Burgemeester en wethouder (bevoegd gezag) kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in
artikel 3 lid 3 sub b indien uit de ruimtelijke motivering daartoe is gebleken dat het gebruik niet zal leiden tot onevenredige verstoring van en/of negatieve gevolgen voor de overige bestemmingen zoals benoemd in
artikel 3 lid 1 waarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- en leefkwaliteit in de omgeving en de parkeerbalans in evenwicht blijft.