onderdeel uit van Waardenburg. Deze kern wordt doorsneden door de autosnelweg A2, die tevens de ruimtelijke scheiding van de kern in een woon- en bedrijfsgedeelte vormt. Aan de oostelijke zijde van de A2 bevindt zich met name de woonbebouwing en aan de westelijke zijde is met name de bedrijfsbebouwing gelegen.

Het plangebied Slimwei vormt met een omvang van circa 45 ha, het grootste gedeelte van de bebouwing van de kern Waardenburg aan de westelijke zijde van de autosnelweg.

Het gebied wordt ontsloten via de op- en afrit van de autosnelweg A2, de Steenweg en de Zandweg. Het bedrijventerrein Slimwei heeft een lokaal en regionaal karakter.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied bestaat voornamelijk uit bedrijven met bijbehorende infrastructuur. In het zuiden van het plangebied zijn een aantal woningen in het woonlint langs de Steenweg gelegen. De hoofdfunctie binnen het bestemmingsplan is bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied met foto's van plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader (incl. relevante wet/regelgeving)

3.1 Europees- en rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt de Nota Ruimte (2006). In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.

Het Rijk zet met de ontwerp structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig conserverend bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan, gelet het karakter van dit bestemmingsplan, worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat de juridische kaders voor ondermeer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Rijksbelangen werken nu veel directer door in de ruimtelijke plannen van andere overheden, dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke druk.

Op grond van artikel 2.4.3 en 2.4.4 van het Barro dient rekening te worden gehouden met het rivierbed van de rivier de Waal en het stroomvoerend deel van het rivierbed. Dit betreft globaal de zone ten zuiden van de Waalbandijk. Het aanwijzen van deze zone is bedoeld om nadelige invloeden op het functioneren van de rivier, de waterstand en de afvoercapaciteit van de rivier te voorkomen.

Conclusie

Door het nationale karakter van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de situering van het plangebied waar de plangrens ter hoogte van de Waalbandijk ligt zijn er geen raakvlakken met het Barro. In het bestemmingsplan wordt wel aandacht besteed aan de Waalbandijk zelf als waterkerende functie.

Voor het overige heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationale juridische kader. Er kan geconcludeerd worden dat het onderhavige plan in overeenstemming is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Waterbeleid
3.1.3.1 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Uitgangspunt is waterbeheer op het gebied van stroomgebieden. In 2009 dient voor ieder stroomgebieddistrict een stroomgebiedbeheersplan te zijn vastgesteld. In het stroomgebiedbeheersplan staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen.

De oppervlaktewateren dienen (in principe) in 2015 een goede ecologische en een goede chemische toestand te bereiken. In het grondwater moet in dat jaar sprake zijn van een goede chemische en een goede kwantitatieve toestand. De deadline 2015 geldt met name voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren en Natura 2000-gebieden).

3.1.3.2 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding gaat evenals de Derde Nota Waterhuishouding uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. De hoofddoelstelling van de nota is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Voor de langetermijnstrategie staan twee denklijnen centraal. Inde eerste plaats wordt uitgegaan van het zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze omgaan met water en watersystemen. Als tweede gaat het er om vanuit het waterbeleid de watersysteem- en stroomgebiedbenadering te benadrukken.

3.1.3.3 Waterbeleid 21e eeuw (Ministerie van V&W en Unie van Waterschappen, 2000)/Nationaal Bestuursakkoord Water (2003)

Uit het advies Waterbeleid 21e eeuw volgt dat meer ruimte voor water centraal dient te staan voor het waterbeheer in de 21e eeuw. Het advies wordt door het Nationaal Bestuursakkoord Water omgezet in concrete afspraken tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, met als doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden. De verschillende overheden zijn derhalve aan de slag om de stedelijke en regionale wateropgaven verder uit te werken. In het verlengde van de trits vasthouden-bergen-afvoeren wordt gezocht naar ruimte voor water.

3.1.3.4 PKB Ruimte voor de Rivier (Ministerie van V&W, 2006)/Beleidslijn Grote Rivieren (Ministerie van V&W, 2006)

De PKB Ruimte voor de Rivier beschrijft het beleid voor de aanpak van hoogwaterbestrijding. De insteek is rivieren meer ruimte te geven, zodat in 2015 voldaan kan worden aan het vastgelegde beschermingsniveau. Hiervoor zijn een beperkt aantal gebieden gereserveerd voor rivierverruimde maatregelen. Deze gebieden dienen gevrijwaard te worden van (kapitaal) intensieve ontwikkelingen. De Beleidslijn Grote Rivieren betreft een herziening van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. De doelstellingen van de beleidslijn zijn gericht op het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit en het voorkomen van feitelijke belemmeringen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. In de Beleidslijn Grote Rivieren is het afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed hernieuwd vastgelegd.

Voor het afwegingskader maakt de beleidslijn onderscheid in een 'stroomvoerend regime' en een 'bergend regime’. Het stroomvoerend regime dient bij hoogwater voor zowel waterberging als –afvoer. Het bergend regime dient bij hoogwater voornamelijk voor waterberging.

Een gedeelte van de uiterwaarden van de Waal ligt in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De uiterwaarden van de Waal maken deel uit van het 'stroomvoerend regime’. Het 'stroomvoerend' regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven 'riviergebonden' activiteiten zijn toegestaan. Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk.

In paragraaf 4.7 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.1.4 Flora- en faunawet

Op basis van de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is het een vereiste om inzicht te bieden in de effecten van een voorgenomen ruimtelijke ingreep op wettelijk beschermde planten en dieren. Als er significant schadelijke gevolgen zullen zijn voor een wettelijk beschermde soort en/of zijn leefgebied, zal bezien moeten worden in hoeverre de schadelijke effecten kunnen worden voorkomen. Zijn de effecten niet weg te nemen, bijvoorbeeld door een andere locatie te kiezen, of op een andere manier naar een oplossing te zoeken, terwijl de uitvoering van het plan noodzakelijk wordt geacht (dwingende redenen van groot openbaar belang) dan zal in het kader van de wet ontheffing moeten worden aangevraagd en zal moeten worden voorzien in compensatie. Daar waar ontwikkelingen plaatsvinden, geldt in dit kader een onderzoeksplicht.

In paragraaf 4.8 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.1.5 Nota Belvedère

De nota Belvedère geeft de visie van het kabinet weer op de wijze waarop met cultuurhistorische kwaliteiten bij de toekomstige inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De nota is een belangrijke bouwsteen voor de Vijfde nota over de Ruimtelijke Ordening en de Nota natuur, bos en landschap voor de 21ste eeuw. De nota Belvedère levert dus vooralsnog geen 'eigen' beleid op, maar moet doorwerken op andere beleidsvelden. Het initiatief voor de nota komt van OC&W; de nota is mede ondertekend door VROM, LNV en V&W.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0003.jpg"

Figuur 3.1: Kaart met Belvedère gebieden en uitsnede Tieler- en Culemborgerwaard (bron: Nota Belvedère)

Conclusie

Een groot deel van de gemeente Neerijnen, behoort tot het Belvedèregebied Tieler- en Culemborgerwaard. Het bedrijventerrein Slimwei valt binnen het Belvedèregebied. Het vastleggen van de bestaande situatie in het voorliggende bestemmingsplan vormt geen verstoring van de bestaande cultuurhistorische waarden binnen het Belvedère gebied.

3.1.6 Monumentenwet 1988

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De 'Monumentenwet' geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onderstads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De aanwijzing zorgt voor extra bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel. De leeftijdsgrens van 50 jaar schuift steeds op, er komen daarom steeds meer gebouwen bij die rijksmonument kunnen worden.

De Monumentenwet richt zich voornamelijk op bescherming. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zullen andere instrumenten een rol moeten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dat 50 jaar, maar kan geen gebruik maken van de middelen die het Rijk ter beschikking stelt.

In paragraaf 4.9 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.1.7 Wet op de Archeologische Monumentenzorg

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed’, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta’, ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden.

In paragraaf 4.9 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie

De provincie Gelderland bepaalt op hoofdlijnen de verdeling en het gebruik van de ruimte in Gelderland. Waar wonen en werken mensen, en waar krijgt de natuur de ruimte?

Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast kan de provincie voor bepaalde aspecten van het ruimtelijk beleid een sectorale structuurvisie opstellen.

Algemene structuurvisie (verplicht)
In de verplichte structuurvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. In dit opzicht is de structuurvisie te vergelijken met het huidige Streekplan Gelderland 2005. In de structuurvisie moet staan hoe het ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd. Ook staan in de structuurvisie de instrumenten van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) die hiervoor worden ingezet.

Sectorale structuurvisie (vrijwillig)
Voor bepaalde aspecten van het ruimtelijke beleid kan de provincie Gelderland een vrijwillige structuurvisie vaststellen. Deze structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van die aspecten. Ook hierin moet weer staan op welke wijze die ontwikkeling wordt gerealiseerd. Sinds 1 januari 2010 zijn de volgende structuurvisies in voorbereiding of vastgesteld:

Conclusie

Het bestemmingsplan is niet in strijd met de structuurvisie van de provincie Gelderland.

3.2.2 Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties

De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld.

De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:

  • toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk zal afnemen, op termijn (vanaf 2025) treedt zelfs krimp op;
  • maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.

Nieuw beleid
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0004.png"

Figuur 3.2: Structuurvisie Bedrijventerreinen (ontwerp) met Bedrijventerrein Slimwei in oranje kleur aangegeven (bron: RO in Kaart, Provincie Gelderland)

Regionaal Programma Bedrijventerreinen
Het nieuwe beleid wordt in overleg met samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) moet de weerslag van het provinciale beleid zichtbaar worden.

In tabel 3.1 is de voorraad aan bedrijventerrein voor de regio Rivierenland weergegeven.

  Voorraad bedrijventerrein in netto hectaren per 31-08-09  
Bron: IBIS   totaal   in harde plannen   in zachte plannen  
Rivierenland   463   144   319  

In tabel 3.2 is de herstructuringsopgave in bruto hectaren voor de regio Rivierenland weergegeven.

  Herstructuringsopgave in bruto hectaren medio 2009  
Bron: IBIS   ha.   periode  
Rivierenland   175   tot 2013  

Conclusie

In het plangebied is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen. Het plan zal de bestaande ruimtelijk-juridische mogelijkheden overnemen en actualiseren. Binnen het plangebied worden geen nieuwe terreinen uitgegeven. Het bedrijventerrein Slimwei maakt onderdeel uit van de 175 ha bedrijventerrein in de regio Rivierenland die geherstructureerd moet worden.

Eventuele toekomstige ontwikkelingen op het terrein zelf sluiten aan op de provinciale visie om optimaal gebruik te maken van bestaande bedrijventerreinen voordat nieuwe locaties worden ontwikkeld.

3.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland

In de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie stelt aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De meest actuele regeling van de Ruimtelijke Verordening is de geconsolideerde versie. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe. De Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) geconsolideerd bevat regels over de volgende ruimtelijke beleidsthema’s:

  • Verstedelijking (waar wel en niet gebouwd mag worden);
  • Wonen (woonlocaties dienen te passen in het Kwal. Woon-Progr.) en Bedrijventerreinen
  • Detailhandel (bescherming bestaande detailhandelsstructuur)
  • Recreatiewoningen en -parken (permanente bewoning is niet toegestaan / locatiebeleid)
  • Glastuinbouw (waar nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding is toegestaan)
  • Waterwingebied/Grondwaterbeschermingsgebied** en oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening (bescherming water).
  • Stiltegebied (bescherming rust en stilte), o.a. ten oosten van de kern Neerijnen.
  • Ecologische hoofdstructuur (bescherming en ontwikkeling van de EHS)
  • Waardevol open gebied (bescherming openheid), tevens weidevogel-/ganzengebied
  • Nationale landschappen (bescherming kernkwaliteiten van het betreffende landschap)
  • Molenbiotopen (bescherming windvang rondom een molen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0005.jpg"

Figuur 3.3: Verordening ruimte Provincie Gelderland, kaartbeeld Verstedelijking plangebied in rood aangegeven.

Het plangebied Slimwei is volgens het kaartbeeld Verstedelijking uit de Verordening ruimte gelegen binnen 'bestaand stedelijk'. In dit gebied bevinden zich bestaande en bij bestemmingsplan toegelaten bebouwing voor wonen en werken.

Daarnaast is het provinciaal beleid op het gebied van detailhandel en bedrijventerreinen en werklocaties relevant voor het plangebied.

Kantoren

In artikel 4.7 van de Ruimtelijke Verordening is opgenomen dat in bestemmingsplannen geen nieuwe zelfstandige kantoorvestigingen op bedrijventerrein mogelijk worden gemaakt.

Detailhandel

In artikel 23. van de Ruimtelijke Verordening is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe locaties voor detailhandel niet ten koste gaat van de bestaande detailhandelsstructuur. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de toelichting van het bestemmingsplan inzicht geven in de nieuwe ontwikkeling in relatie tot de bestaande (intergemeentelijke) detailahandel.

Conclusie

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Slimwei is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied waar ontwikkelingen mogelijk zijn. De Rijksweg A2 en aanliggende gronden vallen deels binnen het bestaand bebouwd gebied en deels binnen nieuwe bebouwing buitengebied.

Voor het plan is gekozen om de bestaande situatie vast te leggen in een conserverend plan en in het gebied 'nieuwe bebouwing buitengebied' geen ontwikkelingen mogelijk te maken.

Daarnaast worden nieuwe zelfstandige kantoren en detailhandel niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale verordening ruimte.

3.2.4 Stroomgebiedsvisie Rivierengebied

De stroomgebiedvisies zijn ontwikkeld onder regie van de provincie, in nauwe samenwerking met het Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland.

Het algemene doel is om vanuit het beleidsveld water een (lange termijn) visie (2050) te geven op bescherming en herstel van het Gelderse regionale (grond)watersysteem, gericht op het 'op orde' brengen en houden van het watersysteem. Hierbij anticiperend op klimaatverandering en ruimtelijke ontwikkelingen. Gestreefd wordt naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem dat tegen een stootje kan. De sleutel om zover te komen, ligt bij een sterkere binding tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer (onder meer via de Watertoets).

De deelstroomgebiedsvisie reikt voor deze integratie vanuit water de benodigde informatie aan. Als eerste stap zijn de ambities tot 2015 uitgewerkt in een voorlopig maatregelenprogramma. Deze programma's per visie vormen de Gelderse bijdrage aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hierin hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in juli 2003 afspraken gemaakt over de uitvoering van het nieuwe waterbeheer. Tot slot hebben de stroomgebiedvisies tot doel een doorkijk te geven naar wat de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water voor het Gelderse waterbeheer betekent.

Samengevat worden met de deelstroomgebiedsvisie de volgende doelen nagestreefd:

  • waterbouwsteen voor de regionale -ruimtelijke- plannen;
  • eerste referentiekader voor de toepassing van de Watertoets;
  • bijdrage van Gelderland aan het Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • doorkijk op de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water;
  • ontwikkelen strategie om kennis over waterbeheer te vergroten.

De stroomgebiedsvisie omvat alle ruimtelijk relevante wateropgaven, waarvoor het waterbeheer in Gelderland zich nu en de toekomst gesteld ziet. Het gaat daarbij om:

  • aanpak regionale wateroverlast (extreme neerslag, hoog grondwater of rivierkwel);
  • herstel en bescherming natte natuur;
  • veiligstelling drinkwatervoorziening;
  • aanpak watertekort (landbouwschade, zetting stedelijk gebied, afname doorspoelmogelijkheden);
  • verbetering waterkwaliteit;
  • afstemming met het waterbeheer van rijkswateren (ruimtelijk en waterhuishoudkundig).

In paragraaf 4.7 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.2.5 Waterplan Gelderland

Het Waterplan Gelderland (vastgesteld op 11 november 2009) is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van Gelderland. Het derde Waterhuishoudingsplan had een planperiode van 2005 t/m 2010. Waterhuishoudingsplan was gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding. Ook het Waterplan is nog opgesteld onder deze wet, maar is na vaststelling onder het regime van de nieuwe Waterwet komen te vallen. In de Waterwet is opgenomen dat de provincies een of meerdere regionale Waterplannen opstellen met een looptijd van 6 jaar. Voor dit Waterplan Gelderland is dat de periode 2010 tot en met 2015.

Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwater-bescherming. Voor deze thema's is er beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 liggen.

In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:

  • voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
  • de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn;
  • wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • toekomstvast hoogwaterbeleid.

Conclusie

Het beleid dat in dit Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.

3.2.6 Gelders Milieuplan

Het Gelders milieuplan is erop gericht om economische en maatschappelijke ontwikkelingen bij te sturen wanneer deze de omgevingskwaliteit bedreigen. Het milieubeleid treedt op tegen onaanvaardbare aantasting van het leefmilieu, maar keert zich niet tegen economische groei of tegen het gebruik van energie en grondstoffen. De aanpak in het landelijke en stedelijk gebied is gericht op het geven van bescherming waar het nodig is. Het milieubeleid richt zich meer dan voorheen op de kwaliteit van de leefomgeving als geheel.

Uitgangspunten van het Gelders Milieuplan zijn:

  • basiskwaliteit en leefomgeving staan centraal;
  • bereiken van gezonde leefomgeving voor mens;
  • plant en dier in 2010; hinder en verontreiniging aanpakken bij de bron.

In Hoofdstuk 4 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.2.7 Kadernota Belvoir

Provincie Gelderland heeft haar cultuurhistorisch beleid vastgelegd in de kadernota Belvoir (2000). De provincie kiest voor een actief beleid met als strategische hoofdlijn 'behoud in ontwikkeling’. De ruimtelijke, economische en cultuurhistorische belangen moeten elkaar daarbij inspireren en versterken. Belangrijke beleidsinzet is het volwaardig integreren van cultuurhistorie in de ruimtelijke planvorming.

Daarnaast biedt de provincie gemeenten de mogelijkheid voor cofinanciering bij het duurzaam in stand houden van cultuurhistorische waarden, waarbij vooral de recreatieve potenties en economische bruikbaarheid beter worden benut.

In paragraaf 4.9 staat vermeld wat de consequenties zijn voor het plangebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Rivierenland 2004-2015

De gemeente Neerijnen maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer,recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.

De kernen van de gemeente Neerijnen zijn woonkernen met, ondergeschikt, een aantal voorzieningen. Deze voorzieningen hebben geen regionale functie. Ook dienen de kernen niet als opvang voor de regionale woonvraag.

Het ruimtelijk beeld op basis van de eerder genoemde structuurdragers en de opgaven voor het gebied leiden tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen:

  • water als structurerend element: meervoudig ruimtegebruik met verbreding van watergangen en concretiseren zoekgebieden waterberging;
  • contouren voor zoekruimte verstedelijking tot 2015 volgens experiment 'een lijn voor kwaliteit' blijft uitgangspunt;
  • functieverandering in het landelijk gebied voor kommen en oeverwallen differentiëren;
  • structuurversterkende bebouwing aan de dijk;
  • ontwikkeling meer samenhangend toeristisch-recreatief aanbod rond 'boegbeelden' en concentratiepunten;
  • uitvoering door middel van een ruimtelijke projectenagenda.

Conclusie

Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit de Structuurvisie.

3.3.2 Regiocontract 2012-2015

Met ingang van 1 januari 2012 is het nieuwe Regiocontract Regio Rivierenland (RRR) van start gegaan. Het Regiocontract Regio Rivierenland is de opvolger van wat in de wandelgangen ook wel het Regiocontract werd genoemd en liep tot en met 2015. Het RRR is ondertekend door de provincie Gelderland en de 10 gemeenten in de regio.

Het RRR omvat 5 deelprogramma te weten:

  • Welvarend;
  • Aantrekkelijk;
  • Participerend;
  • Bereikbaar en
  • Zelfredzaam.

Via deze deelprogramma's worden een groot aantal doelstellingen en ambities gerealiseerd door te uitvoering van projecten en andere activiteiten. Via de verschillende deelprogramma's worden ruimtelijke projecten uitgewerkt.

Conclusie

Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit het RRR.

3.3.3 Sociaaleconomische Visie Rivierenland 2009-2020

Deze sociaaleconomische visie van Regio Rivierenland 2009-2020 is gemaakt voor en door de elf gemeenten in de regio, in samenwerking met de Kamer van Koophandel, het Bedrijfsleven en overige maatschappelijke partijen.

Rivierenland kiest in de Sociaaleconomische visie voor een beleidsagenda met vier strategische beleidsthema's:

  • 1. Intensivering van de onderlinge samenwerking;
  • 2. Versterking van werklocaties en werklandschappen;
  • 3. Krachtige marketing, promotie en aquisitie van de regio;
  • 4. Verbetering van commerciële en maatschappelijke voorzieningen.

Deze thema's met bijbehorende uitwerkingen plus de bestaande sociaaleconomische activiteiten zijn onder de pijler Welvarend Rivierenland opgenomen in Eigen-Wijs Rivierenland, het Regionaal Ontwikkelingsprogramma 2008-2011.

De regio heeft gekozen voor deze vier sociaaleconomische beleidsthema's omdat ze effect hebben (inspanning op deze terreinen levert het meeste op ten opzichte van de investering) en stuurbaar zijn (dit beleid kan Rivierenland écht beïnvloeden). Bovendien sluiten deze beleidsthema's goed aan bij de Structuurvisie.

Het bedrijventerrein Slimwei wordt genoemd als een terrein in de regio dat herstructurering behoeft. Hiervoor wordt er onderzoek gedaan naar draagvlak voor glasvezel. En er wordt een parkeervisie opgesteld en uitgevoerd voor dit terrein. Eventuele uitbreiding van Slimwei wordt beperkt door het grondwaterbeschermingsgebied, direct ten noorden van het bedrijventerrein. Om afstand van Tuil te houden ligt uitbreiding naar het westen niet voor de hand.

Conclusie

Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit de Sociaaleconomische Visie dat direct raakvlakken heeft met het bestemmingsplan.

3.3.4 Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006/Nota waterbeheer in stedelijk gebied

Het Waterschap Rivierenland heeft uitgangspunten uiteengezet voor een duurzaam stedelijk waterbeheer. Deze uitgangspunten zijn ook in het Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied 2002-2006 en in de Nota waterbeheer in stedelijk gebied opgenomen.

In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap naast de drietapsstrategie 'Vasthouden, bergen en afvoeren' de drietrapsstrategie 'Schoonhouden, scheiden en zuiveren’. Als uitwerking van 'Schoonhouden, scheiden en zuiveren' hanteert het waterschap voor de afvoer van hemelwater de beslisboom voor hemelwater, waarbij leidraad is dat schoon hemelwater niet thuis hoort in het riool maar moet worden afgekoppeld.

Bij uitbreiding van het verhard oppervlak, dient er afhankelijk van de mate van toename van het verhard oppervlak compenserend oppervlak aan open water te worden gegraven. Zodoende kan de door toename verhard oppervlak veroorzaakte versnelde afvoer van het hemelwater naar het oppervlaktewater opgevangen worden, zodat niet elders in het peilgebied ongewenste peilstijgingen optreden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de drietapsstrategie 'Vasthouden, bergen en afvoeren’.

Waterschap Rivierenland stelt momenteel samen met de gemeente een waterplan op, waarin de visie en ambities, knelpunten en bijbehorende maatregelen worden vastgelegd. Overeenkomstig de ambities zoals opgenomen in het waterplan (in ontwikkeling) en de beslisboom omgang met hemelwater dient zoveel mogelijk hemelwater afgekoppeld te worden bij nieuwbouw en herbouw. Gezien de ondergrond van het plangebied zal dit uiteindelijk afgevoerd worden naar het oppervlaktewater.

Conclusie

De gemeente zal het waterbeleid kritisch volgen. In de normenstudie is het waterbergingsvraagstuk voor het gebied gedetailleerder bestudeerd. In het kader van het momenteel op te stellen waterplan (door waterschap en gemeente) zal duidelijker naar voren komen of er daadwerkelijk geen maatregelen voor het plangebied genomen dienen te worden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Neerijnen 2012-2020

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 28 juni 2012 de Woonvisie 2012-2020 en het woningbehoefte onderzoek (2011) vastgesteld. De Woonvisie 2012-2020 is gebaseerd op het woningbehoefte onderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd.

De woonvisie rust op vier uitgangspunten:

  • 1. Behoud van identiteit en het rustieke en landelijke karakter van onze gemeente.
  • 2. Voldoen aan de woningbehoefte van degenen die graag in onze gemeente willen wonen.
  • 3. Afstemming van het beleid op wat per kern nodig is, rekening houdend met maat en schaal van de dorpen, de noodzaak van koppeling van (zorg)voorzieningen aan het wonen en de ruimtelijke context.
  • 4. Beleidsontwikkeling in samenspraak met Woonstichting De Kernen en Woningbouwvereniging De Goede Woning Neerijnen.

Centraal in de Woonvisie staat de vraag hoe wij tot een beter evenwicht kunnen komen tussen het huidige planaanbod en de verwachte vraag. Die verhouding is nu behoorlijk scheef, zowel in aantallen als in soorten woningen. Dat is uiteraard niet onbegrijpelijk. De huidige planvoorraad is in de loop van de afgelopen jaren opgebouwd en vertoont nog sterk de kenmerken van de woningmarkt uit de jaren van voor de crisis.

De gemeentelijke planvoorraad is qua aantal voldoende om de vraag, zoals die regionaal met de provincie is afgestemd (ruimte voor 730 woningen tot 2020) te accommoderen. Kwalitatief passen echter nogal wat plannen niet bij de huidige marktsituatie, terwijl bovendien op de verdeling over de dorpen nogal wat af te dingen valt. Uit onze analyse van het huidige planaanbod (900 woningen) blijkt dat ca. 440 woningen in de markt tot 2020 passen of vermoedelijk passend te maken zijn.

Het passend maken van plannen vraagt een grote inspanning die wij met marktpartijen zullen moeten bereiken. Onze inzet is alleen te bereiken door een grondig overleg met de marktpartijen, zowel met de commerciële ontwikkelaars als met de corporaties.

3.4.2 Samen vooruit. Economisch beleid gemeente Neerijnen 2011-2015

Het uitgangspunt van dit beleid omschreven in dit plan is continuering en actualisering van bestaand beleid zoals beschreven in de voorgaande economische nota "Economie op koers" uit 2005. In dit document wordt het economische beleid voor 2011-2015 beschreven. De belangrijkste doelstelling voor het economische beleid van gemeente Neerijnen voor deze periode is: Bevorderen van een passend ondernemersklimaat met behoud van het landelijke karakter. We willen hieraan sturing geven door voornamelijk voorwaardenscheppend beleid te formuleren.

Andere middelen die gemeente Neerijnen inzet, vallen binnen het programma "Welvarend Rivierenland" van regio Rivierenland (en gemeente Druten) en de Kamer van Koophandel. Neerijnen ondersteunt de doelstelling van Welvarend Rivierenland: In Rivierenland is sprake van een goede balans tussen duurzame economische groei en behoud en versterking van een goede leefomgeving, waardoor de inwoners, bezoekers en bedrijven graag in de regio (ver)blijven.

De bedrijventerreinen in Neerijnen zijn gericht op het huisvesten van lokale bedrijven. Als gevolg op provinciaal beleid heeft regio Rivierenland is in 2001 een Convenant Bedrijventerreinen opgesteld waarin afgesproken is om een gezamenlijk regionaal beleid voor bedrijventerreinen te voeren. Door samen te werken wordt voorkomen dat gemeenten met elkaar concurreren, waardoor er zorgvuldiger gebruik wordt gemaakt van de ruimte. Om leegstand in de toekomst te voorkomen, heeft gemeente Neerijnen in principe niet de wens nieuwe bedrijfsterreinen te ontwikkelen. Wel is er bij enkele bedrijventerreinen ruimte voor uitbreiding. Daarnaast zal er gericht worden op herstructurering van oude bedrijventerreinen. Gekeken zal worden of het mogelijk is herstructurering van bedrijventerreinen regionaal op te pakken en een regionaal herstructureringsfonds in te richten.

3.4.3 Structuurvisie Neerijnen 2020

De gemeente Neerijnen werkt aan een ontwerp structuurvisie. Hierover zijn gesprekken gevoerd met de inwoners in de maanden november en december in 2011. De structuurvisie is zowel omwille van de gewijzigde wetgeving als beleidsinhoudelijke motieven opgesteld. Bij het opstellen van de structuurvisie is invulling gegeven aan twee opgaven:

  • een evaluatie van de samenhang en actualiteit van de verschillende beleidsuitgangspunten binnen de gemeente. Wanneer nodig zij de beleidsuitgangspunten bijgesteld;
  • het nader concretiseren van de zoekzones voor landschapsversterking uit het Streekplan (structuurvisie) Gelderland 2005.

Conclusie

In de structuurvisie wordt het ingezette beleid uit de Visie Wonen en Werken waarnodig aangevuld, aangescherpt en bijgesteld. Ieder kern binnen de gemeente wordt specifiek beschreven. Hierbij wordt het bestaande beleid ten aanzien van de verschillende sectorale aspecten weergegeven.

3.4.4 Welstandsnota

Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen alleen nog maar plaatsvinden als de gemeente beschikt over een welstandsnota. De gemeente Neerijnen beschikt over een dergelijke nota.

In de welstandsnota worden per kern verschillende gebiedstypen onderscheiden. Per type zijn in de nota specifieke welstandscriteria geformuleerd. De kaart met gebiedstypen is in hoofdstuk 2 'Beschrijving bestaande situatie' weergegeven. Het gaat om de gebiedstypen:

  • Bedrijventerreinen; Het architectonisch beleid is vooral op gericht op stimulering van het dynamische en eigentijdse karakter van deze bedrijfsterreinen. Gestreefd wordt naar een zekere samenhang in plaatsing, volume en uitstraling van de bedrijfsbebouwing, zonder het individuele karakter van de bedrijven en hun eigen identiteit aan te tasten.
  • Kantorenlocaties; Het architectonisch beleid is er vooral op gericht stimulering van het hoogwaardige en eigentijdse karakter van de bedrijvenlocatie aan de A2. Gestreefd wordt naar samenhang in plaatsing, volume en uitstraling van de kantoorbebouwing, zonder het individuele karakter van de kantoren en hun eigen identiteit aan te tasten. Belangrijk uitgangspunt is het landschappelijke kader: de doorzichten met groen en water zijn belangrijk voor de plaatsing van de bebouwing. Deze doorzichten mogen niet dichtgezet worden. In de bebouwingsopzet moet het plaatsen van hekken e.d. zo veel mogelijk worden voorkomen. Een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé-terrein moet zo veel mogelijk in de bouwkundige sfeer worden opgelost.
  • Gemengde bebouwing; Het beleid is vooral gericht op het behoud van het individuele karakter van de panden passend in het beeld van de historisch gegroeide context. Bij aanpassingen en renovatie dient het oorspronkelijke architectonische karakter van de bebouwing als uitgangspunt te worden genomen. Moderne interpretaties van het architectonische karakter zijn binnen dit diverse karakter mogelijk. Bij nieuwbouw is het essentieel dat de gebiedskenmerken tot uitgangspunt worden genomen en dat er een bijdrage wordt geleverd aan de eenheid van het straatbeeld. Deze kunnen met de nodige terughoudendheid in een eigentijdse architectuuropvatting worden uitgewerkt. Behoud van het veelal verticale karakter van de gevelopbouw en van de kenmerkende plasticiteit in het gevelvlak is daarbij essentieel. Karakteristiek voor de Steenweg is de schuine richting van de bebouwing ten opzichte van de weg. Bij de Achterweg staat de bebouwing evenwijdig aan de straat.
  • Buitengebied; Het beleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en op de samenhang binnen het gebied of object. In beheersituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit. Het buitengebied van Neerijnen kent verschillende landschapstypen. Het is belangrijk dat bij de bebouwing rekening gehouden wordt en ingespeeld wordt op de aanwezige landschapstypen zoals die in paragraaf 3.2.1 van de welstandsnota zijn beschreven: de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. Verspreid over deze landschapstypen komen verschillende bouwsituaties voor. De bebouwing in het buitengebied van de gemeente Neerijnen is door de eeuwen heen voornamelijk agrarisch van karakter geweest. Nog steeds is het gebruik overwegend agrarisch (of natuur in de uiterwaarden). De bebouwing is de laatste decennia wel sterk van functie gewijzigd. Het aantal functionerende agrarische bedrijfscomplexen is afgenomen en de burgerbewoning is toegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0006.png"

Figuur 3.4: Welstandsgebieden plangebied Slimwei

3.4.5 Beleidsnota archeologie

De gemeente heeft een archeologische inventarisatie voor het gehele Neerijnense grondgebied uitgevoerd en vertaald naar een archeologische verwachtingen- en beleidskaart. Met de vaststelling van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart door de gemeenteraad is er in de toekomst niet meer voor elk afzonderlijk bouwplan een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Gebieden met een lage verwachting worden pas vanaf één hectare onderzoeksplichtig gesteld.

Bij toekomstige ontwikkelingen op plaatsen met een reeds bekende archeologische waarde (de zogenaamde AMK-terreinen) en de historische dorpskernen zal verstoring van de diepere ondergrond zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Bij ingrepen vanaf 100 m² zullen deze waardevolle gebieden zelfs aan een (bureau)onderzoek en nadere afweging onderworpen moeten worden. Waar behoud in de bodem niet realiseerbaar is, zullen de consequenties voor wat betreft de aantasting van het bodemarchief in een zo vroeg mogelijk stadium inzichtelijk moeten worden gemaakt voor alle partijen die betrokken zijn bij de geplande ruimtelijke ontwikkeling.

In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op archeologische waarden en cultuurhistorie in het plangebied.

3.4.6 Beleid inzake externe veiligheid

De gemeente Neerijnen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Neerijnen de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

De gemeente Neerijnen legt de nadruk op de uitbreiding van woonkernen, maar daarnaast wordt ook plaats geboden voor uitbreiding en vestiging van lokale ondernemingen. Op basis van de aard en de omvang van risicobronnen in de nabijheid van kwetsbare functies kan worden gesteld dat de gemeente momenteel een relatief laag risicoprofiel heeft. Dit wil de gemeente zo houden.

Het doel van de beleidsvisie is om een toetsingskader te bieden dat duidelijk maakt hoe met bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico's dient te worden omgegaan. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties. De essentie van de visie is weergegeven aan de hand van beleidsuitspraken op verschillende niveaus; algemene uitgangspunten, generieke beleidsuitspraken, gebiedsspecifieke beleidsuitspraken voor de meest risicovolle bedrijven en beleidsuitspraken voor overige risicoveroorzakende activiteiten. De opbouw impliceert een steeds verdergaande uitwerking, waarbij ook voorgaande stappen van toepassing zijn. Voor de genoemde risicovolle bedrijven en de overige risicoveroorzakende activiteiten gelden bijvoorbeeld ook de algemene uitgangspunten en de generieke uitspraken.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op externe veiligheid in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

Er zal kort aandacht zijn voor de volgende planologische- en milieuhygiënische aspecten: geluid (wegverkeerslawaai, industrielawaai, enz.), hinderlijke bedrijvigheid (agrarische- en niet-agrarische bedrijven), externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, water, flora en fauna en cultuurhistorie en archeologie. Verder wordt aandacht geschonken aan de ligging van kabels en leidingen.

4.2 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder dient voor de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies een akoestisch onderzoek te worden verricht wanneer de locaties binnen de onderzoekszones van wegen en industrielawaai zijn gelegen. Wegen ingericht als 30 km-zones zijn uitgezonderd van deze verplichting.

Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande en vergunde situatie(s) vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten behoeve van geluidsgevoelige functies. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Milieuzonering

Beleidskader

Door middel van de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Bedrijven en instellingen die hinder veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of vallen onder één van de AMvB's op grond van deze wet. In aanvulling op de milieuvergunningen worden ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving.

Regeling

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze zonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden.

Voor de milieuzonering in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten bestemmingsplan Slimwei'. Deze is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gehanteerd om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde en landelijke gebieden.

Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van drukkere wegen, bedrijven en gemengde lintbebouwing gekarakteriseerd worden als een gemengd gebied. Kenmerkend voor een gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Een overschrijding van de wettelijke norm (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar) is echter niet toelaatbaar.

Richtafstanden

De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via omgevingsvergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten hoeven te ontstaan.

Milieucategorie   richtafstand in meters    
gebiedstype   rustige woonwijk   gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1.000  

Tabel 4.1 richtafstanden

N.B.: Deze afstandscontouren worden in bijna alle gevallen door het milieuaspect geluid bepaald.

4.3.2 Bedrijvenlijst

De als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale bedrijfsindeling uit de herziene uitgave van de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (Vereniging van Nederlandse gemeenten; editie 2009). Naast de omschrijving van de bedrijfstypen is in deze Bedrijvenlijst (in de kolom “CATEGORIE”) aangegeven tot welke milieucategorie een bepaald bedrijfsactiviteit wordt gerekend, alsmede (in de kolom “GROOTSTE AFSTAND”) welke zogenaamde grootste afstand in meters daarvoor geldt. Dit is de indicatie van de minimale afstand die in beginsel van een dergelijk bedrijf tot een rustige woonwijk aangehouden dient te worden.

Al naar gelang de aard van de bedrijvigheid, varieert de aan te houden grootste afstand, bijvoorbeeld van 10 meter bij milieucategorie 2, tot 30 meter en 50 meter bij milieucategorie 3.1 en 3.2 en 100 meter en 200 meter categorie 4.1 en 4.2.

Doordat bij de milieucategorisering uitgegaan moet worden van gemiddelden, dienen de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemde afstanden niet als vaststaande normen, maar als indicaties te worden gehanteerd.

Toelichting bedrijfscategorieën

Voor het bedrijventerrein Slimwei is bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 4.1 met een afwijkingsmogelijkheid naar maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. Bij de planopzet is uitgegaan van de gebruiksmogelijkheden van gronden en gebouwen zoals deze in de vigerende bestemmingsplannen voor dit plangebied is opgenomen. Daarnaast is rekening gehouden met de bestaande bedrijvigheid.

Langs de randen van het plangebied is, evenals de voorheen geldende bestemmingsplannen, een inwaartse milieuzonering toegepast, wat inhoudt dat aan de randen van het bedrijventerrein bedrijven in een lagere categorie zijn toegestaan, dit in verband met de aanwezigheid van bestaande woningen aan de Steenweg.

4.3.3 Overige functies
4.3.3.1 Bedrijfswoningen

Op de bedrijventerreinen liggen een beperkt aantal bedrijfswoningen. In het kader van het milieuonderzoek zijn alle woningen op het bedrijventerrein bedrijfswoningen. Deze woningen bezitten een minder gevoelige geluidsstatus dan de woningen buiten het bedrijventerrein. Er wordt vanuit gegaan dat de regelgeving op basis van de Wet Milieubeheer voor deze bedrijfswoningen afdoende bescherming biedt.

De bedrijfswoningen krijgen een maatbestemming door middel van de specifieke aanduiding 'bedrijfswoning' en nieuwe bedrijfswoningen worden niet mogelijk gemaakt in (de planregels van) het bestemmingsplan.

4.3.3.2 Zelfstandige kantoren

In het verleden zijn er op het bedrijventerrein enkele zelfstandige kantoren opgericht. De oprichting van nieuwe zelfstandige kantoren is niet toegestaan in het plangebied.

Uitzondering en ook als zodanig op de verbeelding aangegeven zijn de bedrijfspanden langs de Achterweg (N833), Koeweistraat en de autosnelweg A2. Gelet op deze zichtlocaties kan binnen de aanduiding 'kantoor' een kantoorpand worden gerealiseerd als onderdeel van de totale bedrijfsbestemming op hetzelfde perceel. Bij eventuele beëindiging van de betreffende kantooractiviteit zijn bedrijfsactiviteiten uit de ter plaatse toelaatbare categorie toegestaan.

4.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet in relevante situaties de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord.

Het huidige beleid voor de (omgeving van) meest risicovolle inrichtingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in andere besluiten (zoals het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) veiligheidsafstanden genoemd die in acht moeten worden genomen, of waarmee (bij voorkeur) rekening wordt gehouden.

Het toetsingskader voor de omgeving van transportroutes en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Per 1 juli 2014 wordt de circulaire vervangen door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt).

Verder geeft de Externe veiligheidsvisie van de gemeente richtinggevende uitspraken over:

  • de invulling van de beleidsvrije ruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) rondom de meest risicovolle bedrijven (Bevi-bedrijven), en langs relevante transportroutes en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • de gebieden waar nieuwe risicorelevante bedrijven wel of niet kunnen worden toegestaan.
4.4.1 Risicobronnen algemeen

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet (weg, water en spoor) en actuele informatie over relevante risicobronnen blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen:

  • het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding of andere leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • veiligheidsafstanden van vuurwerkverkooppunten;
  • de 200 meter zone van spoorwegen;
  • de 200 meter zone van een relevante vaarweg (de Waal).

Het plangebied ligt wel:

  • binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting (AGE-Rijnvallei); het bedrijf AGE-Rijnvallei, waar verpakte gevaarlijke stoffen (bestrijdingsmiddelen) worden bewaard, ligt binnen het plangebied;
  • binnen het invloedsgebied en de 200 meter zone van de Rijksweg A2;
  • binnen het invloedsgebied van de rivier de Waal;
  • binnen het invloedsgebied van de Betuweroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0007.png"

Figuur 4.1: Uitsnede regionale EV-signaleringskaart met plancontour (blauwe lijn), bron: Omgevingsdienst

Daarnaast ligt de Steenweg en Achterweg binnen het plangebied. Over deze wegen kan (incidenteel) vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.

Binnen het plangebied liggen ook tenminste 2 stationaire risicovolle inrichtingen, niet zijnde een Bevi-inrichting. Niet uitgesloten is dat ook andere stationaire inrichtingen, niet zijnde een Bevi-inrichting, zijn gelegen binnen het plangebied.

Ook de vestiging van een nieuwe risicobron binnen het plangebied invloed op de omgeving.

Hieronder wordt nader ingegaan op deze risicobronnen.

4.4.2 Risicorelevante bedrijven

Bij “risicorelevante bedrijven” kan onderscheid worden gemaakt in:

  • Bevi-bedrijven,
  • bedrijven waarbij de risico's voor de omgeving vergelijkbaar zijn met die van Bevi-bedrijven (bijvoorbeeld LNG-tankstations);
  • overige activiteiten, waarbij veiligheidsafstanden in acht genomen moeten worden op grond van andere regelgeving dan het Bevi.

Er bevindt zich één Bevibedrijf binnen het bestemmingsplangebied. Dit betreft het bedrijf AGE-Rijnvallei aan de Zandweistraat 20. Bij dit bedrijf worden meer dan 10 ton verpakte gevaarlijke stoffen (bestrijdingsmiddelen) bewaard in een opslagruimte met een oppervlak van meer dan 400 m2 en een automatische gasblusinstallatie. Rond de uitwendige constructie van deze opslagruimte moet op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) een PR 10-6 contour van 20 meter en een grens van het invloedsgebied van 90 meter worden aangehouden. Aangezien de PR 10-6 contour niet over een bouwperceel van derden ligt, is geen (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbaar object gelegen binnen de PR 10-6 contour en wordt voldaan aan de grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Het invloedsgebied ligt wel over enkele bouwpercelen van derden. Op grond van art. 13 van het Bevi moet in dat geval een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden.Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.4.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een ander Bevi-bedrijf of van bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn. Gelet op het gestelde in de EV-visie van de gemeente is daarnaast de nieuwvestiging en uitbreiding van een deze bedrijven in principe niet toegestaan. Alleen via de toepassing van een afwijkingsregel of wijzigingsbevoegdheid kan dit worden toegestaan mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Op het bedrijventerrein kunnen ook activiteiten voorkomen, waarvoor veiligheidsafstanden in acht genomen moeten worden op grond van het andere regelgeving dan het Bevi. In ieder geval zijn een tweetal gasdrukregel- en meetstation van categorie B gelegen op het bedrijventerrein (nabij Achterweg 17 en op hoek Achterweg/Zandweg). Hierbij gelden veiligheidsafstanden van 2 tot 4 meter vanaf de risicobron tot een beperkt kwetsbaar object. In de huidige situatie wordt aan deze veiligheidsafstanden voldaan.

Niet uitgesloten is dat andere activiteiten, waarbij veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden, (gaan) plaatsvinden op het bedrijventerrein. Het gaat dan bijvoorbeeld om de opslag van vuurwerk, de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (> 2,5 ton), het onbewaakt afleveren van lichte olie, het parkeren van tankwagens met gevaarlijke stoffen. Dergelijke risicobronnen zijn veelal niet aangegeven op de risicokaart. Aangenomen wordt dat er geen knelpunten optreden dan wel bronmaatregelen getroffen kunnen worden om eventuele knelpunten op te lossen.

4.4.3 Transport gevaarlijke stoffen

Rijksweg A2

De rijksweg A2 loopt direct langs het plangebied. In bijlage 5 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is aangegeven welke veiligheidsafstand voor deze weg geldt. Deze afstand staat vast en kan niet door berekeningen worden gewijzigd. Tevens is in de circulaire aangegeven met welk aantal wagens brandbaar gas (GF3) het groepsrisico (indien nodig) berekend moet worden. De gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Wegvak     Weg     Omschrijving     Veiligheidszone [m]     # wagens GF3 [/jaar]    
B59     A2     Knp. Deil - Afr. 19 Kerkdriel     0     4.544    

Tabel 4.2: Veiligheidszone en aantal wagens GF3 voor het wegvak (Bron: circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen)

Het bestemmingsplangebied ligt buiten de veiligheidszone (van 0 meter). Dit betekent dat aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico wordt voldaan.

Wel valt het plangebied binnen het invloedsgebied vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit invloedsgebied reikt tot circa 880 meter aan weerszijden van het midden van de weg. Het vervoer van toxische vloeistoffen (LT2) is hiervoor maatgevend.

De personendichtheid binnen een zone van 200 meter langs rijksweg A2 is echter het meest relevant voor een eventuele groepsrisicoverantwoording.

Een groepsrisicoverantwoording is nodig indien de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt overschreden of het groepsrisico (significant) toeneemt. Uit eerder uitgevoerde berekeningen blijkt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan wordt aangenomen dat de personendichtheid niet toeneemt in vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen. Hierdoor neemt het groepsrisico niet toe en is een groepsrisicoverantwoording niet nodig.

Aangezien het plangebied voor een deel ligt binnen de 200 meter zone van rijksweg A2 ligt, wordt binnen het kader van dit plan wel afgewogen welke veiligheidsmaatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid worden getroffen (zie paragraaf 4.4.4).

Indien er geen toename is van het GR, is een (beperkte) verantwoording niet verplicht op basis van het huidige toetsingskader. Na het in werking treden van het Bevt is een beperkte verantwoording waarschijnlijk wel verplicht

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Steenweg en Achterweg

Incidenteel zullen tankauto's met LPG rijden over de Steenweg en Achterweg om nabij gelegen LPG-tankstations (o.a. in Waardenburg en Haaften) te bevoorraden. Daarnaast kunnen tankauto's met propaan (ten behoeve van de bevoorrading van propaantanks in het buitengebied) incidenteel rijden over de Steenweg en Achterweg. Aangezien dergelijk vervoer niet leidt tot een relevante risicocontour buiten de weg of een relevant groepsrisico, worden de Steenweg en Achterweg echter niet beschouwd als voor dit bestemmingsplan relevante risicobronnen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuweroute

Ook de rivier de Waal en de Betuweroute worden niet beschouwd als een relevante risicobron voor dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt weliswaar binnen het invloedsgebied van de Waal (ca. 1.070 meter) en de Betuweroute (> 4 km), maar het bedrijventerrein ligt niet binnen de 200 meter van deze transportroutes. Hierdoor zal er geen significante toename van het groepsrisico (GR) aan de orde zijn en hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

4.4.4 Verantwoording

Op grond van het gestelde in het Bevimoet het groepsrisico worden verantwoord vanwege de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen bij het bedrijf AGE-Rijnvallei aan Zandweistraat 20. Bij een verantwoording moet inzicht worden gegeven in:

  • personendichtheid binnen het invloedsgebied,
  • hoogte van het groepsrisicoin relatie tot de oriënterende waarde,
  • mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico,
  • alternatieven met een lager GR,
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten is de Veiligheidsregio aangewezen als adviseur.

Binnen de grens van het invloedsgebied rondom de opslagruimte bevindt zich een gebied met een oppervlakte van maximaal 5500 m2 op bouwpercelen van derden. Uitgaande van een kental van 40 personen per hectare voor het bedrijventerrein Slimwei kunnen 22 personen aanwezig zijn binnen het invloedsgebied. Verwacht wordt dat de oriëntatiewaarde in dat geval niet wordt overschreden.

Bij het bedrijf is een automatische gasblusinstallatie geïnstalleerd, waardoor de kans op het vrijkomen van toxische verbrandingsproducten bij een brand zeer klein is. Ter beperking van de toename van het groepsrisico en ter bevordering van de zelfredzaamheid zijn verder een aantal relevante bepalingen opgenomen in de planregels:

  • er gelden beperkingen ten aanzien van het kantoorvloeroppervlak bij een bedrijf en detailhandel, waardoor de personendichtheid slechts in beperkte mate kan toenemen;
  • kwetsbare objecten worden uitgesloten;
  • nadere eisen kunnen worden gesteld voor het treffen van maatregelen in het kader van de externe veiligheid.

Dit zijn ook gunstige maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid met betrekking tot de omgeving van rijksweg A2.

4.4.5 Conclusie

Voor het plangebied is een aantal risicobronnen meer of minder relevant. De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (bestrijdingsmiddelen) bij het bedrijf AGE-Rijnvallei aan Zandweistraat 20 en het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijksweg A2 zijn het meest relevant voor het plangebied.

Aangezien geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen binnen PR 10-6 contour van een relevante risicobron, is er geen sprake van een (potentieel) knelpunt. Wel moet invulling worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Een aantal bepalingen zijn opgenomen ter beperking van de toename van het groepsrisico en ter bevordering van de zelfredzaamheid.

Hierdoor wordt het groepsrisico verantwoord geacht.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)’ in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Het onderhavig bestemmingplan betreft een beheersplan; het plan legt de bestaande situatie vast en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. In onderhavig geval is dus sprake van het gelijk blijven van de concentraties van de betreffende stoffen (ad b). Hierdoor leidt het bestemmingsplan niet tot de uitstoot van meer luchtverontreinigende stoffen dan op grond van de vigerende regeling mogelijk was. Een onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het zinvol de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen. Op basis van de landelijk beschikbare GCN-waarden (Grootschalige Concentratiekaarten Nederland) kan gesteld worden dat de jaargemiddelde achtergrondconcentratie in 2010 voor stikstofdioxide ca 28,6 microgram per kubieke meter lucht bedraat en voor fijnstof is dit 26,3 microgram per kubieke meter. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de luchtconcentraties ruim voldoen aan de normering Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteit (grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof bedragen 40 microgram per kubieke meter, te bereiken in 2015 resp. in 2012).

4.6 Bodem

Voor bouwontwikkelingen dient onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. In voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is daarom op dit moment niet nodig.

4.7 Watertoets

In het plangebied is Waterschap Rivierenland de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheerder, de vaarwegbeheerder, de beheerder van de primaire en secundaire waterkeringen én beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het beleid ten aanzien van water is beschreven in paragraaf 3.2.1.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het artikel 3.1.1. Bro overleg contact gezocht met het Waterschap Rivierenland.

Keur

Het Waterschap kent naast zijn beleid de Keur als regelgeving. Deze regelgeving is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. Volgens de Keur van het waterschap mogen in de beschermingszones langs watergangen geen obstakels worden aangebracht die het uitvoeren van het onderhoud kunnen belemmeren of de stabiliteit van de oevers kunnen aantasten. De beschermingszones zijn/worden in de legger vastgelegd. Voor watergangen met de A-status is deze beschermingszone doorgaans 4 meter breed.

Watergangen

De watergangen die van belang zijn voor de afvoer en berging van water in het plangebied zijn op de bestemmingsplanverbeelding opgenomen.

Waterkering

In het zuidelijk deel van het plangebied van het bestemmingsplan Slimwei is een waterkering gelegen langs de Waal. Deze waterkering is op de verbeelding opgenomen met de daarbij behorende zones. De kernzone van de waterkering is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone van de waterkering is bestemd als 'Vrijwaringszone - dijk - 1'. Voor deze zones is de bescherming in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

De buitenbeschermingszone is aangeduid als 'Vrijwaringszone - dijk - 2'. Deze laatste zone geldt als attentiefunctie.

Rioolpersleiding

Langs de Steenweg in het plangebied ligt een ondergrondse rioolpersleiding. Deze persleiding wordt beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' in de regels en wordt tevens aangeduid op de verbeelding.

4.8 Flora en fauna

Wettelijke kader

Gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet moet aannemelijk worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is.

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden.

Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen "licht" en "zwaar" beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.


Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.


De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV).

De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. Bij de voorbereiding van de het project moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Conclusie

Zoals vermeld in paragraaf 3.1.4 geldt er op basis van de Flora- en faunawet een onderzoeksplicht op het moment dat er ontwikkelingen plaatsvinden. In het voorliggend (conserverend) bestemmingsplan is er geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden waarbij beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Vanuit de Flora- en faunawet zijn er geen belemmeringen voor vaststelling van het plan.

Het gebied maakt ook geen onderdeel uit van gebieden zoals beschreven in de Natuurbeschermingswet 1998.

4.9 Cultuurhistorie, monumenten en archeologie

Beschermde monumenten zijn aangewezen vanuit het Rijk en/of gemeente. In het plangebied zijn geen beschermde rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig.

Zoals beschreven is in 3.4.5 is in Neerijnen een archeologische beleid opgesteld. In de onderstaande figuur is het plangebied ingetekend op de archeologische maatregelenkaart. Op de verbeelding en in de regels is een beschermende regeling, in de vorm van dubbelbestemmingen, opgenomen voor de (eventueel) aanwezige archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0304.BPslimwei-1303_0008.png"

Figuur 4.2: Plangebied ingetekend op archeologische maatregelenkaart.

Ten aanzien van de te verwachte archeologische waarden geldt voor het plangebied:

  • Archeologische Waarde/ Dorpskern: in deze gebieden bestaat zekerheid dat in de bodem archeologische waarden voorkomen.
  • Hoge verwachting: in deze gebieden geldt op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting.
  • Gematigde verwachting; In deze gebieden geldt op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een gematigde archeologische verwachting.
  • Lage verwachting: In deze gebieden geldt op basis van de geologische en de bodemkundige opbouw en het ontbreken van archeologische vondsten een lage archeologische verwachting.
  • Geen verwachting: door eerdere bodemverstorende activiteiten (ontgronden, saneren, onderkelderen, etc.) is het archeologisch bodemarchief verstoord en is er geen archeologische verwachting.

Conclusie

Door middel van het opnemen van de dubbel bestemming op de plankaart worden de archeologische waarde gewaarborgd en voldoet het voorliggende plan aan het vastgestelde beleid.

4.10 Kabels en leidingen

De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten en rioolinstallaties zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd, maar algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de doeleindenomschrijving en de omvang ervan te beperken in de bouwregels.

Binnen het plangebied zijn geen kabels, leidingen en straalpaden van zodanige importantie aanwezig, dat deze bij de planvorm betrokken dienen te worden c.q. afzonderlijk in het plan opgenomen dienen te worden. Een straalpad is een voorziening voor het transport van signalen tussen zender en ontvanger voor bijvoorbeeld radio en TV. Gebruikers van een dergelijke voorziening zijn KPN en het ministerie van Defensie.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestaande situatie en de in de bestaande situatie ontstane ruimtelijk-functionele knel- en verbeterpunten uitgangspunt geweest voor de opgenomen bestemmingsregeling. Dit hoofdstuk bevat dus de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van het bedrijventerrein Slimwei.

In het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk gekozen voor conservering. Voor het begrip bestaande situatie is uitgegaan van de onherroepelijk verleende vergunningen en bestaande ruimtelijke situatie.

5.2 Beheer

De aanwezige functies binnen het bedrijventerrein zijn vertaald in bestemmingen. Per bestemming wordt aangegeven waarom hiervoor is gekozen. Een beschrijving van de opzet en inhoud van de bestemmingen is weergegeven in hoofdstuk 6 'Juridische aspecten’.

Daar waar wordt gesproken over 'positief' bestemmen wordt bedoeld dat de huidige functie als zodanig in het voorliggend bestemmingsplan is bestemd en dat de huidige functie ook in de nieuwe planologische situatie kan blijven bestaan.

5.2.1 Bedrijventerrein

De bestaande bedrijven op het bedrijventerrein zijn positief bestemd binnen het nieuwe bestemmingsplan. In het kader van milieubeheer zijn verschillende milieucategorieën opgenomen.

De aanwezige zelfstandige kantoren in het plangebied zijn specifiek benoemd met de aanduiding kantoren binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Binnen de bestemming zijn ook de grotere nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt door middel van een aanduiding. De kleine algemene nutsvoorzieningen zijn mogelijk binnen de bestemming ‘Verkeer’.

5.2.2 Groen

De inrichting van het openbaar gebied bestaat uit verkeersruimten, groen en water. Deze zijn als zodanig bestemd.

Grootschalige groenelementen zijn bestemd als ‘Groen’. Het meer ondergeschikte groen dat zich langs wegen bevindt, is geregeld binnen de bestemming ‘Verkeer’. Op een aantal locaties is ervoor gekozen het groen binnen het straatprofiel specifiek als groen te bestemmen. De reden hiervoor is dat dit groen, in combinatie met naastgelegen waterlopen, beeldbepalend is.

5.2.3 Horeca

Het bestaande horecabedrijf binnen het plangebied is positief bestemd.

5.2.4 Tuin

De voortuinen bij de woningen aan de Steenweg zijn bestemd als ‘Tuin’. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan te bouwen. Dit voorkomt ongewenste gebouwen voor de voorgevel van de woningen. Het is namelijk zeer wenselijk dat de woningen vanaf de openbare weg zichtbaar zijn en dat de tuinen een kwalitatieve bijdrage leveren aan het sfeerbeeld langs de Steenweg.

5.2.5 Verkeer

De verkeersbestemming is ruim opgezet (zoveel mogelijk van erfgrens tot erfgrens) om op die manier de herinrichting van wegen ook in de toekomst mogelijk te maken.

Ook het meer ondergeschikte groen dat zich langs wegen bevindt, is geregeld binnen deze bestemming. Grotere structuurbepalende groen- en waterelementen hebben een aparte bestemming gekregen. Voor de verkeersbestemming is onderscheid gemaakt tussen de Rijksweg A2 (Verkeer - 1) en de overige wegen (Verkeer - 2). De kleine algemene nutsvoorzieningen zijn mogelijk binnen de bestemming Verkeer.

5.2.6 Water

Naast verkeersruimten en groen, bestaat het openbaar gebied ook uit water. De watergangen langs de wegen en de waterlopen die dienen als kavelafscheiding van bedrijfspercelen hebben de bestemming ‘Water’ gekregen. Water is ook mogelijk binnen de bestemmingen ‘Groen’ en ‘Verkeer’. Zodoende is herinrichting van waterpartijen, als eventuele maatregel voortkomend uit het waterplan, ook in de toekomst mogelijk.

5.2.7 Wonen

Alle bestaande woningen met een woonbestemming hebben in voorliggend bestemmingsplan ook een woonbestemming gekregen. Deze bestemming biedt ruimte voor (beperkte) uitbreiding en aanpassing van de woning.

Aan huis gebonden beroepen zijn mogelijk binnen deze bestemming onder de in de regels genoemde voorwaarden.

5.2.8 Regeling bijgebouwen

De aan- en bijgebouwenregeling betreft een uitwerking die zowel voor- als achtergevelrooilijnen, zowel oppervlaktematen als bebouwingspercentages, zowel bouwhoogten als goothoogten alsmede erkers regelt.

Uit ruimtelijk oogpunt is een goede regulering van bijgebouwen belangrijk. Het verdient aanbeveling de omvang van de op te richten bijgebouwen te beheersen. Er moet worden voorkomen dat een perceel wordt ‘dichtgebouwd’. Daaraan kunnen bezwaren kleven, zowel uit het oogpunt van een goed woonmilieu gezien vanuit de betrokkene en diens omgeving, als uit stedenbouwkundig oogpunt om de gewenste structuur niet in aanzienlijke mate aan te tasten. Door het in ruime mate aanwezig zijn van bijgebouwen kunnen activiteiten ontstaan, als dan niet in de hobbysfeer, die zich niet verdragen met de eisen van een goed woonmilieu. Tegen deze ontwikkeling kan tevens door middel van handhaving worden opgetreden.

Voor de woningen in het plangebied is de toelaatbaarheid en de omvang van bijgebouwen onder andere afhankelijk van de ligging en de grootte van het perceel, de relatie met de omgeving en de omliggende woonbebouwing. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld een maximaal toelaatbare maatvoering van bijgebouwen en een vrijstelling om hogere bijgebouwen toe te laten.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding (plankaart). Voor wat betreft de systematiek van de regels en de verbeelding (plankaart) is aansluiting gezocht bij het handboek van de gemeente Neerijnen en de SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) 2012. Hieronder worden de in het plangebied voorkomende bestemmingen beschreven.

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Hierdoor is het omgevingsrecht drastisch gewijzigd. Veel toestemmingen en vergunningen die voorheen apart geregeld waren, zijn nu opgenomen in de Wabo. Hierdoor is voor één project nog maar één omgevingsvergunning nodig, die toestemming geeft voor alle benodigde activiteiten. Een aantal vergunningen/toestemmingen die zijn opgegaan in de omgevingsvergunning zijn de bouwvergunning, binnenplanse ontheffing, sloopvergunning en aanlegvergunning. De inhoudelijke toetsingskaders voor deze vergunningen/toestemmingen zijn niet gewijzigd.

In de regels is de terminologie aangepast aan de Wabo. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken’. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen’. De sloop- en aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden'.

In het bestemmingsplan zijn geen procedureregels opgenomen. De procedure voor een wijzigingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening, en de Wabo bevat een procedureregeling voor de omgevingsvergunning.

Met de Wabo is ook het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) in werking getreden. Dit Besluit vervangt grofweg het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb). Wel zijn er een aantal belangrijke wijzigingen in het vergunningvrij bouwen.

Er zijn nu twee categorieën van omgevingsvergunningvrij bouwen. De eerste categorie is een voortzetting van het Bblb. Deze bouwwerken zijn vergunningvrij, categorie is een voortzetting van het Bblb. Deze bouwwerken zijn vergunningvrij, het bestemmingsplan kan hier geen beperkingen aan opleggen. De tweede categorie is nieuw. Deze bouwwerken zijn vergunningvrij voor zover ze conform het bestemmingsplan zijn. Hier is het bestemmingsplan bepalend voor wat zonder omgevingsvergunning gebouwd mag worden. Indien er strijd is met het bestemmingsplan mag niet gebouwd worden, tenzij er een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend kan worden.

6.2 Bestemmingen

Bedrijventerrein

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn met name bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 2 tot en met 4.1. Door middel van een ontheffing is maximaal categorie 4.2. onder voorwaarden mogelijk. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning’. Grote nutsvoorzieningen, die boven de maatvoering als genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als omgevingsvergunningvrij zijn aangemerkt zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening’. De niet aangeduide nutsvoorzieningen betreffen omgevingsvergunningvrije gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kastjes ten behoeve van de ontsluiting op het kabelnet. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Groen

De voor Groen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. Op deze gronden mogen, afgezien van een nutsvoorziening, geen gebouwen worden gebouwd.

Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn met name bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Tevens zijn de gronden bestemd voor erkers, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers ten behoeve van de aangrenzende erkers. De bebouwingsregels hiervoor en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Verkeer - 1

Voor de Rijksweg A2 is de bestemming Verkeer - 1 opgenomen. Anders dan voor de overige wegen is voor de rijksweg specifiek de snelweg functie bestemd met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de verkeersregeling die hoger zijn dan bij de wegen op het bedrijventerrein en directe omgeving zelf.

Verkeer - 2

De voor Verkeer - 2 aangewezen gronden zijn met name bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Water

De voor Water aangewezen gronden zijn met name bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen ten behoeve van waterbeheersing en waterberging.

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen.

De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.

Onder stringente voorwaarden zijn aan-huis-verbonden beroepen in de woning rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming is een omgevingsvergunning voor het afwijken opgenomen voor het toestaan van lichte bedrijvigheid als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie.

Leiding - Riool

Langs de Steenweg in het plangebied ligt een ondergrondse rioolpersleiding. Deze persleiding wordt beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Waarde – Archeologie 1, 2, 3 en 4

De beleidsnota archeologie is in het bestemmingsplan Slimwei doorvertaald door de verschillende archeologische gebieden te bestemmen. Hierbij is gebruik gemaakt van de diepte- en oppervlakte maten uit de beleidsnota.

Waterstaat - Waterkering

De Waalbandijk heeft de functie van waterkering. Ter bescherming dient rond deze waterkering een zone te liggen die de functie waarborgt. De zone van 40 m aan weerszijde van de dijk heeft de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’.

Daarnaast is ook het dijklichaam (zomerdijk) langs de Waal ter hoogte van de Martinus Nijhoffbrug binnen het plangebied als Waterstaat-Waterkering bestemd. De beschermingszone van dit dijklichaam is minder breed dan de Waalbandijk.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Exploitatie

Bij de motivering van het bestemmingsplan is reeds aangegeven, dat het voorliggende bestemmingsplan gericht is op het bevestigen en regelen van het huidige gebruik, het vastleggen van ruimtelijke kenmerken van de bebouwde en onbebouwde ruimte en het actualiseren van de bestemmingsregeling. Bij dit laatste is ook van belang dat invulling wordt gegeven aan de behoefte aan globaliteit en flexibiliteit in de regeling. Ook is het bestemmingsplan erop gericht om het gemeentebestuur een flexibel instrument in handen te geven om sturing te geven aan eventuele ontwikkelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan brengt als zodanig geen financiële consequenties met zich mee voor de gemeente. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan in voldoende mate aangetoond.

7.2 Handhaving

Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die erop gericht is de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Handhaving kan ook worden gezien als:

  • het stellen van normen c.q. grenzen;
  • het uitvoeren van normen (vergunningverlening) c.q. norm conform handelen;
  • het houden van toezicht;
  • het opleggen van sancties.

Het ruimtelijke beleid, zoals de gemeente Neerijnen dat voor haar grondgebied heeft vastgelegd, vindt voor het belangrijkste deel haar weerslag in de vastgestelde bestemmingsplannen. Aan het vaststellen van een bestemmingsplan gaat een uitgebreide en zorgvuldige voorbereiding vooraf. Er wordt een 'uitgebreide' inventarisatie gemaakt van de bestaande situatie binnen het plangebied teneinde deze op te kunnen nemen in het bestemmingsplan. Bovendien vindt er overleg plaats met belanghebbenden door middel van inspraakrondes en ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan.

Deze uitgebreide voorbereidingen hebben een duidelijk doel. Het bestemmingsplan dient een zorgvuldig opgesteld plan te zijn, waarin de verworvenheden van de democratische rechtsstaat doorklinken. Het bestemmingsplan heeft immers, zodra het rechtskracht heeft, een enorme impact op het gemeentelijk grondgebied. Deze werking wordt, met name door burgers, nogal eens onderschat. Het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld het gebruik van in eigendom zijnde onroerende zaken zowel beperken als verruimen. Bovendien is het bestemmingsplan een criterium waaraan bouwplannen moeten worden getoetst en kan het een grondslag zijn voor het toepassen van strafrechtelijke, privaatrechtelijke en bestuursrechtelijke dwangmiddelen waarvan de kosten veelal verhaald kunnen worden op de overtreder. De juridische status van het bestemmingsplan kan dan ook het best verduidelijkt worden met de lekenterm: 'gemeentelijke wet’.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie (hoofdgebouwen en gebruik van deze hoofdgebouwen) geïnventariseerd. De thans opgenomen bestemmingsregeling past in de ruimtelijk-functionele visie van de gemeente ten aanzien van dit gebied.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak (maatschappelijke uitvoerbaarheid)

8.1 Startbijeenkomst

Op maandag 26 september 2011 zijn alle ondernemers binnen de gemeente Neerijnen uitgenodigd om kennis te nemen van het voornemen om voor alle bedrijventerreinen in de gemeente een actueel bestemmingsplan op te stellen.

Op deze avond en ook daarna bestond de mogelijkheid om wensen kenbaar te maken aan de gemeente Neerijnen die betrokken konden worden bij het opstellen van de bestemmingsplannen.

Tijdens de avond en ook daarna zijn diverse reacties ontvangen die, waar mogelijk, zijn meegenomen in het bestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Slimwei' wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast is het plan conform de inspraakverordening voor een ieder ter inzage gelegd.

8.3 Tervisielegging

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Slimwei' is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Het voorontwerp was vanaf 19 juli 2013 tot 30 augustus 2013 voor een ieder te raadplegen in het gemeentehuis en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast heeft op maandag 19 augustus 2013 een inloopmiddag plaatsgevonden op de locatie Koeweistraat 5 te Waardenburg in het plangebied van het bestemmingsplan.

De ontvangen vooroverleg en inspraakreacties zijn voorzien van een reactie en als nota inspraak en overleg als Bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Slimwei' heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor een ieder voor zes weken ter inzage gelegen van 27 juni tot en met 7 augustus 2014.

Gedurende deze termijn konden zienswijzen kenbaar gemaakt worden tegen het bestemmingsplan. De ontvangen acht zienswijzen zijn beantwoord en voorzover van toepassing zijn er aanpassingen verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan.

De beantwoording van de zienswijzen is als bijlage opgenomen bij het Vaststellingsbesluit.