Plan: | Gravenstraat 27, Voorst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0285.20267-VS00 |
De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Gravenstraat 27 in Voorst. De agrarische gronden rondom de woning worden gebruikt voor het telen van druiven om deze vervolgens ter plaatse te verwerken tot wijn. In de huidige situatie heeft initiatiefnemer onvoldoende ruimte om al het materiaal en materieel op eigen terrein op te slaan en/of te stallen. Zo wordt een deel van de machines elders gestald. Met de bouw van de nieuwe schuur is het mogelijk dit op eigen terrein te faciliteren.
Het perceel Gravenstraat 27 in Voorst is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied bestemd als Wonen en Agrarisch (zonder bouwvlak). Op het plangebied zijn (volgens het geldende bestemmingsplan) de dubbelbestemmingen Waarde - Landschap, Waarde - Archeologie - 3 en Waarde - Archeologie - 5 van toepassing. De planlocatie ligt tevens in een gebied dat is aangeduid als reconstructiewetzone - verwevingsgebied.
Het verzoek van initiatiefnemers past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om het plan van initiatiefnemer juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
De ligging van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1. Het plangebied ligt in het buurtschap Klein Amsterdam ten zuidwesten van de kern Voorst. Afbeelding twee laat een luchtfoto van het plangebied zien. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Voorst, sectie H, nummer 171. De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 16.185 m² (bestaande uit de woonbestemming en de omliggende agrarische gronden).
Afbeelding 1 - plangebied in de omgeving.
Afbeelding 2 - luchtfoto van het perceel.
Doel van het onderliggende bestemmingsplan is om de bouw van een nieuw bijgebouw ten behoeve van de wijngaard, de wijnmakerij en de daaraan gerelateerde activiteiten planologisch mogelijk te maken. Ook worden de eerder verleende vergunningen voor de druiventeelt en minicamping overgenomen in het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan beslaat 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 beschrijft in het kort het plan. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van de plannen aan de hand van de verschillende milieuthema's en de economische uitvoerbaarheid. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 tot slot gaat in op overleg en inspraak tijdens de procedure van het plan.
Het plangebied ligt in het zuiden van de gemeente Voorst in het buurtschap Klein Amsterdam, nabij de gemeentegrens met Brummen. De woning ligt op relatief grote afstand (circa 80 meter) van de openbare weg. Voor de Gravenstraat geldt een maximale snelheid van 60 kilometer per uur.
Op het perceel zijn diverse opstallen aanwezig. Op 25 oktober 2013 is vergunning verleend voor de bouw van de huidige woning en een bijgebouw. Dit bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 98 m². De totale oppervlakte aan bijgebouwen in de bestaande situatie bedraagt circa 177 m². De bestaande, kleinere schuur, ten oosten van de woning wordt vanwege de omvang en onderhoudsstaat gesloopt. Initiatiefnemer wenst grotendeels op deze locatie een nieuwe, grotere schuur terug te bouwen.
De gronden direct rondom de woning zijn in gebruik als tuin en erf. Op het perceel zijn verschillende landschappelijke elementen aanwezig. De perceelsgrenzen worden gemarkeerd door knotwilgen in het oosten en meidoornhagen in het zuiden en westen. Rondom de woning zijn verschillende boomsoorten aanwezig zoals een kastanje, rode beuk, fruitbomen en een walnootboom.
De agrarische gronden rondom de woning heeft initiatiefnemer in gebruik voor de druiventeelt (hiervoor is in het verleden vrijstelling verleend). De druivenoogst wordt verwerkt tot wijn. Initiatiefnemer omschrijft de wijngaard en wijnmakerij als een 'uit de hand gelopen hobby'. Gezien het benodigde materiaal en materieel voor de wijngaard en de wijnmakerij bestaat de behoefte aan een nieuwe, grotere schuur.
Naast de druiventeelt is er in het verleden (2014) een vrijstelling verleend voor het oprichten van een minicamping op het perceel. Tot op heden is hier nog geen uitvoering aan gegeven. De vrijstelling wordt wel meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door veelal agrarische gronden afgewisseld met woonbestemmingen.
De landschappen van de gemeente Voorst zijn in de cultuurhistorische waarderingskaart voorzien van een historisch-landschappelijke waardering, bij deze waardering is uitgegaan van de gaafheid van de historische landschappen en de historische zeggingskracht. Bij de waardering is gekeken naar de volgende drie aspecten:
Het perceel Gravenstraat 27, Voorst is op basis van de cultuurhistorische waarderingskaart van de gemeente Voorst beoordeeld met een basiswaarde. Dit betekent dat het historisch landschap is verandert, maar de kenmerken van het landschapstype nog zijn te herkennen. Er is nog een zekere mate van historische zeggingskracht.
Afbeeldingen 3 tot en met 5 geven de ontwikkeling van het plangebied weer aan de hand van (historische) topografische kaarten. Afbeelding 3 laat zien dat het plangebied rond 1900 onbebouwd was. Dit gebied was te typeren als een nat heidegebied. In de loop der jaren zijn deze gronden ontgonnen en in gebruik genomen als landbouwgrond (weiland).
Afbeelding 3 - topografische kaart 1900 (bron: www.toporijdreis.nl)
Afbeelding 4 - topograrische kaart 1950 (bron: www.topotijdreis.nl)
Afbeelding 5 - topografische kaart 2017 (bron: www.topotijdreis.nl)
Afbeelding 6 - uitsnede landschapskaart gemeente Voorst
Het plangebied maakt onderdeel uit van het hoogwaardige cultuurlandschap in het buitengebied van de gemeente Voorst. Het perceel ligt in een gebied dat aangeduid wordt als 'Heidontginningen - jonge landbouwontginningen' (zie afbeelding 6). Dit waren van oudsher over het algemeen heidevelden met armere gronden (zowel droog als nat) dan bijvoorbeeld de eerdere broekontginningen. De (grote) percelen die bij de verdeling in de eerste helft van de 19e eeuw waren ontstaan hadden vaak nog tot in de jaren 30 van de 20e eeuw het aanzien van verkavelde heidevelden met soms een plukje naaldbos. Halverwege de 20e eeuw werden deze gronden omgezet in landbouwgrond. Er ontstond een rationaal ingericht landschap. Wel opvallend is dat het 19e en 20e eeuwse landschap minder rechthoekig is dan veel broekontginningen uit de Middeleeuwen (Polder Nijbroek). De wegen en percelen hebben vaak schuine hoeken met elkaar. Dat komt omdat bij de ontginning geen geheel nieuw wegengrid over de heide is aangelegd, maar gebruik werd gemaakt van de al bestaande wegen tussen dorpen en steden. Deze lagen als een rechte lijn over de heide en kruisten elkaar in allerlei hoeken. In de jonge ontginningen is de rechte lijn meer overheersend. In de broeken komen soms nog lichte knikken in de verder rechte wegen voor, maar in de jonge ontginningen is dat minder het geval.
Initiatiefnemer wenst een nieuwe schuur te realiseren ten behoeve van de wijngaard en de wijnmakerij. De schuur ten oosten van de woning wordt hiervoor gesloopt. Naast de te beperkte oppervlakte is deze ook, gezien de onderhoudsstaat, aan vervanging toe. De nieuwe schuur wordt grotendeels op de plek van de te slopen schuur voorzien. De nieuwe schuur is 7 m breed en heeft een lengte van 16 m (totaal 112 m²). Bij de situering van de nieuwe schuur wordt rekening gehouden met de bestaande walnootboom. Het is van belang dat deze behouden blijft en niet wordt beschadigd door het bouwplan.
De nieuwe schuur heeft initiatiefnemer nodig voor de wijngaard en de wijnmakerij. De schuur wil hij gebruiken om alle benodigdheden (zowel machines als materialen) op eigen terrein te stallen en op te slaan. In de huidige situatie wordt veel materiaal buiten gestald en de machines elders. De nieuwe schuur biedt tevens ruimte voor de wijnmakerij van initiatiefnemer. De bijgebouwen worden na realisatie van het bouwplan gebruikt ten behoeve van privédoeleinden, de wijngaard en de wijnmakerij.
Ondanks dat de activiteiten en benodigdheden ten behoeve van de wijngaard en wijnmakerij een groter oppervlakte vereisen worden deze activiteiten wel als hobbymatig gezien. In het verleden zijn daarnaast vrijstellingen verleend van het geldende bestemmingsplan voor de wijngaard en de minicamping met behoud van de woonbestemming. Om een bedrijfsmatig karakter te voorkomen wordt een verdere toename aan bijgebouwen uitgesloten. Van belang is dat de woonbestemming de hoofdfunctie blijft. Op de agrarische gronden wordt tevens een aanduiding opgenomen voor de fruitteelt.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR biedt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor mobiliteitsinvesteringen. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen waardoor verdere toetsing aan de SVIR niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd. Deze ladder is vanaf 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (weergegeven in afbeelding 7).
Afbeelding 7 - Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn de SVIR en de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals hierboven benoemd. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder is om deze reden dan ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De visie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
De opzet van de Omgevingsvisie is opgehangen aan de termen divers, dynamisch en mooi. Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Divers Gelderland heeft betrekking op de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken en mobiliteit. Mooi Gelderland staat voor de kwaliteiten die bescherming of ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen, waarbij te denken valt aan cultuurhistorie, natuur en water.
De planlocatie valt binnen het gebied dat door de provincie Gelderland is aangeduid als Plussenbeleid. Dit Plussenbeleid gaat in op de uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen en welke voorwaarden hieraan gesteld worden. Omdat het in dit specifieke geval Voor de plannen aan de Gravenstraat 27 in Voorst is dit niet aan de orde.
Het perceel maakt daarnaast geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Wel maakt het perceel onderdeel uit van Nationaal Landschap de Veluwe, deelgebied Twello.
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie Gelderland het belangrijke instrument de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Hierin staan kwaliteiten en doelen centraal, niet de regels. Voor een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied, moet de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden gebruikt. Dit houdt in dat bij plannen moet worden aangegeven of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. Dat betekent in hoeverre de nieuwe situatie zich in het karakter van het buitengebied laat passen. Bij deze nieuwe situatie gaat het om omvang (oppervlakte) en effecten (verkeersaantrekkende werking).
Gezien de kleinschalige aard (bouw schuur van circa 112 m²) en omvang en effecten (verkeersaantrekkende werking) van onderliggend plan, is een afweging met de Gelderse ladder niet aan de orde.
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven, die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.
De verordening kent de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Natura2000-gebieden, Landschap, Water en Milieu, Erfgoed, Luchtvaart en regels voor een veilige leefomgeving.
Afbeelding 8 – uitsnede Omgevingsverordening Gelderland
Er is verschillende provinciaal beleid van invloed op het perceel. Glastuinbouw moet in overige gebieden plaatsvinden (er geldt een tijdelijk verbod op nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouw). Daarnaast is het Gelderse Plussenbeleid voor niet-grondgebonden veehouderijen van toepassing op het perceel. Gezien de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt zijn er geen raakvlakken met dit beleid. Wel speelt het Nationaal Landschap een rol (zie afbeelding 8).
Het perceel Gravenstraat 27 in Voorst maakt onderdeel uit van het 'Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW'. Specifiek gaat het om Nationaal Landschap de Veluwe, deelgebied Twello. De cultuurhistorische landschappen van dit gebied zijn het resultaat van het harmonisch samengaan van natuurlijke processen en menselijk handelen. Kenmerkend is de samenhang tussen natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing. Zoals ook in paragraaf 2.2 is toegelicht is hier de ontstaansgeschiedenis van het landschap nog enigszins te herkennen.
Artikel 2.7.4.2 van de Omgevingsverordening Gelderland gaat hier verder op in. In dit artikel wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van dat landschap versterken of in ieder geval niet aantasten. De kernkwaliteiten van de planlocatie (Nationaal Landschap De Veluwe, deelgebied Twello) worden als volgt beschreven:
Gezien aard en omvang van onderliggend plan worden de kernkwaliteiten van het gebied niet aangetast. Bovendien zijn in het verleden de activiteiten in de vorm van de wijngaard (met daaraan gerelateerd de wijnmakerij) en de mogelijkheid tot het oprichten van een minicamping met een vrijstelling reeds mogelijk gemaakt. De toename van de oppervlakte aan bijgebouwen levert geen strijdigheid op met de provinciale verordening.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) geeft de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen
middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer,
Lochem, Voorst en Zutphen).
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek (vastgesteld 2009) maakt samen met Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (voor het bundelingsgebied) het ruimtelijk beleid voor de regio ‘compleet’. Beide documenten vormen samen de visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van dit gebied.
De doelstelling voor de RSV is door de regio uitgewerkt in vijf strategische keuzen:
De RSV doet geen specifieke uitspraken over de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning in het buitengebied. De wijngaard en wijnmakerij zijn daarentegen wel charmante toevoegingen aan de activiteiten die plaatsvinden in het buitengebied. Gezien kleinschalige aard en omvang van het plan is er geen strijdigheid met de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.
Op 18 december 2017 is door de gemeenteraad de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" vastgesteld. In deze toekomstvisie wordt het gemeentelijk beleid voor de komende jaren uitgewerkt, ook met een doorkijk naar de verdere toekomst. De Ruimtelijke Toekomstvisie is vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet (deze treedt naar verwachting in 2021 in werking) opgesteld. Dit betekent dat de visie tot stand is gekomen met een grote mate van participatie van inwoners, bedrijven en instellingen. De rol van de overheid is namelijk aan het veranderen. Inwoners en ondernemers krijgen een steeds grotere rol in het ruimtelijk beleid. De visie geeft aan dat onze identiteit leidend is in onze fysieke leefomgeving. Onze identiteit bestaat uit vijf bouwstenen:
Op basis van onze identiteit zijn verschillende inhoudelijke thema's geformuleerd (Wonen, leefbaarheid & sociale cohesie / Werken, innovatie & recreatie / Omgeving en landschap / Energie & klimaat). De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst geeft voor deze inhoudelijke beleidsthema's strategische beleidskeuzes aan.
Met dit bestemmingsplan wordt een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt dan op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied is toegestaan bij een reguliere woonbestemming (100 m² en de saneringsregeling). De activiteiten die op het perceel plaatsvinden zijn een goede toevoeging op het recreatieve aanbod in het landelijk gebied van de gemeente Voorst. Het plan en de activiteiten sluiten goed aan op de uitgangspunten van de Ruimtelijke Toekomstvisie.
De eigenaar van het perceel Gravenstraat 27 in Voorst wil graag een nieuw bijgebouw realiseren op zijn erf. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de landschappelijke inrichting van het perceel, de (toekomstige) bebouwing en de activiteiten die er plaats (gaan) vinden.
De bebouwing op het perceel
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe schuur mogelijk gemaakt. Een bestaande schuur wordt gesloopt en grotendeels op deze locatie wordt een nieuwe schuur met een oppervlakte van 112 m² (16 m x 7 m) gerealiseerd. De bestaande schuur ten zuiden van de woning gelijktijdig met de woning is gebouwd (2014) heeft een oppervlakte van circa 98 m² en blijft behouden. In totaliteit wordt er meer bebouwing toegestaan dan bij een reguliere woonbestemming. Bij een reguliere woonbestemming wordt uitgegaan van 100 m² in combinatie met de saneringsregeling. De saneringsregelin houdt in dat als er meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, hiervan 50% mag worden teruggebouwd bij sloop en nieuwbouw.
In afwijking van de saneringsregeling wordt een grotere oppervlakte teruggebouwd dan wordt gesloopt. Van belang is dat deze grotere oppervlakte ruimtelijk gezien niet tot nauwelijks impact heeft op de omgeving. In het voortraject heeft daarom overleg plaatsgevonden met initiatiefnemer over de vormgeving, de maatvoering en het kleur- en materiaalgebruik van de nieuwe schuur.
Afbeeldingen 9 en 10 geven het ontwerp van de nieuwe schuur weer. De nieuwe schuur met zadeldak sluit qua hoofdvorm goed aan bij het agrarische karakter van de omgeving. Daarnaast zorgt de situering van het nieuwe bijgebouw in relatie tot de aanwezige bebouwing voor een evenwichtige erfopzet. De gevels en het trasraam worden opgetrokken uit baksteen en in dezelfde kleur als de woning. De kozijnen, ramen en deuren worden gemaakt van hardhout. Het zadeldak wordt bekleed met keramische dakpannen (antraciet) en zonnepanelen (tevens uitgevoerd in antraciet). De nieuwe schuur heeft bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 m en 3 m.
Inpandig wordt de schuur als het ware in drie secties opgedeeld. De voorzijde op de begane grond wordt ingericht voor de wijnmakerij. Aan de achterkant worden machines en werktuigen gestald. De verdieping wordt ook gebruikt voor opslag van materialen zoals stokken en netten. De nieuwe schuur zorgt ervoor dat initiatiefnemer voldoende ruimte heeft en zodoende niet genoodzaakt is het materieel elders te stallen of het materiaal buiten de schuur op te slaan.
Het materiaalgebruik, de eenvoudige hoofdvorm en de maatvoering van de nieuwe schuur zorgen ervoor dat deze in zowel functioneel als ruimtelijk opzicht voldoende ondergeschikt is en blijft aan de woning.
Afbeelding 9 - voor- en rechtergevel nieuwe schuur
Afbeelding 10 - achter- en linkergevel nieuwe schuur
De (landschappelijke) inrichting van het perceel
In het verleden (2014) heeft initiatiefnemer, zoals ook kort toegelicht in Hoofdstuk 2, een omgevingsvergunning gekregen voor het oprichten van een wijngaard en een minicamping op het perceel. De aanwezige oppervlakte aan bijgebouwen is volgens initiatiefnemer niet voldoende voor zowel de wijngaard, privédoeleinden en de (mogelijke) recreatieve activiteiten die op het perceel plaats (kunnen) gaan vinden. Omdat de te slopen schuur aan vervanging toe is, wordt de nieuwe schuur grotendeels op deze plek gerealiseerd.
In het verleden is in samenhang met omgevingsvergunning voor de wijngaard en het oprichten van de minicamping een (landschaps)inrichtingsplan opgesteld voor het perceel (zie afbeelding 11). Initiatiefnemer heeft in het verleden al een forse investering gedaan in landschappelijke elementen. Aan de westkant en achterzijde van het perceel is over de gehele lengte een meidoornhaag gerealiseerd. Aan de oostzijde zijn over de gehele lengte knotwilgen aangeplant.
Afbeelding 11 - (landschappelijke) inrichting van het perceel
Zowel in de huidige als toekomstige situatie vinden er, naast het wonen, activiteiten plaats op het perceel die gerelateerd zijn aan de wijngaard en de wijnmakerij. Initiatiefnemer wil daarnaast in de toekomst rondleidingen geven om mensen te informeren over het gehele proces (van druif tot glas). Hieraan gerelateerd zijn bezoekers in de gelegenheid om de eigen geproduceerde wijnen te proeven en aan te schaffen. Van belang is dat deze activiteiten duidelijk ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdbestemming (Wonen) en de wijngaard zelf. Overlast voor de omgeving moet worden voorkomen. Initiatiefnemer moet daarom voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Gezien de oppervlakte van het perceel en de afstand tot de openbare weg is dit goed mogelijk.
De wijngaard, de wijnmakerij en daaraan gerelateerde activiteiten zijn uniek voor de gemeente Voorst. Het zijn goede voorbeelden van een verbreding die plaatsvindt in het buitengebied (niet enkel wonen of agrarische activiteiten). De wijngaard en wijnmakerij in combinatie met bijvoorbeeld de rondleidingen dragen op een positieve manier bij aan het versterken van het recreatieve aanbod in het buitengebied van de gemeente Voorst.
Het perceel Gravenstraat 27 in Voorst kent een woonbestemming waarbij er in het verleden vrijstellingen zijn verleend voor een minicamping en het gebruik van de agrarische gronden voor de druiventeelt.
Bij een woonbestemming is 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Een bestaande grotere oppervlakte is toegestaan, maar in deze gevallen geldt de saneringsregeling. Deze regeling houdt in dat 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd. De saneringsregeling is in deze gevallen niet toereikend voor het bouwplan van initiatiefnemer. Met het bestemmingsplan wordt, in afwijking van de saneringsregeling, een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt.
Een grotere oppervlakte aan bijgebouwen bij een woonbestemming is ruimtelijk gezien niet altijd wenselijk omdat er een risico bestaat dat een perceel een (te) bedrijfsmatig karakter krijgt. Ruimtelijk gezien ontstaat dan de vraag of de activiteiten dan nog wel voldoende passen binnen de bestemmingsplanvoorschriften van een woonbestemming. Ruimtelijk gezien kan dit leiden tot ongewenste situaties.
In het geval van de Gravenstraat 27 in Voorst is bovenstaande meegenomen in de afweging. Gezien de (vergunde) activiteiten die plaatsvinden binnen het plangebied is een grotere oppervlakte niet onlogisch. Met name het materieel en materiaal dat benodigd is voor de wijngaard vraagt een grotere oppervlakte dan de 100 m² die doorgaans is toegestaan bij een woonbestemming. De gezamenlijke oppervlakte van de twee schuren bedraagt circa 212 m². Op basis van de volgende argumenten is overwogen medewerking te verlenen omdat de uiteindelijke situatie (qua bebouwing en activiteiten) voldoende past binnen de kaders van een woonbestemming en zodoende ruimtelijk aanvaardbaar is. Medewerking aan het plan mag bovendien niet leiden tot een ongewenst precedent. Er moet voldoende afwegingsruimte blijven om af te wijken van het bestemmingsplan Buitengebied ten aanzien van de oppervlakte aan bijgebouwen. Er is zorgvuldig afgewogen mee te werken aan het (bouw)plan van initiatiefnemer.
De wijngaard heeft een oppervlakte van circa 1 hectare. Deze oppervlakte wijzigt niet ten opzichte van de bestaande. Het gebruik van de omliggende agrarische gronden voor druiventeelt is reeds vergund en middels een functieaanduiding wordt dit nu ook op de verbeelding aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan creëert geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden op de agrarische gronden. Om deze reden is het ruimtelijk niet bezwaarlijk de functieaanduiding voor de druiventeelt op te nemen voor de agrarische gronden.
Binnen de woonbestemming vinden in de nieuwe situatie ook een aantal activiteiten plaats die te maken hebben met de wijngaard. Initiatiefnemer wil in de nieuwe schuur een wijnmakerij realiseren zodat de geteelde druiven op locatie verwerkt kunnen worden tot wijn. Hieraan gerelateerde activiteiten zoals het geven van rondleidingen passen goed bij de wijngaard en wijnmakerij. Deze activiteiten zijn ruimtelijk aanvaardbaar. Wel moet initiatiefnemer overlast voor de omgeving voorkomen. Van belang is dat wordt geparkeerd op eigen terrein. Daarnaast is de afstand vanaf de bebouwing tot aan de weg circa 80 meter. Gezien deze afstand is het niet aannemelijk dat de omgeving hinder ondervindt van de activiteiten op het perceel Gravenstraat 27 in Voorst.
In het verleden is een vrijstelling verleend voor het perceel om een minicamping op te mogen richten. Deze vrijstelling wordt in de planregels van de woonbestemming overgenomen. Het creëert geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.
Stedenbouwkundig is beoordeeld dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen in dit specifieke geval ruimtelijk gezien niet bezwaarlijk is. Het nieuwbouwplan doet geen afbreuk aan de ruimtelijke uitstraling van het perceel en aan de landschappelijke waarden die in het gebied te vinden zijn. Qua uiterlijke verschijningsvorm is het vooral belangrijk dat de nieuwe schuur voldoende ondergeschikt is aan de woning. Daarnaast is de afstand vanaf de bebouwing tot aan de openbare weg dusdanig (ongeveer 80 m) dat een grotere oppervlakte aan bijgebouwen geen stedenbouwkundig onverantwoorde situatie oplevert.
De beoogde situatie op het perceel (activiteiten en bebouwing) is als ruimtelijk aanvaardbaar beoordeeld. Gezien de aard en omvang van de activiteiten is het behoud van de woonbestemming verdedigbaar. Ondanks de gewenste oppervlakte aan bijgebouwen is er onvoldoende sprake van een bedrijfsmatige situatie die een bestemmingswijziging noodzaakt. Ook met het oog op de toekomst is en blijft dit van belang. Het is niet wenselijk dat er op het perceel teveel (bedrijfsmatige) activiteiten plaats gaan vinden die onvoldoende passen binnen de woonbestemming. Om deze reden worden de toegestane oppervlakten en activiteiten zoveel mogelijk vastgelegd in onderliggend bestemmingsplan. Gezien het behoud van de woonbestemming zijn de ontwikkelingsmogelijkheden ten aanzien van de wijngaard en wijnmakerij erg beperkt.
In dit hoofdstuk worden de randvoorwaarden vanuit de aspecten milieu, flora en fauna, archeologie en water behandeld.
Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.
Het bestemmingsplan maakt een verruiming in gebruik en bouwmogelijkheden van het perceel mogelijk. Vanuit de milieuwetgeving wordt de schuur gezien als een gebouw waar niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De schuur wordt niet aangemerkt als een gevoelig object. Een verkennend bodemonderzoek is om die reden achterwege gebleven.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor wat betreft de onderbouwing van te hanteren afstanden dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De brochure geeft minimale afstanden vanaf de grens van een bedrijf tot een gevoelige functie die aangehouden moeten worden. De aan te houden afstanden van de brochure zijn opgezet voor inwaarts zoneren en bevatten vanuit de milieugevoelige functie gezien een bufferzone.
De locatie Gravenstraat 27 in gesitueerd in het buurtschap Klein Amsterdam in het buitengebied van Voorst, ten zuidwesten van het dorp Voorst. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door overwegend agrarische gronden met enkele woonbestemmingen. Omliggende woningen zijn op meer dan 100 meter gesitueerd. Het gaat in dit specifieke geval om de bouw van een nieuwe schuur die gebruikt wordt ten behoeve van de wijngaard (en daaraan te relateren activiteiten). Daarnaast is in het verleden een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een minicamping. Een minicamping (zonder recreatiewoningen) wordt niet aangemerkt als een geurgevoelig object als bedoeld in het Activiteitenbesluit (Wet geurhinder en veehouderij en Wet geluidhinder). Met onderliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe (geur)gevoelige objecten geïntroduceerd. Vanuit de milieuzonering bezien bestaan dan ook geen belemmeringen tegen dit plan. Toetsing aan de VNG-publicatie is niet aan de orde. De conclusie luidt dat omliggende bedrijven niet beperkt worden door de activiteiten en plannen aan de Gravenstraat 27 in Voorst.
De Wet geluidhinder heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet is bij een bestemmingsplan dan aandacht voor het aspect geluid noodzakelijk. Geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige objecten moet binnen de normen blijven. Het gaat hier zowel om geluidhinder van wegverkeer, railverkeer en gezoneerde industrieterreinen.
De locatie Gravenstraat 27 in Voorst ligt niet in de nabijheid van een spoorweg of industrieterrein. De planlocatie ondervindt zodoende geen hinder van railverkeer of van het industrieterrein. Het perceel ligt aan de Gravenstraat in Voorst. Voor deze straat geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De woning met bijgebouwen ligt op ruim 80 meter van de weg. Van overlast van wegverkeer is zodoende ook geen sprake. Bovendien gaat het om de realisatie van een nieuw bijgebouw welke niet wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object.
Om bovenstaande redenen bestaat er vanuit het geluidsaspect geen bezwaar tegen het nieuwe bijgebouw en de activiteiten ten aanzien van de wijngaard die plaatsvinden op het perceel.
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijn stof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijn stof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijn stof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
De ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen ten aanzien van de luchtkwaliteit tot gevolg. De luchtkwaliteit verslechtert niet 'in betekenende mate'. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Afbeelding 12 - uitsnede risicokaart Gelderland.
Afbeelding 12 geeft een uitsnede van de risicokaart Gelderland weer. Op circa 200 meter ten zuiden van de bebouwing op het perceel Gravenstraat 27 in Voorst ligt een buisleiding. Het plangebied ligt bovendien niet in een potentieel overstroombaar gebied (de rode vlakken).
Vanwege de grote afstand tussen de bebouwing op het perceel en de buisleiding vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is daarnaast ook geen sprake van een toevoeging aan gevoelige objecten/personen aan de orde. Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico vormen geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de natuurwetgeving worden beschouwd. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming (planten en dieren). Vanaf 1 januari 2017 vervangt de Wet natuurbescherming een drietal wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het doel van deze wet is drieledig:
De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen dat activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten, verboden zijn. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied. Als fysieke werkzaamheden - zoals het slopen van gebouwen - binnen het broedseizoen worden uitgevoerd (globaal binnen de periode tussen halverwege maart tot en met augustus), kunnen maatregelen nodig zijn om de voorkomen dat door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord of nesten worden vernield.
De te slopen schuur was voorheen een verblijfplaats voor steenuilen. Initiatiefnemer heeft om deze reden een aantal jaren geleden contact gezocht met de Steenuilenwerkgroep. In samenspraak met hen zijn mitigerende maatregelen genomen. Er is een steenuilenkast geplaatst aan de notenboom op het erf van initiatiefnemer. Inmiddels heeft de steenuil zijn intrek hier gevonden. De aanwezigheid van andere beschermde soorten binnen de te slopen schuur wordt niet aannemelijk geacht. Nader ecologisch onderzoek is zodoende achterwege gebleven.
De sloopmelding van de schuur is reeds geaccepteerd. Hierbij is in de voorschriften opgenomen dat de algemene zorgplicht geldt voor de bescherming van plant- en diersoorten die in het wild leven. Initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze zorgplicht. Dit geldt ook voor de sloopwerkzaamheden. De sloopwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden (half maart tot half augustus).
Door het Verdrag van Malta zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voordat er bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek nodig. Dit geldt zowel voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen, als waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden voorkomen,
Deze zorgplicht voor het archeologische erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Daarnaast heeft er in 2007 een nadere uitwerking plaatsgevonden in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet, waarmee de Monumentenwet is vervallen. Een deel van deze wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven zij ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet in werking treedt.
De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten blijft geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten.
Afbeelding 13 - uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Voorst.
In 2017 heeft de gemeente Voorst een erfgoedverordening vastgesteld. De erfgoedverordening bestaat uit regels en een bijbehorende archeologische beleidskaart. Volgens de archeologische beleidskaart (zie afbeelding 13) gelden er twee archeologische verwachtingszones voor het plangebied. De zone met een hoge archeologische verwachting geldt grotendeels voor de woonbestemming en voor een deel van de agrarische gronden. In deze verwachtingszone geldt een onderzoeksverplichting voor een bouwwerk groter dan 250 m² én waarvan de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld.
De overige agrarische gronden binnen het plangebied zijn aangemerkt als een zone met een middelmatige archeologische verwachting, In deze verwachtingszone geldt een onderzoeksverplichting bij een ingreep met een oppervlakte groter dan 1.000 m² én de ingreep dieper reikt dan 30 centimeter onder maaiveld.
Gezien bovenstaande en het feit dat de nieuwe schuur grotendeels op de locatie van de te slopen schuur wordt gerealiseerd maakt dat er geen inventariserend archeologisch onderzoek nodig is voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de realisatie van de nieuwe schuur.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De waterparagraaf omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het plangebied valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe.
De toets is op 8 augustus 2018 uitgevoerd (zie Bijlage 1). Beoordeeld is dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat er geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor een regionale waterberging in het plangebied liggend. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoonmaken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Toegepaste (bouw)materialen mogen dan ook geen schadelijke stoffen uitscheiden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van de bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van de intitiatiefnemer.
In dit hoofdstuk worden de regels van het plan nader toegelicht. Er wordt inzicht gegeven in de opbouw van de planregels, de gebruikte bestemmingen en de inzet van zogenaamde flexibiliteitinstrumenten.
Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in
In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. In dit bestemmingsplan zijn twee enkelbestemmingen opgenomen en enkele dubbelbestemmingen. Het gaat om de bestemmingen:
De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijking van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.
Bestaande situatie
In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van het gemeentelijk bouwdossier aangevuld met de BGT en DKK, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.
De algemene regels hebben betrekking op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regels te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
De anti-dubbeltelbepaling is ook onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Strijdig gebruik
In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 2.1 Wabo) verboden en wordt het niet langer vermeld in het bestemmingsplan. Al het gebruik dat niet past binnen de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming wordt daarom gezien als strijdig gebruik.
Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bestaand bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Deze bestemming geldt voor de agrarische gronden binnen het plangebied. Op deze gronden is grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw mogelijk. Ook hebben deze gronden landschappelijke en ecologische waarden. De bestemmingsregeling richt zich op de bescherming van deze waarden. Daarnaast mogen de gronden binnen deze bestemming gebruikt worden voor het telen van fruit (wijndruiven). Verder mogen binnen deze bestemming alleen terreinafscheidingen tot een hoogte van één meter worden gebouwd. De uitvoering van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden, is gekoppeld aan een omgevingsvergunning.
Bestemmingsomschrijving
De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het wonen, een minicamping en een wijnboerderij. Ook ondergeschikte voorzieningen als bed en breakfast en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Bouwvlak
Er is gekozen voor een systematiek waarbij alle bebouwing (de woning en overige gebouwen) binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Binnen het bouwvlak is voor de nieuwe schuur een specifieke bouwaanduiding opgenomen waarbinnen een gebouw mag worden opgericht.
Aan huis verbonden beroep en -bedrijf
Binnen de bestemming Wonen is een beroep of bedrijf aan huis toegestaan. Hiervoor geldt wel dat het een bedrijf of beroep is dat is opgenomen in categorie 1 of 2 van de in Bijlage 2 bij de regels opgenomen 'Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
Opslag ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of -bedrijf valt ook binnen het toegestane aantal vierkante meters.
Bed en breakfast
De woning en toegestane bijgebouwen mogen gedeeltelijk worden gebruik voor het voeren van een bed & breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt met in totaal maximaal acht slaapplaatsen. Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van de gemeente Voorst. De activiteit mag geen belemmering vormen voor de omgeving of voor de normale afwikkeling van het verkeer. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak Wonen.
Functieaanduiding specifieke vorm van wonen - wijnboerderij
Ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'wijnboerderij' mag het perceel naast het wonen tevens gebruikt worden ten dienste van de wijngaard. Binnen deze functieaanduiding is bijvoorbeeld een wijnmakerij mogelijk met daaraan gerelateerde activiteiten.
Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er een archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten.
In alle overige gevallen geldt per archeologische dubbelbestemming een specifieke regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaalde oppervlakte en ingrepen die dieper reiken dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.
Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven door het stellen van nadere eisen, het verlenen van afwijkingen, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.
Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Een afwijking mag alleen op relatief ondergeschikte onderdelen betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
De afwijkingsmogelijkheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsbevoegdheden opgenomen:
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het geding zijn.
In artikel 3.1.1. van de Bro wordt bij lid 2 de mogelijkheid gegeven dat de Minister van Infrastructuur en Milieu kan aangeven onder welke omstandigheden of in welke gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden met de rijksdienst die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Na overleg met de betrokken departementen is besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen aan de orde zijn. Aangezien er geen sprake is van directe rijksbelangen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk.
Met de provincie is een vergelijkbare afspraak gemaakt. Enkel wanneer er sprake is van een provinciaal belang is vooroverleg noodzakelijk. Het voorliggende plan is niet in strijd met enig provinciaal belang, waardoor er voor gekozen is geen vooroverleg te plegen. De provincie wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het vooroverleg met het waterschap heeft plaats gevonden via de website http://www.dewatertoets.nl. Hieruit is naar voren gekomen dat verder overleg niet noodzakelijk is. Ook het waterschap wordt in kennis gesteld van de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 31 januari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.