direct naar inhoud van Artikel 19 Algemene bouwregels
Plan: Klarenbeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.3100-VS00

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Vervangende bouwregel

Indien bestaande bebouwing afwijkt van de in dit plan gegeven regels ten aanzien van afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages dan zijn de bestaande afstanden, hoogten, oppervlakten, aantallen en percentages als maximaal aan te merken en als zodanig toegestaan.

19.2 Bouwregels
  • a. De maatvoering van bebouwing mag niet meer bedragen dan aangegeven en dient te voldoen aan het bepaalde in de bij de desbetreffende bestemming behorende bouwregels.
  • b. Uitsluitend bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming mogen worden opgericht.
  • c. Ter plaatse van verkeersdoeleinden en verblijfsgebieden c.q. de op de openbare ruimte georiënteerde gevel, is overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, met een maximale diepte van 1,2 m en een maximale bouwhoogte van 3,5 m toegestaan, met dien verstande, dat erkers geen grotere breedte mogen hebben dan 75% van de breedte van de woning waartoe zij behoren en de afstand van de woning inclusief erker tot de aan de weg gelegen bouwperceelgrens ten minste 2 m dient te bedragen.
  • d. Voor zover bouwwerken op het moment van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten, gelden de bestaande afmetingen als vervangende regel. Deze regel geldt niet voor bij woningen behorende bijgebouwen.
  • e. Voor het bouwen van (vlaggen)masten bedraagt de maximale bouwhoogte 6 m.
  • f. Voor het bouwen van zend-, ontvang- en antennemasten bedraagt de maximale bouwhoogte 15 m.
  • g. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt de maximale oppervlakte 25 m² en de maximale goothoogte 3 m.
  • h. Agrarische bedrijven die zijn verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' worden aangemerkt als één agrarisch bedrijf.

19.3 Afdekking van gebouwen
19.3.1 Algemene regel

Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, dient het gebouw vanaf die hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:

  • a. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de voorgeschreven maximale goothoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies zijn toegestaan;
  • b. geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 60 gradenlijn door gedeelten van ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen schoorstenen en ondergeschikte dakkapellen, is toegestaan.

19.3.2 Aanwezige afwijkende afdekkingen

Voor zover (een deel van) een gebouw op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan niet voldoet aan de onder lid 19.3.1 voorgeschreven afdekking, geldt de dan aanwezige afdekking als vervangende regel.

19.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de nokrichting van gebouwen, voor zover dit noodzakelijk is in verband met het stedenbouwkundig beeld zoals dat in het plan is beoogd.

19.3.4 Afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder lid 19.3.1, voor zover dit geen onevenredige afbreuk doet aan het stedenbouwkundig beeld, zoals dat door het aangeven van een goothoogte en/of bouwhoogte is beoogd.