Plan: | Paraplubestemmingsplan kennisecosysteem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0289.0074kennisecosyst-VSG1 |
De gemeente Wageningen maakt onderdeel uit van de FoodValley regio. De afgelopen jaren hebben overheid, ondernemers en onderwijs- en onderzoeksinstellingen de handen ineen geslagen om inhoud te geven aan de ambitie om de Foodvalley regio te ontwikkelen tot een internationale topregio op het gebied van gezonde en duurzame voeding. Daarmee hebben drie partijen elkaar gevonden in een gouden driehoek: de overheid (gemeente Wageningen) om een goed vestigingsklimaat en een hoogwaardige leefomgeving te creëren, kennis- en onderzoeksinstellingen (Wageningen University & Research) om innovaties te ontwikkelen, het bedrijfsleven (Kadans, Business- en Sciencepark en BPD), om deze te vermarkten.
De FoodValley regio staat momenteel nationaal en internationaal op de kaart. De volgende stap is het versterken van de samenwerking en het verder uitbouwen van deze innovatieve kennisregio voor duurzame en gezonde voeding.
Dit vormde de aanleiding van een aangenomen motie van de raad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘3e kwadrant Business Strip’. De motie hield globaal in om in overleg met de bedrijven van het Business & Science Park Wageningen een actieplan op te stellen om kennisintensieve bedrijvigheid op het Business & Science Park te stimuleren.
Om vervolg te geven aan die motie is een visie opgesteld voor het Agro & Businesspark en vervolgens het rapport 'Wageningen City of Life Sciences – richting een bloeiend ecosysteem'. Het doel hiervan is dat wordt uitgegaan van één ecosysteem met een eenduidige omschrijving van de kennisintensieve bedrijven en kantoren en een uitgebreidere staat van bedrijfsactiviteiten zodat er meer duidelijk is welke bedrijven zich kunnen vestigingen binnen het kennislandschap. In dit paraplubestemmingsplan wordt de visie van het kennisecosysteem juridisch verankerd voor de nu geldende bestemmingsplannen op de Campus. Concreet betekent dit dat het type bedrijvigheid dat zich mag vestigen op de Wageningen Campus wordt verbreed. Voor de andere delen van de kennis-as, zoals Born oost, Business-&sciencepark en bedrijventerrein Kortenoord, zal via zelfstandige bestemmingsplannen een gelijkluidende regeling voor kennisintensieve bedrijvigheid worden opgenomen.
Dit bestemmingsplan is een zogenaamde partiele herziening in de vorm van een paraplubestemmingsplan. Delen van de onderliggende bestemmingsplannen worden gewijzigd of aangevuld, zonder dat het plan in de plaats komt van de onderliggende plannen. De plannen gelden dus naast elkaar. Het begrip paraplubestemmingsplan slaat op het overkoepelende karakter van dit plan: de regeling geldt voor meerdere bestemmingsplannen op de Wageningen Campus.
Dit bestemmingsplan gaat over de Wageningen Campus. Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gevormd door de geldende bestemmingsplannen
In figuur 1.1 is de begrenzing van het bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaartbeeld), regels en een toelichting. De regels vormen, samen met de verbeelding, het juridisch kader van het bestemmingsplan. Voorliggende tekst is de toelichting, die de gemaakt keuzes in het plan verantwoorden en toelichten.
In hoofdstuk 2 wordt de nut en noodzaak van dit plan beschreven. In hoofdstuk 3 worden de juridische aspecten van het plan toegelicht en in hoofdstuk 4 komt de procedure die het plan doorloopt aan de orde.
Wageningen is het kennishart van de regio FoodValley, deze positie in de regionale context is onbetwist. Concreet betekent dit dat Wageningen focust op een optimaal vestigingsklimaat voor kennisintensieve bedrijven met een relatie met de waardeketen van Agro en Food.
Wageningen Campus vormt, samen met het Business & Science Park, bedrijventerrein Kortenoord en Born Oost, het Wageningse deel van de Kennis-as voor de Food Valley. De terreinen zijn dan wel fysiek van elkaar gescheiden maar bieden wel gezamenlijk de mogelijkheid voor de ontwikkeling van Wageningen als Kennisstad. Dit geheel van locaties voor onderwijs, onderzoek en kennisintensieve bedrijvigheid wordt om die reden ook wel 'kennisecosysteem' genoemd.
De term 'ecosysteem' is afkomstig uit de biologie. Een fysieke werkomgeving kent, zoals ook in de biologie, diversiteit en onderlinge afhankelijkheid en past zich aan, zoals dat ook een ecosysteem doet, aan veranderende omstandigheden. Op de werklocatie als ecosysteem wordt de interactie tussen het industriële, kennisintensieve bedrijfsleven en onderzoek/onderwijs gestimuleerd, onder meer middels het faciliteren van start-ups, scale-ups tot en met groeiende en (innovatieve) bedrijven of grote(re) industriële, kennisintensieve bedrijven. Innovatieve bedrijven en R&D afdelingen van grote bedrijven en instellingen, alsmede onderwijskundige instellingen, zoeken een plek dichtbij de kennisdragers, waar voortdurende kruisbestuiving leidt tot innovaties en (als het goed is) nieuwe business. Daarnaast is het belangrijk dat binnen dit ecosysteem ook bedrijven en instellingen zijn gehuisvest die ondersteunende diensten verlenen aan de innovatieve bedrijven en instellingen.
De kern van het Wageningse ecosysteem zit vooral in het kenniscluster en (in zekere mate) de specialistische dienstverleners. Deze positie wordt wederzijds versterkt door de positie van Wageningen in de regio FoodValley: Wageningen (UR) vergroot de aantrekkingskracht van de regio voor toeleveranciers en productiebedrijven in de Agro & Food waardeketen.
Ontwikkelingen in maatschappij en economie hebben -juist in de agro & food- impact op de keten: gezondheid, duurzaamheid en verantwoorde productie zijn belangrijke factoren met grote impact op de hele keten. Die breedheid reflecteert nu al in de focus van Wageningen UR en zal zich ook manifesteren in de ontwikkeling van het ecosysteem van kennisintensieve bedrijven en dienstverleners. Ook in die aanverwante sectoren zal die dynamiek en ontwikkeling te zien zijn.
Om het kennisecosysteem te laten bloeien, zoals beschreven in paragraaf 2.1, zijn bepaalde randvoorwaarden nodig. Zo moeten er planologisch voldoende mogelijkheden worden geboden voor het toestaan van bedrijven, instituten en onderwijsinstellingen die passen bij het gewenste kennisecosysteem. In de regels van huidige bestemmingsplannen wordt hier niet aan voldaan. Enerzijds is binnen de regels voor kennisintensieve bedrijvigheid het type bedrijf dat zich mag vestigen beperkt. Er zijn namelijk enkel kennisintensieve bedrijven mogelijk, voor zover deze vallen onder "Computerservice- en informatietechnologie" of "Speur- en ontwikkelingswerk". Anderzijds is niet afgebakend wat onder 'onderwijs en onderzoek' wordt verstaan. In de bestemmingsplannen is geen definitie opgenomen van wat er onder onderzoek verstaan dient te worden. Hierdoor zijn onderzoeksinstituten in de ruimste zin van het woord toegestaan. De aard en de omvang van deze onderzoeksbedrijven is onvoldoende helder geregeld.
Deze combinatie maakt het moeilijk om goed in te spelen op kansen voor toekomstige instellingen en bedrijven om zich te vestigen. Daarnaast is er geen heldere beschrijving van welke kennisintensieve bedrijven zijn toegestaan. De bestemmingsplannen dragen op deze wijze onvoldoende bij aan het beoogde 'ecosysteem' en bieden onvoldoende rechtszekerheid aan omwonenden. Een aanpassing van bestemmingsplannen is wenselijk om meer speelruimte te bieden aan (continu) veranderende behoeften, onder invloed van ontwikkelingen in productieprocessen, bedrijfsvormen, technologische ontwikkelingen en vestigingsvoorkeuren. Daarnaast biedt de aanpassing ook duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan.
Een toekomstbestendig bestemmingsplan speelt beter in op het besef dat vestigingseisen en (o.a.) technologische ontwikkelingen voortdurend veranderen. Ook de strikte scheiding tussen bijvoorbeeld kennis, diensten en productie is niet in alle opzichten meer van deze tijd: productie vindt steeds vaker (kleinschalig) plaats nabij de R&D. Dit bestemmingsplan beoogt dan ook een combinatie te zijn van ‘controle’ (bewaken van de beoogde doelgroepen en kwaliteit) en ‘vrijheid’ (om te kunnen ontwikkelen en in te spelen op de wensen van de gebruikers).
De aanpassingen die in dit bestemmingsplan worden gedaan, bestaan uit het verbreden van het type bedrijvigheid dat wordt toegestaan in de Gemengde bestemming. Dit richt zich nog steeds op kennisintensieve bedrijvigheid, maar hier wordt een bredere invulling aan gegeven in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1). Voorts zijn niet enkel meer categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk, maar voor de business strip op de Campus ook in categorieën 3.1 en 3.2, voor zover er kan worden voldaan aan de bijbehorende richtafstanden. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven.
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
Tevens zijn in de gemengde bestemming aan de kennisintensieve bedrijven aanverwante bedrijven toegestaan, zogeheten 'synergiebedrijvigheid' en is ondergeschikte detailhandel tot maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak toegestaan. Binnen de bestemming Maatschappelijk is dit niet mogelijk.
In de bestemming Maatschappelijk wordt de mogelijkheid toegevoegd om aan onderwijs en onderzoek ondergeschikte kennisintensieve bedrijven en instellingen te vestigen met een maximale milieucategorie van 2 en met een maximale oppervlakte van 500m2.
Tot slot is door middel van een binnenplanse afwijking buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf mogelijk. Hiervoor dient wel eerst een besluit te worden genomen door het college van burgemeester en wethouders.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijke beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector 'Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
Toetsing
De SVIR laat zich niet specifiek uit over lokale ontwikkelingen zoals beoogd in dit bestemmingsplan. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet voor het plangebied in een gedeeltelijke herziening van de geldende bestemmingsplannen voor de Campus. Dit bestemmingsplan voorziet de bestaande bestemmingsplannen van een duidelijke definitie van de functie 'onderwijs en onderzoek' en een heldere regeling voor kennisintensieve bedrijven. Gelet op de in de vorige bestemmingsplannen reeds bestaande mogelijkheden in het plangebied, kunnen de in dit parapluplan geboden mogelijkheden niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro.
Op 13 december 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar biedt ook een doorkijk aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken:
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Bedrijventerreinen
Op dit plan is het thema bedrijventerreinen van toepassing. Hierop wordt in de omgevingsverordening in artikel 2.3.3 nader ingegaan. Op grond van artikel 2.3.3.1 wordt in bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Werklocaties). In artikel 2.3.3.3 worden regels gesteld ten aanzien van lokale bedrijventerreinen:
Het provinciaal beleid voor bedrijventerreinen is vastgelegd in paragraaf 3.1.4.4 van de Omgevingsvisie. De provincie is terughoudend met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen en kijkt kritisch naar het uitbreiden van bestaande terreinen. De bestemming tot bedrijventerreinen (voor met name nieuwe bedrijfsterreinen) wordt slechts toegestaan indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Werklocaties).
Toetsing
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Met dit parapluplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gegeven en wordt de oppervlakte aan bedrijventerreinen niet uitgebreid. De bestaande regelingen voor het gebied worden zodanig aangepast dat deze beter passen bij het zogenaamde kennisecosysteem. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat beter sturing kan worden gegeven aan dit type bedrijvigheid. De ontwikkeling past daarmee in het dynamische perspectief van de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening wordt ingegaan op het thema bedrijventerreinen. Er wordt voornamelijk ingegaan op de voorwaarden voor de realisatie van nieuwe bedrijventerreinen. In dit geval is geen sprake van een nieuw bedrijventerrein, maar van de wijziging van de planologische regeling van een bestaand bedrijventerrein. Ten aanzien van dergelijke ontwikkelingen worden in de Omgevingsverordening geen nadere regels gesteld. Het plan is daarom niet in strijd met de Omgevingsverordening.
Op 3 december 2013 is de structuurvisie van Wageningen vastgesteld en op 15 mei 2014 is deze in werking getreden. Een structuurvisie is een richtinggevende gemeentelijke beleidsvisie en afwegingskader op hoofdlijnen voor nieuwe ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, die niet passen in de geldende bestemmingsplannen.
In de Structuurvisie worden de volgende centrale opgaven voor de gemeente benoemd:
Onder opgave 5 is de ontwikkeling van Wageningen als kennisstad een belangrijk ambitie. De ontwikkeling van de kennis-as en het kennislandschap wordt hierbij als principe gehanteerd. Over het kennis landschap staat in de structuurvisie (pag. 55) het volgende:
“De Campus, Leeuwenborch en Business & sciencepark vormen samen het 'Kennislandschap'. Deze terreinen bieden niet alleen ontwikkelruimte voor bedrijven en instellingen t.b.v. onderwijs, onderzoek en kenniseconomie, maar ook voor huisvesting voor studenten en kenniswerkers en kleinschalige voorzieningen t.b.v. deze economie.”
Met voorliggend parapluplan, waarmee de bestemmingsplannen op de Campus worden herzien, wordt voorzien in een heldere regeling ten aanzien van kennisintensieve bedrijvigheid.
Toetsing
De bestemmingen in de geldende bestemmingsplannen op de Campus zijn onvoldoende helder om tegemoet te komen aan de gewenste ontwikkelingen in de regio FoodValley en de kennis-as. Met voorliggend parapluplan worden de bestemmingsplannen op de Campus voorzien van een heldere regeling ten aanzien van kennisintensieve bedrijvigheid. Het doel van de herziening van de regeling voor van kennisintensieve bedrijvigheid die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is goede vestigingsvoorwaarden te scheppen voor bedrijven en instellingen, om zo de samenwerking binnen de FoodValley regio te versterken en de innovatieve kennisregio voor duurzame en gezonde voeding verder uit te bouwen. Hiermee geeft het paraplubestemmingplan invulling aan een deel van de ambities uit de structuurvisie.
Algemeen
Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
In de geldende bestemmingsplannen is reeds aangetoond dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Geconcludeerd werd dat de bodemkwaliteit in het plangebied over het algemeen geen belemmering vormde voor verwezenlijking van het bestemmingsplan. Aangezien alleen een aanpassing plaatsvindt van de toegestane functies en geen nieuwe gevoelige functies wordt toegestaan, is deze conclusie nog steeds geldig.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan de geluidnormen, om gevoelige functies zoals woningen te beschermen.
Toetsing
Voor Wageningen Campus geldt het bestemmingsplan 'Geluidruimteverdeling'. Hiermee worden normen gesteld aan het cumulatieve geluidniveau van alle bedrijven en wegen in het gebied tezamen, in plaats van per geluidbron. Op deze manier is het dus mogelijk om geluidruimte uit te wisselen, waarmee flexibiliteit en ondernemersruimte binnen het gebied bestaat. Maar waarmee tegelijkertijd een maximaal geluidniveau wordt gewaarborgd.
In dit bestemmingsplan worden aan de business strip bedrijven van een hogere categorie toegestaan dan in de huidige situatie. Dit is echter alleen mogelijk gemaakt op de plekken waar dat ruimtelijk inpasbaar is. Door middel van een interne zonering op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan, wordt een afstand aangehouden tussen zwaardere bedrijvigheid en gevoelige functies. Hiervoor wordt aangesloten bij de richtafstanden van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (zie ook paragraaf 2.2).
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke besluiten moet worden voldaan aan de wettelijke normen voor uitstoot van vervuilende stoffen als fijnstof en stikstofdioxide. In deze paragraaf wordt beschreven wat de gevolgen van dit parapluplan zijn voor de luchtkwaliteit.
Toetsing
Met dit paraplubestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bouwmogelijkheden van de bestaande bestemmingsplannen blijven ongewijzigd. Enkel de voorwaarden aan de ontwikkelingen die al mogelijk zijn veranderen gedeeltelijk. Zo is voor een deel van de business strip een hogere milieucategorie bedrijvigheid mogelijk. Deze categorisering heeft met name betrekking op het aspect geluid. Voor de luchtkwaliteit heeft dit geen gevolgen.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de geldende bestemmingsplannen is maximaal milieucategorie 2 voor bedrijven toegestaan. Zie paragraaf 2.2 voor de tabel met richtafstanden per milieucategorie. Met voorliggend bestemmingsplan wordt dit uitgebreid voor de business strip tot maximaal categorie 3.2. Bij het toewijzen van de maximale categorie zijn de richtafstanden van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. Dit betekent dat op een afstand van meer dan 50 meter tot aan gevoelige functies (woningen) categorie 3.1-bedrijven zijn toegestaan en op een afstand van meer dan 100 meter categorie 3.2-bedrijven zijn toegestaan. Voor de rest van het plangebied blijft de categorisering ongewijzigd.
Algemeen
Bij ruimtelijke besluiten moet rekening worden gehouden met ruimtelijke scheiding tussen mogelijke risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Het is daarbij van belang dat het risico niet toeneemt, en indien dat onontkoombaar is, dat dit risico door middel van maatregelen wordt ingeperkt.
Toetsing
Met het voorliggende parapluplan worden geen extra bouwmogelijkheden gegeven. Tevens worden geen extra kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het aantal kwetsbare personen in het plangebied neemt daardoor niet toe als gevolg van dit bestemmingsplan. Het type bedrijvigheid dat in het plangebied gevestigd kan worden is voor een deel van het plangebied, namelijk in de business strip, uitgebreid naar een hogere categorie (zie paragraaf 2.2). In de specifieke gebruiksregels is echter vastgelegd dat er geen bedrijven/inrichtingen zijn toegestaan die in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn genoemd. Hierdoor zijn risicovolle inrichtingen in het plangebied uitgesloten.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Toetsing
In het geldende bestemmingsplannen is reeds aangetoond dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Dit bestemmingsplan heeft ten opzichte van het geldende bestemmingsplan aangepaste gebruiksregels, zodat (iets) ruimere mogelijkheden ontstaan wat betreft de toe te laten bedrijven en instellingen. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen wat betreft water, omdat het bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden op nieuwe locaties toestaat.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Toetsing
In het geldende bestemmingsplannen is reeds aangetoond dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Dit bestemmingsplan heeft ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen aangepaste gebruiksregels, zodat (iets) ruimere mogelijkheden ontstaan wat betreft de toe te laten bedrijven. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor ecologie, omdat het bestemminsplan niet voorziet in bouwmogelijkheden op nieuwe locaties. Ten aanzien van de onbenutte bouwmogelijkheden blijft een toetsing aan de Wet natuurbescherming van toepassing. Deze dient plaats te vinden in de fase van de omgevingsvergunning.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige danwel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig in ruimtelijke planvorming te betrekken.
Toetsing
In het kader van de vigerende bestemmingsplannen is reeds inventariserende veldonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Hierbij zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Daarbij komt dat dit bestemmingsplan niet voorziet in bouwmogelijkheden op nieuwe locaties. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Dit bestemmingsplan heeft ten opzichte van het geldende bestemmingsplan aangepaste gebruiks- en bouwregels, zodat (iets) ruimere mogelijkheden ontstaan wat betreft de toe te laten bedrijven. Ook wordt een lagere bouwhoogte van bedrijven mogelijk wordt gemaakt. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Met het voorliggende paraplubestemmingsplan worden geen extra bouwmogelijkheden gegeven. Enkel het gebruik van de bestaande bouwmogelijkheden worden beperkt uitgebreid. De aard van deze uitbreiding is beperkt en valt binnen hetzelfde type (namelijk onderzoek, onderwijs en bedrijvigheid). Daarnaast moet eventuele detailhandel ondergeschikt zijn en is dit beperkt tot maximaal 30% van het BVO. Deze wijzigingen hebben geen extra verkeersbewegingen tot gevolg.
Dit paraplubestemmingsplan is opgesteld om te voorzien in een helder planologisch kader om de gemeentelijke (beleids)ambities mogelijk te maken. De kosten voor de planontwikkeling en bestemmingsplanprocedure zijn voorzien in het budget voor de actualisering van de bestemmingsplannen. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste verbreding van het type bedrijvigheid op de Wageningen Campus juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De voorliggende toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In dit hoofdstuk wordt de planvorm ende planregels toegelicht.
In paragraaf 1.2 is de parapluvorm en het karakter van het plan als partiele herziening toegelicht. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op de manier waarop het plan moet worden gelezen.
Het plangebied bestrijkt de Wageningen Campus, exclusief het gebied Campus Plaza. Dit bestemmingsplan overkoepelt vier bestaande bestemmingsplannen op de Wageningen Campus. Dit bestemmingsplan is niet een op zichzelf leesbaar plan, maar dient altijd in samenhang met deze andere geldende bestemmingsplannen te worden gelezen.
Doel van dit plan is om een breder aanbod aan bedrijfsactiviteiten toe te staan, waar dit nu slechts is beperkt tot 'Computerservice- en informatietechnologie" en "Speur- en ontwikkelingswerk". Bedrijven worden in de bestemming 'Gemengd' van de bestaande bestemmingsplannen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan richt zich daarom onder andere op de Gemengde bestemmingen in de bestaande plannen. De Gemengde bestemming in het plan 'Campus Plaza, dat ook op de Wageningen Campus geldt, is buiten het plangebied gehouden, omdat hier in de huidige situatie geen bedrijven zijn toegestaan.
Daarnaast is het de wens om kennisintensieve bedrijven en instellingen in de bestemming Maatschappelijk (beperkt) toe te staan. Om deze wens mogelijk te maken worden met dit bestemmingsplan ook wijzigingen aangebracht aan de bestemming Maatschappelijk van het bestemmingsplan 'Wageningen Campus'.
Dit bestemmingsplan kent geen (nieuwe) bestemmingen toe aan de gronden binnen het plangebied. De bestemmingen die gelden ingevolge de bestaande bestemmingsplannen blijven van kracht. Wel worden enkele functieaanduidingen toegevoegd aan de verbeelding, die ook in de regels zijn opgenomen. Dit bestemmingsplan geeft een aanvulling op, en wijzigt de bestemmingen Gemengd en Maatschappelijk en enkele algemene regels binnen de geldende bestemmingsplannen. In de regels is aangegeven welke delen van de bestaande bestemmingsplannen worden vervangen door de nieuwe regels.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken. Elk hoofdstuk bestaat uit één of meerdere artikelen. De indeling van de hoofdstukken en de volgorde van de regels is landelijk voorgeschreven. Ook zijn enkele artikelen landelijk verplicht, namelijk de antidubbeltelbepaling (artikel 6) en het overgangsrecht (artikel 8). Deze zijn in ieder bestemmingsplan hetzelfde. In de hoofdstukken 1, 3 en 4 zijn regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Hoofdstuk 2 geeft regels die gebiedsspecifiek zijn.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat artikel 1, waar de definities van begripsbepalingen voor deze partiele herziening worden gegeven. Er zijn enkele standaard begrippen opgenomen die voor dit plan gelden, zoals 'plan', 'bestemmingsplan' 'aanduiding' etc.
In artikel 2 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarmee de bepalingen uit de onderliggende bestemmingsplan, voor zover deze niet worden gewijzigd in deze partiele herziening, onverkort van toepassing worden verklaard.
In artikel 3 zijn begrippen opgenomen die worden toegevoegd aan de onderliggende bestemmingsplannen. Hier zijn de begrippen 'campus', 'horeca', 'zware horeca', 'kennisecosysteem', 'kennisintensieve bedrijven en instellingen', 'onderwijs en onderzoek', 'ondergeschikte detailhandel', 'synergiebedrijvigheid' en 'pilot plant' gedefinieerd, die in artikelen 4 en 5 worden gebruikt.
Voor synergiebedrijvigheid is bepaald dat de betreffende bedrijvigheid niet behoort tot het kennisecosysteem, maar wel goederen of diensten levert aan bedrijven in het kennisecosysteem. Hierbij moet het duidelijk zijn dat het bedrijf een functionele en aantoonbare relatie heeft met het kennisecosysteem. De rol van het bedrijf in het kennisecosysteem moet zichtbaar zijn. Dit kan een bedrijf bijvoorbeeld aantonen door middel van het overleggen van statuten dan wel een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Gemengd
In dit hoofdstuk is een artikel (artikel 4) opgenomen dat ziet op de herziening van de bestemming Gemengd in de onderliggende bestemmingsplannen. Er is een nieuwe bestemmingsomschrijving geformuleerd, die de bestemmingsomschrijving van de bestaande plannen vervangt. Hiermee wordt het type bedrijvigheid dat wordt toegestaan verbreed.
Ook zijn binnen de bestemming Gemengd aanduidingen opgenomen op de verbeelding met betrekking tot de milieucategorieën die zijn toegestaan en waar in de regels naar wordt verwezen. In de bestaande plannen waren enkel bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Met dit plan wordt dit verruimd, zodat, waar mogelijk, hogere milieucategorieën tot en met 3.2 worden toegestaan. De categorieën zijn bepaald aan de hand van de afstand tot gevoelige objecten, in dit geval woningen en onderwijs gebouwen. In de bijlage bij de regels 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' staat welk bedrijf onder welke categorie valt. In artikel 4.3 is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de aangewezen categorieën, en een hogere categorie toe te staan, of een bedrijf toe te staan dat niet wordt genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits deze een gelijkwaardige invloed hebben op de omgeving als de wel toegestane bedrijven.
In dit artikel is verder in lid 4.2 bepaald dat de specifieke gebruiksregels van de onderliggende plannen worden vervangen.
Maatschappelijk
In artikel 5 is bepaald op welke manier de bestemming Maatschappelijk van het bestemmingsplan 'Wageningen Campus' wijzigt. Van dit artikel worden de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels herzien. In de bestemmingsomschrijving wordt ook maximaal 500 m2 aan onderwijs en onderzoek ondergeschikte kennisintensieve bedrijven en instellingen toegestaan waarbij de bijbehorende milieucategorie niet hoger mag zijn dan 2 zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
In de specifieke gebruiksregels wordt synergiebedrijvigheid expliciet uitgesloten.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels bestaan uit twee artikelen: de antidubbeltelbepaling (artikel 6) en de algemene afwijkingsregels (artikel 7).
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
De algemene afwijkingsregel geldt voor het gehele plangebied. Hier is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het toestaan van buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven in het gehele plangebied. In het betreffende artikel is bepaald aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor deze omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de regels bestaat uit de overgangsregels (artikel 8) en de slotregel (artikel 9). De overgangsregels zijn, net als de antidubbeltelregel, voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.
In de slotregel wordt de titel van dit bestemmingsplan gegeven.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met andere gemeenten en het waterschap, en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpbestemmingsplan is na publicatie op de website van de Staatscourant en het Gemeenteblad gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kon door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie werd aangegeven op welke wijze dat kon worden gedaan. er is één zienswijze binnengekomen. Hiervan is separaat een verslag opgesteld waarin de zienswijze en de gemeentelijke reactie hierop is geformuleerd.