direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wellinkhofweg 5, Terwolde
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20302-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In opdracht van de eigenaar van de woning aan de Wellinkhofweg 5 in Terwolde is bij de gemeente Voorst een verzoek ingediend voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming.

De bedrijfsmatige agrarische activiteiten aan de Wellinkhofweg 5 in Terwolde zijn beëindigd. Bij de verkoop van de woning is een verzoek tot wijziging van de bestemming gedaan.

Om het gebruik voor woondoeleinden formeel mogelijk te maken moet de agrarische bestemming worden gewijzigd. Dit is mogelijk door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid vervolgfunctie wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het planologisch mogelijk maken van het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan de Wellinkhofweg 5 voor reguliere woondoeleinden.

1.3 Ligging plangebied

De situering van het plangebied is opgenomen in Afbeelding 1. Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Twello en ten zuidwesten van Terwolde. Het plangebied is kadastraal bekend als VOO00, sectie O, nummer 364 en 484.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied. Naast de agrarische bestemming zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing op het plangebied: Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archelogie 4 en Waarde - Landschap. De waarde voor archeologie is gebaseerd op de meest recente archeologische beleidskaart. Het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening' maakt ook gebruik van deze waarden. Het plangebied ligt tevens in een gebied dat wordt aangeduid als Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20302-VS00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook vindt hier de ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling plaats. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met aangebouwde varkenschuur aanwezig. Deze woning stamt uit 1936. Vanwege een brand in rond de jaren 60 van de vorige eeuw is de woning niet meer volledig origineel. De woning en het bijgebouw vormen een karakteristiek ensemble in het buitengebied. Zowel de woning als het bijgebouw hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

Ten westen van de woning staan nog enkele bijgebouwen met een totale oppervlakte van 260 m2.Deze bijgebouwen verkeren momenteel in matige staat. Waarschijnlijk is er ook veel asbest aanwezig in deze gebouwen. De totale oppervlakte van het perceel grond bedraagt 8.050 m2. De initiatiefnemer wil gebruik van de gronden rondom de woning voor woondoeleinden mogelijk maken. De gronden verder van de woning gelegen behouden wel de agrarische bestemming. Deze gronden kunnen worden gebruikt voor hobbymatige agrarische activiteiten. De geldende milieuvergunning is ingetrokken.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische gronden met verspreid enkele woonbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20302-VS00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Dit wijzigingsplan brengt ruimtelijk gezien weinig verandering met zich mee. Het gaat in dit geval om een wijziging in toegestaan gebruik. De huidige agrarische bestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming. De grens van de woonbestemming komt vlak achter de bebouwing te liggen. De grond die gebruikt wordt voor woondoeleinden krijgt een woonbestemming. De overige gronden, verder van de woning af gelegen, behouden de huidige agrarische bestemming. Het agrarische bouwvlak komt te vervallen. De totale oppervlakte aan bebouwing blijft vooralsnog gelijk.

In het buitengebied is bij een reguliere woonbestemming per woning 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Deze oppervlakte wordt binnen het plangebied overschreden. Bij de wijziging van een agrarische bestemming in een woonbestemming geldt in geval van toekomstige sloop en herbouw de saneringsregeling. Dit houdt in dat als er in de bestaande situatie meer dan 100 m² aan legale bijgebouwen aanwezig is, er 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd. Op de lange termijn zorgt deze regeling voor minder verstening van het buitengebied.

2.3 Ruimtelijke afweging

In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Hiermee kunnen zij de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen (artikel 3.7.4) wijzigen in de bestemming Wonen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat:

  • a. wijziging is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf;
  • b. de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • c. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • d. indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

Er wordt in dit geval voldaan aan voorwaarde a. De toekomstige bewoners gaan geen agrarisch bedrijf uitoefenen. De melding voor het houden van vee is ingetrokken. Het agrarische bedrijf is reeds beëindigd.

De wijziging in een woonbestemming voldoet aan voorwaarde b, de vervolgfunctie wonen is milieuhygiënisch inpasbaar. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt op het perceel gegarandeerd. Deze verslechtert niet ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast zorgt de bestemmingswijziging er niet voor dat omliggende (agrarische) bedrijvigheid (extra) wordt gehinderd in de bedrijfsvoering en eventuele ontwikkelingsmogelijkheden. Het dichtsbijzijnde agrarische bouwvlak ligt op ongeveer 130 meter. Dit voldoet ruimschoots aan de richtafstand van 50 meter.

In de bestaande situatie is er één bedrijfswoningwoning aanwezig in het plangebied. Door de bestemmingswijziging mag deze gebruikt worden voor reguliere woondoeleinden. Het aantal aanwezige en toegestane woningen wijzigt niet.

Zoals eerder toegelicht geldt bij een woonbestemming in het buitengebied een maximale oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen per woning. In de huidige situatie wordt deze oppervlakte overschreden. Bij het wijzigen van de bestemming Agrarisch in Wonen is dit toegestaan. Wel is de saneringsregeling van toepassing. Bij toekomstige sloop en nieuwbouw mag 50% van de gesloopte oppervlakte worden teruggebouwd.

Er is geen sprake van reeds bestaande nevenfuncties op het perceel. Een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding is daarom niet van toepassing. Ook aan de laatste voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Zoals hierboven toegelicht bestaan er op voorhand geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden in het plangebied. De omgeving ondervindt bovendien geen (extra) hinder van de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties

Onderhavig plan draagt bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20302-VS00_0003.png" Afbeelding 3 - schema ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de kleinschalige aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze bestemmingswijziging binnen de kaders van de Omgevingsvisie. In dit geval gaat het enkel om een bestemmingswijziging waardoor de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning gebruikt mag worden.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu en Erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20302-VS00_0004.png"

Afbeelding 4 – uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

Afbeelding 4 laat zien dat er verschillend provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap gelegen buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). In artikel 2.7.4.2 van de verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van het landschap versterken of in ieder geval niet aantasten.

Daarnaast is het gehele plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een wijziging van de bestemming. De woonbestemming heeft niet als gevolg dat de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap worden aangetast. Bovendien levert het plan ook geen problemen op voor de bescherming van het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan om de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen te wijzigen is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Gezien de kleinschalige aard en omvang van het plan is het wijzigen in een woonbestemming niet in strijd met regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is onze identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.

Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.

De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie.

3.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied (Buitengebied, eerste herziening en Buitengebied, tweede herziening) is onder artikel 3.7.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders, waarmee de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vervolgfunctie wonen gewijzigd kan worden in de bestemming Wonen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • wijziging is uitsluitend toegestaan indien er sprake is van algehele beëindiging van een ter plaatse gevestigd bedrijf;
  • de vervolgfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • het aantal woningen mag niet toenemen;
  • indien er sprake is van reeds bestaande nevenfuncties met een oppervlakte groter dan 100 m² wordt deze aangeduid met een op de nevenfunctie toegesneden functieaanduiding.

Zoals uit de ruimtelijke afweging (paragraaf 2.3) al naar voren kwam, bestaat er voldoende aanleiding om medewerking te verlenen aan de wijziging in een woonbestemming. De wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan kan worden toegepast.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. Een verkennend bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning worden beiden aangemerkt als een geurgevoelig object. Daarom moet bij dit wijzigingsplan beoordeeld worden of er door de wijziging geen (agrarische) bedrijven in de omgeving worden belemmerd en of er aan de Wellinkhofweg 5 in Terwolde sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20302-VS00_0005.png"

Afbeelding 5 - overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied

Afbeelding 5 laat zien dat het plangebied in een omgeving met voornamelijk woonbestemmingen ligt. De afstand tot de dichtstbijzijnde agrarische bedrijvigheid is ongeveer 130 meter. Deze afstand wordt door het wijzigingsplan niet kleiner. Gezien de bestaande afstanden en de aard en omvang van het wijzigingsplan is geconcludeerd dat er geen (extra) beperkingen voor (agrarische) bedrijvigheid ontstaan door de bestemmingswijziging. Bovendien wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied gegarandeerd.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom ten zuidwesten van Terwolde. Er is sprake van een bestaande situatie waarbij de voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning. Het huidige woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats en er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van dit wijzigingsplan is om deze redenen niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in wonen 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied ligt in een gebied dat volgens de Gelderse Risicokaart een middelgroot risico loopt op overstromingen. Deze middelgrote kans houdt in dat er overstromingen kunnen plaatsvinden, maar gemiddeld slechts een keer in een mensenleven. Bovendien ligt het plangebied in een beschermd gebied. Dit houdt in dat het gebied wordt beschermd door een primaire waterkering tegen buitenwater (zee, grote rivieren etc.) en regionale wateren (kleine rivieren, kanalen etc).

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen die invloed hebben op het wijzigingsplan. Bovendien is er alleen sprake van een bestemmingswijziging van agrarisch in wonen. Dit brengt geen toename van het aantal personen en/of kwetsbare objecten met zich mee. De ruimtelijke situatie aan de Wellinkhofweg 5 in Terwolde wijzigt niet ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect externe veiligheid levert zodoende geen belemmeringen op voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Het plan voorziet in de wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming. Er is geen sprake van sloop- en of bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is verder geen onderzoek naar aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Wel geldt altijd de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.

4.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (ter plaatse) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2021 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor het bestemmingsplan is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De archeologische waarden zijn in het moederplan Buitengebied vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent twee archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 4). Deze waarde is overgenomen uit de archeologische beleidskaart van 2017. Voor een deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied zijn verschillende archeologische vindtplaatsen bekend. De voorschriften die bij deze archeologische waarden horen worden overgenomen in dit wijzigingsplan.

Er vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. Voor deze ruimtelijke procedure is dan ook geen waardestellend archeologisch vooronderzoek vereist.

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 15 april 2021 uitgevoerd (zie Bijlage 1, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief water advies geeft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van eventuele bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Het voormalige agrarisch bouwvlak is voor een deel gewijzigd in een woonbestemming. De rest van het agrarisch bouwvlak vervalt. Volgens de systematiek van het moederplan is de woonbestemming ook het bouwvlak. Hierbij gelden dezelfde reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen: maximale inhoud van 750 m³, maximale bouwhoogte 10 m, maximale goothoogte 4 m enzovoorts. Binnen deze woonbestemming is, overeenkomstig met het bestaande aantal, één woning toegestaan. De overige gronden binnen het plangebied zijn bestemd als agrarisch (zonder bouwvlak).

De dubbelbestemmingen Waarde - Landschap, Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 4 zijn in dit wijzigingsplan opgenomen. De gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelden in de heersende plannen voor de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 3 juni 2021 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.