1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan
VABO Projectontwikkeling BV is voornemens om op het terrein ten zuiden van de Hagedelstraat en de Kloppenhofstraat te Haaften 4 kavels te herontwikkelen voor woningbouw / vrij uit te geven woonkavels.
Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kern Haaften' (2010). Binnen dit bestemmingsplan hebben de desbetreffende gronden de bestemmingen 'Groen', 'Dienstverlening', 'Tuin', 'Water' en 'Wonen'. Om de oprichting van de vier vrijstaande woningen mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging van het plangebied
Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Hagedelstraat en een gedeelte van de Kloppenhofstraat nabij het centrum van Haaften. Het gebied wordt in het oost begrensd door de Dreef. De betrokken percelen zijn kadastraal bekend onder Sectie K nummers 1065, 1267 en 1268 gemeente Haaften (thans gemeente Neerijnen).
Globale ligging projectgebied
Ligging projectgebied
1.3 Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
- een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
- een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
- de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
- de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
- een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
- de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
- een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
- voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
- een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Hagedelstraat en een gedeelte van de Kloppenhofstraat nabij het centrum van Haaften. Het gebied wordt in het oost begrensd door de Dreef. Ten westen en in het zuiden van het plangebied liggen diverse woningen, deze zijn gelegen aan de Dohnastraat en de Dreef. Op de locatie is momenteel de huisvesting van een assurantiekantoor aanwezig, ten westen hiervan ligt een boomsingel. Het overige gedeelte van het plangebied ligt braak en is in gebruik als grasland. In de directe nabijheid zijn rondom het plangebied diverse woningen gelegen. Het totale plangebied kent een oppervlakte van circa 2100 m2.
Huidige situatie
2.2.1 Projectbeschrijving
Het ontwikkelplan bestaat uit de realisatie van vier kavels voor vrijstaande woningen. Twee van deze kavels worden in het noordelijke gedeelte gerealiseerd en zijn gepositioneerd richting de Hagedelstraat (op de onderstaande afbeelding nummer 1 en 2). De resterende twee kavels zullen in het zuidelijke gedeelte van het plangebied worden gerealiseerd. De derde kavel zal richting Kloppenhofstraat worden gepositioneerd terwijl de vierde kavel richting de Dohnastraat zal worden gepositioneerd.
Het vigerende plan maakt het mogelijk reeds één kavel te ontwikkelen aangezien het plan een bouwvlak voor een woning heeft opgenomen. Vanwege stedenbouwkundige wensen heeft dit bouwvlak in het voorliggende bestemmingsplan een andere positie binnen het plangebied gekregen.
Nieuwe situatie
2.2.2 Stedenbouwkundige inpassing
Op het terrein is momenteel bebouwing aanwezig, de bebouwing zal ten behoeve van de realisering van de nieuwe woningen worden gesloopt. De woningen aan en rondom de Dreef kennen een grote diversiteit aan bouw- en goothoogtes, met uitschieters tot 11 meter. Over het algemeen bestaat de bebouwing uit één of twee lagen met een forse kap. Kavels 1 en 2 sluiten met een bouwhoogte tot max. 9 meter aan bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving.
Huidige bebouwing aan de Dreef (bron: bestemmingsplan 'Kern Haaften' (2010))
Kavels 3 en 4 in het zuidelijk gedeelte van het plangebied verbinden de nog te realiseren woningen op kavels 1 en 2 met de bestaande woningen aan de Kloppenhofstraat en Dohnastraat. Middels een bouwhoote van 8 meter worden de bestaande woningen (bouwhoogte 8 meter) trapsgewijs verbonden met woningen op kavels 1 en 2. De situering van de woning op kavel 3 zorgt voor een inpassing bij de woningen aan de Kloppenhofstraat. De tuingrootte behoudt het huidige groene karakter van het plangebied waardoor de aanwezige groene structuur van het gebied gehandhaafd blijft. Deze groenstructuur wordt reeds grotendeels gevormd door de groene beplanting in de tuinen aangezien Haaften een beperkt oppervlakte heeft aan openbaar groen. De erfscheidingen met de bestaande woningen worden eveneens groen en duurzaam ingericht.
Het parkeren voor de nieuwe woningen wordt geheel op de kavels opgelost.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt de Nota Ruimte (2006). In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio’s die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologieregio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop.
Het Rijk zet met de ontwerp structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Planspecifiek
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van de beoogde ontwikkeling van 4 woningen, heeft dit ontwikkelingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan, gelet het karakter van dit ontwikkelingsplan, wordt geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.
3.1.2 AMvB Ruimte
Met de invoering van de Wro in juli 2008 is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Dit betekend dat het niet meer wettelijk verplicht is dat bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met het beleid uit de Nota Ruimte. Om dit te ondervangen is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld en op 29 mei 2009 vastgesteld door het kabinet. De AMvB Ruimte omvat ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen.
Door middel van de AMvB Ruimte wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Daarnaast kan in de AMvB Ruimte provincies opgedragen worden bepaalde thema’s verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeenten zich wederom aan dienen te houden bij het opstellen van een bestemmingsplan.
De AMvB Ruimte wordt in twee fases vastgesteld. In de eerste fase wordt aangegeven dat de regels in acht moeten worden genomen tot bij het eerstvolgende besluit tot vaststelling of wijziging van het planologisch regime. Het Rijk heeft besloten om in de eerste fase nog geen nieuwe beleidskoers op te nemen in de AMvB Ruimte; deze volgt pas bij de tweede fase van de invoering, die naar verwachting in 2011 wordt vastgesteld. De AMvB Ruimte houdt tot die tijd de koers aan van de Nota Ruimte.
Planspecifiek
Door de beperkte grootte van de beoogde ontwikkeling van 4 woningen is er geen raakvlak met het rijksbeleid.
3.2.1 Structuurvisie Gelderland
Hoe de provincie Gelderland de ruimte wil verdelen en gebruiken staat in de algemene structuurvisie ruimtelijke ordening, voorheen het Streekplan Gelderland 2005. Daarnaast kan de provincie voor bepaalde aspecten van het ruimtelijk beleid een sectorale structuurvisie opstellen.
Algemene structuurvisie (verplicht)
In de verplichte structuurvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. In dit opzicht is de structuurvisie te vergelijken met het huidige Streekplan Gelderland 2005. In de structuurvisie moet staan hoe het ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd. Ook staan in de structuurvisie de instrumenten van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) die hiervoor worden ingezet.
Sectorale structuurvisie (vrijwillig)
Voor bepaalde aspecten van het ruimtelijke beleid kan de provincie Gelderland een vrijwillige structuurvisie vaststellen. Deze structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van die aspecten. Ook hierin moet weer staan op welke wijze die ontwikkeling wordt gerealiseerd.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. De inhoud van het streekplan blijft voor de provincie de basis voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Gemeenten krijgen een grotere eigen verantwoordelijkheid in het afhandelen van hun locale zaken.
Het ‘Streekplan Gelderland 2005’ is op 29 juni 2005 vastgesteld door Provinciale Staten en in werking getreden op 20 september 2005. Het doel van het streekplan is een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De focus ligt hierbij op enkele kenmerken, te weten: Natuur en Water ('groenblauw raamwerk'), maar ook de ruimtelijke ontwikkelingen in de rode contour. Deze kenmerken acht de provincie als provinciaal belang. De overige kenmerken, zoals multifunctioneel groen, wordt door de provincie neergelegd bij de gemeente. Dit vraagt tevens een samenwerking in regionaal verband.
Met betrekking tot de beoogde realisatie van 4 woningen in binnenstedelijk gebied is het van belang te kijken naar het beleid ten aanzien van wonen. In het streekplan richt de provincie zich zowel op bestaand bebouwd gebied als op nieuw stedelijk gebied. Er is met name behoefte aan een nauwe aansluiting van het aanbod op de vraag. In het plangebied is er een vraag naar woningen voor ouderen en starters en centrum-stedelijk en landelijk wonen.
Middels het versnellen en bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaan bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit, wil de provincie de ruimtelijke kwaliteit van de rode contour versterken.
Het plangebied is op de ‘Beleidskaart ruimtelijke structuur’ van het geldende streekplan aangeduid als ‘bebouwd gebied 2000’. Onder ‘bebouwd gebied 2000’ wordt verstaan het bestaand bebouwd gebied per 1 januari 2000 (op basis van VROM-bestand). Het deel van het programma voor wonen en werken dat binnen dit bestaand bebouwd gebied wordt geprojecteerd draagt bij aan intensivering en herstructurering.
Planspecifiek
Voorliggend plan draagt bij aan de intensivering en herstructurering van 'bestaand bebouwd gebied'. Het plan omvat een divers aanbod aan woningen voor de gewenste doelgroepen. Daartoe is het plan in overeenstemming met het streekplan Gelderland.
3.2.2 Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking
In de sturingsfilosofie van het streekplan wordt veel ruimte geboden voor de in regionaal verband samenwerkende gemeenten. Niet voor niets is de subtitel ‘Kansen voor de regio’s’. In die filosofie past ook de in regionaal verband afgestemde zoekzones stedelijke functies (wonen en werken) en landschappelijke versterking. Deze zoekzones zijn opgenomen in de ‘Streekplanuitwerking Zoekzones Stedelijke Functies en Landschappelijke Versterking’, dat op 12 december 2006 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en in het voorjaar van 2007 in werking is getreden.
Planspecifiek
Voor Haaften zijn twee zoeklocaties aangegeven. Deze locaties zijn gelegen aan de noordzijde van de kern. Het plangebied van voorliggend plan maakt geen onderdeel uit van een zoekzone en is niet in strijd met de streekplanuitwerking.
3.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld en deze is op 2 maart 2011 in werking getreden. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:
- verstedelijking
- wonen
- detailhandel
- recreatiewoningen/ -parken
- glastuinbouw
- waterwingebied
- grondwaterbeschermingsgebied
- oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening
- ecologische hoofdstructuur
- waardevol open gebied
- nationaal landschap.
Van eerste herziening naar geconsolideerde versie
Na de vaststelling van de RVG door de Provinciale Staten van Gelderland volgden onderstaande herzieningen.
- Eerste herziening: Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie.
- Tweede herziening: Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening van de RVG om de aanleg van een sportcomplex in Zaltbommel mogelijk te maken. De tweede herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie.
- Derde herziening:Een derde herziening van de RVG is in procedure. Doel van deze herziening: de ruimtelijke ontwikkeling van een tweetal initiatieven in de ecologische hoofdstructuur (EHS) mogelijk maken.
In een provinciale ruimtelijke verordening ex artikel 4.1 Wro worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. De RVG vormt een beleidsneutrale vertaling van het in het Streekplan Gelderland 2005 en de beleidsuitwerkingen daarvan verwoorde beleid. Hier is verder geen nieuw beleid aan toegevoegd.
In artikel 2.2 van de RVG is opgenomen dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken in een bestemmingsplan slechts is toegestaan:
- binnen bestaand bebouwd gebied;
- binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen;
- binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking, zoals opgenomen in bijlage 8;
- binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem - Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt.
Tevens moet bij nieuwe woningen voldaan worden aan het bepaalde in artikel 3 over "Wonen". In dit artikel is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen, bijvoorbeeld zoals opgenomen in wijzigingsbevoegdheden in een bestemmingsplan, dienen te passen in het geldende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen. Op dit moment is het KWP 3 van toepassing. Ten aanzien van de volkshuisvestelijke benadering van onderhavig plan wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4.
Planspecifiek
Op onderstaande uitsnede van de kaart "Verstedelijking" behorende bij de RVG is te zien dat het plangebied niet in een gebied ligt waar op basis van de verordening ruimte woningbouw is toegestaan.
Uitsnede provinciale verordeningskaart verstedelijking
3.2.4 Woonvisie Gelderland 'Keuzevrijheid en identiteit'
De provincie heeft een drieledige woonvisie opgesteld. Hierin maakt de provincie de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk. De woonvisie is als volgt opgebouwd:
- deel a: de uitgangspunten van het woonbeleid;
- deel b: analyses van problematiek van de Gelderse regio's;
- deel c: afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties.
In deel a en b worden de uitgangspunten van het woonbeleid toegelicht en wordt ingegaan op de regionale problematiek. Uit deel a en b volgt dat de burger en zijn woonwensen centraal staan. Daarbij is het realiseren van een gevarieerd aanbod aan woningen en woonmilieus van belang. Onderhavig plangebied is gelegen in de regio Rivierenland. Voor deze regio geldt dat ze zo nauwkeurig mogelijk willen voorzien in de behoefte. Het groene en idyllische karakter mag niet worden aangetast door grootschalige flats. Eerder is het zorgvuldig inpassen van kleine en goedkopere eengezinswoningen en appartementen wenselijk, die dusdanig fraai en kleinschalig worden vormgegeven dat er eerder sprake is van een verrijking van de dorpsgezichten dan een verarming.
In deel c is de woningbehoefte per regio beschreven op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte.
De woonvisie geeft een beeld van woningbehoefte, voordat er sprake was van een recessie en verstoorde verhoudingen in de markt. Deze ontwikkelingen vanaf medio 2008 zullen, naar verwachting, het beeld wijzigen richting meer vraag naar huurwoningen en het betaalbare segment en minder vraag naar de duurdere segmenten.
Uit de woonvisie blijkt voor de regio Rivierenland:
- Dat er relatief regionaal te weinig in de huursector geprogrammeerd is. Er zal een verschuiving in de programmering moeten plaatsvinden naar een groter aandeel huurwoningen in de nieuwbouwproductie.
Deze opgave kan in een aantal gemeenten anders liggen in verband met een reeds omvangrijke aanwezige huurwoningvoorraad. Voor de regio, de gezamenlijke gemeenten en woningcorporaties ligt hier een taak om deze opgave af te stemmen en vorm te geven.
- Er gaat relatief te weinig in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) gebouwd worden. Daar staat tegenover dat er relatief veel in de middeldure en dure koopsegmenten geprogrammeerd is.
Deze opgave kan in een aantal gemeenten anders liggen in verband met een reeds omvangrijke aanwezige huurwoningvoorraad. Voor de regio, de gezamenlijke gemeenten en woningcorporaties ligt hier een taak om deze opgave af te stemmen en vorm te geven.
- Het netto aantal toe te voegen woningen aan de voorraad van 9.800 in de regio Rivierenland. De gezamenlijke woningbouwprogramma’s van de gemeenten van 19.900 woningen bruto laten een overprogrammering aan nieuwbouw zien. Voor de korte termijn moet gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Medio 2009 zijn er aanwijzingen dat de realisatie niet de trend in de behoefte te boven zal gaan. Bij de jaarlijkse monitoring en de processen rond de voortgang van de woningbouw wordt dit kwantitatieve aspect continue geëvalueerd. Dit kan aanleiding zijn in een later stadium gezamenlijk te (moeten) gaan kijken naar scherpere programmering in de tijd (fasering) en de locatie en eventueel alsnog tot aanvullende of gewijzigde afspraken te komen.
- Sluit vraag aan bij behoefte op basis van monitoring
In de Woonvisie zijn een aantal intentie afspraken gemaakt:
- 37 % van de nieuw te bouwen woningen in de regio in de huursector, gelijk aan het netto referentiekader;
- 46 % van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (dat zijn de goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop opgeteld;
- 74 %, oftewel ruim 7.200 woningen zullen via de nieuwbouw geschikt zijn of van de bestaande voorraad geschikt gemaakt worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionale sterrenclassificatie.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de nieuwbouw van 4 woningen in het duurdere segment. Gemeente Neerijnen zal in het totale woningbouwprogramma rekening moeten houden met de toevoeging van deze woningen in het duurdere segment. Daarmee is de beoogde ontwikkeling niet strijdig aan de provinciale woonvisie.
3.2.5 PKB Ruimte voor de Rivier
De PKB Ruimte voor de Rivier (Ministerie van V&W, 2006)/Beleidslijn Grote Rivieren (Ministerie van V&W, 2006)beschrijft het beleid voor de aanpak van hoogwaterbestrijding. De insteek is rivieren meer ruimte te geven, zodat in 2015 voldaan kan worden aan het vastgelegde beschermingsniveau. Hiervoor zijn een beperkt aantal gebieden gereserveerd voor rivierverruimde maatregelen. Deze gebieden dienen gevrijwaard te worden van (kapitaal) intensieve ontwikkelingen. De Beleidslijn Grote Rivieren betreft een herziening van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. De doelstellingen van de beleidslijn zijn gericht op het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit en het voorkomen van feitelijke belemmeringen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. In de Beleidslijn Grote Rivieren is het afwegingskader voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed hernieuwd vastgelegd.
Voor het afwegingskader maakt de beleidslijn onderscheid in een ‘stroomvoerend regime’ en een ‘bergend regime’. Het stroomvoerend regime dient bij hoogwater voor zowel waterberging als –afvoer. Het bergend regime dient bij hoogwater voornamelijk voor waterberging.
Een gedeelte van de uiterwaarden van de Waal ligt in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De uiterwaarden van de Waal maken deel uit van het ‘stroomvoerend regime’. Het ‘stroomvoerend’ regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven ‘riviergebonden’ activiteiten zijn toegestaan. Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk.
Planspecifiek
Onderhavig plan is gelegen in de directe omgeving van de rivier de Waal. In deze omgeving zijn in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier een aantal gebieden gereserveerd voor rivierverruimende maatregelen. Gelet op de ligging in binnenstedelijk gebied maakt het onderhavig plangebied geen onderdeel uit van een gereserveerd gebied. Het project is daarom niet in strijd met de PKB Ruimte voor de Rivier.
3.2.6 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met drie opeenvolgende stappen. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Bepalen regionale vraag naar ruimte (trede 1)
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Zoals aangegeven in het kwalitatief Woningbouwprogramma van de Woonvisie Gelderland, is het niet mogelijk om het beleid in deze visie één op één toe te passen op kleinschalige particuliere initiatieven. De Woonvisie Neerijnen, die in paragraaf 3.4.3 van deze plantoelichting aan de orde komt, laat zien er voor Haaften een geraamde behoefte bestaat aan 60 woningen tot 2020. De gemeente is bereid om mee te werken aan incidentele woningbouw. Geconstateerd kan worden dat er sprake is van een vraag naar woningen en dat ook binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma zich een verschil tussen behoefte en capaciteit aftekent, waarin ruimte is voor onderhavig incidenteel woningbouwplan.
Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (trede 2)
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie is gelegen binnen de kern Haaften. De ontwikkeling ziet deels op de herontwikkeling van een bestaand kantoorgebouw tot woningbouw. Hiermee is de ontwikkeling in overeenstemming met de tweede trede. Toetsing aan de derde trede, bouwen buiten bestaande stedelijkgebied is niet noodzakelijk. Hiervan is geen sprake.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3.1 Regio Rivierenland
Voor de regio Rivierenland is een regionale structuurvisie opgesteld. Centraal in de structuurvisie staan de richtinggevende kwaliteiten van het Rivierenland. Kernpunten hieruit zijn:
- voldoende ruimte voor rivierwater en waterberging;
- behoud van karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
- realiseren woningbouwopgave: juiste woning op juiste plek en het juiste tijdstip;
- bundeling van bedrijvigheid en woningbouw in grotere kernen;
- concentratie glastuinbouw.
Aanleiding voor het opstellen van de structuurvisie is het verzoek vanuit de regio's om een structuurvisie op te stellen. De structuurvisie kan gebruikt worden door de provincie bij het opstellen van de provinciale structuurvisie. In de visie wordt eveneens ingegaan op het aspect wonen. Het zwaartepunt in regio voor de bouw van woningen ligt in de kernen Tiel, Culemborg, Geldermalsen, Zaltbommel en Druten.
Belangrijke aandachtspunten voor de regio zijn hierbij onder meer:
- De verhouding tussen het aantal te bouwen huur- en koopwoningen. Een groter aandeel huurwoningen dan in de periode 2000-2004 is naar verwachting nodig;
- Meer mogelijkheden creëren voor starters op de huur en koopmarkt;
- De positie van senioren op de Rivierenlandse woningmarkt. De omvang van deze groep neemt toe;
- De verhouding tussen het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen.
Planspecifiek
Het initiatief is niet gelegen binnen het zwaartepunt van de regio Rivierenland. De regionale structuurvisie sluit woningen buiten de zwaartepunt gebieden echter niet uit. Het beleid uit de regionale structuurvisie vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig initiatief.
3.4.1 Bestemmingsplan 'Kern Haaften' (2010)
Het bestemmingsplan betreft de kern Haaften. Haaften is een van de meeste verstedelijkte kernen van de gemeente Neerijnen. Het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan is gelegen in de bebouwde kom van de Haaften. Binnen de bebouwde kom zijn er verschillende deelgebieden te onderscheiden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Historische dorpsgebieden'. In dit deelgebied wordt samenhang gecreëerd door overeenkomsten in bouwtypologie, massaopbouw, architectonische schaal en karakter, materiaal- en kleurgebruik. Over het algemeen bestaat de bebouwing uit één of twee lagen met een forse kap en staat vaak direct aan de straat of heeft een smalle strook of voortuin tussen het huis en de straat. Daarbij is er tevens een voorkeur voor een losse opstelling van de bebouwing. De beoogde bebouwing uit onderhavig bouwplan past in de gewenste stedenbouwkundige structuur. Er is sprake van losse bebouwing bestaande uit één of twee lagen met kap.
Vanwege de minimale hoeveelheid openbaar groen binnen de kern Haaften is het behoud van het private groen als drager voor de groenstructuur van belang. Derhalve is de bestemming tuin opgenomen in het bestemmingsplan.
Uitsnede vigerende plankaart
Volgens de uitsnede van de plankaart zal de beoogde ontwikkeling van de woningen worden gerealiseerd op een gebied met de bestemmingen wonen, water, dienstverlening, tuin, wonen en groen. De nieuwe bestemming zal grotendeels niet overeenkomen met de bestemming zoals is opgenomen in de plankaart van het bestemmingsplan.
Conclusie
De bebouwing met bestemming 'Dienstverlening' zal plaats moeten maken voor een nieuw gebouw met de daarbij behorende bestemming wonen. Het vigerende plan maakt het mogelijk reeds één kavel te ontwikkelen aangezien het plan een bouwvlak voor een woning heeft opgenomen. Vanwege stedenbouwkundige wensen heeft dit bouwvlak in het voorliggende bestemmingsplan een andere positie binnen het plangebied gekregen. Planologisch gezien betreft de ontwikkeling dus enkel een toevoeging van 2 hoofdgebouwen.
De beoogde bestemming, zoals kenbaar wordt gemaakt in het ontwikkelplan, komt niet overeen met de bestemming die is opgenomen in de plankaart van het bestemmingsplan 'Kern Haaften'(2010). Door het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze ontwikkeling wordt overeenstemming tussen bouwplan en bestemmingsplan verkregen.
3.4.2 Welstandsnota
Sinds 1 juli 2004 kan welstandstoetsing van bouwplannen alleen nog maar plaatsvinden als de gemeente beschikt over een welstandsnota. De gemeente Neerijnen beschikt over een dergelijke nota. In de welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandtoezicht in de gemeente is geregeld. Dit wordt vastgelegd om een aantrekkelijke gebouwde omgeving te genereren en te behouden. De focus ligt hierbij uiteraard op het aanzicht van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte. In de welstandsnota worden per kern verschillende gebiedstypen onderscheiden. Per type zijn in de nota specifieke welstandscriteria geformuleerd.
De welstandsnota maakt onderscheid in niveau en zijn de vertaling van de algemene beleidsuitgangspunten voor welstand. In het beleid staat ondermeer of er ingezet wordt voor behoud of verandering van de ruimtelijke situatie. Daarnaast kan de welstandsnota speciale ambities bewerkstelligen.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met het beleid uit de welstandsnota van de gemeente Neerijnen.
3.4.3 Woonvisie Neerijnen 2012-2020
Op 28 juni 2012 heeft de gemeente Neerijnen de Woonvisie 2012-2020 en het woningbehoefte onderzoek (2011) vastgesteld. De Woonvisie 2012-2020 is gebaseerd op het woningbehoefte onderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd. De woonvisie rust op vier uitgangspunten:
- Behoud van identiteit en het rustieke en landelijke karakter van onze gemeente.
- Voldoen aan de woningbehoefte van degenen die graag in onze gemeente willen wonen.
- Afstemming van het beleid op wat per kern nodig is, rekening houdend met maat en schaal van de dorpen, de noodzaak van koppeling van (zorg)voorzieningen aan het wonen en de ruimtelijke context.
- Beleidsontwikkeling in samenspraak met Woonstichting De Kernen en woningbouw vereniging De Goede Woning Neerijnen.
Op 26 september 2013 is vervolgens de uitwerking van de woonvisie vastgesteld. In deze uitwerking heeft de gemeenteraad een keuze gemaakt voor het 3 kernen plus beleid. Woningbouw wordt in principe geconcentreerd in de 3 pluskernen Haaften/Hellouw, Waardenburg/Tuil en Ophemert/Varik.
Daarnaast zijn er op basis van het (regionaal) Kwalitatief Woningbouw Programma afspraken gemaakt met de provincie over het aantal te realiseren woningen. Neerijnen mag in de periode 2012 tot 2020 niet meer dan 730 woningen in de planning hebben.
Voorliggend plan is opgenomen in deze planning. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan voldoet aan de uitgangspunten uit de woonvisie en de regionale afspraken rondom afstemming van woningbouwplannen.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.1 Bodem
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater van het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Een bodemonderzoek is gericht op bodembedreigende stoffen. Hiervoor dient er eerst naar de huidige functie van het plangebied te worden gekeken. Het bodemonderzoek moet namelijk de bodemkwaliteit vaststellen alvorens er activiteiten en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de beoogde ontwikkeling. Op deze wijze kan men bepalen of de bodemkwaliteit de nieuwe ontwikkeling toelaat.
Op de betreffende locatie is door Bakker Milieuadviezen Waalwijk een verkennend bodemonderzoek (bijlage
1) uitgevoerd. Middels het onderzoek is in beeld gebracht of de grond en/of het grondwater ter plaatse van het perceel verontreiniging bevat. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van het grasland en het bosplantsoen licht verontreinigd is. In de zandige ondergrond rondom het huidige kantoorgebouw is tevens licht verontreiniging aangetroffen. Voor het grondwater geldt dat er geen noemenswaardige gehalte aan verontreiniging is aangetroffen.
Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat er zowel voor de grond als voor het grondwater geldt dat er geen noemenswaardige mate van verontreiniging is aangetroffen op de locatie. De bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de bestemming wonen. Volgens Bakker Milieuadviezen dient men bij het afvoeren van de gronden wel rekening te houden met de licht verontreinigde bovengrond.
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Onderhavig plan maakt het mogelijk vier woningen te realiseren, daarmee is het project als een NIBM-project aan te merken. Nader onderzoek is niet nodig.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het projectgebied is gelegen aan Hagedelstraat, de Kloppenhofstraat, de Dreef en de Dohnastraat. Voor deze wegen geldt een snelheidsregime van 30 km/h. Voor 30 km wegen geldt de onderzoeksverplichting niet. Het plangebied is niet gelegen in een onderzoeksgebied van weg in de nabije omgeving waar een onderzoeksverplichting voor geldt. Om deze reden zal het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk worden geacht.
Er zijn geen andere geluidsbronnen in de directe omgeving die van invloed zijn op het toekomstige gebruik van de gronden. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde realisering van de acht woningen.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Wet geurhinder en veehouderij
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moet worden bepaald of de geurbelasting van (intensieve) veehouderijen het leefklimaat niet negatief beïnvloed. In opdracht van gemeente Neerijnen is door MWH B.V. een rapportage opgesteld waaruit blijkt dat de huidige geurkwaliteit als zeer goed is te omschrijven en bij verdere groei van intensieve veehouderijen ook als zeer goed is te classificeren. Met betrekking tot de voorgrondbelasting van individuele bedrijven kan worden gesteld dat deze geen invloed hebben op deze locatie.
Planspecifiek
De projectlocatie is gelegen binnen het stedelijk gebied van de kern Haaften. De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Dergelijke gebieden worden gekenmerkt door een intensiever gebruik. Binnen de directe omgeving, waar het plan wordt voorgesteld, is sprake van overwegend woningbouw en bevinden zich geen milieubelastende activiteiten. Ook het plan zelf voorziet niet in milieubelastende en is passend in de omgeving.
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij treedt er eveneens geen belemmering op. Milieuzonering vormt geen grond voor belemmering voor onderhavig project.
4.1.5.1 Algemeen
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op de beperking en/of beheersing van de risico's voor de omgeving vanwege gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. De wettelijke normen voor de meest risicovolle bedrijven en de omgeving daarvan is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Voor de omgeving van buisleidingen is het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) van toepassing. Tenslotte is toetsingskader voor de omgeving van transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (2010). Laatstgenoemde circulaire zal in 2012 worden vervangen door het 'Besluit transport externe veiligheid' (Btev).
Overeenkomstig het gestelde in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie) van Neerijnen conformeert de gemeente Neerijnen zich aan het wettelijke kader voor het omgaan met de externe veiligheidsproblematiek, behandelt de circulaires alsof deze wet zijn en anticipeert op de beleidsontwikkelingen rond het transport van gevaarlijke stoffen. Verder geeft de EV-visie richtinggevende uitspraken over:
- de invulling van de beleidsvrije ruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) rondom de meest risicovolle bedrijven (Bevi -bedrijven), en langs relevante transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen,
- de gebieden waar nieuwe risicorelevante bedrijven wei of niet kunnen worden toegestaan.
4.1.5.2 Risicovolle inrichtingen
Het plangebied ligt ook ruimschoots buiten de meest relevante toetsingszone voor beoordeling van het groepsrisico (200 meter) vanaf rijkswegen, spoorwegen en de Waal. Bovendien is er geen sprake van grootschalige ontwikkelingen. Hierdoor is er geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.1.5.3 Leidingen
Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied ook niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
4.1.5.4 Conclusie
Het plangebied of de nieuwe bestemming ligt niet binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen, de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen, de toetsingszones van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen . Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
De speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een klimaat neutraal kantoor, koopt men duurzame materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en energiemaatregelen.
Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaat verbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voorvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het de visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld.
De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom speelt het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: Dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
Waterbeheerplan 2010-2015
Vanaf 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van kracht. Het beheerplan gaat in op het waterbeheer in het hele plangebied en omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het nieuwe plan bouwt voort op het bestaande beleid uit de voorgaande waterbeheerplannen. In het plan worden ook nieuwe onderwerpen aangehaald, te weten:
- Maatregelen voor zwemwater
- Maatregelen voor de natuur
- in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn;
- in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt;
- in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur.
- Normen studies aan de hand van de nieuwe klimaat scenario's
- Actualisatie van de 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan.
De nieuwe doelstellingen sluiten aan bij de opgave waar het waterschap de komende planperiode voor staat. Zo wil het waterschap het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben. Om dit te bereiken moet de primaire waterkeringen worden aangepakt en het bergend vermogen van het watersysteem van het landelijk gebied worden vergroot.
Een andere doelstelling, en onderdeel van de opgave, is om in 2027 de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit te halen. Hiertoe zullen er in de planperiode een groot aantal maatregelen worden getroffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.
Daarnaast zal ook binnen het stedelijk gebied het waterbergend vermogen worden vergroot en de waterkwaliteit worden verbeterd.
Als laatste heeft het waterschap de ambitie om de watercondities en de waterkwaliteit voor de natte natuur te verbeteren.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de Hagedelstraat en een gedeelte van de Kloppenhofstraat nabij het centrum van Haaften. Het totale plangebied omvat circa 2100 m². Hiervan is in de huidige situatie 518 m² verhard (bebouwing en verharding). Aan de oostzijde van het plangebied parallel aan de Dreef is een watergang gelegen. Ter hoogte van het plangebied gaat deze over in een duiker. In de planontwikkeling dient hier rekening mee te worden gehouden.
In het kader van onderhavig plan zal de huidige bebouwing worden gesloopt en de verharding worden verwijderd.
| Oppervlakte verharding | Oppervlakte woning | Bijgebouwen | Totaal |
Vrijstaande woning | 125 m2 | 105 m2 | max. 60 m2 | 290 m2 |
Deze toevoeging zal leiden tot 4 maal 290 m2 verharding. Dit is een totaal van circa 1160 m2. Echter, er zal 518 m² worden ontsteend. De totale extra verharding is daarmee maximaal 642 m². Het Waterschap Rivierenland kent een algemene vrijstelling tot 500 m². De toename van verharding boven deze drempel dient met de factor 0,0436 in m³ gecompenseerd te worden. Daarmee zal de compensatie 6,20 m³ moeten bedragen.
Het is niet gewenst de watercompensatie te realiseren in het plangebied. Met gemeente en Waterschap Rivierenland is afgesproken deze compensatie op het Industrieterrein ’t Overrijke Noord te realiseren. Uitgaand van een diepte van 30 centimeter wordt aldaar 21 m² ontgraven. In de toelichting van het op handen zijnde bestemmingsplan "Overrijke" zal hiertoe aandacht worden besteed.
In het verleden was er een watergang in het plangebied gesitueerd. De van west naar oost lopende watergang op de bestemmingsplankaart is reeds langere tijd niet meer aanwezig. Het Waterschap Rivierenland heeft in de Keur geregeld dat watergangen niet gedempt mogen worden zonder dat hiervoor overleg en compensatie heeft plaatsgevonden. Echter, onderhavig plan voorziet niet in de demping van feitelijk aanwezige watergangen.
Het voorliggende plan voorziet, ter bescherming, wel in de bestemming water voor de overkluisde a-watergang in het noorden van het plangebied.
Om geen extra kwel aan te trekken en overlast te voorkomen, zal de ontwikkelaar kwel en hydrologisch neutraal bouwen. Bij de afkoppeling van hemelwater zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Riolering en hemelwaterafvoer
De gehele planontwikkeling kent een gescheiden stelsel. De vuilwaterafvoer van de te realiseren woningen wordt aangesloten op het bestaande systeem. Het hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater en middels een hemelwaterafvoer gekoppeld aan de bestaande watergang aan de Dreef. De onderstaande afbeelding maakt het bovenstaande inzichtelijk.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
De ontwikkeling bestaat in totaal uit vier kavels voor vrijstaande woningen. De locatie ligt in de bebouwde kom van de kern Haaften. De maximaal toegestane snelheid bedraagt rondom het plangebied 30 km/h. Twee van de te realiseren woningen worden ontsloten op de Hagedelstraat. De verwachting is dat er niet of nauwelijks sprake zal zijn van extra verkeer als gevolg van de projectontwikkeling aangezien het nieuwbouw betreft van een beperkt aantal woningen.
Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein. Doorgaans moet er voor dit type woningen rekening worden gehouden met het kwijt kunnen van twee personenauto's op eigen terrein. Dit aantal is conform ASVV 2004. Daarbij worden alle geplande woningen in voldoende mate ontsloten, verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. De realisatie van de woningen op deze locatie zal niet leiden tot onaanvaardbare verkeershinder.
Geconcludeerd kan worden dat het projectplan geen nadelige gevolgen heeft voor de bestaande verkeerskundige situatie en dat het bouwplan voldoende voorziet in de parkeerbehoefte.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van onderhavig project moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten zoals de Flora- en faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden zoals Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden.
IJzerman advies heeft hiertoe een quickscan flora en fauna uitgevoerd. In deze quickscan (bijlage
2) wordt geconcludeerd dat de geplande ontwikkelingen geen nadelige effecten hebben op beschermde natuurgebieden of de EHS. Een vergunning op de natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
Algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar
beschermd middels de Flora- faunawet, maar worden aangeduid als algemene soorten (AMvB artikel 75, lijst 1). Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
Voor overige strikt beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en gebruikssporen.
Daarnaast wordt ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels aangeraden eventuele kapwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden conform de Flora- en faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gekapt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
Middens de quickscan is aangetoond dat flora en fauna geen belemmering vormt voor de realisatie van het project.
4.6 Cultuurhistorie, monumenten en archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische potentie in te schatten.
De Provincie Gelderland beschikt over een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierin wordt een overzicht gegeven van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in de Provincie Gelderland. De CHW bestaat uit kaarten voor de twee onderdelen: Historische bouwkundige monumenten en historische geografische waardering.
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart (zie kaart) ligt de projectlocatie binnen een gebied met een lage archeologische trefkans. Archeologisch onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.
Uitsnede Archeologische vindplaatsen en verwachtingskaart
Gemeentelijke verwachtingkaart
De gemeenteraad heeft voor Neerijnen op 25 september 2008 de Archeologische waarden- en beleidskaart voor het grondgebied van Neerijnen vastgesteld. Met dit nieuwe beleid wordt de onderzoeksplicht alleen daar van toepassing waar deze archeologische waarden ook te verwachten zijn. Het grondgebied van Neerijnen is opgedeeld in vijf categorieën:
- Wit: Geen verwachting. In deze gebieden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- Groen: Lage verwachting. Onderzoek is nodig bij een bodemingreep van 10.000 m2 of meer.
- Geel: Gematigde verwachting. Onderzoek is nodig bij een bodemingreep van 5.000 m2 of meer.
- Oranje: Hoge verwachting. Onderzoek is nodig bij een bodemingreep van 250 m2 of meer.
- Rood: Archeologische waarde/historische dorpskern. Onderzoek is nodig bij een bodemingreep van 100 m2of meer.
De kern van Haaften is grotendeel rood gekleurd, zo ook de planlocatie. Derhalve is door ARC een bureau onderzoek en veldonderzoek uitgevoerd.
Veld- en bureauonderzoek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het rivierengebied en ligt in het stroomgebied van de Waal. De archeologische trefkans hangt in hoge mate samen met de geologische opbouw van dit gebied, er kan hierdoor niet met zekerheid worden uitgesloten dat er tijdens de bouwwerkzaamheden geen archeologische sporen worden aangetroffen. Derhalve is er in opdracht van bouwkundig tekenbureau van Ballegooy door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) op 10 april 2008 een archeologisch bureauonderzoek (bijlage
3) en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Het doel van het bureauonderzoek is aan de hand van bekende gegevens een specifiek archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Het inventariserende veldonderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te verifiëren dan wel aan te vullen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat op de stroomgordel bewoningssporen kunnen worden aangetroffen uit de gehele Middeleeuwen. Op de locatie zijn overslagafzettingen op komafzettingen aangetroffen. De overslagafzettingen dateren uit de Nieuwe Tijd (1711). ARC acht de kans op het vinden van archeologische sporen uit de periode voor de overslag klein. Door deze geringe kans op het vinden van archelogische sporen is het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Hierbij wordt door ARC de opmerking geplaatst dat het aan het bevoegd gezag, de gemeente Neerijnen, is op de locatie definitief vrij te geven. De archeologische meldingsplicht voor de locatie blijft echter wel bestaan. Dit wil zeggen dat indien er tijdens de graafwerkzaamheden alsnog archeologica worden aangetroffen dit moet worden gemeld bij de gemeente Neerijnen. Op 12 januari 2010 heeft de gemeente Neerijnen schriftelijk medegedeeld akkoord te zijn met het uitgevoerde onderzoek en de daaruit volgende conclusies.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksgegevens kan geconcludeerd worden dat aanvullend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is en dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het project. De gemeente heeft middels een schrijven (bijlage
4) aangegeven deze conclusie te delen.
4.7 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de woningen zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen middels een anterieure overeenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het woningbouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in de anterieure overeenkomst. Door het afsluiten van deze overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Groen
De inrichting van het openbaar gebied bestaat uit groen en water. Deze zijn als zodanig bestemd. Grootschalige groenelementen zijn bestemd als ‘Groen’. De oostelijke rand van het plangebied maakt onderdeel uit van de groene geleiding van de Dreef en is derhalve voorzien van de bestemming Groen.
Tuin
De voortuinen bij de woningen zijn bestemd als ‘Tuin’. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan te bouwen. Dit voorkomt ongewenste gebouwen voor de voorgevel van de woningen. Het is namelijk zeer wenselijk dat de woningen vanaf de openbare weg zichtbaar zijn en dat de tuinen een kwalitatieve bijdrage leveren aan het sfeerbeeld van de kern.
Wonen
De bebouwing krijgt een woonfunctie. Deze bestemming biedt ruimte voor (beperkte) uitbreiding en aanpassing van de woning. Aan huis gebonden beroepen zijn mogelijk binnen deze bestemming onder de in de regels genoemde voorwaarden.
De aan- en bijgebouwenregeling betreft een uitwerking die zowel voor- als achtergevelrooilijnen, zowel oppervlaktematen als bebouwingspercentages, zowel bouwhoogten als goothoogten alsmede erkers regelt.
Uit ruimtelijk oogpunt is een goede regulering van bijgebouwen belangrijk. Het verdient aanbeveling de omvang van de op te richten bijgebouwen te beheersen.
Er moet worden voorkomen dat een perceel wordt ‘dichtgebouwd’. Daaraan kunnen bezwaren kleven, zowel uit het oogpunt van een goed woonmilieu gezien vanuit de betrokkene en diens omgeving, als uit stedenbouwkundig
oogpunt om de gewenste structuur niet in aanzienlijke mate aan te tasten. Door het in ruime mate aanwezig zijn van bijgebouwen kunnen activiteiten ontstaan, als dan niet in de hobbysfeer, die zich niet verdragen met de eisen
van een goed woonmilieu. Tegen deze ontwikkeling kan tevens door middel van handhaving worden opgetreden.
Voor de kern Haaften is de toelaatbaarheid en de omvang van bijgebouwen onder andere afhankelijk van de ligging en de grootte van het perceel, de relatie met de omgeving en de omliggende woonbebouwing. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld een maximaal toelaatbare maatvoering van bijgebouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken om hogere bijgebouwen toe te laten.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het plan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan diverse overlegpartners. Op het plan is één vooroverlegreactie binnen gekomen. Deze reactie is samengevat en beantwoordt in de nota vooroverleg en inspraak (bijlage
5).
6.3 Verslag inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft zich één inspreker kenbaar gemaakt. Deze reactie is samengevat en beantwoordt in de nota vooroverleg en inspraak (bijlage).
6.4 Verslag zienswijzen
Gedurende de periode van ter inzage legging is één zienswijze ontvangen, welke mede was ondertekend door 13 huishoudens. De zienswijze is samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Hagedelstraat 22, Haaften, oktober 2009, BM/15170-09.
- 2. Quickscan Flora en Fauna locatie Hadegelstraat Haaften, IJzerman advies, rapportnummer 2012357, 07-09-'12
- 3. Een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, aan de Hagedelstraat 22 en achterliggend terrein te Haaften, ARC, 10 april 2008
- 4. Hagedelstraat Haaften archeologisch onderzoek (beoordeling), Gemeente Neerijnen, kenmerk: 06/06517-735, januari 2010
- 5. Gemeente Neerrijnen, Bestemmingsplan "Woningbouw Hagedelstraat", Bundeling van ingekomen vooroverleg- en inspraakreacties