direct naar inhoud van Artikel 20 Aanlegvergunning
Plan: Dorp Voorst 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.2100-VS00

Artikel 20 Aanlegvergunning

20.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:

  werken
 
  a   b   c   d   e   f   g   h   i   j   k  
Gronden met de bestemming    
'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'   x   x   x   x   x   x   x   -   -   -   -  
'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   -  
'Natuur'   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x   x  

x aanlegvergunningplichtig

- aanlegvergunning niet van toepassing

werken:

  • a. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • b. het aanleggen van dammen en/of duikers en/of stuwen;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van houtopstanden, voor zover de Boswet of krachtens die wet vastgestelde voorschriften niet van toepassing zijn: onder rooien en beschadigen wordt hier tevens verstaan het verrichten van handelingen welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden ten gevolge kunnen hebben;
  • d. het bebossen of anderszins beplanten met diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting en het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • e. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
  • f. het tot stand brengen van ontploffingen in de bodem (seismologisch onderzoek);
  • g. het verrichten van proefboringen;
  • h. het egaliseren van gronden;
  • i. het aanleggen van bovengrondse leidingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • k. het ophogen van gronden tot 0,3 m.

20.2 Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 20.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

20.3 Bij de afweging als bedoeld in lid 20.2 wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.

20.4 Geen aanlegvergunning als bedoeld in lid 20.1 is vereist voor:

  • a. werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
  • c. werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.