a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 12 cm bedraagt;
3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1 m overschrijden;
4. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
5. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 m overschrijden;
6. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen;
7. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
b. Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.
c. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m, ten opzichte van het hoogste punt van het dak, en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
d. Bergbezinkbasins (dan wel andere waterstaatkundige werken) ten behoeve van de opvang van water (waaronder rioolwater) mogen worden gebouwd en aangelegd zowel boven- als ondergronds.
e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 1.5 m, indien het betreft:
1. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
2. toegangen van bouwwerken;
3. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
4. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
5. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
6. balkons en galerijen mits de bovenzijde van het balkonhek onder de goot blijft;
7. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
8. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
9. kelderingangen en kelderkoekoeken.
24.2 Ondergronds bouwen
a. Ondergrondse bouwwerken mogen worden gerealiseerd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen mogen worden opgericht;
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergrondse tunnels, onderdoorgangen en fietsenstallingen worden gerealiseerd binnen de gehele bestemmingen 'Verkeer – Railverkeer' en 'Verkeer – Stationsgebied';
c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1. de hoogte van kelders bedraagt maximaal 10 cm beneden peil;
2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;
3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
d. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, tellen mee in de oppervlakteregeling voor bijgebouwen.