direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2013Buitengebied-vg02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' met identificatienummer NL.IMRO.0279.BP2013Buitengebied-vg02 van de gemeente Scherpenzeel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is;

1.6 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 agrarisch bedrijf

een veehouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf - niet zijnde een boomkwekerij, een productieboomgaard, een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerijbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.8 agrarisch bedrijfsgebouw

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

1.9 agrarische bedrijfswoning

een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;

1.10 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw;

1.11 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel en dat door dienstverlening en/of afzet in hoge mate gebonden is aan zijn directe omgeving;

1.12 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid;

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.15 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.18 bedrijfswoning

een woning op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm) wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.19 bestaande bebouwing

bebouwing die bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.20 bestaand gebruik

gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.21 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat door de maatvoering onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming,

een bestemmingsvlak dat is gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie' met een ander bestemmingsvlak, wordt beschouwd als één bestemmingsvlak;

1.24 boomkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondsteelt dan wel containerteelt, uitgezonderd snijheesterkwekerijen;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.32 dagrecreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden tevens afhaalpunten verstaan;

1.34 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport, niet zijnde een manege;

1.37 geomorfologische waarde

de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;

1.38 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen (staand glas);

1.39 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;

1.40 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf of deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij het houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen; als intensieve veehouderij wordt niet aangemerkt het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden;

1.41 inwoning

iemand die inwoont in een woning en daarbij gebruikt maakt van gemeenschappelijke of eigen voorzieningen. Er wordt gebruik gemaakt van één gezamenlijke toegang.

1.42 kampeermiddel

een tent, tentwagen, toercaravan, stacaravan of kampeerauto;

1.43 kamphuis

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.44 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer van datzelfde gebouw waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.45 kleinschalige horecavoorziening

een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.46 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.47 kunstnijverheidsbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van (fraaie) gebruiks- en siervoorwerpen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel;

1.48 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschaps- en / of natuurwaarden;

1.49 landschappelijke waarden

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.50 landschapselement

een kleinschalig beplantingselement, zoals een bossage, houtwal, houtsingel, steilrandbeplanting, of een waterpartij;

1.51 loonwerkbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verlenen van diensten aan (agrarische) bedrijven met behulp van (agrarische) werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van (agrarische) werktuigen of apparatuur;

1.52 manege

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan;

1.53 mantelzorg

langdurende zorg die wordt geboden aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij de zorgverlening de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, op vrijwillige, niet afdwingbare basis en buiten organisatorisch verband;

1.54 mantelzorgwoning

een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;

1.55 mantelzorgwoning, tijdelijke unit

een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;

1.56 mestvergistingsinstallatie

installatie voor het bewerken en verwerken van dierlijke of overige organische meststoffen door middel van vergisting.

1.57 natuurlijke waarden

aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.58 Nederlandse grootte-eenheden (nge)

een economische maatstaf om de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vast te stellen;

1.59 nevenactiviteit

activiteit die ondergeschikt is aan de primair aan de gronden toegekende functie;

1.60 normale onderhouds- en/of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.61 opslag

opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze verhandeld worden;

1.62 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.63 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.64 paardenbak

een paardenbak is een buitenrijbaan ten behoeve paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.65 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten en verkoop ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.66 paardenhouderij

een agrarisch bedrijf, gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden;

1.67 perceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.68 plattelandswoning:

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf;

1.69 productiegerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak. Hieronder worden verstaan: hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven;

1.70 recreatiewoning

een gebouw, dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.71 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische- massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 snelgroeiend bos

beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;

1.73 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.74 trekkershut

een houten blokhut zonder afzonderlijke ruimtes dat dient als periodiek verblijf voor wisse

lende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.75 voorgevel

de naar de weg vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is, gekeerde gevel;

1.76 woning

een complex van ruimten krachtens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.77 wooneenheid

een gebouw of een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden (inclusief het bieden van mantelzorg).

1.78 woongebouw

een gebouw dat tenminste twee woningen omvat;

1.79 zorgboerderij

een maatschappelijke zorgvoorziening met begeleid wonen, eventueel in combinatie met een (voormalig) agrarisch bedrijf, waar door mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking begeleid locatiegebonden agrarisch of landschappelijk georiënteerde werkzaamheden worden verricht en eventueel zorg, educatie en ontspanning worden geboden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.6 de hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.11 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het

agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. een intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. mestopslag is toegestaan;
  • d. voor vergisting als bedrijfseigen activiteit mestverwerking al dan niet gecombineerd met energieopwekking is toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': tevens een paardenhouderij is toegestaan;
  • f. een dierenverblijf ten behoeve van schapen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kabelmontagebedrijf': tevens voor een kabelmontagebedrijf;
  • h. de bedrijfswoning en/of de bijgebouwen van de bedrijfswoning mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor een tweede bedrijfswoning;
  • j. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van aanwezige monumentale bomen, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
  • k. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': tevens een caravanstalling;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning': tevens voor een plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 1 plattelandswoning is toegestaan;
    • 2. het totaal aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' niet toeneemt;

met bijbehorende gebouwen, bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan huis verbonden beroep, andere bouwwerken, andere werken, tuinen, erven, voorzieningen en agrarische gronden.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Algemeen
  • a. dit slechts is toegestaan voor zover het betreft bebouwing ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. voor bedrijfsgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 3. de dakhelling ten minste 18° bedraagt;
    • 4. geen teeltondersteunende kassen mogen worden opgericht;
    • 5. een bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen op de gronden met de aanduiding 'erf' ten hoogste de oppervlakte die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag bedragen, met dien verstande dat deze oppervlakte mag worden vergroot met ten hoogste 15%.
  • c. voor bedrijfswoningen geldt dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;
    • 2. de inhoud ten hoogste 800 m³ bedraagt dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 3. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt dan wel, indien een hogere goothoogte aanwezig is, de goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 9 m bedraagt dan wel, indien een hogere bouwhoogte aanwezig is, de bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 5. de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60º bedraagt.

3.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning ten hoogste 100 m² bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die per bijgebouw bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • d. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel en het verlengde daarvan van de bedrijfswoning tenminste 1 m bedraagt;
  • e. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning ten hoogste 25 m bedraagt.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van mestvergistingsinstallaties ten hoogste 15 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van mestbassins ten hoogste 7 m bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • g. voor (kunst)mest- en/of voedersilo's de bouwhoogte ten hoogste 15 m bedraagt.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' ten aanzien van de situering en de landschappelijke inpassing van de bouwwerken op dat perceel ten behoeve van het behoud, de versterking of het herstel van de cultuurhistorische waarde van het aanwezige monument.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
  • a. lid 3.2.1 onder b, sub 2 voor het verhogen van de bouwhoogte met 5 meter voor het realiseren van installaties voor duurzame energieopwekking op daken van agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. lid 3.2.1 onder b, sub 3 voor vermindering van de dakhelling tot 0º over een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
  • c. lid 3.2.1 onder b, sub 5, voor de bouw van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1500 m²;
  • d. lid 3.2.1 onder c, sub 2 tot een totale maximale inhoudsmaat van 1000 m3, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2m² aan gebouwen voor iedere 1m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    • 3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • e. lid 3.2.2 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad. Deze afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

3.4.2 Toelaatbaarheid

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde onder 3.4.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad en, indien en voor zover het agrarische bouwperceel is gelegen in of grenst aan gronden met de bestemming 'Bos - Bos en Natuur' tevens de mate waarin de landschappelijke en/of natuurlijke waarden kunnen worden geschaad. Indien de belangen, de landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad vinden de onder 3.4.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • b. gebruik van de woning voor inwoning is niet toegestaan.
  • c. aan huis verbonden activiteiten zijn toegestaan, mits:
    1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor
    beroepsmatige activiteiten;
    3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig
    is;
    4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
    stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    5. geen detailhandel plaatsvindt;
    6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • d. gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden is niet toegestaan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
  • a. lid 3.1, ten behoeve van de verkoop van niet op het eigen bedrijf geproduceerde streekgebonden producten met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van kleinschaligheid;
    • 2. de basis van de verkoop wordt gevormd door de producten die op het bedrijf zelf tot stand zijn gekomen;
    • 3. de oppervlakte ten behoeve van deze functie is gelegen binnen de bestaande bebouwing en ten hoogste 50 m² bedraagt.
  • b. lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van kinderopvang, educatie, kunstuitstalling en zorgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. deze functies ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de oppervlakte ten behoeve van deze functies is gelegen binnen de bestaande bebouwing en ten hoogste 200 m² bedraagt.
  • c. lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van recreatie en zorgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² bedraagt met een maximum van 25% van het bebouwde oppervlak ;
  • d. lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 kleinschalig kampeerterrein is toegestaan;
    • 2. geen stacaravans zijn toegestaan;
    • 3. het terrein landschappelijk is ingepast;
    • 4. binnen een afstand van 500 m geen andere kampeerterreinen (regulier of kleinschalig) aanwezig zijn.
  • e. lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 200 m² bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. ruimte geboden wordt voor ten hoogste 15 slaapplaatsen per agrarisch bedrijf;
    • 4. de gebouwen waarin de boerderijkamers worden gerealiseerd zich op geen grotere afstand van het hoofdgebouw bevinden dan 25 m.
  • f. lid 3.1 en 3.2, ten behoeve van agrarische verwante nevenactiviteiten zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen, bijenhouderijen en dierenpensions, met dien verstande dat:
    • 1. functies ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de oppervlakte ten behoeve van deze functie wordt ingericht in de bestaande bebouwing en ten hoogste 300 m² bedraagt;
    • 3. ten behoeve van deze functies geen buitenopslag plaatsvindt.
  • g. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50 % van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    • 2. de activiteiten uitsluitend worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig
      is;
    • 3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
      stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • h. lid 3.1 ten behoeve van de realisering van een kleinschalige horecavoorziening als nevenfunctie, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de totale vloeroppervlakte ten dienste van de kleinschalige horecavoorziening mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 2. kleinschalige horeca is alleen in de bestaande bedrijfsgebouwen toegestaan;
    • 3. er is een sanitaire voorziening aanwezig;
    • 4. kleinschalige horeca mag geen verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  • i. lid 3.5 onder a voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    • 1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    • 2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    • 3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend
      indient er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw
      waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    • 4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of
      sociale omstandigheden;
    • 5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit
      het oogpunt van mantelzorg;
    • 6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    • 7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    • 8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    • 9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of
      ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    • 10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      • de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    • 11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    • 12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    • 13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen
      die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de
      noodzaak van mantelzorg is vervallen.
  • j. lid 3.5 onder b voor het bieden van inwoning in de woning aan familieleden van de hoofdbewoner(s) in de situatie van bedrijfsopvolging, met inachtneming van het volgende:
  • 1. het woongedeelte dient beperkt te blijven tot maximaal:
  • één wooneenheid;
  • één gemeenschappelijke hoofdingang: inwoongedeelte van de woning is slechts bereikbaar via het hoofdgedeelte van de woning;
  • geen eigen achteruitgang: tuindeuren zijn wel toegestaan;
  • geen eigen (zelfstandige) berging;
  • geen extra bouwmogelijkheid: bouwmogelijkheden blijven gekoppeld aan de woning;
  • geen eigen aansluiting voor nutsvoorzieningen, tussenmeters zijn wel acceptabel;
  • alle vertrekken dienen onderling inpandig bereikbaar te blijven, zowel op de begane grond als de verdiepingen (kelder);
  • de woonruimte dient te voldoen aan het Bouwbesluit.
  • 2. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor de periode dat de inwoning voortduurt;
  • 3. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak tot inwoning is vervallen.
  • k. lid 3.5 sub d ten behoeve van het gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor de stalling van kampeermiddelen onder de voorwaarden dat maximaal 300 m2 voor stalling van kampeermiddelen mag worden aangewend, waarbij de maximale oppervlakte aan nevenactiviteiten per bedrijf niet meer mag bedragen dan 500 m2.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen:

  • a. door de aanduiding 'intensieve veehouderij' toe te voegen aan een op de kaart aangegeven agrarisch bouwperceel, mits deze toevoeging zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, natuur en/of water), hetgeen moet blijken uit een in te dienen en te realiseren omgevingsplan;
  • b. door de aanduiding 'intensieve veehouderij' van de plankaart te verwijderen, indien de intensieve veehouderijbedrijfsactiviteiten zijn of worden beëindigd;
  • c. na beëindiging van het agrarisch bedrijf, in de bestemming Wonen en de aangrenzende gebiedsbestemming;
  • d. na beëindiging van het agrarisch bedrijf, in de bestemming Recreatie - Dagrecreatie of Recreatie – Verblijfsrecreatie en de aangrenzende gebiedsbestemming ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensions en vakantieappartementen;
  • e. na beëindiging van het agrarisch bedrijf, in de bestemming Agrarisch – Paardenhouderij of Bedrijf en de aangrenzende gebiedsbestemming ten behoeve van agrarisch verwante bedrijven: zoals een boomkwekerij, een broederij, een paardenhouderij, een proefbedrijf, vis- en wormkwekerijen, een bijenhouderij, een loon- en veehandelsbedrijf, een dierenpension/hondenkennels;
  • f. na beëindiging van het agrarisch bedrijf, in de bestemming Maatschappelijk of Recreatie – Dagrecreatie en de aangrenzende gebiedsbestemming, ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer;
  • g. na beëindiging van het agrarisch bedrijf, in de bestemming Bedrijf en de aangrenzende gebiedsbestemming, ten behoeve van milieuvriendelijke ambachtelijke bedrijven en kunstnijverheidsbedrijven;
  • h. ten behoeve van nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven.

3.7.2 Toepassing van het bepaalde onder 3.7.1 vindt plaats, met dien verstande dat:
  • a. de functieverandering dient te worden ingepast in het omringende landschap. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap. De initiatiefnemer zal daartoe een erfinrichtingsplan moeten indienen;
  • b. een functieverandering dient bij te dragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging;
  • c. in het geval van sloop van bestaande legale bebouwing geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieverandering wordt ingediend;
  • d. opslag van goederen buiten gebouwen niet is toegestaan;
  • e. detailhandel, uitgezonderd detailhandel in streekproducten en ter plaatse geproduceerde producten, niet is toegestaan;
  • f. een functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • g. in het geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • h. in het geval van vervangende nieuwbouw of verbouw geldt de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader;
  • i. de wijziging voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Functieveranderingen Gelderse Vallei en uit het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie voor zover de percelen waar de wijziging betrekking op heeft zijn gelegen binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie;
  • j. een nevenactiviteit mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.

3.7.3 Naast het bepaalde in lid 3.7.2 onder c geldt dat:
  • a. hergebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk is;
  • b. in het geval van hergebruik van bestaande bebouwing gelden dezelfde minimale sloopoppervlaktes en de te situeren wooneenheden als bij vervangende nieuwbouw;
  • c. indien bestaande bebouwing ongeschikt is voor hergebruik voor wooneenheden is vervangende nieuwbouw mogelijk in de vorm van 1 of ten hoogste 2 geschakelde woongebouwen met 1 of meerdere wooneenheden onder de volgende voorwaarden:
minimaal te slopen bebouwing   maximale inhoud te bouwen woongebouw  
1000 m² of meer   1 woning van 600 m³  
2000 m² of meer   1 woongebouw (2 woningen) van 800 m³  
3000 m² of meer   2 woningen van 600 m³  

met dien verstande dat:

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • 2. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • 3. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • 4. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • 5. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • d. bij voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een bijgebouw toegestaan van maximaal 150 m²;
  • e. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 75 m² bijgebouwen per wooneenheid worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van het woonperceel bedraagt maximaal 1.500 m².

3.7.4 Naast het bepaalde in lid 3.7.2 onder d, f en g geldt dat:
  • a. de daar bedoelde activiteiten (inclusief de daarbij behorende opslag) uitsluitend dan wel overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat hergebruik of nieuwbouw uitsluitend is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

hergebruik of terugbouw   te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
tot 500 m²   zelfde oppervlak   tweemaal zoveel  
501 - 750 m²   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
751 - 1000 m²   driemaal zoveel   viermaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • 2. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • 3. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • 4. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • 5. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • b. bij de berekening van de bebouwde oppervlakte wordt de oppervlakte van een eventueel aanwezige bedrijfswoning (inclusief maximaal 75 m² aan bij die bedrijfswoning behorende bijgebouwen) buiten beschouwing gelaten;
  • c. het door sloop vrijkomende deel van het voormalige agrarische bouwperceel dient op een landschappelijk verantwoorde wijze in de omgeving te worden ingepast;
  • d. de aangegeven sloopverplichting is niet van toepassing op bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden; deze bebouwing wordt wel meegeteld bij de berekening.

3.7.5 Naast het bepaalde in lid 3.7.1 onder h geldt dat:
  • a. voor overige nevenfuncties geldt een maximum van 25% van het bebouwde oppervlak tot ten hoogste 350 m² van de bedrijfsgebouwen;
  • b. nieuwbouw ten behoeve van nevenfuncties is toegestaan.

3.7.6 Toelaatbaarheid

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij naast de onder 3.7.2 tot en met 3.7.5 genoemde voorwaarden betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

3.7.7 Voorwaarden

Indien niet is voldaan aan de voorwaarden genoemd onder 3.7.2 tot en met 3.7.5, de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 3.7.6 onevenredig worden geschaad, vinden de onder 1 genoemde wijzigingsbevoegdheden in ieder geval geen toepassing.

3.7.8 Wijziging ten behoeve van een plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de functie van een bedrijfswoning te wijzigen door toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de plankaart ten behoeve van een zogenaamde plattelandswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf, onder de voorwaarden dat de betreffende bedrijfswoning afgesplitst is van het agrarisch bedrijf en niet meer als zodanig in gebruik is en dat er sprake moet zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt of heeft uitgemaakt .

3.7.9 Wijziging ten behoeve van windturbines

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om de realisatie van een solitaire windturbine bij een agrarisch bedrijf toe te staan onder volgende voorwaarden:

  • a. de windturbine mag niet hoger zijn dan 20 m;
  • b. een windturbine mag alleen geplaatst worden op plekken waar dit op basis van de landschappelijke kwaliteiten mogelijk is.

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gebruiksgerichte paardenhouderij (geen manege) dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productiegerichte paardenhouderij, alsmede voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke inbedding van de paardenhouderij met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, erfbeplanting, voorzieningen en erven;
  • b. mestopslag is toegestaan;
  • c. voor vergisting als bedrijfseigen activiteit mestverwerking al dan niet gecombineerd met energieopwekking is toegestaan;
  • d. de bedrijfswoning en/of de bijgebouwen van de bedrijfswoning mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': tevens voor het behoud, de versterking en/of het herstel van aanwezige monumentale bomen;
  • f. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan huis verbonden beroep.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.2.1 Algemeen
  • a. dit slechts is toegestaan voor zover het betreft bebouwing ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. voor bedrijfsgebouwen geldt:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 3. de dakhelling ten minste 18° bedraagt;
  • c. voor bedrijfswoningen geldt:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;
    • 2. de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste 800 m³ bedraagt dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 3. de goothoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 3,5 m bedraagt dan wel, indien een hogere goothoogte aanwezig is, de goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning ten hoogste 9 m bedraagt dan wel, indien een hogere bouwhoogte aanwezig is, de bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 5. de dakhelling van een bedrijfswoning ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°;

4.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 100 m² bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die per bijgebouw bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • d. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel en het verlengde daarvan van de bedrijfswoning tenminste 1 m bedraagt;
  • e. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning ten hoogste 25 m bedraagt.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van mestvergistingsinstallaties ten hoogste 15 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van mestbassins ten hoogste 7 m bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • g. voor (kunst)mest- en/of voedersilo's de bouwhoogte ten hoogste 15 m bedraagt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde:
  • a. lid 4.2.1 onder b, sub 2 voor het verhogen van de bouwhoogte met 5 meter voor het realiseren van installaties voor duurzame energieopwekking op daken van agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. in 4.2.1 onder b. voor vermindering van de dakhelling tot 0º over een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
  • c. in 4.2.2 onder a voor een gezamenlijk oppervlakte van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • d. in 4.2.1 onder f. tot een totale maximale inhoudsmaat van 1000 m3, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2m² aan gebouwen voor iedere 1m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    • 3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

4.3.2 Toelaatbaarheid

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde onder 4.3.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad en, indien en voor zover het agrarische bouwperceel is gelegen in of grenst aan gronden met de bestemming 'Bos - Bos en Natuur' tevens de mate waarin de landschappelijke en/of natuurlijke waarden kunnen worden geschaad. Indien de belangen, de landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad vinden de onder 4.3.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
  • b. gebruik van de woning, ten behoeve van inwoning is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van een andere dan de begane grondlaag van bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren is niet toegestaan;
  • d. gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden is niet toegestaan;
  • e. aan huis verbonden activiteiten zijn toegestaan, mits:
    1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor
    beroepsmatige activiteiten;
    3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig
    is;
    4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
    stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    5. geen detailhandel plaatsvindt;
    6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • f. gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor bewoning is niet toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde:

  • a. lid 4.1, ten behoeve van de verkoop van niet op het eigen bedrijf geproduceerde streekgebonden producten met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van kleinschaligheid;
    • 2. de basis van de verkoop wordt gevormd door de producten die op het bedrijf zelf tot stand zijn gekomen;
    • 3. de oppervlakte ten behoeve van deze functie is gelegen binnen de bestaande bebouwing en ten hoogste 50 m² bedraagt.
  • b. lid 4.1 en 4.2 ten behoeve van kinderopvang, educatie, kunstuitstalling en zorgfuncties, met dien verstande dat:
    • 1. deze functies ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de oppervlakte ten behoeve van deze functies is gelegen binnen de bestaande bebouwing en ten hoogste 200 m² bedraagt.
  • c. lid 4.1 en 4.2 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 kleinschalig kampeerterrein is toegestaan;
    • 2. geen stacaravans zijn toegestaan;
    • 3. het terrein landschappelijk is ingepast;
    • 4. binnen een afstand van 500 m geen andere kampeerterreinen (regulier of kleinschalig) aanwezig zijn.
  • d. lid 4.1 en 4.2 ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), met dien verstande dat:
    • 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 200 m² bedraagt;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. ruimte geboden wordt voor ten hoogste 15 slaapplaatsen per agrarisch bedrijf;
    • 4. de gebouwen waarin de boerderijkamers worden gerealiseerd zich op geen grotere afstand van het hoofdgebouw bevinden dan 25 m.
  • e. lid 4.1 en 4.2, ten behoeve van agrarische verwante nevenactiviteiten zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen, bijenhouderijen en dierenpensions, met dien verstande dat:
    • 1. functies ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. de oppervlakte ten behoeve van deze functie wordt ingericht in de bestaande bebouwing en ten hoogste 300 m² bedraagt;
    • 3. ten behoeve van deze functies geen buitenopslag plaatsvindt.
  • f. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50 % van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    • 2. de activiteiten uitsluitend worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig
      is;
    • 3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
      stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • g. lid 4.1 ten behoeve van de realisering van een kleinschalige horecavoorziening als nevenfunctie, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de totale vloeroppervlakte ten dienste van de kleinschalige horecavoorziening mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 2. kleinschalige horeca is alleen in de bestaande bedrijfsgebouwen toegestaan;
    • 3. er is een sanitaire voorziening aanwezig;
    • 4. kleinschalige horeca mag geen verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  • h. lid 4.4 onder a voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    • 1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    • 2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    • 3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend
      indient er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw
      waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    • 4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of
      sociale omstandigheden;
    • 5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit
      het oogpunt van mantelzorg;
    • 6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    • 7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    • 8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    • 9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of
      ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    • 10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      • de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    • 11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    • 12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    • 13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen
      die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de
      noodzaak van mantelzorg is vervallen.
  • i. lid 4.4 onder b voor het bieden van inwoning in de woning aan (een) ouder(s) op leeftijd bij hun eigen kind, met inachtneming van het volgende:
  • 1. het woongedeelte dient beperkt te blijven tot maximaal:
  • één wooneenheid;
  • één gemeenschappelijke hoofdingang: inwoongedeelte van de woning is slechts bereikbaar via het hoofdgedeeldte van de woning;
  • geen eigen achteruitgang: tuindeuren zijn wel toegestaan;
  • geen eigen (zelfstandige) berging;
  • geen extra bouwmogelijkheid: bouwmogelijkheden blijven gekoppeld aan de woning;
  • geen eigen aansluiting voor nutsvoorzieningen, tussenmeters zijn wel acceptabel;
  • alle vertrekken dienen onderling inpandig bereikbaar te blijven, zowel op de begane grond als de verdiepingen (kelder);
  • de woonruimte dient te voldoen aan het Bouwbesluit.
  • 2. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor de periode dat de inwoning voortduurt;
  • 3. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de noodzaak tot inwoning is vervallen.
  • j. lid 4.4 sub d ten behoeve van het gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor de stalling van kampeermiddelen onder de voorwaarden dat maximaal 300 m2 voor stalling van kampeermiddelen mag worden aangewend, waarbij de maximale oppervlakte aan nevenactiviteiten per bedrijf niet meer mag bedragen dan 500 m2.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om na beëindiging van de paardenhouderij, de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij: te wijzigen:

4.6.2 Bij toepassing van het bepaalde onder 4.6.1 onder a geldt dat:
  • a. hergebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk is;
  • b. in geval van hergebruik van bestaande bebouwing gelden dezelfde minimale sloopoppervlaktes en de te situeren wooneenheden als bij vervangende nieuwbouw;
  • c. indien bestaande bebouwing ongeschikt is voor hergebruik voor wooneenheden is vervangende nieuwbouw mogelijk in de vorm van 1 of ten hoogste 2 geschakelde woongebouwen met 1 of meerdere wooneenheden onder de volgende voorwaarden:
minimaal te slopen bebouwing   maximale inhoud te bouwen woongebouw  
1.000 m² of meer   1 woning van 600 m³  
2.000 m² of meer   1 woongebouw (2 woningen) van 800 m³  
3.000 m² of meer   2 woningen van 600 m³  

met dien verstande dat:

  • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • 2. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • 3. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • 4. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • 5. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • d. bij voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een bijgebouw toegestaan van maximaal 150 m²;
  • e. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 75 m² bijgebouwen per wooneenheid worden gebouwd;
  • f. het oppervlakte van het woonperceel bedraagt maximaal 1.500 m²;
  • g. de functieverandering dient te worden ingepast in het omringende landschap;
  • h. een functieverandering dient bij te dragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit;
  • i. de wijziging voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Functieveranderingen Gelderse Vallei en uit het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie voor zover de percelen waar de wijziging betrekking op heeft zijn gelegen binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie;
  • j. ingeval van sloop van bestaande legale bebouwing geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieverandering wordt ingediend;
  • k. opslag van goederen buiten gebouwen niet is toegestaan;
  • l. in geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • m. in het geval van vervangende nieuwbouw of verbouw geldt de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader.

4.6.3 Toelaatbaarheid

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij naast de onder 4.6.2 genoemde voorwaarden betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

4.6.4 Wijziging ten behoeve van een plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de functie van een bedrijfswoning te wijzigen door toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de plankaart ten behoeve van een zogenaamde plattelandswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf, onder de voorwaarden dat de betreffende bedrijfswoning afgesplitst is van het agrarisch bedrijf en niet meer als zodanig in gebruik is en dat er sprake moet zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning onderdeel uitmaakt of heeft uitgemaakt .

4.6.5 Wijziging ten behoeve van windturbines

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om de realisatie van een solitaire windturbine bij een agrarisch bedrijf toe te staan onder volgende voorwaarden:

  • a. de windturbine mag niet hoger zijn dan 20 m;
  • b. een windturbine mag alleen geplaatst worden op plekken waar dit op basis van de landschappelijke kwaliteiten mogelijk is.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • b. het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf, het begroeiingpatroon (houtsingels), het verkavelingpatroon, de (relatieve) openheid en/of in de kleinschaligheid, zoals deze met name tot uitdrukking komt in de verkaveling;
  • c. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor wegen en (voet- en fiets)paden zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • d. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;
  • e. recreatief medegebruik in de zin van voet-, fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. hobbymatig weiden van paarden;
  • g. een dierenverblijf ten behoeve van schapen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi';
  • h. een kantoor ten behoeve van het beheer en onderhoud van het landgoed en ontvangstruimte ten behoeve van bezichtiging van en excursies op het landgoed, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landgoed, ontvangstruimte';
  • i. het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': tevens voor het behoud, de versterking en/of het herstel van aanwezige monumentale bomen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - adventurebos': tevens voor een adventurebos;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens voor een paardenbak;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kanoverhuur': tevens voor de verhuur van kano's;

met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest - met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

5.2.2 Schaapskooien

In aanvulling op en in afwijking van het bepaalde in 5.2.1 mag één gebouw worden opgericht op de met 'specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi' aangeduide gronden, met dien verstande dat de oppervlakte per aanduiding niet meer bedraagt dan 125 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:
  • a. lid 5.2, ten behoeve van overschrijding met bebouwing van de bouwpercelen met de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf', met dien verstande dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing is;
    • 2. de overschrijding ten hoogste bedraagt 25 m;
    • 3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en/of nabij gelegen agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid, is aangetoond;
    • 5. deze overschrijding uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.
  • b. lid 5.2, ten behoeve van de bouw van ten hoogste 1 melk- en/of schuilstal per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte per stal ten hoogste 75 m² bedraagt;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouw uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.

5.3.2 Toelaatbaarheid

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde onder 5.3.1 dient mede betrokken te worden de mate waarin de landschappelijke waarden van de betrokken gronden, zoals weergegeven in lid 5.1 kunnen worden geschaad, alsmede de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden kunnen worden geschaad. Indien de uitvoerbaarheid niet is aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen onevenredig worden geschaad vinden de onder 5.3.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden in ieder geval geen toepassing.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1 voor gronden die feitelijk niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf, voor het gebruik als tuin of erf ten behoeve van een nabijgelegen woning, met dien verstande dat:
    • 1. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. het gebruik van aangrenzende agrarische gronden niet wordt geschaad;
    • 3. de totale oppervlakte van woning, erf en tuin aaneengesloten ligt en niet groter is dan 1.500 m² tenzij uit een ingediend landschapsplan blijkt dat sprake is van landschappelijke inpassing en toename van de ruimtelijke kwaliteit, in welk geval de totale oppervlakte van woning, erf en tuin niet groter mag zijn dan 2.000 m²;
    • 4. hierop uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de woning mogen worden gebouwd.
  • b. lid 5.1, ten behoeve van het plaatsen van kampeermiddelen, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tussen de kampeermiddelen en de bebouwing op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' niet meer bedraagt dan 50 m;
  • c. lid 5.1, ten behoeve van de uitoefening van een boomkwekerijbedrijf;
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Algemeen

Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 150 m met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen en woonerven;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten;
    • 3. het aanleggen van kavel- en/of koepaden.
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met meer dan 0,30 m voor zover niet reeds toegestaan volgens een provinciale ontgrondingvergunning;
  • c. het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden.

5.5.2 Uitzondering
  • a. Het bepaalde onder 5.5.1 is niet van toepassing indien het werken en/of werkzaamheden betreft die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan, dan wel mogen worden uitgevoerd ter realisering van een omgevingsvergunning of krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld Beheersplan.
  • b. Het bepaalde onder 5.5.1 is niet van toepassing voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

5.5.3 Waarden

De werken en/of werkzaamheden als genoemd onder 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
  • a. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' ten behoeve van verschuiving dan wel uitbreiding van de op de kaart aangegeven agrarische bouwpercelen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het bouwperceel - na wijziging - ten hoogste bedraagt 1,5 ha;
    • 2. een daartoe bevoegde instantie, zoals de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding toetst;
    • 3. waar de verschuiving dan wel uitbreiding van de bestemming ertoe leidt dat het bouwperceel samenvalt met de provinciale Ecologische Hoofdstructuur, geldt dat moet worden aangetoond dat door de wijziging en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zowel mogelijk worden ontzien en de ingreep en de realisatie van de natuurdoelen gelijktijdig worden gerealiseerd;
  • b. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' onder toevoeging van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten behoeve van uitbreiding van de op de kaart als zodanig aangeduide intensieve veehouderijbedrijven, mits:
    • 1. de uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, natuur en/of water), hetgeen moet blijken uit een in te dienen en te realiseren omgevingsplan;
    • 2. de uitbreiding bedrijfseconomisch noodzakelijk is, hetgeen moet blijken uit een in te dienen ondernemersplan;
    • 3. de (gezamenlijke) uitbreiding(en) ten hoogste 30 % bedraagt/bedragen van de oppervlakte van het agrarische bouwperceel en de oppervlakte van de legaal opgerichte bebouwing buiten het agrarische bouwperceel, zoals dat bouwperceel en die oppervlakte bestonden op het tijdstip van vaststelling van het Reconstructieplan "Gelderse Vallei/Utrecht-Oost" (vastgesteld op 22 december 2004 en 26 januari 2005);
    • 4. de in sub 1, 2 en 3 genoemde voorwaarden niet gelden indien de uitbreiding plaatsvindt in het kader van dierenwelzijn, waarbij het aantal dierplaatsen niet toeneemt.
  • c. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.7.1 onder a, te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' onder toevoeging van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ten behoeve van concentratie van twee of meer locaties van een intensief veehouderijbedrijf op één bestaand agrarisch bouwperceel, mits:
    • 1. concentratie uit veterinair en/of bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is, hetgeen moet blijken uit een in te dienen ondernemersplan;
    • 2. het concentratiebouwperceel de uitbreiding van een bouwperceel betreft dat op de kaart is aangeduid met 'intensieve veehouderij';
    • 3. de uitbreiding van het bouwperceel dat het concentratiebouwperceel wordt, zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, natuur en/of water), hetgeen moet blijken uit een in te dienen en te realiseren omgevingsplan;
    • 4. de oppervlakte van het vergrote bouwperceel niet groter is dan de gezamenlijke oppervlakte van de vertrekbouwpercelen en van het bouwperceel dat het concentratiebouwperceel wordt, met dien verstande dat daarbij toepassing kan worden verleend aan het bepaalde in sub b;
    • 5. de vertrekbouwpercelen drie jaar hebben gefunctioneerd als onderdeel van het intensieve veehouderijbedrijf;
    • 6. de intensieve veehouderijbedrijfsactiviteiten op de vertrekbouwpercelen, voor zover gelegen binnen het plangebied, worden beëindigd.
  • d. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, mits:
    • 1. uitvoering wordt gegeven aan het Gebiedsplan natuur en landschap Gelderland;
    • 2. agrarische bedrijven daardoor niet worden gehinderd.
  • e. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' te wijzigen door toevoeging van de bestemming 'Waarde - Ecologie'

5.6.2 Toelaatbaarheid

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

5.6.3 Voorwaarden

Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 5.6.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 5.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn - indien en voor zover als zodanig aangeduid - bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autospuiterij': voor de uitoefening een autospuiterijbedrijf in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf': voor de be- en verwerking van afval in ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondverzet': voor de uitoefening van het grondverzetbedrijf in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf': voor de uitoefening van het loonwerkbedrijf in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend voor het stallen van landbouwmachines en het parkeren van voertuigen en opslag ten dienste van het daar gevestigde bedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een verkeersontsluiting;
  • g. niet toegestaan zijn bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • h. bedrijfswoningen;
  • i. de bedrijfswoning en/of de bijgebouwen van de bedrijfswoning mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep;

met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, terreinen en erven en met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan; met dien verstande dat het bouwperceel op zorgvuldige wijze landschappelijk dient te worden ingepast.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. voor gebouwen geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen, niet meer bedraagt dan op de kaart is aangegeven;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 6,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 18° bedraagt.
  • b. voor bedrijfswoningen bovendien geldt dat per bouwperceel ten hoogste 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd, tenzij anders op de kaart is aangegeven, met een inhoud van ten hoogste 700 m³ dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
6.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 100 m² bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die per bijgebouw bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • d. de afstand van bijgebouwen tot de voorgevel en het verlengde daarvan van de bedrijfswoning bedraagt tenminste 1 m;
  • e. de afstand van bijgebouwen tot de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 25 m.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van de antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' ten hoogste 15 m bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. het bepaalde in 6.1 ten behoeve van de vestiging van andere bedrijven dan blijkens de nadere aanwijzing op de kaart is toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. het bedrijf in vergelijking met het toegestane bedrijf naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen is en dat bij voorkeur ten opzichte van de voorgaande bedrijfsactiviteit een vermindering van de milieubelasting optreedt en met dien verstande dat deze milieubelasting ten hoogste gelijk mag zijn aan de milieubelasting van de voorgaande bedrijfsactiviteit;
  • b. het bepaalde in 6.2.1 onder a, sub 1 ten behoeve van bedrijven met een oppervlakte aan gebouwen van minder dan 1000 m2 voor een groter oppervlakte, onder de volgende voorwaarden:
  • 1. de totale oppervlakte in het totaal maximaal 1.000 m2 bedraagt per bestemmingsvlak;
  • 2. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • 3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 4. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • 6. er mag geen significante aantasting plaatsvinden van ecologische waarden;
  • 7. om een bepaalde oppervlakte nieuw te bouwen aanvullend op de bestaande oppervlakte genoemd in artikel 6.2.1 onder a, dient sprake te zijn van de sloop van gebouwen op basis van de in de onderstaande tabel genoemde staffeling:
hergebruik of nieuwbouw   te slopen bij hergebruik   te slopen bij nieuwbouw  
tot 500 m²   dezelfde oppervlakte   tweemaal zoveel  
501 – 750 m²   tweemaal zoveel   driemaal zoveel  
751 – 1.000 m²   driemaal zoveel   viermaal zoveel  

met dien verstande dat:

  • de staffeling is gebaseerd op de in totaal na de wijziging toegestane oppervlakte aan gebouwen, waarbij de sloopeis geldt voor de oppervlakte aan gebouwen dat wordt toegevoegd aan de oppervlakte die op grond van artikel 6.2.1 onder a reeds is toegestaan, gerelateerd aan de plaats die deze toe te voegen oppervlakte in de bovenstaande tabel genoemde staffeling inneemt;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • c. het bepaalde in 6.2.2 onder a voor een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • d. in 6.2.1 onder a.. voor vermindering van de dakhelling tot 0º over een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
  • e. het bepaalde in 6.2.1 onder b tot een totale maximale inhoudsmaat van 1.000 m3, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2m² aan gebouwen voor iedere 1m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    • 3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • b. gebruik van de woning voor inwoning is niet toegestaan.
  • c. aan huis verbonden activiteiten zijn toegestaan, mits:
    1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor
    beroepsmatige activiteiten;
    3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig
    is;
    4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
    stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    5. geen detailhandel plaatsvindt;
    6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • d. buitenopslag is niet toegestaan;
  • e. gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor bewoning is niet toegestaan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 6.4, onder a voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    • 1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    • 2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    • 3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend
      indient er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw
      waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    • 4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of
      sociale omstandigheden;
    • 5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit
      het oogpunt van mantelzorg;
    • 6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    • 7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    • 8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    • 9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of
      ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    • 10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      • de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    • 11. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    • 12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    • 13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorzieningen
      die strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de
      noodzaak van mantelzorg is vervallen.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.1, ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
  • 1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
  • 2. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
  • 3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast,
    stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
  • 4. geen detailhandel plaatsvindt;
  • 5. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.4 onder d, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de buitenopslag maximaal 500 m2 bedraagt;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 3. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 1m² aan gebouwen voor iedere 1m2 te realiseren buitenopslag;
    • 4. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 5. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 6. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 7. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging groter bedrijfsvloeroppervlakte

Burgemeester en wethouders kunnen het bepaalde in 6.2.1 onder a, sub 1wijzigen ten behoeve van bedrijven met een oppervlakte aan gebouwen van meer dan 1000 m2 voor een groter oppervlakte, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de aanwezige landschaps- en natuurwaarden dienen te worden versterkt;
  • b. waar mogelijk dienen aanwezige landschapskenmerken te worden versterkt;
  • c. de voorgenomen uitbreiding van oppervlakte wordt getoetst aan beeldkwaliteits- en welstandseisen;
  • d. door middel van een bedrijfsplan dient de noodzaak van de uitbreiding te zijn aangetoond;
  • e. de uitbreiding mag niet meer dan 25% bedragen;
  • f. voor bedrijven die liggen binnen de Concentratiegebieden Intensieve Teelten en in Multifunctioneel Gebied, geldt de volgende sloopverplichting:
1 m 2 nieuwbouw   te slopen  
gebiedsgebonden bedrijf   tweemaal zoveel  
gebiedspassend bedrijf   viermaal zoveel  

6.6.2 Wijziging ten behoeve van windturbines

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen om de realisatie van een solitaire windturbine bij een agrarisch bedrijf toe te staan onder volgende voorwaarden:

  • a. de windturbine mag niet hoger zijn dan 20 m;
  • b. een windturbine mag alleen geplaatst worden op plekken waar dit op basis van de landschappelijke kwaliteiten mogelijk is.

6.6.3 Wijziging ten behoeve van mestverwerking

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf' een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buurtvergister' opnemen met dien verstande dat:

  • a. de afstand tot een andere buurtvergister tenminste 200 m bedraagt;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige verkeersaantrekkende werking optreedt;
  • c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie;
  • e. geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden, tenzij hieraan door het nemen van maatregelen voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangststation

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasontvangststation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.

7.2.2 Gebouwen

De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.

7.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': voor de zuivering van rioolwater;
  • b. met daarbij behorende gebouwen - niet zijnde (bedrijfs-)woningen - bouwwerken, geen gebouwen zijnde, terreinen en erven;
  • c. niet toegestaan zijn bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. voor gebouwen geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel niet meer bedraagt dan is aangegeven;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt met uitzondering van lichtmasten en filterketels, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt.

Artikel 9 Bos - Bos en natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - Bos en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
  • b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de hoogopgaande beplanting en het (micro-)reliëf;
  • c. het behoud, beheer en/of herstel van de natuurlijke waarden van het bosecosysteem;
  • d. het behoud, beheer en/of herstel van heidevelden;
  • e. recreatief medegebruik in de zin van voet- fiets- en/of ruiterpaden en ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. verkeersdoeleinden, uitsluitend voor onverharde wegen en (voet- en fiets)paden, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • g. de waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en andere watergangen, zoals die bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schietterrein': voor medegebruik als schietterrein;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuur': voor medegebruik als hondendressuurterrein;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - adventurebos': tevens voor een adventurebos;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - speeltoestellen' geen speeltoestellen zijn toegestaan;

met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. voor gebouwen geldt dat:
    • 1. gebouwen ten behoeve van het bosonderhoud en -beheer uitsluitend zijn toegestaan, indien de aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheersgebied ten minste 50 ha bedraagt met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 150 m² bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het 'hondendressuurterrein' niet meer bedraagt dan op de kaart is aangegeven;
    • 3. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt met uitzondering van hoogzitten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Algemeen

Het is verboden op of in de tot 'Bos - Bos en natuur' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van bosbouwkundige ontsluitingswegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
  • b. het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • c. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.

9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 9.3.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;
  • b. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  • c. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan;
  • d. voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

9.3.3 Waarden

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de bosbouwkundige, landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:

  • a. als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud;
  • b. als sport-, wedstrijd-, speel-, parkeer- en/of kampeerterrein;
  • c. voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport;
  • d. voor doeleinden van handel- en/of bedrijf met uitzondering van het bosbouwbedrijf.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
9.5.1 Landgoed

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gronden met de bestemming 'Bos - Bos en natuur' voor zover zij de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed' hebben, te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', mits eenzelfde oppervlakte met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wordt gewijzigd ten behoeve van natuurontwikkeling.

9.5.2 Toelaatbaarheid

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de provinciale richtlijn 'Richtlijn Compensatie Natuur en Bos', de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

9.5.3 Voorwaarden

Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 9.5.2 onevenredig worden geschaad vindt de onder 1 genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde': tevens voor de bescherming en instandhouding van de aanwezige natuurwaarden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. infiltratie en drainage;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. in- en uitritten en andere ondergeschikte verhardingen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals overkappingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Algemeen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde':

  • a. oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;
  • b. wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
  • c. de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;
  • d. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen.

10.3.2 Uitzondering

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

10.3.3 Beoordelingscriteria

Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor de ontwikkeling van de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;
  • b. water;
  • c. erven;
  • d. bruggen en duikers;
  • e. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen nuts- en groenvoorzieningen;
  • f. een ontsluitingsweg voor aanliggende woningen ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. woningen niet zijn toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan op de plankaart wordt aangeduid;
  • c. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m en van overige andere bouwwerken niet meer dan 4 m tot een oppervlakte van 50 m².

11.3 Wijzigingsbevoegdheid
11.3.1 Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om:
  • a. de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' al dan niet met de nadere aanduiding 'ontsluiting' te wijzigen ten behoeve van verschuiving van de op de kaart aangegeven 'ontsluiting', onder de voorwaarde dat de wijziging geen onevenredige aantasting van de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden tot gevolg heeft.

Artikel 12 Maatschappelijk - Zorgboerderij

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van begeleid wonen en dagbesteding gericht op kennismaking met het agrarisch bedrijf;
  • b. agrarische bedrijfsuitoefening;
  • c. de verkoop van op de zorgboerderij geproduceerde producten;

met daarbij behorende:

  • d. erven;
  • e. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan is aangeduid;
  • c. het gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen ten hoogste 150 m² bedraagt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen ten hoogste 5 m bedraagt;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2 m.

12.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van de verkoop van niet op het eigen bedrijf geproduceerde streekgebonden producten, met dien verstande dat:

    • a. er sprake is van kleinschaligheid;
    • b. de basis voor de verkoop wordt gevormd door de producten die op de zorgboerderij zelf tot stand zijn gekomen;
    • c. de oppervlakte ten behoeve van deze functie is gelegen binnen de bestaande bebouwing en ten hoogste 50m² bedraagt.'


Artikel 13 Natuur - Houtsingels

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Houtsingels' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming of het herstel van de natuurlijke en landschappelijke waarden zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de variëteit van de (opgaande) beplantingen, met de bijbehorende andere bouwwerken en voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Algemeen

Het is verboden op of in de tot 'Natuur - Houtsingels' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van bomen en andere houtopstanden;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.

13.3.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 13.3.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;
  • b. voor zover het een landgoed betreft als bedoeld in artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928 en de werken en/of werkzaamheden de rangschikking als bedoeld in het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten;
  • c. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan.

13.3.3 Waarden

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder 13.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de bosbouwkundige, landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Werken binnen de provinciale Ecologische Hoofdstructuur zijn slechts toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn, indien en voor zover de gronden zijn aangeduid met:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - scouting': voor scoutingactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelveld': voor dagrecreatieve doeleinden als speelveld, ligweide, picknickplaats en dergelijke;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': tevens voor speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende gebouwen - niet zijnde bedrijfswoningen -bouwwerken, geen gebouwen zijnde, speel-, parkeer-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen en open terreinen.

14.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. voor gebouwen geldt dat:
    • 1. deze uitsluitend mogen worden gebouwd op de gronden met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' in welk geval de gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan is aangegeven;
    • 2. de goothoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 4. de dakhelling ten minste 30° bedraagt.
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

Artikel 15 Recreatie - Rijhal

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Rijhal' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een rijhal;
  • b. de bescherming en instandhouding van een provinciaal waardevol landschap;
  • c. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, groen, parkeervoorzieningen, water, nutsvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat::

  • a. voor gebouwen geldt dat:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de aangeduide maximale goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' dient de nokrichting van hoofdgebouwen voornamelijk noord-zuid gericht te zijn.
  • b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

15.3 Specifieke gebruiksregels

Het stallen van paarden is niet toegestaan.

Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatief verblijf in recreatiewoningen en kampeermiddelen, met de daarbij behorende bebouwing, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vijver' uitsluitend een visvijver is toegestaan.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen niet mogen worden opgericht op de gronden met de aanduiding 'vijver';
  • b. voor gebouwen ten behoeve van voorzieningen geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning en exclusief de oppervlakte van sanitaire gebouwen, ten hoogste de op de kaart aangegeven oppervlakte bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van sanitaire gebouwen ten hoogste 450 m2 bedraagt;
    • 3. de goothoogte ten hoogste 3,50 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 8 m bedraagt.
  • c. voor bedrijfswoningen geldt dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 2 bedrijfswoningen mogen worden gebouwd met een inhoud van ten hoogste 600 m³ dan wel, indien een grotere bedrijfswoning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
    • 2. de dakhelling ten minste 40° bedraagt en ten hoogste 60°.
  • d. voor stacaravans en recreatiewoningen geldt dat:
    • 1. het aantal stacaravans ten hoogste 38 bedraagt en het aantal recreatiewoningen ten hoogste 94 bedraagt, met dien verstande dat ten hoogste 20 stacaravans mogen worden vervangen door ten hoogste 8 recreatiewoningen,waarbij geldt dat per 2,5 stacaravans ten hoogste 1 recreatiewoning mag worden gebouwd en het aantal ingeleverde stacaravans in mindering wordt gebracht op het aantal toegestane stacaravans;
    • 2. de oppervlakte per stacaravan ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 3. de oppervlakte per recreatiewoning, inclusief bijgebouw, ten hoogste 75 m² bedraagt met dien verstande dat de oppervlakte van ten hoogste twee recreatiewoningen, inclusief bijgebouw, per stuk ten hoogste 225 m² mag bedragen;
    • 4. de goothoogte van een recreatiewoning ten hoogste 4 m bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van een recreatiewoning ten hoogste 7,15 m bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte van een stacaravan ten hoogste 3,5 m bedraagt.
  • e. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten ten hoogste 9 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 6 m bedraagt.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 16.2 onder a ten behoeve van de bouw van een kiosk, bergingsgebouwen en schuilhutten op gronden met de aanduiding 'vijver', met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 200 m² bedraagt:
    • 2. de afstand tot de grens van de aanduiding 'vijver' ten minste bedraagt 5 m;
    • 3. de goothoogte ten hoogste bedraagt 3 m;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 6 m.
  • b. lid 16.2 onder b ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van voorzieningen met ten hoogste 1.000 m², mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld.

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 16.1 ten behoeve van recreatief nachtverblijf in trekkershutten, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal trekkershutten niet meer bedraagt dan 10;
    • 2. de oppervlakte per trekkershut niet meer bedraagt dan 20 m²;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.

Artikel 17 Recreatie - Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het recreatieve verblijf in recreatiewoningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en terreinen.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor:

  • a. recreatiewoningen geldt dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste 1 vrijstaande recreatiewoning mag worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte per recreatiewoning, inclusief bijgebouw, ten hoogste 75 m² bedraagt;
    • 3. de inhoud van een recreatiewoning, inclusief bijgebouw en kelders, ten hoogste 300 m³ bedraagt;
    • 4. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdvorm handhaven' de hoofdvorm van de recreatiewoning gehandhaafd dient te blijven;
    • 6. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd op de gronden met de aanduiding 'maximum oppervlak (m2)' in welk geval de gezamenlijke oppervlakte per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan is aangegeven;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning.

Artikel 18 Verkeer - C

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - C' aangewezen gronden zijn bestemd voor het vervoer over de weg met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen zoals ongelijkvloerse kruisingen, bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen, alsmede voor de telecommunicatie met de bijbehorende bebouwing en voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ter reductie van het wegverkeerslawaai.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen - met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen - uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 12 m bedraagt.

Artikel 19 Verkeer - D

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - D' aangewezen gronden zijn bestemd voor het vervoer over de weg met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen zoals ongelijkvloerse kruisingen, bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen, alsmede voor de telecommunicatie met de bijbehorende bebouwing en voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ter reductie van het wegverkeerslawaai.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen - met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen - uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 12 m.

Artikel 20 Verkeer - Overig

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Overig' aangewezen gronden zijn bestemd voor het vervoer over de weg met daarbij behorende bebouwing en voorzieningen zoals ongelijkvloerse kruisingen, bermen en bermsloten, taluds, parkeer- en groenvoorzieningen, alsmede voor de telecommunicatie met de bijbehorende bebouwing en voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ter reductie van het wegverkeerslawaai.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen - met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen - uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 12 m.

Artikel 21 Water

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  • b. waterhuishouding;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde': tevens voor de bescherming en instandhouding van de aanwezige natuurwaarden;
  • d. bijbehorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van een steiger mag niet meer bedragen dan het peil;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 4 m bedraagt;
  • c. de breedte van een steiger ten hoogste 10 m bedraagt.

Artikel 22 Water - Landschap en natuur

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Landschap en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor beken en oeverstroken alsmede voor het behoud en de bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden met de bijbehorende bebouwing en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedraagt.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de tot 'Water - Landschap en natuur' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 2. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, beekbekledingen, kaden, dijken en vonders;
    • 3. het vergraven, verbreden, verdiepen of dempen van watergangen.
  • b. Het bepaalde onder 22.3 onder a is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:
    • 1. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;
    • 2. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998;
    • 3. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan;
    • 4. indien sprake is van een landgoed in de zin van artikel 1, lid 3 van de Natuurschoonwet 1928;
  • c. De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder 22.3 onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak dan wel bouwvlak ten hoogste 1 vrijstaande woning is toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduidingen 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' en 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. de gebouwen mogen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep;
  • c. op de volgende adressen de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan (zonder buitenopslag):
    • 1. Barneveldsestraat 18: ter plaatste van de aanduiding 'hovenier' het opslaan van gereedschap ten behoeve van een hoveniersbedrijf;
    • 2. Dashorsterweg 6: ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoreparatiebedrijf' en 'opslag' voor een autoreparatiebedrijf en ovan kantoormeubilair;
    • 3. Dashorsterweg 8: ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - educatie en kunstzinnige vorming' voor educatie en kunstzinnige vorming met onder andere bloemen.
  • d. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

23.2.1 Algemeen

voor woningen geldt dat:

  • a. de inhoud ten hoogste 700 m³ bedraagt dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. indien en voor zover een bouwvlak wordt aangeduid binnen de bestemming, mag de woning uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt dan wel de aangeduide goothoogte en indien een hogere goothoogte aanwezig is, de goothoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • d. de bouwhoogte ten hoogste 9 m bedraagt dan wel de aangeduide bouwhoogte en indien een hogere bouwhoogte aanwezig is, de bouwhoogte zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • e. de dakhelling ten minste 30° bedraagt en ten hoogste 60°, met dien verstande dat indien een afwijkende dakhelling aanwezig is, de dakhelling zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan toegestaan is.
23.2.2 Bijgebouwen

voor bijgebouwen geldt dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte per woning ten hoogste 100 m² bedraagt dan wel, indien een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte zoals die per bijgebouw bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3,50 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 m bedraagt, tenzij het bijgebouw in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • e. de bijgebouwen op een afstand van ten minste 2 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd en op geen grotere afstand dan 25 m ten opzichte van de woning.
23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. de bouwhoogte voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m mogen bedragen;
  • b. van overige erfafscheidingen mag de bouwhoogte ten hoogste 2 m mogen bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 8 m bedraagt;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ten hoogste 3,5 m bedragen.

23.3 Nadere eisen

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de landschappelijke inpassing van de bouwwerken op dat perceel ten behoeve van het behoud, de versterking of het herstel van de cultuurhistorische waarde van het aanwezige monument.

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 23.2.2 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 150 m², mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • b. lid 23.2.2 onder e, voor wat betreft het bouwen achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 32 in acht wordt genomen;
  • c. lid 23.2.1 onder a tot een totale maximale inhoudsmaat van 1000 m3, met dien verstande:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2m² aan gebouwen voor iedere 1m³ uitbreiding van de woninginhoud;
    • 3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse
    • 6. Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 7. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is;
  • d. lid 23.2.2 onder a. voor het vergroten van de totale oppervlakte aan bijgebouwen tot max 300m ², met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap, en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarden van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 2. sprake is van een vermindering (door) sloop van gebouwen, waarbij een sloopeis geldt van 2m² aan gebouwen voor iedere 1m² nieuwbouw;
    • 3. uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
    • 4. monumentale gebouwen wel meetellen in de bepaling van de sloopoppervlakte, maar niet mogen worden gesloopt;
    • 5. de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Scherpenzeel, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
    • 6. verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.
23.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. gebruik van een bijgebouw, ten behoeve van het uitoefenen van beroep aan huis dan wel het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • b. aan huis verbonden activiteiten binnen de bestemming 'Wonen' zijn toegestaan, mits:
    • 1. de woonfunctie blijft gehandhaafd;
    • 2. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief bijgebouwen gebruikt wordt voor beroepsmatige activiteiten;
    • 3. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    • 4. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan geluidsoverlast, stankoverlast, overlast door de publieks- en of verkeersaantrekkende werking);
    • 5. geen detailhandel plaatsvindt;
    • 6. geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  • c. gebruik van vrijstaande gebouwen, niet zijnde woningen, voor bewoning is niet toegestaan.
23.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 23.1, ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens, mits dat noodzakelijk is voor de instandhouding van de woning en met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud van de woning ten minste bedraagt 1.000 m³;
    • 2. de woning architectonisch en/of als cultuurhistorisch waardevol is aangeduid;
    • 3. de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
    • 4. het bepaalde in sub a.3 is niet van toepassing indien en voor zover door het verbouwen de karakteristieke hoofdvorm wordt hersteld dan wel dat de (landschappelijke en/of architectonische) verschijningsvorm wordt verbeterd.
  • b. lid 23.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf tot ten hoogste 50% van de vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    • 2. de activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend door degene die zelf in de woning woonachtig is;
    • 3. geen overlast ontstaat voor de woonomgeving (onder overlast wordt verstaan: geluidsoverlast, stankoverlast, overlast door de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking);
    • 4. er geen detailhandel plaatsvindt;
    • 5. er geen activiteiten plaatsvinden die vergunnings- of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer.

  • c. lid 23.5 voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw of een tijdelijke unit, met in achtneming van het volgende:
    • 1. het gebruik als zelfstandige woonruimte noodzakelijk is voor het bieden van mantelzorg;
    • 2. het gebruik alleen toelaatbaar is voor zover het bieden van mantelzorg binnen de bestaande woning niet mogelijk of redelijk is;
    • 3. de omgevingsvergunning voor een bestaand vrijstaand bijgebouw slechts kan worden verleend
      indient er geen bouwmogelijkheden bestaan voor de realisatie van een aangebouwd bijgebouw
      waarin de mantelzorg kan worden geboden;
    • 4. er aantoonbaar behoefte aan mantelzorg bestaat in verband met medische, psychische en/of
      sociale omstandigheden;
    • 5. de aanvrager een schriftelijk verklaring overlegd dat de omgevingsvergunning noodzakelijk is uit
      het oogpunt van mantelzorg;
    • 6. de totale oppervlakte die voor mantelzorg in gebruik kan worden genomen niet meer bedraagt dan 75 m² en is beperkt tot één bouwlaag;
    • 7. er geen milieutechnische belemmeringen zijn;
    • 8. het gebruik als zelfstandige woonruimte voldoende brandveilig is;
    • 9. de mantelzorg niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en/of
      ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
    • 10. indien sprake is van een tijdelijke unit dient deze te voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • een tijdelijke unit wordt geplaatst een de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning, waarbij plaatsing aan de zijgevel slechts is toegestaan als de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter bedraagt;
      • de afstand van een tijdelijke unit tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen bedraagt ten minste 2 meter.
    • 11. het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning uitsluitend aan de aanvrager en/of de hoofdbewoner van de betreffende woning en is niet overdraagbaar;
    • 12. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat de vergunning geldt voor een periode dat de mantelzorg voortduurt;
    • 13. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat alle voorziening
      dien strekken tot instandhouding van een zelfstandige woonruimte worden verwijderd nadat de
      noodzaak van mantelzorg is vervallen.

23.7 Wijzigingsbevoegdheid
23.7.1 Functie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Wonen', indien en voor zover het betreft voormalige boerderijen en de daarbij behorende bijgebouwen, te wijzigen in:

  • a. educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimte, al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis;
  • b. milieuvriendelijke ambachtelijke en kunstnijverheidsbedrijven.

23.7.2 Voorwaarden

Toepassing van het bepaalde onder 23.7.1 vindt plaats, met dien verstande dat:

  • a. de infrastructuur ten gevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard; onder verzwaren wordt mede verstaan het verharden van zandwegen;
  • b. een (bedrijfs)woning gehandhaafd dient te blijven;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in vergelijking met de oorspronkelijke activiteiten niet of nauwelijks mag toenemen en op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

23.7.3 Uitvoerbaarheid

Ter beoordeling van de wijziging als genoemd onder 23.7.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid, de landschappelijke inpasbaarheid, de belangen van gebruikers of eigenaren van aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven, en de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen, waaronder begrepen de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

23.7.4 Toepassing

Indien de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid niet zijn aangetoond en/of de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder 23.7.2 onevenredig worden geschaad vinden de onder 23.7.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.

23.7.5 Maatvoering

Met betrekking tot de onder 23.7.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geldt dat de maatvoering, zoals die is aangegeven onder 23.2, van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

24.1.1 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming Leiding - Gas voorrang krijgt.

24.2 Bouwregels

Op of in de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
24.4.2 Uitzondering

Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
24.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

24.4.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 24.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 25 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden.

25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwen ten behoeve van de in lid 25.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  • b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  • c. het bepaalde in 25.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
  • 1. worden gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  • 2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
  • 3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • 4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 250 m² bedraagt.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 25.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
  • 3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
  • 4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  • c. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Vergunning

Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.

25.4.2 Uitzondering

Het verbod in lid 25.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:

    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.

25.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Het bepaalde in lid 25.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.

25.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

25.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Artikel 26 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3 (middel)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

26.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwen ten behoeve van de in lid 26.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan.
  • b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van ter visielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd.
  • c. het bepaalde in 26.2 onder a en b is niet van toepassing, indien:
  • 1. worden gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
  • 2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van de bouwwerk niet verandert;
  • 3. bouwwerken en de fundering, waaronder paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
  • 4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 1000 m² bedraagt.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van lid 26.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
  • 3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
  • 4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  • c. alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Vergunning

Het is verboden of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.

26.4.2 Uitzondering

Het verbod in lid 26.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:

    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1000 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.

26.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1 wordt alleen verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Het bepaalde in lid 26.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.

26.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

26.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Artikel 27 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van en de bescherming van de ter plaatse aanwezige lage archeologische verwachtingswaarden.

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bouwen ten behoeve van de in lid 27.1 bedoelde bestemming is niet toegestaan;
  • b. de krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen zijn niet toegestaan, behoudens de op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, die mogen worden gehandhaafd;
  • c. het bepaalde in 27.2 onder a. en b.is niet van toepassing indien:
    • 1. wordt gebouwd in overeenstemming met de bouwregels voor de betreffende bestemming;
    • 2. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
    • 3. bouwwerken en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, niet dieper liggen dan 30 cm beneden het maaiveld;
    • 4. het grondoppervlak per bouwwerk ten hoogste 10.000 m² bedraagt.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van lid 27.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de archeologische waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. omgevingsvergunning zal in ieder geval worden verleend indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft een rapport overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein in voldoende mate worden veilig gesteld;
  • 3. de betrokken archeologische waarden worden door de bouwactiviteiten niet geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden gericht op:
  • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • het doen van opgravingen;
  • begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
  • 4. indien het bouwplan is getoetst door de regio archeoloog en deze heeft bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
  • c. Alvorens omtrent het verlenen van omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Vergunning

Het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
27.4.2 Uitzondering

Het verbod in lid 27.4.1 geldt niet voor werkzaamheden die:

    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10000 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning, of;
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.

 

27.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.4.1 wordt alleen verleend onder die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Het bepaalde in lid 27.3 onder b. is overeenkomstig van toepassing.

27.4.4 Advies

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Cultuurhistorie – Grebbelinie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de Grebbelinie.

28.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de betrokken waarden, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de Grebbelinie;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid.
28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de landschappelijke inpassing van de bouwwerken met inachtneming van het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Cultuurhistorie – Grebbelinie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, egaliseren, ontginnen, en ophogen;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het, voor langer dan één groeiseizoen, omzetten van grasland naar bouwland;
  • d. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden;
  • e. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

28.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 28.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 28.2 in acht is genomen;
  • b. betrekking hebben op het herstel van de Grebbelinie;
  • c. behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan reeds verleende bouw-, aanleg- of ontgrondingenvergunning;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

28.4.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 28.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de Grebbelinie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of wordt hersteld.

Artikel 29 Waarde - Ecologie

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur, verwevingsgebieden en natuur en waardevol landschap.

29.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 29.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de ecologische verbindingszone worden gebouwd.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning ter afwijking van het bepaalde in lid 29.2 verlenen ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  • a. uit overleg met de beheerder van de ecologische verbindingszone blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  • b. de landschappelijke en ecologische waarden van de ecologische verbindingszone niet worden aangetast.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;
  • b. wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
  • c. de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;
  • d. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen.

29.4.2 Uitzondering

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

29.4.3 Beoordelingscriteria

Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Werken binnen de Ecologische Hoofdstructuur zijn slechts toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd.

Artikel 30 Waarde - Landgoed

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en een samenhangend beheer van een grote bezitting (landgoed).

30.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, naast de bebouwing die is toegelaten ingevolge de overige bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van het beheer van het landgoed, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • b. de goothoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, indien dit noodzakelijk is voor een goed beheer, omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 30.2 onder a. ten behoeve van een grotere oppervlakte, met dien verstande dat:
    • 1. per 15 ha landgoed een aanvullende oppervlakte van 20 m² is toegestaan mits de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 400 m²;
    • 2. de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene bouwregels

32.1 Verkeer
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels gelden ten aanzien van de gronden gelegen binnen een zone van 250 m ter weerszijden van een weg:
    • 1. indien en voor zover door middel van toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid de bouw van een woning wordt mogelijk gemaakt, mag de woning uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde op de gevel vanwege de weg als genoemd in artikel 82 lid 1 Wet geluidhinder (Wgh) of in een daarvan verleende ontheffing;
    • 2. indien en voor zover een op het tijdstip van de tervisielegging van het plan aanwezige woning op hetzelfde bouwperceel vervangen wordt door een andere woning, zal de afstand van de nieuwe woning tot de weg waarlangs zich de zone bevindt, ten opzichte van de afstand van de te vervangen woning tot deze weg niet mogen verminderen, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82 lid 1 van de Wgh of een daarvan verleende ontheffing.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van het bepaalde in lid a onder 2, met dien verstande dat de nieuwe woning uitsluitend gerealiseerd mag worden met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde vanwege de weg als genoemd in artikel 82, lid 1 Wet geluidhinder.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

33.1 Algemeen
  • a. Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
  • b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 Bomenstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'bomenstructuur' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aanwezige waardevolle boomstructuur en beplanting.

34.2 Monumentale boom

Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van aanwezige monumentale bomen.

34.3 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.

34.4 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Indien en voor zover de gronden zijn aangeduid met 'wro-zone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de onderliggende bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen 'Verkeer - C', 'Verkeer - D' en 'Verkeer - Overig' met een wegverhardingsbreedte van ten hoogste 6 m.

34.5 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

34.6 Vrijwaringszone - Grebbelinie

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Grebbelinie' zijn de gronden tevens bestemd voor de respectzone van de Grebbelinie. De respectzone dient ter bescherming en het vergroten van openheid en zichtlijnen vanaf de Grebbelinie. Bij functieveranderingen op de gronden met deze aanduiding, dient rekening te worden gehouden met de respectzone.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het plan:

  • a. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de op de kaart aangegeven afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning ter afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • b. voor afwijkingen ten aanzien van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10 % mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de kaart aangegeven maten en met dien verstande dat deze bevoegdheid niet van toepassing is op:
    • 1. de op de plankaart genoemde oppervlakten.
  • c. ten behoeve van de bouw van ondergrondse/bovengrondse bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud van bovengrondse bouwwerken ten hoogste bedraagt 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 4 m;
    • 3. deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is ten aanzien van gronden, welke zijn gelegen binnen de bestemming 'Bos - Bos en natuur'.
  • d. ten behoeve van de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en zitbanken, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste bedraagt 1,5 m;
  • e. voor de bouw van masten ten behoeve van (zend- en ontvang) antennemasten, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste bedraagt 55 m.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de bouwvlakken binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf', 'Agrarisch - Paardenhouderij' en 'Bedrijf' wijzigen van vorm, onder voorwaarden dat:

  • a. de oppervlakte van een bouwvlak niet wordt vergroot;
  • b. de wijziging noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • c. de toepassing van milieuregelgeving en andere wettelijke regelingen niet in het geding komt;
  • d. de wijziging voldoet aan de eisen uit het beeldkwaliteitsplan Functieveranderingen Gelderse Vallei en uit het beeldkwaliteitsplan Grebbelinie voor zover de percelen waar de wijziging betrekking op heeft zijn gelegen binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - Grebbelinie;
  • e. naastgelegen percelen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 37 Overige regels

  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de bestemmingen Verkeer - C, Verkeer - D en Verkeer - Overig dan wel grenzen aan binnen een gebiedsbestemming voorkomende wegen de volgende afstanden uit de as van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen worden:
    Categorie   Afstand uit de wegas  
    Verkeer - C   30 m  
    Verkeer - D   20 m  
    Verkeer - Overig   15 m  
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde onder a., indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

38.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: 'Buitengebied 2013' van de gemeente Scherpenzeel.