direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Komplannen Westervoort
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0293.BPKom2013001-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De geldende bestemmingsplannen voor Westervoort zijn deels verouderd en moeten daarom vernieuwd worden. Dit is voor de gemeente een belangrijke reden om door middel van een inhaalslag actuele bestemmingsplannen te vervaardigen. Daarnaast worden planherzieningen die in de tussentijd gerealiseerd zijn, meegenomen in één integraal bestemmingsplan. Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een recent juridisch-planologisch kader voor Westervoort.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de spoorlijn Anhem-Zevenaar. Van het plangebied is een gebied uitgezonderd. Het betreft het gebied waar recent een nieuw bestemmingsplan voor is gemaakt: het plan 'Kern Westervoort' (vastgesteld 28-01-2013).

Het plangebied bestaat voornamelijk uit woningbouw. Het plangebied omvat de volgende woonwijken: Mosterdhof, de Weem, Vredenburg, Emmerik, Broeklanden, de Lange Maat, Hoogeind, De Leigraaf, De Steenderens en de Ganzenpoel. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.BPKom2013001-VA01_0002.jpg"  
Ligging globale grens plangebied (bron: Bing Maps)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan omvat de geldende bestemmingsplannen: Komplannen (05-02-2007), De Waaij (27-06-2005), Reparatieplan De Waaij (05-2007), Dijkwoningen de Waaij (23-08-2011), Broeklanden 18-20 (03-08-2010), Broeklanden Familieboerderij (03-08-2010), Klapstraat 192 (21-07-2011), Aardgastransportleiding Westervoort (08-07-2010) en de wijzigingsplannen van de Paepestraat (05-2009) en Dorpstraat (07-2008).

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. De huidige situatie wordt conform feitelijk gebruik bestemd. Er zijn wel enkele locaties waar in de geldende plannen nog bouwtitels onbenut zijn. Die bouwtitels worden in dit bestemmingsplan overgenomen. Het zijn dus geen nieuwe ontwikkelingen maar bestaande mogelijkheden. Het zijn:

  • Dijkwoning de Waaij: hierbij is nog één woning niet gebouwd. Deze locatie is reeds opgenomen in het bestemmingsplan 'Dijkwoningen de Waaij'.
  • Klapstraat 192: op deze locatie is één woning gepland conform het bestemmingsplan 'Klapstraat 192';
  • Grote Breide-Heilweg: dit perceel behoudt de bestemming 'Wonen - Uit te werken', overeenkomstig met het vigerende bestemmingsplan 'Komplannen'. Op deze locatie kan woningbouw plaatsvinden mits het plan voldoet aan de gestelde uitwerkingsregels. Voor deze locatie zijn maximaal 8 woningen toegestaan.
  • Vredenburgstraat 56 en tussen 65-67: Aan de Vredenburgstraat zijn twee percelen nog onbebouwd. Op deze locaties is op ieder perceel één bouwtitel aanwezig.
  • Locatie hoek Heilweg-'t Hoge Eind en locatie Heilweg naast 76 ieder één woning overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Komplannen'.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van wijze van bestemmen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak, ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt het project ook inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Er wordt allereerst aandacht besteed aan de historie van het plangebied. Verder komen in dit hoofdstuk de ruimtelijke structuur (bebouwing, groen, water, wegen, monumenten) en de functionele structuur (woonfunctie, bedrijven, voorzieningen) aan bod. Ten slotte wordt aandacht besteed aan eventueel aanwezige waardevolle elementen en worden de aanwezige belemmeringen, zoals hoofdtransportleidingen beschreven.

2.2 Ruimtelijke situatie

De bebouwing in het plangebied bestaat in hoofdzaak uit woningen, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in projectmatige bouw, individuele bouw en historische linten. Daarnaast zijn verspreid over het plangebied een aantal wijkfuncties zoals: Kulturhuis De Nieuwhof, wooncentrum De Wilgenpas, buurtcentra bij Broeklanden en de Korte Griet en diverse scholen zoals De Klimroos, De Schakel en De Brug.

De woningbouw dateert grotendeels van na 1950, maar met name vanaf 1980 is Westervoort stevig gegroeid. Het grootste deel van de wijken is opgebouwd uit projectmatige bouw, met veelal aaneengeschakelde eengezinswoningen en enkele gestapelde woonvormen tot maximaal 5 lagen. De verschillende bouwperioden van de jaren ‘50 tot en met ‘90 zijn duidelijk herkenbaar in de vormgeving van de wijken. Binnen het plangebied is dan ook op diverse manieren omgegaan met voor- en achterkanten, aanbouwen, dakvormen, tuinen, parkeren, hofjes, groenstructuur, etc. Opvallend tussen en langs deze wijken zijn de karakteristieke linten met individuele bebouwing zoals de Dorpstraat, de Klapstraat, Pals en de Heilweg en het open bebouwingpatroon langs de Rijndijk en de IJsseldijk. De linten en de dijken vormen de oudste bewoningsgebieden van Westervoort en op een aantal plaatsen is daar ook nog de oorspronkelijke oude bebouwing te vinden. Het nieuwste deel binnen het plangebied is 'De Waaij', in de wijk De Weem gelegen. Deze inbreiding is nagenoeg geheel gerealiseerd.

2.3 Beheer van de bestaande ruimtelijke situatie

In het plan is de bestaande situatie als zodanig bestemd. Enkele bijzonderheden komen in deze paragraaf aan bod.

Kenmerkende straten

De Dorpstraat, Klapstraat, Pals, Vredenburgstraat zijn kenmerkende straten in Westervoort. Grote delen van deze straten bestaan uit oude linten, waarbij de bebouwing een afwisselende bouwbreedte en bouwhoogte heeft. In het bestemmingsplan zijn in deze gebieden de maximale bouwbreedte en bouwhoogte preciezer bestemd dan in de overige straten in het plan. Hierdoor wordt getracht het karakteristieke beeld van de lintbebouwing te bewaren en hiermee wordt invulling gegeven aan het cultuurhistorische beleid van de gemeente. Door een afwijkingsmogelijkheid kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat er om dat het straatbeeld van een oud lint in takt blijft. Als dit in takt blijft kan er worden afgeweken. Ook via de architectuur van het bouwplan kan veel gedaan worden om aan te sluiten bij het historisch beeld en kan via de afwijking meegewerkt worden aan het plan. In de overige straten blijft meer ruimte bestaan om kleinschalige uitbreidingen toe te staan.

Buurtcentra

Het buurtwinkelcentrum Broeklanden en Korte Griet hebben de bestemming Centrum. Binnen deze bestemming zijn verschillende functies zoals horeca, detailhandel en dienstverlening mogelijk. Dit zorgt voor de nodige flexibiliteit in het plan. Wanneer er bijvoorbeeld een winkelpand leeg staat, is het binnen de regels van het bestemmingsplan ook mogelijk om daar een dienstverlenend bedrijf te beginnen of een kantoor. Binnen de bestemming Centrum is wonen op de verdiepingen mogelijk, als deze reeds aanwezig zijn zoals het buurtcentrum bij Korte Griet. Wonen op de begane grond is niet gewenst omdat het -doorgaans- een minder levendige functie is die de centrumfunctie niet versterkt. Andersom geldt voor de centrumfuncties op de verdieping dat deze niet zijn toegestaan.

Mengbestemming

Bij een aantal locaties binnen het plangebied die goed ontsloten zijn en waarbij verschillende functies bij elkaar liggen is gekozen voor de bestemming Gemengd. De bestemming Gemengd biedt voor de betreffende panden de nodige flexibiliteit: er wordt ruimte geboden om bij de omgeving passende functies uit te oefenen. Het gaat dus om méér dan (slechts) één functie. Zo is het mogelijk om, onder de voorwaarden zoals die in de regels gesteld zijn, zonder planherziening een maatschappelijke functie om te bouwen tot bijvoorbeeld een kantoorpand of een dienstverlenende functie. Een voorbeeld daarvan zijn de panden aan de Broeklanden 18-20, waar nu in een pand een tandheelkundig centrum is gevestigd en waar ook prima een andere functie zou passen. Ruimtelijk gezien is dit goed inpasbaar en het voorkomt onnodige leegstand. Binnen de bestemming Gemengd zijn alleen de bestaande bovenwoningen toegestaan.

Bedrijvigheid in woonomgeving

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om geen nieuwe (startende) bedrijven toe te staan binnen de woonomgeving, overeenkomstig het tot op heden gevoerde beleid. In het verleden waren er in het plangebied meer bedrijven aanwezig, die verplaatst, gesaneerd of geweerd zijn. De reeds in het plangebied aanwezige bedrijven worden conform feitelijke situatie bestemd. Het plangebied leent zich er niet voor om bedrijven of bedrijfsactiviteiten zoals opslag, e.d. te huisvesten. Aan huis verbonden beroepen zijn hier van uitgezonderd. Deze kleinschalige bedrijfsactiviteiten passen juist weer goed in een woonwijk. Op enkele locaties zijn in / bij de woning iets grootschaligere bedrijfsactiviteiten aanwezig dan wat onder een aan huis verbonden beroep kan worden verstaan. Dit wordt in dit bestemmingsplan als een dienstverlenend bedrijf gezien en hebben daarom de aanduiding 'dienstverlening' gekregen. Onder een dienstverlenende functie wordt onder andere de volgende functies bedoeld: een praktijkruimte, een klein kantoor zonder baliefunctie, kapper etc. Hierbij is het van belang dat de woonfunctie ook aanwezig blijft op het perceel.

Bebouwing voor de woning

Ten aanzien van aan-, uit-, bijgebouwen en overkappingen (bijbehorende bouwwerken) bij een woning zijn specifiekere bouwregels opgenomen binnen de bestemmingen Wonen en Tuin. Deze bijbehorende bouwwerken moeten 3 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw van de woning worden gebouwd t.b.v. het (straat)beeld.

Op verschillende plaatsen staan er bijhorende bouwwerken vóór deze 3 meter lijn, soms ook vóór de voorgevel. Voor zover deze legaal gebouwd zijn, en dat is meestal het geval, zijn deze gebouwen óók toegestaan (vanuit juridisch perspectief: ze zijn dus positief bestemd). In bijvoorbeeld de wijken Mosterdhof en Broeklanden komt dit veel voor. Middels een afwijkingsregeling in de bestemming Tuin kunnen nieuwe bijgebouwen gebouwd worden. Bij het al dan niet meewerken aan een verzoek om af te wijken wordt natuurlijk gekeken naar de reden waarom het gevraagd wordt als ook of vergelijkbare gebouwen in de buurt al voorkomen.

Op verschillende locaties, en zeker ook in de wijk Mosterdhof, komt het ook voor dat er gebouwen vóór de hoofdmassa staan die functioneel gezien een onderdeel zijn van hoofdmassa en / of die daar min of meer mee zijn vergroeid (een schuin oplopend dak bijvoorbeeld). In deze situaties is voor een vergelijkbare bestemmingsoplossing gekozen als bij de bijhorende bouwwerken in de tuin, maar dan binnen de bestemming Wonen en met de aanduiding 'hoofdgebouw'.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten die van belang zijn voor de haalbaarheid of uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft veelal onderzoeken die noodzakelijk zijn op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Eveneens is in dit hoofdstuk het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van het plan(gebied) beknopt opgenomen.

3.2 Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen grote ontwikkelingen voorzien. Verschillende nota's van het Rijk, zoals Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geven geen concrete input die van belang zijn voor het plan.

3.2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening Gelderland

Het streekplan Gelderland 2005 is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen. Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen grote ontwikkelingen voorzien. Het streekplan Gelderland geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en deze geldt sinds maart 2011. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen grote ontwikkelingen voorzien. De Verordening Ruimte Gelderland geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan ligt de Omgevingsvisie en verordening van Gelderland ter visie. Deze verordening is nog niet bindend maar is voor de toekomst wel leidend met betrekking tot het te voeren beleid. De omgevingsvisie en verordening vervangen het Streekplan en de provinciale verordening Gelderland.

Met de verordening worden de onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie verantwoordelijk is juridisch gewaarborgd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De Ontwerp Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geven ten opzichte van het huidige Streekplan en Ruimtelijke verordening geen aanvullend beleid met betrekking tot actualisaties. Voorliggend plan past hierdoor ook binnen dit beleid.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2026

Op 7 juli 2008 heeft de gemeenteraad van Westervoort de toekomstvisie "Westervoort op weg naar 2026" vastgesteld.

De Toekomstvisie is het kader dat de komende twintig jaar richtinggevend is voor alle beleidsontwikkelingen. Het gaat om de grote lijnen. Actualiteiten, landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen kunnen de komende decennia hierin 'landen'. Inwoners van Westervoort, organisaties en politici waren betrokken bij de totstandkoming.

Westervoort is een fijne woon- en leefgemeente, waar mensen zich thuis voelen. Om dat vast te houden en te verbeteren heeft Westervoort in de toekomst vooral een kwalitatieve versterking nodig. Er is veel van waarde in Westervoort, maar de totale leef- en woonkwaliteit kan niet zonder impulsen om de komende decennia het hoofd te bieden.

Westervoort wil zich ontwikkelen tot een gemeente waar jong en oud op een aantrekkelijke en gevarieerde wijze kunnen wonen en leven. Door zijn unieke ligging en voorzieningen in de directe omgeving heeft Westervoort een prima uitgangspunt om de vele kansen voor de toekomst te grijpen. Daarop richt de Toekomstvisie 2026 zich. Daarmee is de Toekomstvisie ook de grondslag voor de structuurvisie geweest, waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De Toekomstvisie 2026 geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is.

Structuurvisie 'Westervoort 2020'

Op 20 september 2010 heeft de gemeenteraad van Westervoort de Structuurvisie ‘Westervoort 2020’ vastgesteld. Hierin is de visie van de gemeente Westervoort op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020 verwoord. De ambities van Westervoort voor de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen & water, milieu, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in de Structuurvisie samengebracht voor zover deze gaan over de ruimtelijke structuur van het dorp en het buitengebied. Het doel van de Structuurvisie is het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden én het communiceren van de ambities van de gemeente met derden.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De Structuurvisie 'Westervoort 2020' geeft geen specifieke ontwikkelingen aan voor het plangebied. Wel wordt aangegeven dat het van belang is om de woningvoorraad op te plussen en zo geschikt te maken voor verschillende doelgroepen en ze levensloopbestendig te maken. Het bestemmingsplan biedt binnen het bouwvlak enige ruimte om aanpassingen op dit gebied te realiseren, zonder dat een planherziening direct nodig is.

Beleidsvisie Wonen

Goed woonbeleid vraagt inzicht in de effecten van recent gevoerd beleid en verwachte trends voor de komende jaren. Met de Beleidsvisie Wonen geeft de gemeente Westervoort richting aan het te voeren woonbeleid. De gemeenteraad van Westervoort heeft de 'Beleidsvisie Wonen gemeente Westervoort' op 7 december 2009 vastgesteld.

Met de 'Beleidsvisie Wonen gemeente Westervoort' wordt ingespeeld op de actuele woonvraagstukken in Westervoort. Bijzondere aandacht wordt besteed aan drie doelgroepen: doorstromers, starters en senioren.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De Beleidsvisie Wonen geeft geen specifieke ontwikkelingen aan voor het plangebied. Wel wordt aangegeven dat de bestaande woningvoorraad aangepast moet worden aan de veranderende vraag en deze levensloopbestendig te maken. Het bestemmingsplan biedt binnen het bouwvlak enige ruimte om aanpassingen op dit gebied te realiseren, zonder dat een planherziening direct nodig is.

Groenstructuurplan Levende Aders II (2011)

In 2011 is het groenstructuurplan 'Levende Aders II' opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen en inzichten, ten opzichte van het beheer van de openbare ruimte, zijn in dit groenstructuurplan verwerkt. Het beschikbare budget voor het beheer van de openbare ruimte is beperkt en naar verwachting blijft dit zo gezien de huidige recessie. De uitdaging is om een groenstructuurplan op te stellen waarbij gezocht wordt naar een versobering van de openbare ruimte zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de identiteit van het groen.

De volgende vragen komen aan bod:

  • op welke manier kan er een versobering plaatsvinden met vernieuwde groeninzichten?
  • op welke manier kan de hoofdstructuur verbeterd worden?
  • op welke manier kan het ecologische netwerk worden verbeterd en behouden blijven?
  • waar liggen de prioriteiten ten opzichte van het beheer en de groenrenovaties?

Het groenstructuurplan heeft de volgende doelen:

  • het behouden en verbeteren van de kwaliteit en identiteit van het groen
  • het vastleggen van de hoofdstructuur en deze verbeteren
  • het ecologische netwerk behouden en verbeteren
  • prioriteiten vaststellen ten opzichte van beheer en groenrenovaties

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan wordt de feitelijke situatie bestemd. Het Groenstructuurplan Levende Aders II geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Planspecifiek

Aangezien er binnen voorliggend plan geen nieuwe ontwikkelingen (bouwplannen) worden meegenomen, vormt de bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.3.2 Lucht

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er met betrekking tot luchtkwaliteit twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Planspecifiek

Aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.

3.3.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. verzorgingstehuizen;
    • 2. kinderdagverblijven
    • 3. psychiatrische inrichtingen
    • 4. medisch centra;
    • 5. poliklinieken;
    • 6. medische kleuterdagverblijven.

 

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

De gemeente Westervoort heeft in 2007 geluidbeleid vastgesteld. Het beleid bestaat uit een Nota Geluidsbeleid waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet en een viertal deelnota's, te weten een Nota Hogere Grenswaarden, een Nota Bedrijven en geluid, een Nota geluid en evenementen en een Nota Bouwlawaai. Met het Geluidbeleidsplan en de daarin opgenomen bijlagen is gevolg gegeven aan de voornemens uit het gemeentelijke milieubeleidsplan om de geluidssituatie binnen de gemeente te inventariseren, geluidskaarten op te stellen en het opstellen van een gemeentebreed geluidsbeleid.

De doelstelling van het beleid is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren van een passende geluidskwaliteit in elk gebied. Het geluidsbeleid heeft vooral betrekking op nieuwe situaties zoals de aanleg van nieuwe wegen en woonwijken.

Planspecifiek

Aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien, vormt geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) heeft in 2009 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uitgegeven. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In het plan zijn twee bedrijven aanwezig. Aan Rijndijk 35 is een garagebedrijf gevestigd. Verder behoort een zone langs de noordzijde van het spoor bij het groothandelsbedrijf Reijmer, deze strook wordt gebruikt voor opslag van onder andere stenen. De genoemde bedrijven zijn reeds vele jaren aanwezig op de locatie en leveren geen overlast op voor de omgeving.

Voor het industrieterrein Kleefse Waard - Koningspleij (Arnhem-Noord) is een ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Hierbij is de vastgestelde geluidszone opgenomen. Deze geluidszone is in het voorliggend bestemmingsplan opgenomen.

Verder zijn er geen milieuzoneringsaspecten die invloed hebben op dit bestemmingsplan aangezien er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien.

3.4 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kunnen verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en kan de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Gemeentelijk Rioleringsplan

In 2012 is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgesteld voor de periode 2012-2016. Dit plan geeft het beleid weer voor de afval- en hemelwaterstroom en het grondwater. Daarmee wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke watertaken zoals genoemd in de Waterwet.

De gemeente zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar het overnamepunt van het waterschap. Daar waar geen gescheiden riolering aanwezig is wordt het afvalwater samen met het hemelwater aangeleverd. Na (grootschalige) renovaties en herinrichting moet het afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk uit het afvalwaterstelsel gehouden. Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de riolering. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool.

Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Onder voorwaarden neemt de gemeente maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.BPKom2013001-VA01_0003.png"  
Ingevulde watertoetstabel  

Aangezien het plan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, is er in de watertoetstabel merendeel 'nee' als antwoord aangegeven. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de IJssel. Het invloedsgebied van de IJssel en de waterkering (de IJsseldijk) hebben een beschermde status. Voor deze zone langs de dijk is een dubbelbestemming opgenomen ten behoeve van de veiligheid en het onderhoud van de dijk.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan is ter informatie toegezonden aan het Waterschap Rijn en IJssel. Er zijn geen opmerkingen ontvangen op het plan.

Het bestemmingsplan is op het gebied van water uitvoerbaar.

3.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Planspecifiek

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die ten koste kunnen gaan van ecologische waarden. Het bestemmingsplan is daarmee op het gebied van ecologie uitvoerbaar.

3.6 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Zij pleit voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie, dus (onder meer) monumenten en archeologie gezamenlijk, in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De verwachting daarbij is dat overheden, initiatiefnemers, eigenaren, ontwikkelaars en ruimtelijke ontwerpers er toe aangezet worden om de waarde van het cultureel erfgoed als kans te zien bij de ontwikkeling van gebieden en het realiseren van economische en maatschappelijke doelen.

Sinds 1 januari 2012 is het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan enkele maatregelen uit de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg die op 28 september 2009 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Met dit besluit is het verplicht geworden om cultuurhistorische waarden vooraf in het proces van ruimtelijke ordening te verankeren. Sinds de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) in 2007 is dit al een feit voor archeologische waarden. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden komt bij de gemeente te liggen. Dit houdt in dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met zowel de aanwezige ondergrondse als de bovengrondse cultuurhistorische waarden. Voorafgaande daaraan moeten gemeenten een inventarisatie en analyse maken van de cultuurhistorische waarden.

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Planspecifiek

Volgens de Monumentenwet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid grenzen aan te geven waarbinnen het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wel of niet verplicht is, de zogenaamde vrijstellingsgrenzen. De gemeente Westervoort heeft het rapport 'Archeologische Monumentenzorg in de gemeente Westervoort' opgesteld. In dit rapport zijn de archeologische kenmerken en cultuurhistorische elementen in Westervoort in kaart gebracht en toegelicht.

Zoals de Monumentenwet aangeeft heeft de gemeenteraad de vrijstellingsgrenzen en de archeologische beleidskaart vastgesteld, waarna dit archeologisch beleid is vastgelegd in het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie vastgesteld (28-10-2013). Dit bestemmingsplan legt een bij het beleid passende regeling neer voor geheel het grondgebied van de gemeente Westervoort. Het voorliggende bestemmingsplan neemt daarom geen regeling op en verwijst naar het bestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie.

Aangezien in dit plan geen ontwikkelingen zijn voorzien, wordt het plan op het gebied van archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar geacht.

3.7 Verkeer en parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is de verkeersstructuur van een bepaald gebied. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst moeten worden aan de eisen op het gebied van verkeer en parkeren. Dit bestemmingsplan is daarmee op het gebied van verkeer en parkeren uitvoerbaar.

3.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), een hogedruk aardgasleiding die valt onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en/of een transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

De gemeente Westervoort wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Westervoort de Beleidsvisie Externe Veiligheid vastgesteld (30-05-2011). Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Westervoort aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Het vaststellen van het bestemmingsplan Komplannen Westervoort is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Planspecifiek

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgaand een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0293.BPKom2013001-VA01_0004.png"

Locatie BP Komplannen Westervoort en ligging risicobronnen in de omgeving volgens

www.risicokaart.nl (geraadpleegd op 25-2-2014).

Inventarisatie risicobronnen

Voor het plangebied heeft de Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA2014EV004) een inventarisatie uitgevoerd naar de risicobronnen in en rond het plangebied Komplannen Westervoort. De inventarisatie levert de volgende inzichten op:

  • Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen met een externe veiligheidsrisico (Bevi-inrichtingen) aanwezig en bovendien biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheid voor vestiging van nieuwe risicobronnen;
  • Het invloedsgebied van het LPG-tankstation ligt net niet over een bouwvlak van het bestemmingsplan Komplannen Westervoort. Daarmee is het niet noodzakelijk om het tankstation te betrekken in de risicoanalyse.
  • Het invloedsgebied van de buisleiding N559-35-KR-002 (noordzijde) ligt niet over het plangebied Komplannen Westervoort. Daarmee is het niet noodzakelijk om deze aardgasleiding te betrekken in de risicoanalyse
  • Het invloedsgebied van de vaarroute Rijn – Gelderse IJssel ligt niet over het plangebied Komplannen Westervoort. Daarmee is het niet noodzakelijk om deze vaarroute te betrekken in de risicoanalyse
  • Het invloedsgebied van de drie oostelijk gelegen buisleidingen ligt over het plangebied Komplannen Westervoort. Ten behoeve van deze hogedruk aardgasleidingen is een risicoanalyse (QRA) uitgevoerd.

Risicoanalyse

Uit de kwantitatieve risicoberekening voor de hogedruk aardgasleidingen A505, A507 en A663 ter hoogte van Westervoort en Duiven blijkt dat:

  • Binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 geen kwetsbare objecten zijn gelegen;
  • Het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt.

Door het conserverend karakter van het plan is een toename van het groepsrisico door vaststelling van het plan uitgesloten. Bovendien blijkt de hoogte van het bestaande groepsrisico lager dan de geldende oriëntatiewaarde. In overeenstemming met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 12) moet de gemeente in het ruimtelijk plan invulling geven aan een beperkte verantwoording groepsrisico op basis van artikel 12, lid 3b. In het kader van deze verantwoording moet conform artikel 12, lid 2 advies gevraagd worden aan (het bestuur) van de regionale brandweer.

Verantwoording groepsrisico

De gemeente Westervoort is op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen verplicht het groepsrisico voor het plangebied Komplannen Westervoort in het onderhavige ruimtelijke plan te verantwoorden. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van artikel 12, lid 1 onderdeel f. en g. heeft de regionale brandweer adviesrecht.

Bij het invullen van de verantwoordingsplicht is gebruik gemaakt van het advies van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden in de beperkte motvering (verantwoording) van het betrokken besluit de volgende gegevens opgenomen:

a. De aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied

Het plan Komplannen Westervoort heeft een conserverend karakter, waarbij wordt aangenomen dat het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleidingen niet significant kan toenemen. Binnen het huidige invloedsgebied zijn vooral woningen aanwezig, waarbij het totaal aantal aanwezigen ('s nachts) rond de 3600 personen ligt.

b. De hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico is berekend met het risicoanalysepakket CAROLA. Het groepsrisico ligt (ruim) onder de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

De gemeente Westervoort acht de hoogte van het groepsrisico van de drie hogedruk aardgasleidingen acceptabel, om de volgende redenen:

  • 1. Het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen ligt (ruim) onder de oriënterende waarde.
  • 2. Het plangebied is maatschappelijk en economisch belangrijk voor de gemeente Westervoort.

3.9 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk en er zijn geen externe partijen betrokken. De plankosten zijn voor de gemeente Westervoort en daarvoor is budget beschikbaar. Voor dit bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld. Eventuele planschade komt voor rekening van de gemeente Westervoort. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

3.10 Handhaafbaarheid

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het plan door de gemeenteraad geen handhaving door de gemeente plaatsvindt. Het is daarom van belang om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van het plan.

Voor een goed handhavingsbeleid zijn vier factoren van belang:

1. Voldoende kenbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degene die het moeten naleven. De wet kent enkele waarborgen ten aanzien van de te volgende procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraak en rechtsbeschermingmomenten ingebouwd.

2. Draagvlak voor beleid en regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Het is normaal dat niet iedereen zich kan vinden in ieder onderdeel van het plan. Een algemeen positieve benadering komt de handhaafbaarheid echter ten goede.

3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling moet realistisch en inzichtelijk zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Daarnaast en bovenal moeten de regels goed controleerbaar zijn. De regels moeten mede om die rede niet meer regelen dan strikt noodzakelijk is.

4. Actief gemeentelijk handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie binnen het plangebied. Daarnaast moeten geschikte maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten ontstaat er rechtsonzekerheid.

Het gemeentelijk handhavingsbeleid is neergelegd in een drietal documenten.

  • a. De Integrale handhavingnota 2005 is op 6 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze nota heeft tot doel het gemeentebrede handhavingsbeleid weer te geven en om van daaruit het beoogde handhavingsbeleid te ontwikkelen voor deelterreinen als Algemene Plaatselijke Verordening, bijzondere wetten, bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke ordening en milieu. Dit betekent dat de uitgangspunten van deze nota van toepassing zijn op de handhavingstrajecten op die deelterreinen en dat op die terreinen nog specifiek handhavingsbeleid wordt ontwikkeld. Gemeentelijke bestuursorganen handelen overeenkomstig het algemene en specifieke beleid bij de handhaving.
  • b. De nota Handhaving Bouwregelgeving 2006 is door de gemeenteraad op 21 februari 2006 vastgesteld en bevat het beleid voor de uitvoering van de handhavingstaak. De speerpunten voor de handhaving zijn:
    1. (brand)veiligheid en gezondheid;
    2. controles tijdens de bouw;
    3. bestaande gevallen.
    In de nota is onder meer vastgelegd op welke wijze toezicht plaatsvindt, hoe het college handhaaft en wanneer het college een overtreding gedoogt.
  • c. De Nota Handhaving APV en bijzondere wetten 2007. Deze nota is op 19 december 2006 vastgesteld door zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester. Deze nota geeft weer op welke wijze het college en de burgemeester omgaan met de handhaving van regels op het terrein van de Algemene Plaatselijke verordening (APV), de Afvalstoffenverordening, de Drank- en Horecawet en de Wet op de Kansspelen.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

4.3 Planregels

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

4.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 1. Agrarisch. Een bestaand agrarisch bedrijf, met omliggende agrarische gronden, krijgt deze bestemming;
  • 2. Bedrijf waarbij de functie bedrijf wordt vastgelegd;
  • 3. Centrum waarbij de functies in het buurtcentrum zoals detailhandel, horeca, etc. worden vastgelegd.
  • 4. Gemengd waarbij verschillende functies zoals dienstverlening, kantoor, maatschappelijke functies etc. worden vastgelegd;
  • 5. Groen, waarbij de groene functie wordt vastgelegd. Deze bestemming is toegekend aan die delen van de openbare ruimte waarbij het van belang is dat deze in hoofdzaak een groen karakter behouden. Veranderingen in de inrichting, w.o. enkele nieuwe parkeerplaatsen of een nieuwe langzaamverkeerroute, passen in deze bestemming maar het gebied als geheel dient een groen karakter te behouden;
  • 6. Horeca, waarbij de horecafunctie wordt vastgelegd;
  • 7. Maatschappelijk, waarbij de maatschappelijke functie wordt vastgelegd;
  • 8. Natuur, voor een natuurgebied(je) in het plangebied;
  • 9. Sport, voor de sportvelden;
  • 10. Tuin, waarbij de tuinfunctie wordt vastgelegd. Noot: in delen van het plangebied komen bijgebouwen vóór de voorgevel voor. Die liggen allemaal in de bestemming Tuin. Voor zover deze gebouwen legaal zijn (en dat zullen ze vrijwel allemaal zijn) mogen deze aanwezig zijn. Ze zijn 'positief' bestemd. Het is toegestaan dat nieuwe bijgebouwen voor de voorgevel gebouwd worden. Daarvoor is een afwijkingsregeling opgenomen. Als een gebouw gepland wordt dat goed past in de stedenbouwkundige structuur, waarbij natuurlijk nadrukkelijk gekeken wordt of dergelijke gebouwen in de buurt ook al voor komen, kan medewerking worden verleend aan de bouw. Specifieke gegevens over de locatie en de achtergrond bij de aanvraag worden daar ook bij betrokken. Het kan zo zijn dat een nieuw gebouwtje net even anders is dan bij de buren. Het feit dat dit bestemmingsplan via de afwijking voorziet in de mogelijkheid om dergelijke gebouwen te bouwen wil echter nog niet zeggen dat het dus een recht is. Per keer dient afgewogen te worden of medewerking verleend kan worden;
  • 11. Verkeer, waarbij de reguliere verkeersfunctie wordt vastgelegd. Voorts geldt hier dat het reguliere openbare gebruik ook is toegelaten. Denk bijvoorbeeld aan een standplaats;
  • 12. Verkeer - Spoor, waarbij de specifieke verkeersfunctie van het spoor wordt vastgelegd;
  • 13. Water voor aanwezige grotere waterpartijen en grotere sloten;
  • 14. Wonen waarbij de woonfunctie wordt vastgelegd. Op locaties waarbij voor de hoofdmassa (het hoogste deel) een hoofdgebouw is aangebouwd heeft tevens een woonbestemming met een specifieke bouwaanduiding voor het toestaan van hoofdgebouwen die onderdeel zijn van de hoofdmassa. De regeling die hier geldt is vergelijkbaar met de regeling voor bestaande bijgebouwen in de bestemming Tuin (zie mede hiertoe ook punt 10 in deze opsomming).

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 5 De procedure

5.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De opschorting van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Volgens de door gedeputeerde staten van Gelderland vastgestelde WRO-agenda (brief GS van Gelderland van 5 juni 2008, nr. 2008-008347) is in dit geval sprake van een lokaal belang zonder provinciale verantwoordelijkheid, belangen of activiteiten. Planbegeleiding en vooroverleg zijn in dit geval dan ook niet nodig. Evenmin zijn Rijksbelangen in het geding. In het kader van de watertoets is overleg gepleegd met het waterschap Rijn en IJssel. Zij kunnen zich vinden in het plan.

5.3 Verslag inspraak

Aangezien met dit bestemmingsplan de huidige situatie wordt bestendigd en geen (noemenswaardige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is dit bestemmingsplan direct als ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen op het ontwerpbestemmingsplan eventueel hun zienswijzen indienen.

5.4 Verslag zienswijzen

In de bijlage wordt verslag gedaan van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop.