Plan: | Steenenkamer |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.9100-VS00 |
De aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan Steenenkamer is de wettelijke verplichting om op 1 juli 2013 over actuele bestemmingsplannen te beschikken, wat inhoudt dat bestemmingsplannen niet ouder dan 10 jaar mogen zijn. In dat kader is de gemeente Voorst bezig haar bestemmingsplannen te actualiseren. Hiermee worden de bestaande functies vastgelegd en de bestaande kenmerkende kwaliteiten van het plangebied beschermd.
Het nieuwe bestemmingsplan staat geen nieuwe ontwikkelingen toe, anders dan kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau, die kunnen worden aangemerkt als een autonome ontwikkeling van de bestaande functies.
Het gebied is op hoofdlijnen te vergelijken met het plangebied uit het vigerende bestemmingsplan Steenenkamer 2000. Een wezenlijk verschil is dat het gebied tussen de Vermeersweg en Het Wildezand in het in januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied is meegenomen.
De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Zoals in figuur 1.1 is aangegeven omvat het bestemmingsplan de Steenenkamer zowel het buurtschap de Steenenkamer als omliggende gronden ten oosten van de Wilpsedijk en ten noorden van de Rijksstraatweg, evenals gronden ten westen van de Wilpsedijk en ten zuiden van de Rijksstraatweg tot aan De Ziele.
Wanneer in dit bestemmingsplan gesproken wordt over de Steenenkamer, wordt het gehele plangebied van dit bestemmingsplan bedoeld. Indien het gaat om het buurtschap de Steenenkamer (als onderdeel van het plangebied) dan wordt dit ook als zodanig benoemd.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan Steenenkamer vervangt het vigerende bestemmingsplan Steenenkamer 2000 en de eerste partiële herziening van dat plan. Zoals gezegd is een gedeelte van het oorspronkelijke plangebied al overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied dat op 28 januari 2013 is vastgesteld.
Het vigerende plan Steenenkamer is vastgesteld op 28 mei 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 8 januari 2002. De onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden, zijn vervolgens 'hersteld' in de eerste partiële herziening van het plan, die is vastgesteld op 2 maart 2004. Daarnaast worden het vigerende wijzigingsplan Bestemmingsplan Steenenkamer, wijziging Ennestraat 37-39 (vastgesteld op 19 december 2002) en het bestemmingsplan Vermeersweg 60 (15 februari 2010) met dit plan vervangen.
De toelichting vormt een verkenning van het plangebied, de aanwezige kwaliteiten en waarden en een beschrijving en verantwoording van de juridische mogelijkheden die geboden worden.
Hoofdstuk 2 gaat daarbij in op het beleidskader, terwijl hoofdstuk 3 een analyse van het plangebied in beeld brengt. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de relevante sectorale aspecten en de kaders die zij stellen aan de juridische regeling. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van voorgaande hoofdstukken wordt in hoofdstuk 6 tenslotte een beschrijving van de juridische regeling per bestemming toegelicht.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Naast het feit dat het Barro ten alle tijden van toepassing is, is in dit geval het thema grote rivieren van specifiek belang. Deze regeling heeft onder andere betrekking op De IJssel die langs het plangebied loopt. Het rivierbed dat in het Barro is vastgelegd blijft net buiten het plangebied, aangezien de dijk in dit geval de plangrens vormt.
PKB Ruimte voor de Rivier
In de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen opgenomen die noodzakelijk zijn om in 2015 te voldoen aan het wettelijk vastgelegde beschermingsniveau voor de Rijn en het benedenstroomse deel van de Maas.
Met 'Ruimte voor de rivier' wil het kabinet anticiperen op toekomstige ontwikkelingen en een oplossing bieden tegen bedreigende hoogwaterstanden. Dit betekent dat het accent verschuift van dijkversterking naar rivierverruiming. Op de locaties waar ruimtelijke maatregelen ten behoeve van veiligheid worden genomen zal de herinrichting zoveel mogelijk worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Ook in de toekomst zal voortdurend geïnvesteerd moeten worden in de veiligheid van het rivierengebied. In de PKB is daarop geanticipeerd door ruimtelijke reservering voor rivierverruimende maatregelen die na 2015 nodig kunnen zijn. In de PKB is een ruimtelijke reservering voor de bypass Deventer opgenomen, deze loopt over het westelijke deel van het plangebied.
Deltaprogramma rivieren
Het deelprogramma Rivieren, onderdeel van het Deltaprogramma, richt zich primair op veiligheid tegen overstromingen op de lange termijn. Daarbij geldt dat het rivierengebied een aantrekkelijk gebied is én moet blijven, om te leven, wonen, werken, recreëren en investeren. In het deelprogramma werken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten.
Het deelprogramma combineert de veiligheidsopgave met opgaven voor onder meer natuur, waterkwaliteit, scheepvaart en grondstoffenwinning. Ook regionale gebiedsontwikkelingsprojecten krijgen een volwaardige plek.
Ruimtelijke Verordening Gelderland (2010)
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) worden beperkingen aan bestemmingsplannen en beheersverordeningen gesteld, voor zover het onderwerpen betreffen die een provinciaal belang raken. Na de vaststelling van de RVG in 2010 is een eerste herziening vastgesteld in 2012.
Met de verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn de bestemmingsplannen afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de Ruimtelijke Verordening zijn gebaseerd op de Provinciale Structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005). Gelet op de RVG zijn in onderhavig gebied de volgende onderwerpen van belang:
Verstedelijking
Voor verstedelijking richt de RVG op concentratie binnen bestaand bebouwd gebied, waarvan de contouren op kaart zijn vastgelegd. Buiten deze contouren is stedelijke ontwikkeling slechts onder strikte voorwaarden toegestaan.
Ten noorden van de N344 is het plangebied aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. Het resterende deel van het plangebied valt daarbuiten, waardoor verstedelijking slechts onder strikte voorwaarden mogelijk is. Toegestane voorbeelden zijn ontwikkelingen die gerelateerd zijn aan het buitengebied of een beperkte groei van bestaande functies.
EHS
De EHS is op kaart vastgelegd. In het kader van de EHS zijn in en nabij het plangebied verwevingsgebieden, natuur en verbindingszones aangegeven. Het plangebied zelf behoort niet tot de EHS.
Glastuinbouw
Voor glastuinbouw richt de RVG zich op concentratie binnen glastuinbouwconcentratiegebieden. Het plangebied ligt in de zone 'tijdelijk verbod uitbreiding glastuinbouw' en maakt dus geen onderdeel uit van een glastuinbouwconcentratiegebied.
Het Reconstructieplan Veluwe (2005)
In het Reconstructieplan Veluwe wordt ingezet op een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Het Reconstructieplan Veluwe is opgesteld om ruimtelijke en milieuknelpunten, die met name samenhangen met de ontwikkeling van de (intensieve) veehouderij, op te lossen en te voorkomen.
In het Reconstructieplan is een zonering opgenomen waarbij drie gebiedsdelen worden onderscheiden:
Figuur 2.1 Uitsnede Reconstructieplan
Uit figuur 2.1 valt af te leiden dat in het plangebied de volgende twee gebiedstypen voorkomen:
De agrarische bedrijfspercelen, uitgezonderd de bijbehorende open gronden, zijn uitsluitend gelegen binnen het gebiedstype 'verwevingsgebied'.
Verwevingsgebied
Verwevingsgebieden zijn gebieden gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet is toegestaan en hervestiging, omschakeling of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is op bestaande agrarische bouwblokken mits de ruimtelijke kwaliteit of reeds aanwezige functies in het gebied zich daar niet tegen verzetten. Binnen deze gebieden kunnen bedrijfslocaties worden aangewezen als 'sterlocatie intensieve veehouderij'. Op grond van ruimtelijke en milieutechnische overwegingen is het in principe mogelijk dat op deze bestaande bedrijfscomplexen een intensieve veehouderijtak zich kan ontwikkelen tot een bepaalde omvang (aantal Nge + oppervlakte bouwvlak). Ter indicatie is in het Reconstructieplan een gebied aangewezen als 'verwevingsgebied met sterlocaties'.
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
Samen streven naar hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling
De regio Stedendriehoek heeft in de Regionale Structuurvisie de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De Structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van een Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de Structuurvisie richtinggevend is voor het handelen van de vaststellende overheden.
De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (2005)
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in januari 2005 door de raad vastgesteld. De toekomstvisie vormt het visievormende beleidskader voor het lokale ruimtelijke beleid van de gemeente Voorst. Op hoofdlijnen zet de visie in op:
De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is in nauwe samenhang ontwikkeld met de Voorster bevolking. Het is daarmee zowel een antwoord op de regionale visievorming binnen de Stedendriehoek, als een antwoord op de maat en schaal van ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Voorst.
Ruimtelijke Koers Steenenkamer
Voor Steenenkamer is geen programma opgenomen. De ruimte voor bebouwing binnen de karakteristieke ruimtelijke structuur van het tuindersbuurtschap is beperkt. Incidenteel zal een beoordeling plaatsvinden of enige inbreiding mogelijk is. Deze woningbouw mag niet tot een aantasting leiden van de karakteristieke ruimtelijke structuur van Steenenkamer. De open ruimte tussen de bebouwing (tuinderijen) en de karakteristieke bebouwing dient gehandhaafd te blijven. Ook de aanwezige cultuurhistorische waarden langs de Bandijk en landgoed 't Schol vragen om een zorgvuldige landschappelijke inpassing van nieuwbouw in dit gebied.
Het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (2010)
In het Landschapsontwikkelingsplan Van Veluwe tot IJssel (LOP) geeft de gemeente op concrete en uitgebreide wijze inhoud aan de specifieke kenmerken, kwaliteiten én betekenis van het landschap. Het LOP is een bouwsteen voor toekomstige visievorming en toetsingskader voor talrijke autonome en planmatige ontwikkelingen.
Op basis van een analyse van de kernkwaliteiten van het landschap, worden in het LOP landschapseenheden en waardevolle landschapselementen onderscheiden en benoemd. Voor deze landschapseenheden en landschapselementen is een samenhangende landschapsontwikkelingsvisie ontwikkeld. Kernpunten van deze visie zijn:
De gronden aan de oostzijde van de Wilpsedijk en ten noorden van de Rijksstraatweg liggen binnen de landschapseenheid Ingepolderde uiterwaarden, waar de gronden ten westen van de Wilpsedijk en ten zuiden van de Rijksstraatweg behoren tot de hoge delen van de Oeverwal.
Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015 (2011)
De gemeente Voorst heeft ervoor gekozen om de woonvisie als een thematische Structuurvisie vast te stellen. Dit is een formele planvorm uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de Structuurvisie geeft de gemeente de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor het wonen aan. Het is een sectorale structuurvisie die zich richt op ruimtelijke ontwikkelingen die met het 'wonen' samenhangen. In de woonvisie maakt de gemeente Voorst de volgende keuzes:
In de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst is geen streefbeeld voor woningbouw 2030 opgenomen. Dit komt overeen met de doelstelling van dit bestemmingsplan omdat er geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt.
Op basis van het uiteengezette beleidskader worden in het plangebied geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Waar het rijksbeleid nog van dusdanig abstract niveau is dat hier geen directe gevolgen uit benoemd kunnen worden, wordt vanuit het provinciaal beleid duidelijk dat verstedelijking van het gebied niet aan de orde kan zijn. Een uitzondering hierop vormt het gebied ten noorden van de N344. Omdat de bestaande stedenbouwkundige opzet ter plaatse een afgerond geheel vormt en omdat er geen noodzaak is tot inbreiding, worden er geen ontwikkelingen beoogd in die richting. Voor dit gebied wordt zodoende de bestaande, stedenbouwkundige opzet van de wijk vastgelegd conform de standaard bestemmingsplansystematiek van de gemeente Voorst.
Het gebied ten zuiden van de N344 daarentegen is niet aangemerkt als 'bestaand bebouwd gebied', zodat beleidsmatig al minder ruimte bestaat voor ruimtelijke ontwikkelingen. De bestaande functies worden in ieder geval gerespecteerd en op perceelsniveau worden beperkte uitbreidingsmogelijkheden gegeven. De wijze waarop en de mate waarin uitgebreid kan worden kan daarbij per functie verschillen en voor de functie wonen geldt bovendien dat een onderscheid wordt gemaakt in het karakteristieke gebied van het buurtschap de Steenenkamer en de overige, verspreid liggende bebouwing. Het eerste gebied wordt bestemd conform de mogelijkheden uit het vigerende plan, inclusief de mogelijkheden voor kleinschalige agrarische activiteiten, terwijl voor de overige bebouwing wordt aangesloten bij het in januari 2013 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.
Met betrekking tot de aanwezige agrarische bedrijven wordt niet volledig aangesloten op de extra mogelijkheden voor intensieve veehouderij die samenhangen met het gebiedstype 'verwevingsgebied' uit het reconstructieplan.
Omdat in dit geval 'slechts' enkele agrarische bedrijven in het plangebied gelegen zijn, is het voor dit plan goed mogelijk om - anders dan bijvoorbeeld voor het plan Buitengebied - een integrale afweging te maken over het al dan niet opnemen van deze extra mogelijkheden. Gelet op de karakteristiek van het gebied en het feit dat er geen bestaande intensieve veehouderijen aanwezig zijn in dit gebied, worden de mogelijkheden uit het Reconstructieplan niet overgenomen in dit consoliderende bestemmingsplan.
De bescherming van landschappelijke waarden tenslotte wordt afgestemd op het LOP, waarbij wordt aangesloten bij de wijze waarop deze waarden ook in het plan Buitengebied zijn verankerd.
Steenenkamer ligt onder de rook van Deventer aan de oostzijde van de gemeente Voorst en wordt doorsneden door de N344. Het buurtschap de Steenenkamer telt ruim 300 inwoners. Het buurtschap de Steenenkamer is een bijzonder buurtschap. Het is een tuindersenclave dat is ontstaan in de 19e eeuw. In een planmatige verkaveling haaks op de dijk zijn tuinderswoningen met tuinderijen aangelegd. Tussen de woningen ligt veel groene ruimte. Ten noorden van de N344 is deze verkavelingstructuur niet meer aanwezig.
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur een analyse van het plangebied gegeven. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de ruimtelijke verschijningsvorm zoals die is ontstaan in de loop van de eeuwen. Bodemvorming, de flora en fauna en de menselijke ontginnings- en bouwactiviteiten komen aan de orde. Dit resulteert in een beeld van de bestaande ruimtelijke structuur van het gebied. Vervolgens wordt ingegaan op het gebruik van de gronden. Voor onder meer de aspecten werken, wonen, voorzieningen en natuur wordt nagegaan hoe het gebied op dit moment gebruikt wordt en welke ontwikkelingen er voor deze aspecten verwacht worden.
Om een goed beeld van de vorm en opbouw van het plangebied te krijgen wordt in deze paragraaf kort de geschiedenis daarvan beschreven.
Eerst wordt ingegaan op de vorming van de bodem en het reliëf: de effecten van landijs, stromend water en wind komen daarbij aan de orde. Dit geeft een heel summier beeld van de geomorfologie.
Daarna wordt ingegaan op de menselijke invloed op de vorm van dit gebied: op hoofdlijnen wordt de cultuurhistorie behandeld. Dat resulteert in een beeld van de huidige ruimtelijke vorm en structuur van het plangebied in haar historische context. Daarmee worden de typische karakteristieken van het gebied zichtbaar en de kwaliteiten benoembaar.
Een historische kaart van het plangebied en haar omgeving is opgenomen in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Topografische kaart van het plangebied en haar omgeving uit 1868
bron: www.atlas1868.nl
De eerste invloeden die de huidige vorm van het plangebied en de omgeving bepalen dateren uit de laatste ijstijd: het landijs bedekte half Nederland en stuwde stenen en zand voor zich uit. Zo ontstond de Veluwe en meer oostelijk de 'bulten' in Twente en de Achterhoek. Tussen deze 'stuwwallen' werden door de ijsmassa's diepe geulen uitgeslepen die een diepte van wel 125 m hebben bereikt. Deze laagte loopt grofweg noord-zuid en is het begin geweest van het stroomdal van de IJssel. Bij het terugtrekken van de ijsmassa's werd deze laagte een nieuwe tak van de waterafvoer van West-Europa.
De rivier en haar dynamiek heeft vervolgens een belangrijke invloed gehad op de Steenenkamer. Het water meanderde door het brede dal, in de loop der tijden regelmatig haar stroom verleggend. Tot diep in het dal deed ook de invloed van de getijden zich gelden: er was een directe open verbinding met de Zuiderzee. Stroom en getijden hebben voor verschillende lagen klei en zandafzettingen gezorgd. Aan de Gelderse kant van de rivier heeft dat de typische grootschalige, noord-zuidstructuur in het landschap veroorzaakt. Dit in tegenstelling tot de kleinschaliger oost-westgerichte structuren aan de Overijsselse kant.
In later tijden heeft vooral de wind en het verstuivend zand de bodemvorming bepaald. De laagtes werden deels opgevuld met zand en soms werden duinvormige hoogtes gevormd. In de Steenenkamer heeft dit geresulteerd in reliëfrijke zand- en kleilagen.
De nederzetting is ontstaan op een hogere rug, waarvan de natuurlijke grens wordt gevormd door de Oude IJssel, het restant van een oude rivierbocht.
Het gebied vormde altijd een hogere plek in het stelsel van ruggen en geulen gevormd door de rivier. De natuurlijke afwatering van het gebied vóór de bedijking vond plaats in twee richtingen: direct naar de rivier en naar het Fliertdal. Natuurlijk heeft voor de bedijking het hoge water van de rivier in de winter nog veel invloed gehad op het gebruik van de grond.
Inmiddels is de afwatering versneld door de bemaling. Dit is onder meer het geval bij de kolk bij de Ziele. Deze watert af naar het Fliertdal.
De kolken ten oosten van de Wilpsedijk en ten zuiden van de Vermeersweg worden ook bemalen en wateren af via het Bolwerk naar de IJssel.
Door de zanderige bodem die voor een goede afwatering zorgt en de relatief hoge ligging is de gemiddelde grondwaterstand laag. Het water komt bijna nooit hoger dan ongeveer 1 m onder het maaiveld.
Vanaf de 12e eeuw wordt de rivier in een smalle bedding gedwongen door het systeem van dijken en zomerkades. Nog slechts af en toe breekt de dijk en ontstaan kolken, die later een fraaie aanleiding kunnen zijn voor de vestiging van een buitenplaats of onderdeel worden van een fraaie tuinaanleg (het Schol, de Ziele). De buitendijkse gronden worden vooral gebruikt voor extensieve beweiding. Het tracé van de bedijking is goed zichtbaar op de kaart in figuur 3.1.
De dijk en de oude weg naar Deventer zijn in het plangebied nog duidelijk aanwezig in de vorm van de Wilpsedijk en de Twelloseweg. De hoofdverbinding naar Twello liep over de dijk tot aan het punt waar deze weer naar het noorden buigt. Deze route vormt van oudsher de westelijke ontsluiting van Deventer. De weg ligt er nog, op de oude dijk langs de Rijksstraatweg (N344).
Al in de 17e eeuw had het gebied een hiermee verbonden functie. Waar nu het bowlingcentrum staat lag toen een herberg genaamd de Dood. In de loop van de 19e eeuw heeft deze herberg zich ontwikkeld tot een uitgaanscentrum waar een bloeiend sociëteitsleven tot ontwikkeling kwam. De Buitensociëteit vormde met het Worpplantsoen en de Lindelaan naar de Schipbrug een monumentaal geheel, waar de stedeling zich verpoosde in het groene buitengebied.
De Steenenkamer is als tuinbouwgebied in de 18e eeuw tot ontwikkeling gekomen. De rivierklei afzetting en de relatief hoge ligging met goede ontwatering maakt de grond hiervoor geschikt. Aanvankelijk lagen de tuinbouwgronden buitendijks, waarbij de Oude IJssel de natuurlijke grens van het gebied vormde. Aan beide zijden van de Twelloseweg ontwikkelde zich gelijksoortige gebieden met de typische tuindersverkaveling. In de Steenenkamer is deze verkaveling nog grotendeels in haar oorspronkelijke vorm aanwezig, in de Worp heeft een sterke verdichting plaatsgehad ten behoeve van de woningbouw.
Later is een dijk om de Steenenkamer heen gelegd. Die dijk was voorzien van drie coupures waardoor de buitendijkse gronden goed bereikbaar bleven. Daarmee is Steenenkamer voor het eerst een echte 'kamer' in het landschap.
De naam Steenenkamer komt op de Veluwe vaker voor. Hij wordt in verband gebracht met de van steen gebouwde 'herenkamer' die aan een boerderij was gebouwd. Op gezette tijden kwam de eigenaar van de grond, de 'herenboer' hier logeren om zijn bezit te inspecteren. Reeds in 1545 stond er in dit gebied een 'stenen camer'. Waar precies is niet bekend. Mogelijkheden zijn het huis het Schol of de Ziele. Het buurtschap De Ziele dankt de naam aan de uitwateringssluis, de zijl, die hier heeft gelegen.
In het begin van de 20e eeuw wordt de spoorlijn langs de noordwestzijde van het plangebied aangelegd. Ook aan die zijde wordt het plangebied daarmee begrensd door een dijk.
De volgende ingreep die de huidige vorm van het plangebied bepaalt, wordt gevormd door de Wilhelminabrug en de verbetering van de Rijksstraatweg, die na de oorlog wordt aangelegd. De oprit naar de brug doorsnijdt de noordhoek van Steenenkamer en brengt een harde scheiding tussen de Worp en Steenenkamer door een drukke weg op een oplopend talud. Vanaf het kruispunt met de Twelloseweg volgt de weg tot aan het begin van de zestiger jaren nog het oude dijktracé. Na die tijd wordt de weg doorgetrokken op een tracé dat iets zuidelijker ligt en onder maaiveld zakt om de spoorlijn ongelijkvloers te kunnen kruisen. Tot de aanleg van de A1 in de zestiger jaren, blijft dit de ontsluiting van de stad Deventer naar het westen.
In de vorige paragraaf is omschreven hoe het ruimtelijk beeld van dit karakteristieke en complexe deel van de gemeente Voorst is ontstaan. De eeuwenlange dynamiek van de rivier en de menselijke inspanningen om die aan banden te leggen, en de recenter dynamiek van trein- en wegverkeer, hebben Steenenkamer haar bijzondere vorm gegeven. De daaruit resulterende ruimtelijke structuur komt goed naar voren wanneer een beschrijving wordt gegeven van landschappen langs de N344, komend vanaf de brug over de IJssel.
Vanaf de brug biedt het landschap een weids perspectief met de rivier en haar uiterwaarden met in de verte de bewegende streep van de A1.
Net na de brug vormen de molen en de Buitensociëteit aan de andere kant van de weg twee markante bouwwerken, die kort daarna verdwijnen achter de groene coulissen die het landschap kent. Dit landschap wordt op haar beurt weer snel opgevolgd door een vergezicht richting de Wilpsedijk. Een rijk begroeid woonerf vormt het volgende element dat de grote mate van ruimtelijke diversiteit versterkt.
Hierna ligt een groot verkeerskruispunt, waar aan de linkerzijde de Wilpsedijk aanvangt. Vanaf diezelfde kruising blijkt een duidelijk geboden wand van de Worp, gelegen op een groene wig. Deze karakteristieke lijn in het landschap wordt in de achtergrond gekruist door de op een dijk gelegen spoorlijn.
Voorbij het kruispunt met de Wilpsedijk wordt de weg aan de linkerzijde begeleid door de oude dijk met een fraaie boombeplanting op haar talud en een haag op haar kruin. In een opening van dit landschap toont zich het erf van de Ziele, waarna de spoordijk en het spoorviaduct een fysieke begrenzing vormen van het landschap en het plangebied.
Deze afwisseling van hoog en laag, van open en besloten geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied weer.
In het woongebied van het buurtschap de Steenenkamer speelt de verkaveling van rechte straatjes die loodrecht op de dijk staan een belangrijke rol. De dijk is vanuit elk straatje zichtbaar en daarmee is de ruimte daarachter voelbaar. De wanden van de straatjes zijn niet gesloten; steeds is er doorzicht op de tuinen, nu eens aan de ene en dan weer aan de andere kant van de straat.
Het meest voorkomende woningtype is het oude tuindershuis met werkplaats, pal aan de straat gelegen met een grote deur vanuit de werkplaats naar de straat. Het huis heeft één bouwlaag met een langskap. Dit type is nu bijna overal verbouwd tot een enkele woning. Veelal is de ingreep beperkt gebleven waardoor het oorspronkelijke type nog goed afleesbaar is.
Ook komen enkele boerderijtjes voor van het hallehuistype, en een enkele T-boerderij. Zij staan zoals gebruikelijk voor het merendeel met de staldeur naar de weg gekeerd en met de kap loodrecht daarop.
De nieuwe naoorlogse woningen zijn ook direct tegen de straat aan gebouwd, met een klein voortuintje. Slechts één woning van recentere datum doorbreekt dit patroon en staat midden op de kavel.
Het woonmilieu heeft door de smalle straatjes en de dijken een besloten karakter, dat door de grote kavels en de doorzichten naar de tuinen ruim oogt. Die beslotenheid staat in scherp contrast met de enorme schaal van het achter die dijk gelegen rivierenlandschap, dat in het hele plangebied voelbaar is.
De hoofdfunctie van het gebied is van oudsher de tuinbouw geweest: de vorm en de verkaveling van het gebied is door dit gebruik bepaald. Niettemin is de huidige betekenis ervan slechts gering. In het oorspronkelijke tuinbouwgebied zijn nog maar enkele kleinere bedrijven actief. Nu zijn de gronden veelal tuintjes en veldjes. Voor de werkgelegenheid zijn deze niet meer van belang. Wel leveren zij een belangrijke bijdrage aan de ruimtelijke afwisseling en de kleinschaligheid in het gebied.
Aan beide zijden van de Wilpsedijk, ter hoogte van de Vermeersweg, liggen terreinen die in gebruik zijn geweest voor de vroegere houtzagerij. De activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd. Momenteel worden mogelijkheden onderzocht voor een herinvulling van de locatie. Omdat plannen hiertoe nog niet concreet zijn, wordt de locatie van de houtzagerij vooralsnog conform de vroegere gebruiksmogelijkheden bestemd.
Aan de noordzijde van de Rijksstraatweg is een tankstation aanwezig, met een lpg-tank ten zuiden van deze weg bij het opslagterrein van de voormalige houtzagerij. Aan de Mr. van Marlestraat is Ten Kate flowers & decorations gevestigd, een verhuurbedrijf in groen- en/of bloemdecoratie.
Binnen het plangebied zijn nog enkele percelen in gebruik als bouwland en weiland. Er is geen aanleiding dit gebruik te heroverwegen. Ook voor het tuincentrum is er geen aanleiding het bestaande gebruik te heroverwegen.
De belangrijkste functie in het plangebied is de woonfunctie. Het woonmilieu is zeer aantrekkelijk dankzij het rustige, ruime groene karakter, terwijl het toch tegen het hart van de stad Deventer aanligt.
Indien de aanwezige (tuinders)bedrijven worden gesaneerd zou het voor de hand liggen dat gezocht wordt naar mogelijkheden voor versterking van de woonfunctie.
Het beleid is erop gericht de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te respecteren en te bewaren voor de toekomst. Onderdeel daarvan is de typische situering van de tuindershuizen direct aan de straat.
Ingeval van nieuwbouw is het van belang de typologie van het tuindershuis of de boerderij te behouden. Hierbij is het zinvol om de ontstaansgeschiedenis van de straatjes en het ontbreken van voortuintjes als basis te gebruiken om nieuwbouw te realiseren en tegelijk de cultuurhistorische waarde veilig te stellen.
Een eventuele verdichting mag niet verder gaan dan mogelijk is zonder de straatjes te verbreden. De openheid tussen de woningen dient in stand te blijven en voorkomen moet worden dat de beide zijden van de straat worden volgebouwd. Elk huis blijft dan uitzicht houden, ook aan de voorkant. Het parkeren en indraaien van auto's moet op eigen erf worden opgelost. De parkeerplek mag geen verbreding van het straatje worden. Er moet een duidelijke scheiding tussen erf en straat blijven bestaan.
De woningen langs de Vermeersweg bestaan uit zowel vrijstaande woningen als geschakelde woningen. De bestaande openheid tussen de verschillende woningen dient gehandhaafd te blijven.
Daarnaast is woonbebouwing in het plangebied gelegen langs de oude dijk, nu de Burgemeester Van der Feltzweg. Ontwikkeling is hier niet wenselijk in verband met de geluidhinder van de Rijksstraatweg. In het pand De Ziele 6 is een kinderdagverblijf gevestigd.
Tenslotte zijn er nog de woningen tussen de Worp en de Rijksstraatweg. Het betreft de oude bebouwing van de zuidkant van de Twelloseweg en de jongere kleine villa's daarachter. Hier is geen aanleiding voor wijziging van de bestaande situatie.
De winkelvoorziening voor de dagelijkse levensbehoeften ligt in de Worp. De afstand vanuit Steenenkamer bedraagt ongeveer 500 m. Voor boodschappen kan men ook in Twello terecht op ongeveer 3 km, of in de binnenstad van Deventer op 1 km. In de tijd gemeten liggen beide winkelconcentraties ongeveer even ver weg. De gerichtheid op Twello is dan ook aanzienlijk, mede door de goede parkeervoorzieningen.
Met betrekking tot de winkelvoorzieningen kan dus geconcludeerd worden dat er ruime keuzemogelijkheden zijn.
Het tuincentrum en het groenverhuurbedrijf bestrijken een groot verzorgingsgebied. De ontsluiting daarvan is uitstekend.
In het plangebied ligt één openbare lagere school aan de Vermeersweg. Voor de planperiode wordt ervan uitgegaan dat de school gehandhaafd zal blijven in ongeveer dezelfde omvang die ze thans heeft. De kinderen van Steenenkamer maken ook gebruik van de school in de Worp.
Aan culturele voorzieningen is het plangebied zelf niet rijk maar de nabijheid van Deventer en Twello maakt dit ruimschoots goed.
Met betrekking tot horeca wordt gewezen op de voorzieningen in de Worp en de recentelijk gerenoveerde horecagelegenheid aan de Korte Ennestraat.
De Buitensociëteit was van oudsher een bruisend centrum van grootstedelijk vermaak, in een prachtige daarbij passende ambiance. Het huidig gebruik als bowlingcentrum past in die traditie.
Het plangebied bestaat wat groen betreft uit drie verschillende gebieden: het deel ten westen van de Wilpsedijk, het buurtschap Steenenkamer en het gebied ten noorden van de Rijksstraatweg.
Het deel ten westen van de Wilpsedijk is een open agrarisch gebied met daarin verspreide bebouwing. Het belangrijkste natuurlijke element hierin wordt gevormd door de kolk van de Ziele. Deze is natuurwetenschappelijk van groot belang. Hier leeft onder andere de knoflookpad. Het voorkomen wijst op een hoge ecologische kwaliteit van deze poel. De ligging is echter geïsoleerd. Het is wenselijk ecologische relaties te versterken met het Fliertdal, hetzij via de bermen en goten langs de Van der Feltzweg hetzij via het Schol. De begrenzingen van dit deel van het plangebied worden gevormd door belangrijke groene elementen: de bomenrijen langs de Rijksstraatweg en het hoogopgaand groen van het Schol.
Het buurtschap de Steenenkamer wordt gekenmerkt door afwisselende open agrarische en natuurlijke gronden en het kleinschalige tuindorp. In de open zone vormen de twee kolken de belangrijkste natuurwaarde. Ook hier vormen de begrenzingen door de taluds en bomenrijen een belangrijk element. De aanwezige kolken bezitten tevens een functie in de waterhuishouding van het plangebied.
Het derde deel van het plangebied wordt gevormd door de smalle, groene zones tussen de Rijksstraatweg en de Worp. Hier liggen enkele voortuintjes, een akkertje, een stukje verschraald grasland en zelfs een poeltje. De betekenis is vooral gelegen in de openheid tussen de bebouwing en de activiteiten die er plaatsvinden.
Zoals in de inleiding aangegeven staat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen, anders dan kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau toe. Ten behoeve van de flexibiliteit van het bestemmingsplan wordt wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het economisch benutten van het buurtschap de Steenenkamer. Onder voorwaarden worden hier educatieve en maatschappelijke functies mogelijk gemaakt.
Integrale ruimtelijke planvorming heeft steeds meer raakvlakken met en wordt steeds meer beïnvloed door aspecten uit sectorale wet- en regelgeving. Voor een goede vertaling in regels en verbeelding, is het van belang om in beeld te brengen met welke sectorale wet- en regelgeving in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, water en archeologie. Per onderdeel wordt aangegeven met welk toetsingskader en met welke normeringen rekening gehouden moet worden. Vervolgens wordt aangegeven hoe dit, gegeven de specifieke ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied, doorwerkt in het bestemmingsplan.
Wegverkeerslawaai en spoorweglawaai
Toetsingskader
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-wegen. In principe dienen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen en de aanleg van nieuwe wegen langs bestaande geluidsgevoelige bestemmingen te voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Onder voorwaarden kunnen in bepaalde gevallen hogere waarden worden vastgesteld. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden.
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg worden gerealiseerd, dient onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De uiterste grenswaarde mag daarbij niet worden overschreden.
Onderzoek en conclusie
Omdat in het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies niet bij recht mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek inzake wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Luchthaven Teuge
Toetsingskader
Op ruime afstand (> 5 km) ten westen van het plangebied is de Luchthaven Teuge gelegen. In de omgeving van de luchthaven dient rekening te worden gehouden met hoogtebeperkingen en ruimtelijke beperkingen vanwege de geluidscontouren.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies bij recht mogelijk. De contouren voor hoogtebeperkingen reiken tot net buiten het plangebied en hebben zodoende geen invloed op de regeling in het plangebied.
Leidingen
In het plangebied ligt een planologisch relevante rioolleiding. De leiding wordt voorzien van een dubbelbestemming waarmee de leiding en de belemmeringenstrook geregeld en beschermd worden. Verder zijn binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen planologisch relevante kabels of leidingen gelegen.
Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
In het Besluit niet in betekenende mate (nibm) is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Consequenties voor het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat alleen rekening wordt gehouden met de autonome ontwikkeling van reeds bestaande functies. Deze ontwikkelingen zijn dermate kleinschalig, dat deze vallen onder het Besluit niet in betekenende mate en dat nader onderzoek inzake luchtkwaliteit niet noodzakelijk is. Uit het planMER zoals uitgevoerd bij het bestemmingsplan Buitengebied zoals vastgesteld op 28 januari 2013 blijkt dat binnen de gemeente Voorst geen sprake is van overschrijdingssituaties. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Volgens artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied.
Hierbij wordt in het algemeen bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn gehanteerd dat ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een functiewijziging wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Nieuwe bestemmingen mogen volgens de Woningwet alleen op grond vrij van bodemverontreiniging worden gerealiseerd. Dat is een bodemsamenstelling met een achtergrondwaarde die voldoet aan de kwaliteit AW2000 of Wonen conform de Nota bodembeheer van de gemeente Voorst.
Onderzoek en conclusie
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Milieuhinder agrarische bedrijven
Toetsingskader
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn het Besluit landbouw en het Besluit glastuinbouw onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Daarin zijn voorwaarden opgenomen die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Activiteitenbesluit valt. Zo niet, dan is sprake van een vergunningplicht. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. In het activiteitenbesluit zijn onder andere eisen opgenomen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen agrarische activiteiten en omliggende gevoelige functies zoals woningen.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt :
Onderzoek en conclusie
In het plangebied is een aantal agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In de afweging van belangen die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies, waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door voorwaarden op te nemen in de regels, wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Externe veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. Beide waarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht voor het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Recent is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarmee is in aansluiting op het Bevi ook voor buisleidingen een systematiek met PR en GR geïntroduceerd.
Beleidsvisie externe veiligheid Voorst
De gemeenteraad van Voorst heeft op 29 november 2010 de Beleidsvisie externe veiligheid Voorst d.d. 28 mei 2010 vastgesteld. Hierin is een additioneel toetsingskader vastgelegd. Vastgelegd is onder andere dat er buiten de bedrijventerreinen geen nieuwe EV relevante risicobedrijven gerealiseerd mogen worden. Met dien verstande dat er een uitzondering is gemaakt voor het realiseren van propaan en/of lpg-opslag ten behoeve van lokale energievoorziening. Binnen het invloedsgebied van de huidige risicobronnen mag de oriëntatiewaarde voor het GR, mits verantwoord, opgevuld worden tot de oriëntatiewaarde.
Onderzoek
Inrichtingen
Binnen het plangebied is een inrichting aanwezig die valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Het betreft een tankstation, met verkoop van LPG, aan de Rijksstraatweg 2. De externe veiligheidsrisico's van lpg-tankstations zijn afhankelijk van de jaarlijkse doorzet aan lpg. De jaarlijkse doorzet aan lpg van tankstation Shell is in de vergunning van 2011 beperkt tot maximaal 1.500 m³ lpg per jaar. Daarmee zijn de risicoafstanden als volgt: de PR 10-6-contour rond het vulpunt is 110 m, rondom het ondergrondse reservoir is de contour 25 m en rondom de afleverzuil 15 m. Het invloedsgebied waarbinnen rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het GR bedraagt 150 m.
Binnen de contour van 110 m rond het vulpunt zijn momenteel 8 kwetsbare objecten gelegen. Deze kwetsbare objecten bevinden zich op minimaal 50 m van het vulpunt en worden aangemerkt als bestaande situatie. Conform het Revi worden bestaande situaties gerespecteerd tot een afstand van 40 m rond het lpg-tankstation. Omdat hieraan wordt voldaan, vormt het PR geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan.
In de beschikkingen van het lpg-tankstation is gesteld dat de oriëntatiewaarde voor het GR niet wordt overschreden wanneer de personendichtheid binnen het invloedsgebied niet groter is dan 113 personen. Uit een inventarisatie van de personendichtheid blijkt dat er circa 70 personen in het invloedsgebied aanwezig zijn. Er vindt dus geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een relevante toename van de personendichtheden in het gebied. De uitvoering van het bestemmingsplan zal dan ook geen gevolgen hebben voor de hoogte van het GR. Het bestemmingsplan sluit de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen expliciet uit.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de provinciale wegen N344 en N790 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De externe veiligheid van de provinciale wegen is door de provincie Gelderland geïnventariseerd (Definitief rapport externe veiligheid provinciale wegen, maart 2011). Hieruit blijkt dat zowel de N344 als N790 ter hoogte van het plangebied geen transportroute betreft waarvoor externe veiligheid een belangrijk item is. Een verantwoording van het GR is niet noodzakelijk.
Ook over de spoorlijn Apeldoorn-Deventer vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit onderzoek van Oranjewoud (Rapportage onderzoek externe veiligheid Transport gevaarlijke stoffen door spoorzone Twello, d.d. 30 november 2010) blijkt dat voor de spoorlijn geen PR 10-6-contour wordt berekend. Het PR levert derhalve geen belemmering op voor de bestemmingen binnen het plangebied.
Uit de berekening komt tevens naar voren dat ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn geen GR aanwezig zal zijn. Ook het GR levert derhalve geen belemmering voor de planprocedure. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels, zodat er ook geen sprake is van een toename van het GR. Een nadere verantwoording van het GR is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
De EHS (zie figuur 4.1) is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken. Binnen of nabij de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijziging van de bestemming niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Normstelling
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Vanwege de externe werking van de Nb-wet moeten ook de gevolgen van ingrepen op beschermde gebieden buiten het plangebied worden getoetst.
Flora- en faunawet
Doel van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) is de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De vele te beschermen diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, etc.) en enkele plantensoorten zijn te vinden op lijsten, die onderdeel uitmaken van de Ffw. Op grond van de Ffw is het verboden beschermde inheemse planten te vernielen of te beschadigen (artikel 8), beschermde dieren opzettelijk te verontrusten (artikel 10) dan wel nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse soort, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11). Als er sprake zal zijn van aantasting, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van de minister van EZ.
Per 23 februari 2005 geldt het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde plant- en diersoorten (Staatsblad 2004, 501). Dit besluit maakt onderscheid in drie categorieën beschermde soorten:
Toelichting categorieën
Voor categorie 1 (algemene soorten) en ruimtelijke ontwikkelingen (waartoe de realisering van een weg kan worden gerekend), geldt het volgende: als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffw. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. De meeste beschermde soorten in het plangebied behoren tot deze categorie. Een aantal zeldzamere soorten en alle vogels vallen in categorie 2. Hiervoor geldt het volgende: Als iemand activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Ffw, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Ervan uitgaande dat de initiatiefnemer ten tijde van de uitvoering nog niet beschikt over een goedgekeurde gedragscode, betekent dit dat deze soorten moeten worden ontzien (broedende vogels), dan wel dat voor deze soorten zo nodig ontheffing moet worden aangevraagd. Ten slotte is er categorie 3 die bestaat uit soorten van bijlage IV + een aantal overige zeldzame soorten. Voor deze soorten dient bij ruimtelijke ontwikkelingen altijd ontheffing te worden aangevraagd, indien vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen worden verstoord. Voor het verlenen van ontheffing kunnen eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie, moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend belang, dat alternatieven ontbreken en dat de gunstige staat van instandhouding van de te beschermen soorten niet in gevaar komt. |
Ten aanzien van soorten die voorkomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn (allen opgenomen in categorie 3) geldt sinds 21 januari 2009 een aangescherpt regime. De Raad van State heeft geoordeeld dat 'ruimtelijke inrichting of ontwikkeling' geen grond voor ontheffing van de Ffw meer kan vormen bij soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn, omdat de Habitatrichtlijn dit belang niet noemt.
Voor het aantasten van nesten van vogels of het bijbehorende essentiële leefgebied geldt sinds 21 januari 2009 zelfs een nog strenger regime. Sinds die datum kan, behalve voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling, ook geen ontheffing worden verkregen op basis van 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten'. De Raad van State heeft in haar uitspraak vastgesteld dat dit belang niet genoemd wordt in de Vogelrichtlijn en dus geen motief voor ontheffingverlening kan zijn.
In de praktijk betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting overtreding van de Ffw zoveel mogelijk moet worden voorkomen door het treffen van mitigerende of compenserende maatregelen (ontzien van nesten, uitvoeren werkzaamheden buiten het broedseizoen, aanbieden van alternatieve nestgelegenheid etc.). Deze maatregelen kunnen ter goedkeuring aan de Dienst regelingen van het Ministerie worden voorgelegd.
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Soorten met nesten die buiten het broedseizoen niet zijn beschermd behoren tot categorie 5. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. |
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
De zuidwestrand van het plangebied grenst aan EHS-verwevingsgebied (zie figuur 4.1). Ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel (zie figuur 4.2). In Bijlage 1 wordt dit gebied nader omschreven.
Figuur 4.1 Ligging EHS (bron: Provincie Gelderland, Atlas Gelderland)
Figuur 4.2 Ligging Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel nabij plangebied
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en biedt geen ruimte aan grootschalige herinrichting. Het bestemmingsplan maakt aldus geen concrete ontwikkelingen mogelijk die strijdig zijn met behoud, bescherming en ontwikkeling van beschermde gebieden (Natura 2000 en/of EHS). Het plangebied is ook buiten de EHS en Natura 2000 gelegen. Er is geen sprake van areaalverlies of versnippering. Kleinschalige ontwikkelingen, zoals realisatie van bijgebouwen of overige gebouwen, die altijd in een bestemmingsplan mogelijk zijn, zullen gezien de reeds bestaande verstoring in het plangebied niet leiden tot een waarneembare extra verstoring. Deze kleinschalige ontwikkelingen zullen eveneens niet leiden tot een verandering van de waterhuishouding.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. In en rond kolk van de Ziele leeft onder andere de knoflookpad.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in de plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | ||||
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen knoflookpad |
ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | ja |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waarmee bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
Watertoets en waterbeheer
De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk planvoornemen in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Waterschap Vallei en Veluwe. In het kader van de watertoets is deze waterparagraaf overlegd met de waterbeheerder, in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterplan Voorst
Het Waterplan Voorst (2009) is opgesteld in samenwerking met Waterschap Veluwe. Het waterplan gaat in op al het water in de gemeente; het water in de sloot, de regen, het rioolwater, het grondwater, etc. Het Waterplan Voorst beschrijft het gezamenlijke beleid en visie die de gemeente en het waterschap de komende jaren ten aanzien van water gaan voeren. Het bestaande beleid, de regionale en gemeentelijke visies en de kansen en knelpunten vormen de basis voor de opgestelde watervisie.
De watervisie
Aan de hand van zes watergerelateerde thema's worden de korte (2015) en de lange termijn (2030) visie beschreven. Het waterplan zal op gemeentelijk niveau doorwerken in het rioleringsplan en zal een kader bieden voor ruimtelijke ordeningsprocessen zoals bestemmingsplannen en structuurvisies. Ook geeft het een goede inventarisatie van zowel het waterbeleid als de maatregelen die al uitgevoerd zijn of momenteel lopen. Het waterplan beschrijft voor het landelijke gebied en per kern de kansen en knelpunten die een relatie hebben tot het water. Onderscheid wordt gemaakt tussen actuele bekende kansen en knelpunten, en kansen en knelpunten die nog komen gaan (de confrontatie tussen de huidige situatie en wat voor ogen staat, de visie).
Het maatregelenplan
In het waterplan zijn ambities en einddoelen gegeven voor de periode tot 2015 en tot 2030. De korte termijn visie is gekoppeld aan een maatregelenplan. De maatregelen zijn verdeeld in projecten die gekoppeld zijn aan de zes watergerelateerde thema's. De maatregelen zijn deels een inventarisatie van de lopende projecten, deels 'op stapel staande' projecten en deels nieuwe projecten. Voor elke maatregel is een zogenaamde factsheet opgesteld waarin onder andere de planning, projecttrekker (gemeente, waterschap, overig) staat weergegeven en welke kosten gemoeid zijn voor de maatregel. Er zijn twee typen maatregelen: onderzoeksmaatregelen en uitvoeringsmaatregelen.
Bodem
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) ligt de Steenenkamer tussen leemarmzand in stuifduinen/stranden en klei op grof zand. Er is sprake van de grondwatertrappen VI en VII. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 1,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Figuur 4.3 Bodemsoort (www.bodemdata.nl)
Grondwater
Het grondwater is sterk onderhevig aan de rivierwaterstanden. De gemiddelde grondwaterstand ligt op 3,51 m +NAP, dit is zo'n 2,5 m onder maaiveld nabij de Worp. En ten zuiden van de N344 is de gemiddelde grondwaterstand 3,39 m +NAP, zo'n 2,2 m onder maaiveld. De hogere grondwaterstanden komen tot een kleine 1,8 m onder het maaiveld. Het is de verwachting dat de Wilpse Klei en Bolwerksweide in de toekomst vaker zullen meestromen met de rivier, dit zal leiden tot periodiek hogere grondwaterstanden, gezien de diepte van het grondwater hoeft dit geen directe problemen te geven, wel bestaat de mogelijkheid dat niet-waterdichte kelder vaker dan nu nat zullen worden.
Riolering
De riolering van de Steenenkamer is een gemengde riolering. Aan de zuidzijde van de N344 is in de bermsloot een riooloverstort aanwezig.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse
In 1992 is het verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 is dit Verdrag door Nederland geratificeerd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe overheden bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
De nieuwe wet beoogt het archeologisch erfgoed te beschermen: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de nieuwe wet zijn:
In opdracht van de gemeente Voorst is in 2008 door RAAP Archeologisch adviesbureau een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. Op basis van een landschappelijke analyse en de verspreiding van archeologische vindplaatsen is het landschap van de gemeente Voorst onderverdeeld in zones met een lage, middelmatige of hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (zie figuur 4.4). Dit heeft geresulteerd in een archeologische beleidskaart die samen met de Erfgoedverordening in 2009 door de raad is vastgesteld. De beleidskaart wordt vertaald in dit bestemmingsplan.
Figuur 4.4 Uitsnede archeologische beleidskaart (RAAP-Rapport 1855)
Bij de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) zijn een aantal instrumenten toegepast die gezamenlijk moeten zorgen voor een goede berging van de MoMo in de ruimtelijke ordening. Dit moet er uiteindelijk voor zorgen dat de monumentenzorg niet langer gezien wordt als een 'hindermacht' achteraf, maar dat vooraf kennisvergaring, analyse en afweging plaatsvindt. Er moet niet langer 'objectgericht' gekeken worden naar de monumentenzorg, maar omgevingsgericht. Het monument wordt een onderdeel van zijn omgeving, en de omgeving ontleent haar identiteit aan het monument. Om dit ook wettelijk te verankeren, is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Door deze wijziging dienen cultuurhistorische waarden voortaan te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en aangeven welke conclusies hieraan verbonden worden en op welke wijze deze waarden worden geborgd in het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn drie gebieden aanwezig waarvoor een nadere regeling vanuit het bestemmingsplan wenselijk is ter bescherming en behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Buurtschap Steenenkamer
In voorgaand hoofdstuk is ruimschoots ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en opbouw van het buurtschap Steenenkamer. Behoud van de karakteristieke stedenbouwkundige en landschappelijke structuur van het tuindersgebied is van belang. Het gaat daarbij specifiek om de rastervormige verkaveling, de afwisseling van bebouwde en onbebouwde percelen, doorzichten en de precieze situering van bebouwing. Dit laatste wordt deels al gewaarborgd door situering van de bouwvlakken en onderscheid tussen de hoofdbestemmingen. De bebouwing is gevarieerd en niet in één typologie te vangen. Van belang zijn ten minste de meest gave voorbeelden van de kenmerkende tuinderswoningen aan de Ennestraat 2 tot en met 6, 8 en 37-39, de Warmoezenierstraat 6 en de Westerstraat 4. Hierbij is het behoud van de hoofdvorm, waaronder ook begrepen de bestaande goot- en nokhoogte, de kapvorm en de nokrichting, de situering op de kavel en veelal ook de gevelopeningen (met soms nog de oude schuurdeuren) en detaillering van belang.
Zone Twelloseweg
Aan de zuidzijde van de Twelloseweg is het ensemble van enkele, dubbele en aaneengebouwde villa's en herenhuizen uit het Interbellum van waarde. Het gaat hierbij om de Twelloseweg 4a, het blok van acht aaneen gebouwde woningen 5a tot en met 12a en de woningen 13a, 14a, 15a-16a, 17a, 18a-19a, 20a. Van belang zijn hier de hoofd- en kapvorm, de gevelopeningen en bij de meest gave panden ook de detaillering. Ook de grotendeels uniforme erfafscheiding (een combinatie van een gemetselde lage muur/kolommen en een ijzeren spijlenhekwerk) zijn van waarde.
Naast deze woningen, is de Buitensociëteit (nu Party & Bowling De Worp) aan het begin van de Twelloseweg vanuit cultuurhistorisch oogpunt een belangrijke locatie. Van belang zijn hoofdvorm, kapvorm en resterende fraaie detaillering. Overigens heeft het pand diverse minder fraaie aan- en uitbouwen uit recentere tijden.
Vermeersweg
Net als in het buurtschap Steenenkamer, zijn aan de Vermeersweg nog enkele kenmerkende tuinderswoningen aanwezig. Het gaat hierbij om de Vermeersweg 57 en 59. Ook hier zijn hoofdvorm, kapvorm, nokrichting, situering op de kavel, gevelopening en detaillering van belang. Bij het oudste deel van de school zijn de hoofdvorm en kap van belang. De voormalige onderwijzerswoning aan de Vermeersweg 63/63A is op hoofdlijnen nog gaaf. Behoud van deze cultuurhistorische waarden is van belang.
Voor bovengenoemde gebieden wordt een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie opgenomen in het bestemmingsplan, om behoud van de benoemde waarden te waarborgen.
Naast deze gebieden, is het buurtje 'De Ziele' als waardevol aan te merken. De twee belangrijkste gebouwen, de Kleine Ziele (De Ziele 3) en de Grote Ziele (De Ziele 6) zijn beide gemeentelijk monument en vanuit die hoedanigheid al beschermd. Om die reden wordt het gebiedje niet afzonderlijk in het bestemmingsplan nog aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Ook voor overige afzonderlijke objecten en elementen die grotendeels ook in hoofdstuk 3 al beschreven zijn, waaronder de Wilpsedijk en Twelloseweg als oude dijk, kolken en poelen aan de Wilpsedijk en bij De Ziele en de omdijking van de Steenenkamer, wordt geen aparte bestemming ter bescherming van de cultuurhistorische waarden opgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied geldt voor de meeste onbebouwde gronden al bescherming vanuit de bestemming Waarde-Landschap. Belangrijke groenstructuren zijn als zodanig bestemd.
Op de hoek van de Vermeersweg en de Wilpsedijk staan restanten van de oude houtzagerij. De samenhang tussen de locatie en de nog aanwezige bebouwing van de vroegere houtzagerij, waarin de oude machines nog aanwezig zijn, is uit cultuurhistorisch oogpunt interessant. Hierbij speelt onder meer ook de samenhang en ligging ten opzichte van de verderop gelegen Bolwerksmolen een rol. De daadwerkelijke (cultuurhistorische) waarde die aan de locatie kan worden toegekend, wordt momenteel nader onderzocht in samenhang met onderzoek naar een (her)ontwikkeling van deze locatie. Resultaten hiervan zijn nog onvoldoende concreet om hiervoor in dit bestemmingsplan plaats te bieden.
In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening wordt het ontwerpbestemmingsplan Steenenkamer voor eenieder gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Bewoners, gebruikers en andere belanghebbenden worden in deze periode in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken.
De zienswijzen worden in een separate Nota zienswijzen samengevat en beantwoord. De zienswijzennotitie en ambtshalve wijzigingen is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.
In de Wro is de mogelijkheid opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.
De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.
Grootschalige, planmatig voorbereide projecten worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Hiermee is de verplichting om een exploitatieplan op te stellen niet aan de orde.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Wro
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van I&M ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Agrarisch - 1
Alle agrarische gronden, uitgezonderd de agrarische gronden in het buurtschap de Steenenkamer zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming zijn nog een klein aantal bedrijven aanwezig. Voor deze bedrijven is een bouwvlak opgenomen. Binnen de bestemmingsomschrijving is aangegeven dat de productietakken 'grondgebonden veehouderij' en 'akkerbouw en vollegrondstuinbouw' rechtstreeks zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' zijn ook glastuinbouwbedrijven toegestaan. Gelet op de bestaande situatie en de omgevingskenmerken is omschakelen naar intensieve veehouderij niet toegestaan. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, de bijgebouwen en de andere bouwwerken (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen) te worden gesitueerd. Teeltondersteunende voorzieningen dienen ook binnen het bouwvlak te worden gesitueerd.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Uitgangspunt is dat bij agrarische bedrijven één bedrijfswoning aanwezig is. Indien dit niet het geval is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Herbouw van agrarische bedrijfswoningen is uitsluitend ter plaatse van de bestaande fundamenten toegestaan. Indien herbouw buiten de bestaande fundamenten gewenst is, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om deze reden is de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten toegestaan via een algemene afwijkingsregel.
Voor alle agrarische bedrijven geldt dat aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven (categorie 1 en 2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten) rechtstreeks tot een oppervlakte van 100 m² zijn toegestaan. Dit geldt ook voor nevenfuncties op het gebied van recreatie, dienstverlening en duurzaamheid. Categorie 1- en 2-bedrijven kunnen ook planmer-plichtige bedrijven zijn. Om te voorkomen dat het bestemmingsplan als gevolg van de aan-huis-verbonden beroepen en/of -bedrijven planmer-plichtig wordt, is als voorwaarde opgenomen dat activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage niet zijn toegestaan.
Nieuwbouw ten behoeve van nevenfuncties is toegestaan, met dien verstande dat nieuwbouw ten behoeve van de nevenfunctie caravan- en botenstalling niet is toegestaan. Voor bed & breakfast geldt dat deze in de woning en in de daarbij behorende bijgebouwen/overige gebouwen is toegestaan met een maximum van drie kamers en acht bedden.
Ten behoeve van de flexibiliteit zijn in de planregels een aantal afwijkingsregels van de bouwregels opgenomen. Naast de afwijkingsregels van de bouwregels zijn er ook afwijkingsregels van de gebruiksregels opgenomen. Tot slot kent het plan een aantal wijzigingsbevoegdheden. In een aantal flexibiliteitsbepalingen is als voorwaarde opgenomen dat er sprake moet zijn van een doelmatige bedrijfsvoering. Dit is niet verder ingekaderd omdat een 'doelmatige bedrijfsvoering' een dynamisch begrip is en aan verandering onderhevig is. Op het moment van toetsen dient bepaald te worden wat een doelmatige agrarische bedrijfsvoering omvat. Daarnaast is in een aantal gevallen als voorwaarde opgenomen dat er voorzien moet worden in een voldoende landschappelijke inpassing. In alle gevallen dienen de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig te worden aangetast.
Artikel 4 Agrarisch - 2
In het buurtschap de Steenenkamer liggen enkele percelen die niet horen bij één van de naastgelegen woningen. Deze percelen zijn voorzien van de bestemming Agrarisch - 2. Voor de regeling is aangesloten bij de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming Wonen - 1, waarbij tevens ruimte is voor schuilhutjes voor bijvoorbeeld paarden. Voor deze afzonderlijke bestemming is gekozen om de waarde van de tussengelegen weilandjes binnen de opbouw van het buurtschap te benadrukken.
Artikel 5 en 6 Bedrijf en Bedrijf - Houtzagerij
De bestemming Bedrijf is toegekend aan het benzinestation aan de Rijksstraatweg en het bedrijf aan de Mr. van Marlestraat 2. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën). Voor het bedrijf aan de Mr. van Marlestraat 2 zijn alle bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ter plaatse van het benzinestation is het niet wenselijk dat elk bedrijf uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zich vestigt. In de regels zijn deze bedrijfsactiviteiten dan ook opgenomen met de toevoeging 'uitsluitend'. Nutsvoorzieningen zijn voorzien van de aanduiding 'nutsvoorziening' ook hier is het niet gewenst dat er andere bedrijven zich vestigen (overigens veelal ook niet mogelijk vanwege het kleine oppervlak aan bebouwing).
Bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mogen volledig worden bebouwd. Voor de overige bedrijven geldt dat het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen als maximum toelaatbaar wordt geacht.
Uitgangspunt is dat het bestaande aantal bedrijfswoningen niet toeneemt, waarbij de een maximale inhoudsmaat van 750 m3 geldt. Herbouw van bedrijfswoningen is uitsluitend op de bestaande fundamenten toegestaan. Indien herbouw buiten de bestaande fundamenten gewenst is, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Om deze reden is de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten toegestaan via een algemene afwijkingsregel.
Voor de (voormalige) houtzagerij is, gezien de afwijkende regeling en vanuit planschadeoverwegingen een afzonderlijke bestemming Bedrijf - Houtzagerij opgenomen. Omdat het gehele bestemmingsvlak voor 90% bebouwd mag worden en bebouwing uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, is er geen maximum bebouwingsoppervlakte opgenomen (90% van het bestemmingsvlak is in ieder geval 100% van het bouwvlak).
Artikel 7 Cultuur en ontspanning
De bestemming Cultuur en Ontspanning is opgenomen voor het bowlingcentrum. Ter plaatse is een bowlingcentrum toegestaan inclusief daarmee samenhangende horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten. Op het perceel van de bowlingbaan is 1 bedrijfswoning toegestaan. Deze is aangegeven door middel van de aanduiding 'bedrijfswoning'. De woning en overige gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan waarbij het bouwvlak geheel bebouwd mag worden. In deze bestemming zijn geen flexibiliteitsbepalingen van toepassing.
Artikel 8 Detailhandel - Tuincentrum
Detailhandel is opgenomen voor het bestaande tuincentrum. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan waarbij het bouwvlak geheel bebouwd mag worden. Tevens is er één bedrijfswoning toegestaan.
Artikel 9 Groen
Deze bestemming is opgenomen voor de groenbestemmingen in het plangebied. Naast de groenstroken en landschapselementen zijn ook bermen en taluds voorzien van deze bestemming, evenals recreatief medegebruik, fiets- en wandelpaden.
Artikel 10 Horeca
Ter plaatse van de bestemming Horeca is horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan waarbij het bouwvlak geheel bebouwd mag worden. Ook is een bedrijfswoning van ten hoogste 600 m³ toegestaan. Deze woning bevindt zich op de verdieping van het horecabedrijf. In deze bestemming zijn geen flexibiliteitsbepalingen van toepassing.
Artikel 11 Maatschappelijk
De school aan de Vermeersweg is voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Ten behoeve van de flexibiliteit van het bestemmingsplan zijn binnen deze bestemming culturele, educatieve, wetenschappelijke, sociale, religieuze en algemeen maatschappelijke functies toegestaan. Er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan waarbij het bouwvlak geheel bebouwd mag worden. In deze bestemming zijn geen flexibiliteitsbepalingen van toepassing.
Artikel 12 Recreatie - Volkstuin
De bestemming Recreatie - Volkstuin is opgenomen voor bestaande en nieuwe volkstuinen. Het oprichten van gebouwen is uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak toegestaan. Zowel binnen als buiten het bouwvlak is het oprichten van andere bouwwerken toegestaan.
Artikel 13 Verkeer
De doorgaande wegen zijn ondergebracht in de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming staat de verkeersfunctie centraal. Ook is er ruimte voor verblijfsfuncties waar deze de verkeersfunctie niet in de weg staan. Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied vallen alle overige wegen die geen doorgangsfunctie hebben. De verblijfsfunctie staat hier centraal. Hieraan verbonden zijn functies als parkeren, voet- en fietspaden, groen en speelvoorzieningen. Ten behoeve van het flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.
Artikel 15 Water
De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Tevens zijn de kolken voorzien van de bestemming Water. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd.
Artikel 16, 17 en 18 Wonen - 1, 2 en 3
Gezien de verscheidenheid in omgevingstypen met burgerwoningen zijn voor de burgerwoningen in het plangebied de volgende drie bestemmingen opgenomen:
Wonen - 1: het buurtschap de Steenenkamer;
Wonen - 2: het woongebied tussen de Twelloseweg en de Rozenhofstraat;
Wonen - 3: overige woningen in het buitengebied.
Binnen de bestemming Wonen - 1 zijn de bestaande tuinderswoningen toegestaan. Gezien de karakteristiek van het gebied zijn, naast woningen, ook lichte vormen van agrarisch gebruik toegestaan zoals volkstuinen, hoveniersactiviteiten en vollegrondstuinbouw. Om de karakteristiek van het buurtschap de Steenenkamer te behouden, is ervoor gekozen om het bouwvlak in de bestemming Wonen - 1 strak om de hoofdgebouwen te leggen. De gronden voor de voorgevel zijn voorzien van de aanduiding 'tuin', de overige gronden zijn voorzien van de aanduiding 'erf'. De inhoud van de woningen in het buurtschap de Steenenkamer bedraagt ten hoogste 600 m³. Ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'erf' mag per hoofdgebouw gezamenlijk 50 m² aan overige gebouwen gerealiseerd worden. Daarnaast is per bouwperceel een schuilgelegenheid van maximaal 10 m2 toegestaan voor dieren.
Voor de woningen in het woongebied tussen de Twelloseweg en de Rozenhofstraat wordt aangesloten bij de regeling voor woningen in de overige kernen van de gemeente Voorst, waarbij de Twelloseweg is aangemerkt als beeldbepalende straat. De woningen zijn voorzien van een bouwvlak die ruim om het hoofdgebouw ligt. De afmeting van het bouwvlak wordt bepaald door het type woning (vrijstaand, twee-onder-een kapwoning of een rijwoning). Erven en tuinen worden voorzien van de aanduiding 'erf' of 'tuin'. De inhoud van de woningen wordt bepaald door de omvang van het bouwvlak en de maximale toegestane goot- en bouwhoogte. Deze bedragen 3,5 m en 8 m bij woningen die bestaan uit één bouwlaag met kap en 6,5 m en 10 m indien sprake is van twee bouwlagen met kap. De bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden. Daarnaast mag ter plaatse van de aanduiding 'erf' per hoofdgebouw ten hoogste 50 m² aan overige gebouwen gerealiseerd worden.
Voor de overige woningen is, gezien de ligging in het planologische buitengebied, aangesloten bij de systematiek uit het bestemmingsplan Buitengebied zoals vastgesteld op 28 januari 2013. Woningen, erven en tuinen zijn conform deze systematiek allen opgenomen binnen het bouwvlak. Het verplaatsen van de woning is uitsluitend mogelijk via afwijking (zie algemene bouw- en afwijkingsregels). Aaneengebouwde woningen dienen aaneengebouwd te blijven. De inhoud van de woningen bedraagt ten hoogste 750 m³. Daarnaast mag per hoofdgebouw/bouwperceel 100 m² aan bijgebouwen gerealiseerd worden. Door aan te sluiten bij het bestemmingsplan Buitengebied wordt, in afwijking op de overige bestemmingen, gesproken over 'bijgebouwen' in plaats van 'overige gebouwen'. Een bijgebouw is een al dan niet aangebouwd gebouw dat ten dienste van het wonen wordt gebruikt en waarin niet wordt gewoond. Ook geldt voor deze woningen een specifieke begripsbepaling met oog op gebruik door meerdere huishoudens.
Binnen alle drie de woonbestemmingen is bed & breakfast toegestaan. Hiervoor mogen ten hoogste drie kamers met in totaal acht slaapplaatsen gerealiseerd worden.
Ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven geldt binnen de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 dezelfde regeling. Maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen met een gezamenlijk maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en/of aan-huis-verbonden bedrijven uit categorie 1 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Ter plaatse van de bestemming Wonen - 3 wordt aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied. Hier geldt derhalve dat, naast aan-huis-verbonden beroepen, aan-huis-verbonden bedrijven zijn toegestaan welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
Artikel 19 Leiding - Riool
De bestaande rioolleiding is voorzien van de bestemming Leiding - Riool.
Artikel 20, 21en 22 Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
Om de archeologische waardevolle gebieden te beschermen en te behouden, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden.
De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en dieper dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Artikel 23, 24 en 25 Waarde - Cultuurhistorie 1, 2 en 3
De bestemming Waarde - Cultuurhistorie is opgenomen voor de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en gebiedskenmerken binnen het plangebied. Gezien de verscheidenheid van de gebieden die in hoofdstuk 4 zijn beschreven, is voor elk van de gebieden een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen. De bescherming kan zowel betrekking hebben op afzonderlijke bouwwerken, als op een ensemble van gebouwen en/of de stedenbouwkundige opzet en verkaveling van het gebied. Bij toekomstige ontwikkelingen dient te worden rekening gehouden met de beschreven waarden.
Artikel 26 Waarde - Landschap
Voor de waarden uit het landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een aparte dubbelbestemming opgenomen. In de bestemmingsomschrijving zijn de aanwezige landschappelijke waarden omschreven. Om de aanwezige waarden te beschermen of te versterken, is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak. Voor elke zone is dit vergunningenstelsel gelijk. De mate waarin de werken of werkzaamheden van belang zijn, dient per zone afzonderlijk bepaald te worden op het moment van de aanvraag. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden in het gebied die via een afwijkingsregel of een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt, dient tevens te allen tijde rekening gehouden te worden met de waarden zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 27 Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.
Artikel 28 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Dit artikel is opgenomen om de 'ruimte voor die rivier' te waarborgen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 29 Antidubbeltelbepaling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 30 Algemene bouwregels
In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel of een algemene wijzigingsbevoegdheid wordt herbouw mogelijk gemaakt.
Tevens zijn er bouwregels opgenomen voor de bestaande maten.
Artikel 31 Algemene gebruiksregels
Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen en/of overige gebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze specifieke gebruiksregel wonen in bijgebouwen en overige gebouwen uitgesloten.
Het gebruik van panden ten behoeve van een seksinrichting is uitsluitend toegestaan indien het gebruik logischerwijs in de bestemmingsomschrijving past. In dit bestemmingsplan zijn geen bestemmingen en bestemmingsomschrijvingen opgenomen waar deze activiteit binnen past. Om deze reden zijn seksinrichtingen in het plangebied niet toegestaan en is het niet noodzakelijk dit in de algemene gebruiksregels specifiek op te nemen.
Artikel 32 Algemene aanduidingsregels
Voor de regeling vrijwaringszone-molenbiotoop is aansluiting gezocht bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Tevens is een veiligheidszone voor de lpg-tank ten behoeve van het tankstation opgenomen.
Artikel 34 Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan is er een afwijkingsregel opgenomen voor 10% uitbreiding (welke niet van toepassing is voor de inhoud van woningen), openbare nutsvoorziening, antennemasten en mantelzorg. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande funderingen, maar binnen het bouwvlak, toegestaan. Ten slotte is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om aan-huis-verbonden bedrijven toe te staan die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of in een naast hogere categorie.
Artikel 35 Algemene wijzigingsregels
Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:
Artikel 36 Overige regels
Op 2 locaties in het plan is een relatieteken opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel
Artikel 37 Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 37.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Lid 37.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 38 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.