Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Kerkwijk, Molenstraat 29
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0297.BGBBPW20210025-VS01

Toelichting

1 Aanleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Molenstraat 29 in Kerkwijk. Voorheen was de locatie in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf, inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten gestaakt. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning.
 
Dit initiatief past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel’, vastgesteld op 17 september 2014. In de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maakt met inachtneming van enkele voorwaarden (artikel 3.7.4). In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
    
Door middel van een principeverzoek is de beoogde ontwikkeling reeds beoordeeld door het college van burgemeester en wethouders, waarbij positief is gereageerd op de voorgenomen ontwikkeling. Op 29 oktober 2019 is in principe besloten mee te werken aan het opstellen van een wijzigingsplan om de bestemming van de agrarische bedrijfswoning te wijzigen, mits in de regels een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen voor het verwijderen van de coniferen op de perceelgrens achter de woning en de aanwezige tunnelkassen.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Molenstraat ten noordoosten van de kern van Kerkwijk. Kerkwijk is onderdeel van de gemeente Zaltbommel. Het plangebied is kadastraal bekend onder perceelnummer 282 sectie S, met een oppervlakte van ca. 8.480 m². Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel. Er is gekozen om het plangebied af te bakenen langs de grens van het bestaande agrarisch bouwvlak.
 
Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.
   
      
Globale ligging en begrenzing van het plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: Google Maps)
  
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'. De gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel heeft dit bestemmingsplan op 17 september 2014 vastgesteld. Voorts geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 14 juni 2018.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'.
      
Globale uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming ‘Agrarisch’. De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3’. De hiervoor aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
 
Omdat de agrarische werkzaamheden zijn gestaakt wenst de initiatiefnemer de agrarisch bestemde gronden te wijzigen in een woonbestemming. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan. Middels deze wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.7.4 van de regels, is het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' indien sprake is van een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf en aan verschillende voorwaarden wordt voldaan.
 
Onderhavig wijzigingsplan geeft invulling aan voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, zie toelichting paragraaf 2.4.5, en toont aan dat er met het voorgenomen plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hiermee vormt onderhavig wijzigingsplan een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Conclusie
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de NOVI. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de NOVI.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
  1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  2. Kustfundament
  3. Grote Rivieren
  4. Waddenzee en waddengebied
  5. Defensie   
  6. Erfgoederen van uitzonderlijke waarde  
  7. Rijksvaarwegen   
  8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  9. Natuurnetwerk Nederland
  10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  11.  IJsselmeergebied
  12.  Elektriciteitsvoorziening
  13.  Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  14.  Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
 
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
 
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
 
Ten westen van de kern Brakel is een ruimtelijke reservering opgenomen. Deze reservering heeft als doel te zorgen dat op deze locatie in de toekomst rivierverruimende maatregelen mogelijk te maken. In dit gebied moeten nieuwe grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen afgestemd worden op de toekomstige rivierverruimingsmaatregelen. Het bestaand gebruik mag worden voortgezet. De reservering bij Brakel is bedoeld om de toekomst een dijkteruglegging mogelijk te maken.
 
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en er zijn dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving de agrarsiche bestemming te wijzigen in een woonbestemming. Er wordt ten opzichte van de huidige planologische situatie, waarin één (bedrijfs)woning is toegestaan, geen extra woning mogelijk gemaakt. Onderhavige ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling. 
  
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
Vanuit het rijke verleden en het heden wordt gewerkt aan de toekomst. De wereld verandert ingrijpend: Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze wereldwijde ontwikkelingen raken ook Gelderland en zetten druk op de Gelderse leefomgeving. Ze vragen antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst.
 
De Gelderse leefomgeving is in omvang beperkt. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. Er zal gezocht worden naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. De focus wordt gelegd op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Hiervoor worden 7 ambities nagestreefd:
 
1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
In 2050 is Gelderland klimaatneutraal. Dit wordt bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. En innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel wordt in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland gerealiseerd.
 
2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
In 2050 is Gelderland klimaatbestendig. Goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 heeft men samen met partners de risico’s en kansen van het veranderend klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor Gelderland.
 
3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
Gelderland wil de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
 
4. Biodiversiteit: werken met de natuur
In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
 
5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is al het busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
 
6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
De concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, wordt in 2050 maximaal profijt gehaald uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland wil koploper zijn in Nederland.
 
7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft wel betrekking op één van de provinciale belangen die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de omgevingsvisie.
 
2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de (gewijzigde) Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. De regels en overige voorwaarden uit de verordening hebben onder meer betrekking op (nieuwe) woningbouwlocaties, (nieuwe) bedrijventerreinen, detailhandel, recreatieterreinen, land- en tuinbouw, natuur en landschap (Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones, Waardevol Open Gebied en Nieuwe Hollandse Waterlinie), waterwingebieden en duurzame energie. 
 
De Omgevingsverordening is een instrument dat steeds wordt bijgesteld als ontwikkelingen daarom vragen. Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten een Actualisatieplan Omgevingsverordening voor aanpassingen op de beleidsterreinen water, detailhandel, energietransitie, geluid, natuur en landbouw vastgesteld. 
 
Planspecifiek
De regels uit de Omgevingsverordening hebben wel betrekking op het initiatief.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de regels van de Omgevingsverordening, omdat het voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het inpassingsplan, zie toelichting paragraaf 2.4.5 
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Woonagenda regio Rivierenland
De provincie Gelderland geeft in de omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'Regionale Woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
2.3.2 Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.
 
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
  • Planstatus (harde of zachte plancapaciteit);
  • Urgentie (noodzaak voor prioriteit: verbetering door bijvoorbeeld herstructurering dan wel bedrijfssanering of woningen voor urgente doelgroepen);
  • Woonmilieu, prijs en woningtype (projecten worden gespiegeld aan de geschetste behoefte uit het regionale woningbehoefteonderzoek).
Indeling projecten
De projecten zijn – na op de drie punten getoetst te zijn – ingedeeld in drie categorieën, te weten:
  1. Kansrijke plannen en/of korte termijn (realisatie binnen vijf jaar)
    Dit zijn plannen die goed aansluiten op de actuele marktvraag. Alle projecten in categorie 1 zijn opgenomen in harde plancapaciteit. Kansrijke plannen waar nog geen vastgesteld bestemmingsplan voor is, worden opgenomen in categorie 2;
  1. Plannen met aandachtspunten en/of middellange termijn (realisatie over vijf tot tien jaar)
    Dit kunnen bijvoorbeeld aandachtspunten op het gebied van milieu zijn. Ook zijn kansrijke plannen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld opgenomen in categorie 2;
  1. Plannen voor de lange(re) termijn (realisatie tien jaar of verder)
    Dit zijn plannen die pas na 2024 zijn voorzien of deel uitmaken van een groter project.
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
 
Conclusie
Het initiatief is vanwege de beperkte omvang, niet opgenomen in het woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 1 of categorie 2. Voor wat betreft het programma scoort de ontwikkeling echter goed, omdat met dit initiatief de eigen woonbehoefte van de initiatiefnemers wordt voorzien.
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie 'Buitengebied' vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele 13 zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
 
Planspecifiek
Binnen de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel' is het plangebied gelegen ter plaatse van een gebied dat is aangewezen als 'gemengd landelijk gebied'. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied binnen de 'zoekzone wonen'.
 
Uitsnede visiekaart 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel' (plangebied zwart omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'gemengd landelijk gebied' aangewezen gronden zijn in grote lijnen kleinschalige oeverwallen en bebouwingsconcentraties. Hier is sprake van een grote afwisseling van fruitteelt, glastuinbouw, bedrijvigheid en wonen, in contrast met het open agrarisch gebied. Door de kleinschaligheid van dit gebied is het geschikt voor een grotere diversiteit aan plattelandsfuncties.
 
Binnen het 'gemengd landelijk gebied' wordt ruimhartig omgegaan met de mogelijkheden voor functieverandering, gelet op de kernkwaliteiten van dit landschappelijk deelgebied. Op 30 maart 2017 is door de gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel het 'Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard' vastgesteld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in functieverandering naar wonen en naar bedrijvigheid. Dit regionale beleidskader is in deze 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel' de basis voor het beleid voor functieverandering. Het voorgenomen plan betreft de functieverandering van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De functieverandering van een bedrijfswoning naar een burgerwoning waarbij niet meer dan 500 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesaneerd is mogelijk conform de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel'.
 
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel', derhalve vormt de structuurvisie geen belemmering voor het voorgenomen plan.
2.4.2 Beleidskader hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad het beleidskader 'Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard' vastgesteld. Dit beleidskader is gebaseerd op een door Regio Rivierenland opgestelde handreiking voor hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben de regionale handreiking vertaald in een Bommelerwaards beleidskader. Het beleid biedt de mogelijkheid om de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren door hergebruik en functieverandering van leegstaande en verouderde agrarische bedrijfsgebouwen. Ook kan via sloop en nieuwbouw functieverandering plaatsvinden. Stoppende agrariërs hebben op basis van het beleid de mogelijkheid om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Het beleidskader biedt mogelijkheden voor het wijzigen van het agrarisch gebruik naar wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, kleinschalige recreatie, zorgvoorzieningen of een veldopstelling van zonnepanelen.
 
Planspecifiek
Het beleidskader heeft betrekking op het initiatief en is opgenomen in de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel, toelichting paragraaf 2.4.1. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen het VAB-beleid.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen het beleidskader, omdat het is opgenomen in de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel'.
2.4.3 Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020
De woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 is vastgesteld op 14 juli 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel. De woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 is een samenwerking tussen de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel. In de visie wordt door de gemeenten de koers voor de komende jaren op het gebied van wonen uitgezet. 
 
Ambities en woonthema’s
De komende jaren willen de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:
  • De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woningen. Duurzaamheid, flexibiliteit en diversiteit zijn hierbij belangrijk.
  • Passende woningvoorraad: beide gemeenten willen dat heel gericht woningen worden toegevoegd die passen bij de lokale vraag. Dit betekent maatwerk in de kernen en gefaseerde woningbouw zodat bijsturen mogelijk is.
  • Voldoende betaalbare woningen: er is vraag naar betaalbare woningen in de Bommelerwaard. Hier willen beide gemeenten in voorzien met bijzondere aandacht voor starters en de lage- en middeninkomens.
  • Wonen, welzijn en zorg: uitgangspunt is het langer zelfstandig wonen van mensen met een ondersteuningsbehoefte. De geschiktheid van de woningen en de woonomgeving, de match tussen vraag en aanbod van wonen met zorg en de bereikbaarheid van voorzieningen zijn van groot belang. Dit vraagt om samenwerking tussen veel verschillende partijen.
  • Kwaliteit van de woonomgeving: uitgangspunt is de identiteit en de kracht van de dorpen en kernen zelf. Beide gemeenten faciliteren initiatieven vanuit de lokale gemeenschappen en bieden waar nodig professionele ondersteuning. Ontmoeten en verbinden vinden beide gemeenten een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de woonomgeving.
De ambities en woonthema’s zijn in het uitvoeringsprogramma vertaald in uitvoeringsacties.
 
Planspecifiek
Het initiatief heeft betrekking op het thema ‘passende woningvoorraad’. In de woonvisie is binnen dit thema aangegeven dat voor de kleine kernen kleinschalig gebouwd moet worden voor de lokale vraag, waarbij particulier initiatief het uitgangspunt is.
 
Conclusie
Het initiatief past binnen de woonvisie, omdat sprake is van een kleinschalig particulier initiatief, dat voorziet in de lokale vraag.
2.4.4 Overig gemeentelijk beleid
De gemeente Zaltbommel beschikt verder over het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021 (vastgesteld op 20 april 2017), de Visie Externe Veiligheid (vastgesteld op 28 november 2013) en de Geurverordening (vastgesteld op 14 januari 2010, wijziging 13 september 2012). Indien van toepassing wordt op deze beleidskaders nader ingegaan in toelichting hoofdstuk 4.
2.4.5 Toetsing wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel' is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.4) opgenomen die de wijziging naar de bestemming 'Wonen' mogelijk maakt.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de locatie te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van een bouwvlak in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:
  1. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  2. de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt;
  3. de voormalig agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat 60% van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag worden teruggebouwd in de vorm van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot een maximale oppervlakte van 200 m²;
  4. voor de overige bouw- en gebruiksregels wordt aangesloten bij de regels, zoals die van toepassing zijn op de bestemming 'Wonen';
  5. het aantal woningen niet toeneemt;
  6. overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
Planspecifiek
Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. 
 
Omliggende bedrijven niet worden belemmerd
In toelichting paragraaf 4.1.7 wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
 
De agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt
Initiatiefnemers zijn eigenaar van het perceel aan de Molenstraat 29 in Kerkwijk. Voorheen was ter plaats een agrarisch bedrijf actief, echter zijn de bedrijfsactiviteiten door voormalig eigenaar reeds gestaakt. Initiatiefnemers zijn niet voornemens op het perceel een agrarisch bedrijf te realiseren, derhalve is het voornemen het gehele agrarische bouwvlak op te ruimen en te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
 
De voormalig agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat 60% van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag worden teruggebouwd in de vorm van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot een maximale oppervlakte van 200 m²
Binnen de plangrenzen zijn op dit moment een voormalig agrarische bedrijfswoning, een vrijstaande schuur en tunnelkassen gesitueerd. Het voornemen is om de bedrijfswoning en vrijstaande schuur te behouden. De tunnelkassen worden gesaneerd. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels bepaald, zie artikel 4 van de regels .
 
Voor de overige bouw- en gebruiksregels wordt aangesloten bij de regels, zoals die van toepassing zijn op de bestemming 'Wonen'
In het voorliggende wijzigingsplan worden de regels van het geldend planologisch regime in acht genomen.
 
Het aantal woningen niet toeneemt
Het voorgenomen plan voorziet in de functieverandering van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, het aantal woningen zal niet toenemen.
 
Overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak
Met het voorgenomen plan zal het gehele bestaande agrarische bouwvlak worden opgeruimd. Ter plaatse van de voormalig agrarische bedrijfswoning en vrijstaande schuur wijzigt de bestemming 'Wonen'. De resterende gronden zullen wijzigen in de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de regels uit de wijzigingsbevoegdheid.
3 Ruimtelijke inpassing
3.1 Bestaande situatie
De Molenstraat is gelegen ten  noordoosten van Kerkwijk en valt binnen het gebied de Bommelerwaard. De Bommelerwaard is gelegen in het rivierkleilandschap. Het gebied wordt gekenmerkt door het onderscheid tussen oeverwal- en komgronden. Op de oeverwallen ontstonden de eerste nederzettingen en werd de grond als bouwland in gebruik genomen. De lager gelegen, nattere komgronden waren tot het midden van de 20e eeuw alleen extensief, als grasland en griend, in gebruik. Kenmerkend voor de Bommelerwaard is de glastuinbouw. De glastuinbouw heeft in de Bommelerwaard een grote ontwikkeling doorgemaakt. De huidige omvang en beeldbepalendheid van de kassengebieden laten hun sporen achter in het landschap. In de directe omgeving van het plangebied zijn de ook verschillende glastuinbouwbedrijven gelegen. Op de aangrenzende percelen zijn op dit moment burgerwoningen gelegen.
 
Onderstaande afbeelding toont het aanzicht vanaf de Molenstraat.
     
Aanzicht huidige situatie vanaf de Molenstraat (bron: Funda)
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Molenstraat 29 in Kerkwijk. Voorheen was ter plaatse een boomkwekerij gevestigd, echter heeft de vorige eigenaar van het perceel de gronden verkocht en zijn de agrarische werkzaamheden gestaakt. Binnen de plangrenzen is op dit moment een agrarische bedrijfswoning met vrijstaande schuur gesitueerd, verder zijn achter op het perceel enkele tunnelkassen gelegen.
 
3.2 Beoogde situatie
Voorheen was binnen de plangrenzen een boomkwekerij gesitueerd, inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten gestaakt. Initiatiefnemers is voornemens om de bestaande agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning waarbij tevens de bestaande vrijstaande schuur behouden blijft. Om dit mogelijk te maken dient het gehele agrarische bouwvlak opgeruimd te worden. Ter plaatse van de vrijstaande woning en schuur zal de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De resterende gronden zullen wijzigen in de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. De woning en het perceel behouden hun huidige staat; er vinden geen sloop- of bouwactiviteiten plaats.  
 
Ten behoeve van de voormalige boomkwekerij zijn achter op het perceel enkele tunnelkassen gelegen. Verder zijn op de perceelgrens coniferen aangeplant. Omdat de bedrijfsactiviteiten reeds zijn gestaakt, zullen de tunnelkassen en coniferen verwijderd worden. In de bestemming 'Wonen' (artikel 4) van de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierin wordt geregeld dat er binnen een jaar na inwerkingtreding van onderhavig wijzigingsplan de bestaande tunnelkassen en coniferen verwijderd moeten zijn.
4 Haalbaarheid
4.1 Milieu
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarbij een bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig, waardoor de omgeving is aan te merken als 'rustig buitengebied'
 
De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
 
Activiteit
SBI-code
Adres
Milieucategorie (maximaal toegestaan)
Richtafstand 
gemengd gebied
Minimale afstand tot het plangebied
Glastuinbouw011, 012, 013
Sarskampseweg 2
2
30 m
250 m
Transportbedrijf 494
Hoogveldweg 11
3.1
50 m
450 m
Glastuinbouw011, 012, 013
Hoogveldweg 2
230 m250 m
Begraafplaats96031
Molenstraat 23
110 m170 m
Camping553, 532Molenstraat 243.150 m275 m
 
Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet binnen de richtafstanden van omliggende milieubelastende bedrijven.  Er zijn geen milieuhinderlijke functies aanwezig die een belemmering vormen voor deze ontwikkeling.  
4.1.2 Geur
Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. In deze wet is bepaald wat geuroverlast is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten. In het kader van de realisatie van de burgerwoningen is sprake van het toevoegen van geurgevoelige objecten. Om te bepalen of het woon- en leefklimaat acceptabel is én of veehouderijen worden belemmerd, is het aspect geur nader beschouwd.
 
Normaal gesproken gelden voor dieren met een geuremissiefactor maximale waarden voor geurbelasting. Maar ten opzichte van sommige geurgevoelige objecten gelden voor dieren met geuremissiefactoren toch minimum afstanden, in plaats van maximale waarden voor geurbelasting.
 
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals bij een grondgebonden veehouderij het geval is), en een geurgevoelig object, zoals een burgerwoning bedraagt:
  1. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  2. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
     
Planspecifiek
De bestaande bebouwing binnen het plangebied maakt geen onderdeel uit van een veehouderij waardoor de bebouwing in de huidige situatie reeds als een geurgevoelig object wordt aangemerkt. Veehouderijen in de omgeving van het plangebied moeten op dit moment al voldoende afstand houden tot de agrarisch bedrijfswoning binnen het plangebied. Met een functiewijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning blijft de situatie ongewijzigd. Bovendien wordt gezien de aanwezigheid van de bestaande geurgevoelige objecten rondom het plangebied aangenomen dat ter plaatse van de planlocatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie 
Vanuit het aspect geur(hinder) van (agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Molenstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Voor deze weg geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidsgevoelige objecten. Vanuit de Wet geluidhinder wordt er echter geen onderscheidt gemaakt tussen een bedrijfswoning en een burgerwoning. Er is dus geen sprake van een nieuwe situatie. Indien in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde, moet in het verleden een ontheffing zijn aangevraagd in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'. Dit is niet het geval. Er kan derhalve vanuit worden gegaan dat er ten aanzien van het wegverkeerslawaai sprake is van een goede ruimtelijke ordening
  
Conclusie
Vanuit het aspect 'geluid'  bestaan er belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.1.4 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Voorheen waren de gronden met een agrarische bestemming bestemd. De herbestemming van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik, in dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Ten behoeve van het voorgenomen plan is door Linge milieu bv in oktober 2019 een verkennend bodemonderzoek verricht, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1.   
 
De bodem ter plaatse bestaat uit klei tot tenminste 3.0 m-mv. De klei is tot 1.5 m-mv licht-bruingrijs van kleur en licht siltig. De diepere klei is grijs tot donkergrijs en matig siltig of zandig. In enkele boringen rond de opstallen is de bovengrond zandig. Vanaf een diepte van 0.5 m-mv zijn sporen van roest waargenomen. Dit is een natuurlijk verschijnsel. In geen van de boringen is puin van betekenis waargenomen. Asbest verdachte materialen zoals plaatjes en scherven zijn dus ook nergens aangetroffen.
 
Grond
In de boven- en ondergrond van het terrein aan het Molenstraat worden met uitzondering van zink geen
tussenwaarden overschreden. Zink is boven de interventiewaarde verhoogd in een bovengrondmengmonster
van vier boringen op het terrein van de kwekerij. De grond daar bevat geen puin of ander bodemvreemd materiaal. Naar aanleiding van de overschrijding zijn de vier betrokken grondmonsters individueel geanalyseerd op het metaal.
 
Zink
In geen van de individuele boringen blijkt zink boven de achtergrondwaarde verhoogd. Dat is een groot verschil met het sterk verhoogde zinkgehalte in het mengmonster. Waarschijnlijk is een enkel stukje metaal de oorzaak van de verhoging geweest, bijv. een scherf van het frame van de tunnelkassen. De analyses van de separate grondmonsters worden als meest betrouwbaar geacht. De grond is daarvoor tweemaal voorbehandeld en gehomogeniseerd. Doel van de separate analyses is het vaststellen of er op de locatie plaatselijk, in een individuele boring de interventiewaarde wordt overschreden. Dat is dus niet het geval, er is geen sprake van een ernstig geval van verontreiniging.
 
Asbest
Zoals visueel als analytisch is asbest niet aantoonbaar in de geroerde, maar niet puinhoudende bovengrond
van de locatie.
 
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Dit metaal is landelijk verhoogd en niet specifiek voor het perceel aan de Molenstraat zelf.
 
Conclusies  
Er worden geen tussenwaarden overschreden in (individuele) monsters van grond en grondwater van
het perceel aan de Molenstraat. Op grond van het verkennend bodemonderzoek is er geen belemmering voor de wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
  
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (plangebied: zwart omkaderd) 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
 
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Met andere woorden, het plangebied ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in de nabijheid het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen. 
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.  
4.1.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling, de bestemmingswijziging van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning kan, gezien de beperkt omvang, aangemerkt worden als een project van ”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
   
Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.46 μg/m³ PM10, 11.40 μg/m³ PM2,5 en 17.96 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
     
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.1.7 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend initiatief valt onder mogelijkheid d. Het initiatief betreft geen ontwikkeling die valt onder het Besluit m.e.r. Met onderhavig initiatief is op basis van de Wet milieubeheer geen m.e.r. -(beoordeling)plicht aan de orde.
4.2 Wet natuurbescherming
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
 
Natura 2000-gebieden
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
 
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
 
Soortbescherming
Een ander doel van de Wet natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
 
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
 
Planspecifiek
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Vanuit ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang. Verantwoord moet worden dat het plan geen schade aan beschermde soorten en of gebieden oplevert. Het gaat hier in hoofdzaak om een functiewijziging. Wel worden de bestaande tunnelkassen gesaneerd en de coniferenhaag langs het perceel verwijderd. De tunnelkassen bieden geen potentieel leef- of foerageergebied voor beschermde soorten vanuit de wet Natuurbescherming. De coniferen kunnen mogelijk nestgelegenheid bieden voor vogels welke beschermd zijn onder de wet Natuurbescherming. Daarom dient deze buiten het broedseizoen te worden verwijderd. Coniferen vallen niet onder de bescherming houtopstanden van de Wet Natuurbescherming.
 
Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' bevindt zich op ca. 5 km afstand. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
  
Stikstofdepositie
Tevens moet bij een ontwikkeling in beeld gebracht worden wat de mogelijke effecten van de stikstofdepositie zijn op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning gaat niet gepaard met een toename van het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Met het initiatief zullen er geen bouw- of sloopactiviteiten plaatsvinden waardoor er geen bouwfase is. Een significant effect op de omliggende Natura 2000-gebieden kan hierdoor uitgesloten worden.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is de conclusie dan ook dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor deze gronden dient een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden indien de beoogde ontwikkeling bouwwerken betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 centimeter. 
 
Het voorgenomen plan betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming waarbij niet meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Tevens is er geen sprake van sloop van voormalige agrarische opstallen, hooguit de sloop van de bestaande tunnelkassen. Hiermee zal de bodem niet dieper geroerd worden dan dat dit met de bouw en aanleg is gebeurd. Derhalve hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.      
 
Conclusie 
Archeologische waarden vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
   
4.3.2 Cultuurhistorie
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
  • De aan de rivieren gerelateerde oeverwallen met bebouwingsstructuren;
  • De wetering Capreton;
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • Rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Zaltbommel en Nederhemert-Zuid);
  • Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht (Gameren);
  • Gemeentelijke en rijksmonumenten;
  • Historische buitenplaatsen (Huis Brakel).
Planspecifiek
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig.
 
Conclusie
Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
4.4 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.4.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21ste eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21ste eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
4.4.2 Waterschap Rivierenland
Waterschapsbeleid
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
  
Daarnaast geldt voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc. een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, bijvoorbeeld een planologisch bepaalde mogelijkheid, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan 500 m², respectievelijk 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd. 
4.4.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek 
Het initiatief brengt geen fysieke aanpassingen aan het perceel met zich mee. Er is hierdoor geen sprake van een toename aan verharding. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
 
Er wordt met beoogde functiewijziging geen extra bebouwing toegevoegd of mogelijk gemaakt. Zowel de afvoer van het huishoudelijk afvalwater als het hemelwater wordt niet gewijzigd en blijft zoals deze in de huidige situatie is.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.5 Niet-gesprongen Explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
 
Planspecifiek
Uit de Explosievenkansenkaart Zaltbommel van 10 juni 2016 blijkt dat het plangebied verdacht is voor wat betreft aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Zie hiervoor onder de uitsnede van de 'Explosievenkansenkaart Zaltbommel'.
 
Globale ligging plangebied binnen de explosievenkaart (plangebied zwart omkaderd, bron: gemeente Zaltbommel)
Op het moment dat een ontwikkeling valt binnen verdacht gebied voor wat betreft aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven adviseert de gemeente Zaltbommel in samenspraak te kijken of vervolgonderzoek nodig is.
Het voorgenomen plan betreft de wijziging van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij niet meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Omdat binnen de plangrenzen reeds een bedrijfswoning, agrarisch opstallen en tunnelkassen zijn gesitueerd zijn de gronden reeds verstoord. Het is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat eventueel aanwezige explosieven al zijn opgemerkt dan wel weggenomen. Het is daarom niet noodzakelijk nader onderzoek naar explosieven uit te voeren. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.
   
Conclusie
Er wordt geen onderzoek in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse voor deze locaties geadviseerd.
 
4.6 Leidingen
Planspecifiek
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Conclusie
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen. Hiermee vormt het aspect leidingen geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel heeft de Parkeernota Zaltbommel 2018 vastgesteld. Met de nota wordt de vraag en het aanbod van parkeerplaatsen (in de openbare ruimte) bij ontwikkelingen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd en worden parkeerproblemen voorkomen. De planlocatie behoort tot de categorie 'buitengebied'.
 
Planspecifiek
Op dit moment is binnen het plangebied één vrijstaande woning gesitueerd. Uitgaande van de parkeernorm conform de Parkeernota Zaltbommel 2018, bestaat de parkeerbehoefte uit 2 parkeerplaatsen, zie onderstaande tabel. Op dit moment worden de parkeerplaatsen al voorzien op eigen terrein. Derhalve wordt er geconcludeerd dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
 
Gebied
Aantal woningen
Norm per woning
Aantal parkeerplaatsen
Grondgebonden woning of appartement
Buitengebied
1
2,0
2,0
Totaal
 
1
2,0
2,0
 
4.7.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Op dit moment is op het perceel aan de Molenstraat 29 één vrijstaande woning gesitueerd. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van de categorie 'buitengebied', 'weinig stedelijk' en 'koop, huis, vrijstaand' conform de CROW-normering (zie onderstaande tabel). Met het voorgenomen plan blijft het aantal verkeersbewegingen gelijk aan de bestaande situatie, namelijk maximaal 9 verkeersbewegingen per etmaal. Derhalve wordt er geconcludeerd dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Programma
Aantal woningen
Gemiddelde verkeersgeneratie per woning
Totale verkeers-generatie
Koop, huis, vrijstaand
1
7,8 - 8,6
7,8 - 8,6
Totaal
1
-
7,8 - 8,6
   
5 Juridische opzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het ‘Buitengebied Zaltbommel'
 
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Agrarisch  
De bestaande bestemming 'Agrarisch' is behouden gebleven voor het achterliggende deel van het plangebied, echter het bouwvlak verwijderd. De regeling sluit aan op regeling uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'.  
 
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de beoogde bebouwing bestaande uit de voormalige bedrijfswoning en vrijstaande schuur. De regeling sluit aan op regeling uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'. Als aanvulling op regels uit het ‘Buitengebied Zaltbommel' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen omtrent de sloop van de tunnelkassen en coniferen.  
  
Daarnaast vallen de beoogde erven, tuinen en parkeervoorzieningen ook onder de bestemming ‘Wonen’. Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep.
  
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economisch
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
  1. de bouw van een of meer woningen;
  2. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  4. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.  
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
 
Planspecifiek
De gemeente Zaltbommel en de initiatiefnemer hebben in het kader van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen en het verhalen van ambtelijke kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig; het kostenverhaal is namelijk anderszins verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijk
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. 
  
6.2.1 Verslag zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 3 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis, via www.ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Zaltbommel.  
 
Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Geconcludeerd wordt dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan.