direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorrestijnplantsoen 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Dorrestijnplantsoen in Heelsum staat een appartementengebouw en het buurthuis 'De Hucht'. Het plan betreft een herontwikkeling van deze bestaande woonlocatie. De herontwikkeling gaat uit van de sloop van de genoemde gebouwen en de ontwikkeling van 35 grondgebonden woningen.

Om de beoogde ontwikkeling te realiseren is het noodzakelijk dat het geldende bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013' voor dit plangebied wordt herzien middels een bestemmingsplanprocedure. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de noodzakelijke herziening en voorziet in een planologisch-juridisch kader waarin de herontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwesten van Heelsum en voor een klein deel in Renkum. Het plangebied ligt tussen de Bram Streeflandweg en Doornenkampseweg en grotendeels aan het Dorrestijnplantsoen in Heelsum. Het plangebied wordt globaal begrensd door de het Dorrestijnplantsoen in het noorden, de Doornenkampseweg in het oosten, de woningen met tuinen aan de Jan Tooropstraat in het zuiden en de Bram Streeflandweg en het Schutterspad in het westen.

De navolgende afbeelding toont globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0001.png"

globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0002.png"

luchtfoto plangebied ingezoomd (vogelview richting noorden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0003.png"

luchtfoto plangebied ingezoomd (vogelview richting westen) (rood is globaal plangebied)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voorliggend plan herziet een klein gedeelte van het op 26 juni 2013 vastgestelde en het voor dit plandeel op 22 augustus 2013 in werking getreden bestemmingsplan 'Renkum - Heelsum 2013'. Het plangebied heeft daarin de volgende bestemmingen: Maatschappelijk, Wonen , Wonen - Uit te werken, Tuin, Groen en Verkeer. Het bestemmingsplan Renkum - Heelsum 2013 legt de bestaande bebouwing en gebruik gedetailleerd vast. Zo is de woonbestemming met een strak bouwvlak en hoogtes om het bestaande gestapelde woongebouw gelegd en heeft de tuin daarvan de Tuin bestemming gekregen. De bestaande wegen en fietspaden hebben een verkeersbestemming. De Hucht heeft een maatschappelijke bestemming met een bouwvlak om het bestaande gebouw heen. Een deel van het groene gebied van 'de helling' heeft de bestemming Groen.

Twee stroken aan de noordzijde en de zuidzijde van 'de helling' hebben een uit te werken woonbestemming; beide voor maximaal 3 grondgebonden woningen met tuinen en groen.

Omdat het nieuwe plan uitgaat van een nieuwe indeling met grondgebonden woningen en nieuwe wegen niet (overal) in het geldende bestemmingsplan passen is het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

Hierna is de afbeelding van het geldende bestemmingsplan afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0004.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan 'Renkum-Heelsum 2013' (met rood plangebied)

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen samen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied en de nieuwe planontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het (beheergedeelte van) voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Verder wordt er beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In dit hoofdstuk worden ook alle bestemmingen uitgelegd en wat daar in hoofdlijnen is toegestaan. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven, alvorens het beoogde woningbouwplan wordt omschreven.

2.2 Historie plangebied

Heelsum ligt aan de zuidwestzijde van de Veluwe. Grote delen van de Veluwe bestaan uit stuwwallen, die zo'n 150.000 jaar geleden ontstaan zijn in de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Smeltwater dat van het ijs afkwam, nam zand en grind mee en liet dit achter op de flanken van de stuwwallen in de vorm van waaiers. Heelsum ligt op één van deze spoelzandwaaiers. De locatie ligt op de overgang van de stuwwal naar het beekdal van de Heelsumse beek die uitmondt in de Neder - Rijn. Aan deze ligging dankt het terrein haar fraaie natuurlijke reliëf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0005.png"

Uitsnede historische atlas, 1845

Het dorp Heelsum is ontstaan aan de oostzijde van de Heelsumse beek. Naast de vestiging van papiermolens aan de Heelsumse beek zijn er ook woningen aan de westzijde van de Heelsumse beek gebouwd langs het huidige tracé van de Kerkweg. Na 1850 was de bloeitijd van de papierindustrie (aan de beek) over en legde Heelsum zich toe op de tabaksteelt, welke dertig jaar later weer verdween.

Heelsum is van een agrarische gemeenschap uitgegroeid tot een villadorp met een voornamelijk organisch gegroeide opzet. Begin 1900 verrezen in Heelsum veel villa's, vooral langs de Utrechtseweg en werd Heelsum een rustig villadorp. In 1920 werden er ook arbeiderswoningen gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog nam het ruimtebeslag sterk toe, wat leidde tot de verkaveling van binnengebieden en de bouw van enkele grootschalige verzorgingshuizen en serviceflats. Het centrum van Heelsum ligt sindsdien aan de Utrechtseweg.

2.3 Bestaande situatie

De percelen, die centraal staan in dit bestemmingsplan, liggen aan het Dorrestijnplantsoen in de kern Heelsum, in de gemeente Renkum. Het plangebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 14.800 m². De huidige bebouwing bestaat uit een appartementengebouw en het buurthuis 'De Hucht'. Voor de rest bestaat het plangebied voornamelijk uit verruigd grasland. Op de navolgende afbeelding is de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0006.png"

A - appartementengebouwen, B - buurthuis 'De Hucht', C - verruigd grasland

Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich het Dorrestijnplantsoen, waaraan bestaande grondgebonden woningen liggen. Dit betreft fase 2 van de herontwikkeling. Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich de Doornenkampseweg, ten zuiden bevinden zich de tuinen van woningen aan de Doornenkampseweg en de Jan Tooropstraat. Ten noordwesten van de locatie bevinden zich de Airborneschool en braakliggende gronden aan de Bram Streeflandweg.

Op de navolgende afbeeldingen zijn foto's van de bestaande situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0009.png"

Foto's bestaande situatie plangebied

2.4 Toekomstige situatie

Het plan betreft een herontwikkeling van deze bestaande woonlocatie. De herontwikkeling gaat uit van de sloop van de genoemde gebouwen en de ontwikkeling van 35 grondgebonden woningen in de typen vrijstaand (4) en rijwoningen (31).

Voor de rijwoningen, bedraagt de maximale goothoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 10,5 meter. Tevens geldt hier dat een aaneengesloten blok uit maximaal 8 woningen mag bestaan. Op deze manier wordt geregeld dat ten noorden van het parkeerhof per bouwvlak minimaal een doorgang ontstaat.

Voor de vrijstaande woningen, die worden ontsloten via het Dorrestijnplantsoen en de Doornenkampseweg, geldt eveneens een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10,5 meter.

Kaderstelling gemeenteraad

Op 19 april heeft de gemeenteraad voor het project de 'ruimtelijke kaders' vastgesteld samen met het stedenbouwkundig plan en het ontwerpbeeldkwaliteitsplan. Hierbij is een amendement aangenomen waarin twee van de zes geplande vrijstaande woningen zijn vervallen; te weten de twee geprojecteerde woningen in het droogdal naast de Antoon Markusstraat en Jan Tooropstraat.. Daarom bestaat het project nu uit 31 woningen van Vivare en 4 woningen van de gemeente.

In dit amendement is opgedragen om naar aanleiding van het amendement ook het stedenbouwkundige plan en het beeldkwaliteitplan daarop aan te passen.

De volgende ruimtelijke kaders (voor zover relevant voor het bestemmingsplan) zijn door de gemeenteraad vastgesteld:

  • 1. Voor het opstellen van een bestemmingsplan moeten alle relevante onderzoeken worden gedaan, om aan te tonen dat het plan qua ruimtelijke ordening kan worden onderbouwd.
  • 2. Het vastgestelde stedenbouwkundig- en ontwerpbeeldkwaliteitplan vormt het kader voor de uitwerking van het bestemmingsplan.
  • 3. Maximaal aantal woningen 35;
  • 4. Maximale goothoogte van 6,5 meter;
  • 5. Maximale nokhoogte van 11 meter;
  • 6. Woningbouwprogramma van 31 sociale huur eengezinswoningen en 4 vrije sector koop eengezinswoningen;

Stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van deze ontwikkeling is door SAB een stedenbouwkundig plan opgesteld. Op de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundig plan weergegeven. Het betreft een inrichtingssuggestie. Op basis hiervan is het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0010.png"

Stedenbouwkundig plan (bron: SAB)

Architectonische eenheden

De toekomstige woonbuurt is op te delen in drie architectonische eenheden:

  • de woningen aan de Doornenkampseweg;
  • de woningen rondom het hofje;
  • de woningen aan het zijpad van het Dorrestijnplantsoen.

De woningen binnen zo'n eenheid vormen een 'architectonische familie' en horen daarmee duidelijk bij elkaar.

Architectonisch accent

Het noord-zuidgerichte Dorrestijnplantsoen vormt een belangrijke zichtlijn binnen de buurt. De woning waar men, rijdende in zuidelijke richting, tegenaan kijkt heeft daarom een architectonisch accent.

Accenten in de bebouwing

De woonbuurt ligt hoger dan de omringende groenzone. Dit betekent dat de woningen die aan deze groenzone grenzen een mooi uitzicht hebben, maar ook dat zij goed in het zicht liggen vanuit de omgeving. Deze woningen hebben daarom een bijzondere vormgeving met een open karakter. Dit betekent dat deze woningen zich zowel op de weg als op de omringende groene ruimte oriënteren. De gevel die naar de groene ruimte is gericht heeft ramen.

Ook andere kopgevels die aan de nopenbare ruimte grenzen hebben een tweezijdige oriëntatie: zowel op de weg aan de voorzijde van de woning als op de openbare ruimte aan de zijkant van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0011.png"

Beeldkwaliteit op stedenbouwkundig niveau (bron: SAB)

Sfeer van bebouwing en kavels

De woonbuurten in de directe omgeving van het Dorrestijnplantsoen hebben ieder een eigen uitstraling. Sommige zijn meer traditionalistisch, andere juist modernistisch. Allen kenmerken zich door een dorpse uitstraling. Dit 'eigen' karakter en de dorpse sfeer zijn ook het uitgangspunt voor de nieuwe woonbuurt.

Binnen de buurt bestaan drie architectonische eenheden, die ieder hun eigen, samenhangende architectonische uitstraling hebben. Binnen een eenheid wordt gekozen voor één dakvorm, één kleur en één vormentaal. Alle rijwoningen hebben een kap. Deze traditionalistische bouwvorm krijgt een eigentijdse uitstraling door moderne materialen en kleuren toe te passen. Gebakken materialen geven de woonbuurt een rustige uitstraling. Bij de vrijstaande woningen die aan de groenzone grenzen, kan meer glas en hout worden toegepast, zodat een zorgvuldige overgang naar het groen wordt gewaarborgd.

De architectonische eenheden vormen varianten op elkaar; zo ontstaat er eenheid en worden dissonanten voorkomen.

Sfeer van de openbare ruimte

Het Dorrestijnplantsoen ligt binnen de twee samengegroeide kernen Heelsum en Renkum. Toch heeft het, door de aanwezige hoogteverschillen en ruime groenzones in de omgeving, een dorps en open karakter. Woonbuurtjes worden afgewisseld met groene, parkachtige zones, weilandjes en tuinen. Het is deze open, dorpse sfeer waarop met de inrichting van de openbare ruimte wordt aangesloten.

De bestaande groenzone aan de zuidkant van het plangebied wordt in de planvorming betrokken en vormt de groene identiteitsdrager van het plan. De woonbuurt krijgt een open en groene uitstraling door de toepassing van een groen hofje. Door in de groenzone en het hofje gebruik te maken van boomgroepen, in combinatie met gras en onderbeplanting, ontstaat er een intieme, bijna landelijke sfeer. Iedere woning heeft daarmee een verschillend uitzicht en een 'eigen' plek. Ook de entree van het Dorrestijnplantsoen krijgt een groene uitstraling, doordat aan westzijde van de rijbaan ruimte is voor groen en bomen.

Erfafscheidingen

De realisatie van erfafscheidingen is geregeld in de regels van dit bestemmingsplan. Navolgende themakaart is als voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop toeziet dat deze erfafscheidingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0012.png"

Themakaart: erfafscheidingen (bron: SAB)

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt door zijn ligging aan het Dorrestijnplantsoen voor het grootste deel ook door deze weg ontsloten. Voor drie woningen geldt dat deze ontsloten worden via de Doornenkampseweg.

De parkeervoorzieningen zijn zoveel mogelijk op compacte wijze in de buurt geïntegreerd. Nabij de entree van de wijk komt een parkeerhof. Daarnaast zijn er parkeermogelijkheden in het hofje en verderop langs het Dorrestijnplantsoen.

De voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, zodat bij de realisatie van het plan gewaarborgd is dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

2.5 Beeldkwaliteitplan

Voor de woningbouwlocatie Dorrestijnplantsoen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het beeldkwaliteitsplan heeft tot doel nadere eisen te stellen aan de beeldkwaliteit van de architectuur van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het betreft eisen en richtlijnen die niet of onvoldoende in een bestemmingsplan geregeld kunnen worden.

Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Als door de gemeenteraad vastgesteld beleid vormt het beeldkwaliteitsplan een extra toetsingskader bij de welstandsbeoordeling voor bouwplannen. Het beeldkwaliteitsplan is hiermee in feite een partiële herziening van de welstandsnota voor het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in die zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de 'Nota Ruimte', de 'Structuurvisie Randstad 2040', de 'Nota Mobiliteit', de 'MobiliteitsAanpak', de 'Structuurvisie voor de Snelwegomgeving' en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB 'Tweede structuurschema Militaire terreinen' , de 'Agenda Landschap', de 'Agenda Vitaal Platteland' en 'Pieken in de Delta'. De 'Structuurvisie Nationaal Waterplan' blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Conclusie

In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft geen nationaal belang en is niet in strijd met de geformuleerde belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen. In de provincie Gelderland is dit geconcretiseerd in de begrenzingen van het Gelders Natuurnetwerk GNN en de Groene Ontwikkelingszone GO (zie verderop in deze toelichting).

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.

Het betreft de volgende onderdelen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Dit bestemmingsplan raakt geen belangen die zijn opgenomen in het Barro. Met het plan zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Besluit ruimtelijke ordening

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Naar aanleiding van deze Ladder Duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland een regionale Woonagenda opgesteld, waarin de verschillende plannen regionaal op elkaar worden afgestemd.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 tweede lid Bro aangepast. De drie losse treden zijn losgelaten en (in aangepaste vorm) in één zin verwerkt. Verder is de term 'regionaal' van 'regionale behoefte' vervallen. Dat wil echter niet zeggen dat de behoefte niet meer regionaal kan worden onderbouwd. Desondanks wordt het bestemmingsplan wel nog getoetst aan de ladder van voor die tijd. Met als argument, dat wanneer het aan die oude ladder voldoet, het zeker voldoet aan de nieuwe ladder. Inhoudelijk verandert er voor de onderbouwing van de Ladder in de Regio Arnhem-Nijmegen niet veel. De (navolgende) regionale (en daarmee) provinciale afspraken over woningbouw en behoefte blijven bestaan.

Artikel 3.1.6 tweede lid Bro luidt nu (vanaf 1 juli 2017) als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Regionale Woonagenda

Op 17 februari 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met de regionale Woonagenda. Ook andere gemeenten in de stadsregio hebben hiermee ingestemd. In juni 2015 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de regionale Woonagenda.

In de Woonagenda staat onder andere dat:

  • afstemming over woningbouwprogramma's binnen de stadregio in drie subregio's plaats vindt;
  • bij de programma's gebruik wordt gemaakt van een 'stoplichtmodel'.

In de Woonagenda hebben de gemeenten van de stadsregio dus afgesproken dat zij de gemeentelijke woningbouwprogramma's onderling en met de provincie afstemmen op subregio-niveau met behulp van het 'stoplichtmodel'. Doel is om tot een meer flexibele vorm van planning te komen die ruimte biedt om in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in de markt, bijstellingen van prognoses en vrijkomen van potentiële woningbouwlocaties (transformatie). Voor de gemeente Renkum betekent dat afspraken maken in de subregio Arnhem en omgeving (bestaande uit de gemeenten Rheden, Rozendaal, Lingewaard, Overbetuwe, Arnhem en Renkum). Het 'stoplichtmodel' maakt onderscheid in plannen waar gemeenten en provincie het over eens zijn dat het goede plannen zijn (groen), plannen waar nog aan gesleuteld wordt of die op langere termijn spelen (oranje) en plannen die uit de markt genomen moeten worden (rood).

Ten behoeve van de Woonagenda heeft het bureau ABF-research een woningmarktverkenning uitgevoerd met behulp van het Socratesmodel. Het Socratesmodel modelleert de afstemming tussen de vraag en aanbod op de woningmarkt nauwkeurig, rekening houdend met de belangrijkste elementen van vraag en aanbod, zoals demografie, woonvoorkeuren, verhuisstromen, kwaliteit van de bestaande voorraad en nieuwbouw. De uitkomsten van deze woningmarktverkenning zijn ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Doordat gemeenten, Stadsregio (Arnhem-Nijmegen) en provincie uitgaan van dezelfde woningmarktverkenning is er een goede gezamenlijke basis voor afstemming van de gemeentelijke woningbouwprogramma's.

Alle gemeenten hebben hun woningbouwprogramma getoetst aan de uitkomsten van Socrates. Plannen die in lijn zijn met de behoefteraming van Socrates zijn op groen gezet. Daarnaast is er voor de gemeenten de mogelijkheid om vanwege andere argumenten plannen op de groene lijst te zetten (bijvoorbeeld financiële of ruimtelijke argumenten).

De Stadsregio heeft de woningbehoefte en de woningbouwprogramma's (de groene plannen) van de gemeenten in de subregio Arnhem en omgeving met elkaar vergeleken. Het model Socrates voorspelt voor de subregio Arnhem en omgeving een toename van circa 8500 huishoudens in de periode 1.1.2014 tot 1.1.2020. De gemeenten hebben in totaal 6403 woningen in de planning. Het is vooral Arnhem waar de voorraad aan goede woningbouwplannen laag is. Bij de omliggende gemeenten, waaronder Renkum zijn prognoses en woningbouwprogramma goed in balans. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. De stadsregio trekt ook de conclusie (voor zover mogelijk in de huidige onzekere woningmarkt) dat het voorgestelde programma voor wat betreft woningbouwsegmenten, prijsklassen en woonmilieus past bij de Socrates prognose.

Na 2020 blijft het aantal huishoudens in de subregio naar verwachting groeien, maar het groeitempo neemt wel af. Ook in de periode 2020 tot 2030 blijft er dus ruimte om op beperkte schaal woningen toe te voegen.

Stoplichtmodel

Doel van het stoplichtmodel is dat de lijst van groene projecten de basis is voor toetsing van plannen door de provincie. De door gemeenten gezamenlijk voorgestelde lijst wordt door de provincie in één samenhangend proces getoetst aan de provinciale kwantitatieve en kwalitatieve richtlijnen en aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De onderliggende eigen gemeentelijke lijsten worden vervolgens bestuurlijk vastgesteld door elke gemeente.

Basis voor het stoplichtmodel zijn de planningslijsten die jaarlijks bij de provincie worden ingediend. Deze lijsten worden nu ook al door elke gemeente bestuurlijk geaccordeerd. Het stoplichtmodel wordt gekoppeld aan deze lijst. Door jaarlijks subregionaal af te stemmen over de planningslijsten met behulp van het stoplichtmodel wordt de lijst jaarlijks geactualiseerd op basis van actuele analyses of prognoses. Het ligt voor de hand om af te spreken welke prognoses gezamenlijk gebruikt worden om discussie over de uitgangspunten te voorkomen.

Op 16 oktober 2014 hebben de wethouders 'wonen' van de subregiogemeenten afspraken gemaakt over de lijst met woningbouwplannen in het 'stoplichtmodel'. Op 2 december 2014 heeft college van burgemeester en wethouders van Renkum ingestemd met die afspraken (en dus met de lijst met woningbouwplannen in het stoplichtmodel).

Hieronder worden de drie gemaakte afspraken weergegeven met per afspraak een korte toelichting.

Afspraak 1:

Gemeenten stemmen in met het subregionale woningbouwprogramma. Instemming van gemeenten is onder voorbehoud van vaststelling van elke gemeentelijk deel van de lijst in het eigen college van B en W en toetsing van de provincie aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

In het subregionale programma is het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum onverkort opgenomen. In de lijsten van andere gemeenten staan geen projecten die nadelige invloed hebben voor Renkum. Met deze afspraak wijken we (de Stadsregio en de betrokken gemeenten) van het 50/50 beleid af en programmeren we conform de eigen behoefte van de subregio.

De lijst met projecten voldoet met deze afspraak aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking: elk plan moet voldoen aan de regionale woningbehoefte. In het stoplichtmodel is dit de lijst met 'groene' plannen.

Afspraak 2:

Gemeenten actualiseren jaarlijks hun woningbouwprogrammering in subregionaal verband op basis van het stoplichtmodel, gekoppeld aan het proces van de provinciale planningslijst. Basis voor de afstemming is de meest actuele PRIMOS prognose (is een landelijke prognose voor ontwikkeling van bevolking en huishoudens, die jaarlijks geactualiseerd wordt). Daarnaast kunnen gemeenten in onderling overleg andere analyses benutten. De gemeente Arnhem roept gemeenten in het eerste kwartaal van het jaar bijeen om elkaar te informeren over aanpassing van de woningbouwplannen en de afstemming daarover.

Strekking van deze afspraak is dat Arnhem en de omliggende gemeenten samen blijven afstemmen over hun woningbouwprogramma's, los van het wel of niet voortbestaan van de stadsregio. Het is een vrijwillige afspraak, niet verplicht op basis van wet- of regelgeving. Afstemmen in (sub)regionale verband is van belang voor onderbouwing van woningbouwplannen richting de provincie omdat de ladder voor duurzame verstedelijking aangeeft dat plannen moeten passen binnen de regionale woningbouwbehoefte.

Afspraak 3:

Gemeenten kunnen tussentijds plannen in procedure brengen die nog niet in het bijgevoegd woningbouwprogramma op groen staan. Indien het totaal van deze plannen de omvang van de groene plannen voor de betreffende gemeente met meer dan 10% overschrijdt stelt de gemeente de andere subregiogemeenten daarvan op de hoogte. Deze plannen worden separaat voorgelegd aan de provincie in het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze afspraak maakt het makkelijker om tussentijds (niet tijdens de jaarlijkse actualisatie van de woningbouwlijsten) nieuwe plannen in ontwikkeling te nemen, zonder dat daarvoor subregionaal overleg noodzakelijk is. De gemeente Renkum plaatst evenwel ieder woningbouwproject op haar lijst.

Groene projecten in het stoplichtenmodel

Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Dat kan gaan om een (planologisch) harde en zachte plannen. Het project moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • Een project dat een programma heeft dat de gemeente graag wil realiseren, of waarvoor de gemeente de ruimte wil geven (zonder dat ze er grip op hebben).
  • Het programma is besproken met de gemeenten in de subregio en sluit aan op de subregionale behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief (segment en woonmilieu)
  • De locatie past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking:
    • 1. omdat het bestemmingsplan is vastgesteld;
    • 2. of omdat de locatie besproken is met de provincie (en akkoord bevonden is).
  • Start bouw binnen een termijn van 5 jaar (op dit moment voor 01-01-2020) is realistisch.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 35 grondgebonden woningen mogelijk in de bebouwde kom van Heelsum op een reeds (grotendeels) bebouwd terrein. Hiervoor worden 53 bestaande huurappartementen en het gemeenschapshuis 'De Hucht' gesloopt. Feitelijk gaat het hier dus om een vermindering van 18 woningen. Voor het te slopen appartementengebouw komen 35 grondgebonden woningen terug waarvan 31 sociale huurwoningen en 4 koopwoningen. Deze laatste 4 woningen kunnen al gebouwd worden op basis van het geldende bestemmingsplan via een uit te werken woonbestemming.

Deze 4 woningen passen binnen afspraak 1 van het stoplichtmodel (opgenomen in de lijst met 'groene plannen'). Daarmee voldoen deze 4 woningen, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

De overige 31 woningen vervangen de bestaande 53 woningen. Daarmee ontstaat er feitelijk een vermindering van het aantal woningen en passen deze woningen binnen stap 2 van de 'ladder'. Deze 31 woningen stonden tot voor kort op de lijst met 'oranje plannen' van het 'stoplichtmodel'. Dit omdat toen nog niet voorzien was in de realisatie van deze woningen op korte termijn. Bij de komende actualisatie van het 'stoplichtmodel' (voorjaar 2017) zullen deze woningen opgenomen worden in de lijst met 'groene plannen'. Dit door te schuiven binnen de gemeentelijke planning van mogelijke woningbouwlocaties. Daarnaast zijn halverwege 2016 door de provincie Gelderland voor de periode tot 2025 nieuwe woningbouwcontigenten vastgesteld voor de gemeentes. Het gaat hierbij om in die periode opgeleverde woningen (saldo door toename met nieuwbouw verminderd met het aantal gesloopte woningen in die periode). De gemeente Renkum mag volgens het in 2016 vastgestelde woningbouwcontigent tot 2025 624 woningen toevoegen.

Op de in het voorjaar van 2016 vastgestelde lijst met 'groene plannen' van de gemeente Renkum stonden ongeveer 393 nieuwe woningen (tot 2020) terwijl de gemeente een ruimte had voor die periode van een toevoeging van ongeveer 500 woningen. 10% van de lijst van 393 woningen is 39 woningen. De toevoeging van 31 woningen past daarmee in binnen de 10%-regeling van afspraak 3. Anderzijds geldt hier zelfs dat er feitelijk 53 woningen worden gesloopt en er hiervoor slechts 31 worden teruggebouwd, dus een afname 22 woningen. Daarmee voldoet dit plan eigenlijk ook al aan afspraak 1.

Daarmee voldoen deze 31 woningen, voor zover er al sprake zou zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarmee voldoet het plan ook tevens aan het provinciale beleid (Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking) en de gemeentelijke Nota Wonen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben in hun vergaderingen van 9 juli 2014 en 24 september 2014 respectievelijk de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vastgesteld. Beiden zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Later zijn beide plannen nog opnieuw en partieel gewijzigd vastgesteld, waarvan de laatste in november 2015. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt enkele structuurvisies. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • 1. Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • 2. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • 3. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze Rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.2.3. Gelders Natuur Netwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.

Het plangebied maakt geen deel uit van het GNN en de GO, en ook niet van het Natura-2000 gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0013.png"

Het GNN en GO rondom het plangebied (rode cirkel).

Conclusie

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In het plangebied vindt sloop en nieuwbouw plaats van woningen. Het plan sluit daarmee goed aan bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie.

Het plan is in paragraaf 3.2.3 reeds getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat hieraan wordt voldaan.

3.3.2 Kwalitatieve woonopgave

Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019' (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur.

De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.

In de op 17 oktober 2014 in werking getreden Omgevingsverordening is in artikel 2.1.1 sub 17 en artikel 2.2.1.1 verwezen naar het Kwalitatief Woonprogramma. Daarmee heeft het Kwalitatief Woonprogramma zijn werking behouden. De eerder genoemde 'Regionale Woonagenda' en het 'stoplichtmodel' zijn uitwerkingen / opvolgers van het KWP3 (zie paragraaf 3.2.3).

Kwantitatieve opgave wonen

Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio zijn woningen die opgenomen zijn als een zogeheten 'groen' plan' subregionaal afgestemd en deze voorzien in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.

Conclusie

De voorgestelde ontwikkeling voorziet in de bouw van 35 grondgebonden woningen, mede ter vervanging van 53 woonappartementen. Per saldo neemt de woningvoorraad af met 18 woningen. Tot 2020 zijn voor Renkum 393 woningen opgenomen in de subregionale planning. Dit aantal is ook gebruikt als basis voor de gemeentelijke Nota Wonen 2014. Het plan voor nieuwbouw van deze 4 woningen is onderdeel van de lijst met groene plannen en de overige 31 nieuwe woningen zijn onderdeel van de 10%-regeling van het vastgestelde 'stoplichtmodel'. Daarnaast is inmiddels meer ruimte voor toevoeging van woningen ontstaan (tot 2025) waardoor de 31 woningen in 2017 op de lijst met 'groene plannen' komen te staan. Het plan is daarmee in overeenstemming met het KWP3 en daarmee met de kwantitatieve opgave wonen. Zie ook paragraaf 3.2.3.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Nota Wonen 2014

In de 'Nota Wonen 2014' verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. De 'Nota Wonen 2014' is een actualisatie van de 'Woonvisie 2010-2014'. Voordat het beleid is opgesteld is er een analyse van de woningmarkt in de gemeente Renkum uitgevoerd. Daarvoor zijn verschillende onderzoeken gebruikt, zoals 'WoOn 2012', 'evaluatie Woonvisie 2010-2014' en de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 '.

Voor de hoofdlijnen van de 'Nota Wonen 2014' zijn de vijf politieke pijlers uit de vorige Woonvisie aangehouden. De volgende thema’s zijn uitgewerkt:

  • kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande woonvoorraad;
  • evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • duurzaam en levensloopgeschikt;
  • wonen met zorg;
  • regie van de gemeente.

Thema 1: Kwaliteitsscenario en herstructurering bestaande voorraad

Tot 2019 neemt het aantal huishoudens nog licht toe en daarna daalt het aantal licht. De gemeente wil op deze ontwikkeling zo goed mogelijk inspelen. In de Nota Wonen 2014 wordt voornamelijk de aandacht gericht op de woonkwaliteit in de dorpen, wat ook ten goede moet komen aan de vitaliteit in de dorpen. Vanuit deze visie wil de gemeente inzetten op:

  • herstructurering bestaande woningvoorraad;
  • behoud van voldoende sociale huurwoningen;
  • woningaanpassingen ten behoeve van senioren, chronisch zieken en mensen met een beperking;
  • aandacht voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Thema 2: Evenwichtige bevolkingsopbouw

Voor vitaliteit in de dorpen vindt de gemeente de aanwezigheid van verschillende leeftijdsgroepen en generaties in de dorpen van belang. Sturing op een evenwichtige bevolkingssamenstelling is slechts beperkt mogelijk. De gemeente wil echter de mogelijkheden die zij heeft volop benutten. Hierbij werkt ze de volgende beleidsambities uit:

  • prioriteit voor het verbreden van het aanbod voor (jonge) huishoudens en huishoudens met middeninkomen;
  • zorgvuldig benutten nieuwbouwmogelijkheden;
  • erken de samenhang tussen steden en ommeland (kans).

Thema 3: Duurzaam en levensloopgeschikt

De gemeente hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enerzijds passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam), anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (aanpasbaar). Bij deze toekomstkwaliteit besteedt de gemeente aan drie aspecten in het bijzonder aandacht:

  • duurzaam bouwen en duurzame gebiedsontwikkeling;
  • aanpasbaar en levensloopgeschikt woningaanbod;
  • stimuleren duurzaamheid en toekomstkwaliteit in bestaande bouw en bij nieuwbouw.

Thema 4: Wonen met zorg

De gemeente wil mensen met een zorgvraag mogelijkheden bieden om zo lang mogelijk in de eigen sociale omgeving te blijven wonen. Ook de kabinetsplannen dragen hieraan bij en zorgen ervoor dat mensen langer thuis moeten blijven wonen. Deze mensen zullen steeds vaker een beroep op de gemeente doen. De gemeente wil voor wonen en zorg de volgende stappen zetten:

  • uitwerken flexibel woningaanbod binnen de zorgsector;
  • herijking van de rol en positie van woonzorgcentra binnen het gebiedsgericht werken;
  • wonen en zorg: versterken van burgerkracht bij wonen.

Thema 5: Regie van de gemeente

De sturingsmogelijkheden van de gemeente zijn beperkt. Samenwerking vormt daarom de spil van de uitvoering van de Nota Wonen 2014. De gemeente gaat actief de samenwerking aan met woonpartners en inwoners. Op een aantal gebieden neemt de gemeente heel bewust de regierol. Zoals bij de opgave voor het zorgvastgoed. De gemeente heeft ook een stimulerende rol op het gebied van wonen. Deze rol zal in de toekomst toenemen en heeft bijvoorbeeld te maken met het uitlokken van kansrijke initiatieven en het aftasten van mogelijkheden om meer beweging in de woningmarkt te krijgen.

Het uitgangspunt van de gemeente Renkum is dat woningbouwprojecten passen binnen de 'Nota Wonen 2014'. Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd moet binnen de bestaande contouren van de bebouwing passen.

Conclusie

In paragraaf 3.2.3 is reeds getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Daarin is aangegeven dat het plan past binnen de ladder, zie de afspraken in de regionale Woonagenda, en de 'Nota Wonen'. In het subregionale programma van de regionale Woonagenda is namelijk het woningbouwprogramma van de gemeente Renkum (zoals grotendeels genoemd in de Nota Wonen') onverkort opgenomen. Het plan voor de bouw van 35 grondgebonden woningen voldoet daarmee aan de Nota Wonen. Het bouwplan betreft het vervangen van 53 huurappartementen naar 35 grondgebonden woningen, waarvan 31 in de sociale huursector. Dit sluit aan bij de Nota Wonen.

3.4.2 Ruimtelijke Visie 2025

Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de 'Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025' vastgesteld. De visie geeft inzicht in de ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente (fysiek-ruimtelijk) in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.

Voor de Bram Streeflandweg en directe omgeving is wel opgenomen dat de herkenbaarheid van de droogdalen moet worden vergroot en dat gestreefd moet worden naar een groene en veilige verbinding tussen voorzieningen.

Onderstaand is voor de kern Renkum de visiekaart opgenomen. De beschreven doelen zijn over het algemeen gericht op de openbare ruimte, dan wel functioneel op wenselijke functies langs de Bram Streeflandweg. De beschreven doelen in de Ruimtelijke Visie zijn niet direct van toepassing op de ontwikkeling in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0016.png"

Visiekaart Renkum - Heelsum (Bron: Ruimtelijke Visie 2025, gemeente Renkum)

Conclusie

De Ruimtelijke Visie 2025 geeft geen concrete aandachtspunten voor voorliggende ontwikkeling. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Ruimtelijke Visie 2025.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.

4.2 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de lo-catie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

In maart 2017 is door Greenhouse Advies een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem bestaat uit matig fijn tot uiterst grof, zwak siltig zand. De bovengrond is veelal zwak humeus. Het zand is plaatselijk zwak tot matig grindig en zwak tot uiterst steenhoudend en bevat plaatselijk resten tot matig wortels. De kleur van het zand varieert van licht beige(geel) en neutraal bruinbeige tot licht geelbruin, neutraal grijsbruin en donker (zwart)bruin.


In de bovengrond zijn op vrijwel de gehele locaties bijmengingen met sporen/resten/brokken tot zwak beton, puin en baksteen aangetroffen. Lokaal zijn deze bijmengingen ook in de ondergrond aangetroffen. In de ondergrond zijn veelal geen zintuiglijke bijmengingen aangetroffen. Lokaal zijn in de bovengrond bijmengingen met brokken metaal en kolenresten aangetroffen.


Het grondwater bevindt zich dieper dan 5 m-mv.


Op basis van het aantreffen van lichte verontreinigingen in de grond dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden.

De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen. Naar aanleiding van de analyseresultaten wordt ons inziens een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de aangetroffen concentraties asbest ver onder de interventiewaarde voor asbest (100 mg/kg.ds) blijft.

Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.3 Lucht

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 en PM2.5 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om maximaal 35 grondgebonden woningen te realiseren. Het aantal woningen is daarmee kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De monitoringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit onderzocht. Het onderzoek wijst uit dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Railverkeerslawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Wegverkeerslawaai

In maart 2017 is door Alcedo bv een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd2. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

In het onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Doornenkampseweg, de Bram Streeflandweg en de Heidesteinlaan. Deze wegen zijn 30 km/uur wegen en hebben van rechtswege geen geluidszone.

Voor het plangebied is daarom in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting afkomstig van de 30 km/uur-wegen in de omgeving en de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Doornenkampseweg, de Bram Streeflandweg en de Heidesteinlaan. De gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen bedraagt maximaal 55 dB.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder-gevoelige functies in de directe omgeving van het projectgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen of terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijk ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de nieuwe gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)' geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie waarom dat wordt gedaan.

Toetsing

Rondom het plangebied is een drietal bedrijven gevestigd met een milieucontour. Dit betreft het hoveniersbedrijf aan het Goldsteinpad, het scholencomplex en de sporthal aan de Bram Streeflandweg. Hierdoor is sprake van een menging van bedrijven en wonen in de omgeving van het plangebied. Door deze functiemenging kan het plangebied getypeerd worden als een gemengd gebied.

Bij het type gemengd gebied kunnen de voorgeschreven richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd.

De grootste richtafstand voor zowel het hoveniersbedrijf, het scholencomplex als de sporthal is 30 meter tot een rustige woonwijk. Zoals gesteld kan bij het type omgeving 'gemengd gebied' de afstand met één stap worden verkleind. De hindercontour betreft dan 10 meter, waarmee wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstanden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

 

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en mobiele bronnen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Volgens de Risicokaart Nederland is in de huidige situatie nabij het plangebied één inrichting gevestigd waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, namelijk de opslagtank voor chloorbleekloog bij het zwembad aan de Hogenkampseweg, met een inhoud van 1000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 meter. Deze opslag is momenteel niet meer aanwezig, omdat in het zwembad zoutelektrolyse wordt toegepast. In dit kader vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij is het plangebied gelegen op een afstand van circa 300 meter tot aan de inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0017.png"

Fragment risicokaart Gelderland (Bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7 Water

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

4.7.1 Provinciaal beleid

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Visie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4). Het hele plangebied en ver daarbuiten is aangewezen als 'intrekgebied' (reserveringsgebied voor potentiële, toekomstige waterwinning).

In artikel 2.6.3 van de verordening is opgenomen dat in een intrekgebied geen bestemming mag worden opgenomen die het mogelijk maakt fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, te winnen. Het bestemmingsplan maakt geen bestemmingen mogelijk die het winnen van fossiele energie toestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0018.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie (december 2015); Water en ondergrond
(rode cirkel is plangebied)

Conclusie

De bouw van 35 woningen op grofweg de locatie waar nu al een appartementencomplex met 53 woningen en een gemeenschapshuis staat beïnvloedt de wateraspecten niet. Er kunnen zonder nadelige gevolgen 35 woningen worden ontwikkeld op de planlocatie.

4.7.2 Beleid waterschap

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor de komende vijf jaar. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het besluitgebied.

Water in het bebouwde gebied is onlosmakelijk verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).

Bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen worden de waterbelangen meegenomen in het watertoetsproces. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en niet in of nabij watergangen. Daarnaast geldt dat er 35 woningen worden gebouwd op grofweg de locatie waar nu al een appartementencomplex met 53 woningen en een gemeenschapshuis staat. Hierdoor heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van het waterschap.

4.7.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.

Conclusie

De nieuwbouw zal het hemelwater afgekoppeld worden. Mede doordat er 35 woningen worden gebouwd op grofweg de locatie waar nu al een appartementencomplex met 53 woningen en een gemeenschapshuis staat heeft het plan geen nadelig effect op de waterbelangen van de gemeente.

4.7.4 Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, er is ook geen oppervlaktewater in, of in de nabije omgeving, aanwezig. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied niet toe.

Om echter te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, is het van belang om hemelwater af te koppelen en te laten infiltreren in de bodem. Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. In de zuidelijke groenzone wordt een wadi aangelegd om overtollig regenwater te bergen.

Daarbij is het van belang dat het hemelwater dat geïnfiltreerd wordt geen negatieve gevolgen heeft voor de grondwaterkwaliteit. Daarom zal bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK's).

4.7.5 Watertoets

De watertoets is in feite geen 'toets', maar een proces waarbij de waterbeheerder samenwerkt met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan met een klein waterbelang voor het waterschap. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De ingevulde watertoets met het wateradvies is als bijlage bijgevoegd (bijlage 4)3. Het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt aan het waterschap toegezonden om het waterschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

4.7.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de 'Wet op de archeologische monumentenzorg', vooraf worden beoordeeld of er eventueel sprake is van archeologische waarden.

Archeologie gaat over de verwachte cultuurhistorische waarde in de bodem. In 1992 is op Malta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlands parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van waardevolle zaken. In het kader van de een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang.

Op basis van de navolgende uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het grootste deel (het oosten) van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het westen heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0019.png"

Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (rode cirkel)

Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (te weten middelhoge en hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid. Het opnemen van de dubbelbestemmingen is voldoende voor het kunnen opstellen van een conserverend bestemmingsplan. Evenwel is vanwege het ontwikkelingsgerichte karakter van onderhavig plan een archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd, omdat met dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die mogelijk archeologische lagen raken.

Archeologisch onderzoek

In maart 2017 is door Greenhouse Advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd4. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Het plangebied en de directe omgeving bestaan uit ongestuwde preglaciale zanden, die afkomstig zijn van voorlopers van de Rijn. Op de preglaciale afzettingen is een esdek aangebracht. De bodem betreft haarpodzolgronden of hoge zwarte enkeerdgronden, afhankelijk van de dikte van het aanwezige esdek.

In het plangebied en de directe omgeving zijn vooralsnog geen archeologische vindplaatsen geregistreerd, met uitzondering van één enkele grafheuvel op circa 500 m van het plangebied. De gemeentelijke archeologische beleidskaart en de daaruit afgeleide bestemmingsplankaart geven voor het plangebied een middelhoge (noordelijk deel) en hoge verwachting (zuidelijk deel) aan.

Op basis van de landschappelijk gegevens en vondstmeldingen en onderzoek in vergelijkbare condities in de omgeving kan worden gesteld dat voor het plangebied op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting geldt. Het betreft eventuele resten van verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen. Daarbij zal het voor de vroegere perioden vermoedelijk gaan om losse vondsten. Vanaf de IJzertijd kan uitgegaan worden van sporen en structuren van de volgende complextypen: nederzetting, infrastructuur en in mindere mate graven of grafvelden.

Op basis van het verkennende booronderzoek kan worden gesteld dat de bodem in het plangebied is verstoord of bestaat uit zogenaamde AC-profielen waarbij de bouwvoor direct op de C-horizont ligt. Bij de laatstgenoemde boringen zijn aanwijzingen voor het aftoppen van de bodem ter plekke. Bij vrijwel alle boringen kan ervan worden uitgegaan dat de verstoringen reiken tot dieper dan het archeologische niveau. Eventueel aanwezige archeologische waarden zijn waarschijnlijk niet meer aanwezig. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag.

Advies

Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De kans op het aantreffen van (onverstoorde) archeologische resten wordt klein geacht. De voorgenomen ingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering alsnog onverwachte archeologische resten worden aangetroffen, dient hiervan direct melding gemaakt te worden bij het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet.

Procedure

Bovenstaand advies is ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Renkum. Het bevoegd gezag heeft beslist over de aard en invulling van eventueel vervolgonderzoek. Het advies om geen vervolgonderzoek uit te voeren wordt door het bevoegd gezag onderschreven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.8.2 Cultuurhistorie

Om de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een verantwoorde verankering van de cultuurhistorie in structuurvisie, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages is gewenst. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 onder 2). De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente.

Bij de beoogde planontwikkeling zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

4.9.2 Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied, sterker nog het plangebied ligt letterlijk midden in de bebouwde kom. Rond de bebouwde kom van Renkum en Heelsum liggen beschermde natuurgebieden die zijn aangewezen in het kader van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Natura 2000 (Veluwe). De afstand tot het GNN en het Natura 2000-gebied bedraagt minimaal 500 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0020.png"

Ligging GNN ten opzichte van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0021.png"

Ligging Natura2000-gebied De Veluwe ten opzichte van het plangebied

Conclusie

Het plangebied ligt niet in of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Er is sprake van sloop van 53 woonappartementen en een gemeenschapshuis ten behoeve van de bouw van 35 grondgebonden woningen. Dit leidt ertoe dat er geen negatieve gevolgen optreden voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet.

4.9.3 Beschermde soorten

Voor beheergerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd. Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een toets flora en fauna te worden uitgevoerd.

Naar dit aspect is in november 2016 door Ecoshore Natuurtechniek ecologisch onderzoek gedaan5. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.

Er zijn geen (zwaar) beschermde soorten aangetroffen of te verwachten waardoor geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

Er zijn geen broedlocaties van soorten uit categorie 1-4 binnen het plangebied aanwezig waardoor geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

Voor soorten uit categorie 5 en de overige soorten is eveneens geen nader onderzoek noodzakelijk. Indien de werkzaamheden ín een broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat door de werkzaamheden broedende vogels worden verstoord.

Voor Herpetofauna en vissen zijn geen nadere onderzoeken of ontheffing noodzakelijk voor het uitvoeren van de geplande werkzaamheden.

Door de potentiële geschiktheid van het gebied is vestiging van een steenmarter niet geheel uit te sluiten. Indien de sloop meer dan 6 maanden na het onderzoek wordt uitgevoerd, is het raadzaam voor aanvang van de sloopwerkzaamheden een nadere controle uit te voeren of de soort een vaste verblijfplaats binnen het plangebied heeft bezet.

Van overige soorten ontbreken vaste verblijfplaatsen en zijn er geen significant negatieve effecten te verwachten waardoor naar overige soorten geen nader onderzoek of ontheffing noodzakelijk is.

In het appartementencomplex is een verblijfplaats aangetroffen van gewone dwergvleermuis. Doordat deze locatie door de voorgenomen sloop zal verdwijnen, is het aanvragen van een ontheffing en het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen noodzakelijk. Een en ander dient in een ecologisch protocol te worden beschreven vóórdat de werkzaamheden worden uitgevoerd. In verband met de gewenningstijd dienen de (tijdelijke) compenserende maatregelen in het voorjaar van 2017 te worden gerealiseerd.

Projectplan

Voor dit bestemmingsplan is een projectplan opgesteld6. Het projectplan is als bijlage toegevoegd. Dit projectplan is opgesteld ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor het verstoren van een vaste verblijfplaats van gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) in het betreffende appartementencomplex.

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en realisatie van het plan, is een ontheffing aangevraagd voor het verstoren van de verblijfplaats van gewone dwergvleermuis, zoals bedoeld in Artikel 11 van de Flora- en faunawet. Door de uitvoering van de beschreven maatregelen, vindt geen vernieling, beschadiging of wegnemen plaats zoals bedoeld in Artikel 11. Zie hiervoor de beschrijving in het werkprotocol. Voor deze soort worden geschikte mitigerende maatregelen toegepast om schade aan individuen en de locale populatie te voorkomen. Zie hiervoor de beschrijving in het werkprotocol.

Ecologisch werkprotocol

Voor dit bestemmingsplan is een ecologisch werkprotocol opgesteld7. Het ecologisch werkprotocol is als bijlage toegevoegd. Het werkprotocol vormt een uitwerking van de beschreven mitigerende maatregelen uit het ecologisch onderzoek.

4.9.4 Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd Natura 2000-gebied, dan wel het Gelders Natuurnetwerk en of Groene Ontwikkelingszone. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor het plan. Wat betreft soortenbescherming is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd en een ontheffing aangevraagd.

4.10 Verkeer en parkeren

Volgens de Parkeernota 2014 - 2020 van de gemeente Renkum hanteert de gemeente de CROW richtlijnen (publicatie 317) als basis voor beoordeling van verkeersvraagstukken in de gemeente Renkum. Gemeente Renkum valt in de categorie 'Weinig Stedelijk'. In de gemeente gaat men in principe altijd uit van het gemiddelde van de in de publicatie opgenomen bandbreedtes.

4.10.1 Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 35 grondgebonden woningen mogelijk in de bebouwde kom van Heelsum op een reeds (grotendeels) bebouwd terrein. Hiervoor worden 53 bestaande huurappartementen en het gemeenschapshuis 'De Hucht' gesloopt. Dus feitelijk gaat het hier om een vermindering van 18 woningen. De realisatie van 35 woningen zal daarom ook niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, eerder tot een afname.

Het plangebied wordt door zijn ligging aan het Dorrestijnplantsoen voor het grootste deel ook door deze weg ontsloten. Voor drie woningen geldt dat deze ontsloten worden via de Doornenkampseweg en voor twee woningen geldt dat deze ontsloten worden via de Jan Tooropstraat.

4.10.2 Parkeren

De parkeervoorzieningen zijn zoveel mogelijk op compacte wijze in de buurt geïntegreerd. Nabij de entree van de wijk komt een parkeerhof. Daarnaast zijn er parkeermogelijkheden in het hofje en verderop langs het Dorrestijnplantsoen.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de 'Parkeernota 2014-2020' (vastgesteld 26 februari 2014) van de gemeente Renkum. In deze Parkeernota hanteert de gemeente Renkum de richtlijnen van het CROW als basis. Renkum is een 'weinig stedelijke' gemeente en het plangebied ligt in het gebied 'rest bebouwde kom'.

In het plan worden maximaal 35 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het stedenbouwkundige plan gaat uit van 4 vrijstaande woningen en 31 rijwoningen. Uitgaande van de in de publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” van het CROW (2012) gehanteerde normen houdt dit de volgende parkeerdruk in:

woningtype   aantal   parkeernorm   parkeerdruk  
vrijstaand   4   1,9   7,6  
rij   31   1,6   49,6  

De totale parkeerdruk bedraagt 57 parkeerplaatsen. In het plangebied zullen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen zullen zowel op eigen terrein als in het openbaar gebied worden gesitueerd.

De voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, zodat bij de realisatie van het plan gewaarborgd is dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

4.11 Kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling in het plangebied. Ten behoeve van de uiteindelijke woningbouwontwikkeling is het wel noodzakelijk nog een klic-melding uit te voeren. Deze zal voorafgaand aan de bouw moeten worden uitgevoerd.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Onderhavig bouwplan valt onder de opsomming van artikel 6.2.1 Bro. Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, dan kan de gemeenteraad besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.

De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (artikel 6.12 Wro);
  • het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • er geen verhaalbare kosten zijn;
  • de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

De afdeling grondexploitatie in de Wro is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die door de gemeente gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. In onderhavig plan zijn de kosten anderszins verzekerd (artikel 6.12 Wro) door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst (ontwikkelingsovereenkomst), derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Planschade

Ingevolge artikel 6.1 Wro kent de gemeente planschade toe aan degene die schade leidt in de vorm van inkomensderving of daling van een onroerende zaak als gevolg van een planologische maatregel. Over eventuele planschade door voornoemde planologische maatregel zijn afspraken gemaakt in de ondertekende overeenkomst met de ontwikkelaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

Een voor dit plan specifiek van belang zijnd aspect, is dat voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ook een beeldkwaliteitplan is uitgewerkt voor de bebouwing en buitenruimte. De normatieve (meetbare) onderdelen uit het beedlkwaliteitplan zijn vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Te denken valt aan de situering van hoofdgebouwen en bijgebouwen, de maximale nok- en goothoogten van verschillende gebouwen etc. De niet normatieve aspecten, zoals schaal, materiaalgebruik, uitstraling, vorm etc. worden getoetst bij de vergunningverlening voor de activiteit bouwen. Bij de welstandsbeoordeling zal daartoe het beeldkwaliteitplan (zie bijlage) gehanteerd worden.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Zo moet onder 'bouwperceel' verstaan worden: 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. Het moet dus gaan om gronden met dezelfde bestemming die ook in eigendom zijn van dezelfde persoon, dan wel gronden die gehuurd worden door die persoon.

  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook een regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet. Per hoofdbestemming is een bestemmingsregeling, opgenomen, voor zover van toepassing bestaande uit:
    a. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden gebruikt worden in die bestemming;
    b. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
    c. nadere eisen;
    d. afwijken van de bouwregels;
    e. specifieke gebruiksregels;
    f. afwijken van de gebruiksregels;
    g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    h. wijzigingsbevoegdheid.
    De situering van de toegelaten gebouwen is bepaald door bouwvlakken op de verbeelding en door de bepalingen (soms in combinatie met aanduidingen) in de planregels.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
    • a. anti-dubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
    • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
    • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
    • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit;

  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
    • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd.
      De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.
      Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht.
      Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
    • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Planregels

5.2.1 Bestemmingen in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'.

Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting'.

5.2.2 Bestemmingen

Groen

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende grotere en specialere groenvoorzieningen (vaak begrensd door kadastrale grenzen). Vaak gaat het hier om bosachtige groenvoorzieningen of grotere grasvelden. Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, (wandel)paden, speelvoorzieningen en watervoorzieningen. (Kleinere) groenstroken langs wegen hebben meestal de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden opgericht.

Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan percelen of perceelsgedeelten gelegen bij de bestemming Wonen. De bestemming 'Tuin' is opgenomen ter plaatse van met name de voor- en zijtuinen van de woningen. Op percelen met de bestemming 'Tuin' zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en uitbouwen, die aan de voorgeschreven maatvoeringseisen voldoen, toegestaan.

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is voornamelijk toegekend aan wegen, fiets en wandelpaden en de daarnaast gelegen (kleine) groenstroken binnen het plangebied. Daarnaast zijn in deze bestemming ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn alleen bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of nutsvoorzieningen toegestaan.

Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de te bouwen woningen in het plangebied waarbij per bouwvlak het op de verbeelding aangegeven maximaal aantal wooneenheden is toegestaan. Hierbij gelden de volgende bijzonderheden:

  • Voor de rijwoningen, bedraagt de maximale goothoogte 6 meter en de maximale bouwhoogte 10,5 meter. Tevens geldt hier dat een aaneengesloten blok uit maximaal 8 woningen mag bestaan. Op deze manier wordt geregeld dat ten noorden van het parkeerhof per bouwvlak minimaal een doorgang ontstaat.
  • Voor de vrijstaande woningen, die worden ontsloten via het Dorrestijnplantsoen en de Doornenkampseweg, geldt eveneens een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10,5 meter.
  • Voor de erfafscheidingen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierin is geregeld dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gebouwen zonder de realisatie en instandhouding van de erfafscheidingen conform de in de bijlage opgenomen Themakaart: erfafscheidingen.

Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de op de verbeelding opgenomen maximale goot- en bouwhoogten en soms maximum bebouwingsoppervlakte. Binnen de bestemming wordt eveneens ondergronds bouwen (kelderruimte) toegestaan. Buiten het bouwvlak geldt een in de regels opgenomen maximale oppervlakte en maximale goot- en bouwhoogte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

In deze bestemming zijn onder bepaalde voorwaarden, conform het gemeentelijke beleid, aan-huis-verbonden beroepen (alleen door de bewoners van de woning) toegestaan.

Om voldoende flexibiliteit te houden in het bestemmingsplan en om snel, via maatwerk, in te kunnen spelen op veranderende behoeftes in het gebruik van de woningen zijn afwijkingen opgenomen om kamerbewoning, zorgwoning, aan-huis-verbonden bedrijf (alleen voor de bewoners van de woning), bed & breakfast, mantelzorg en zogenaamde twee- of drie-generatiewoning mogelijk te maken in de woningen en/of bijgebouwen, e.e.a. in overeenstemming met de gebruiksregelingen die gelden in het bestemmingsplan voor de kern.

In de regels van de bestemming Wonen zijn voorts afwijkingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van het toestaan van meer wooneenheden dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven (conform de bestemmingsplanvoorschriften van de voorheen geldende bestemmingsplannen), het toestaan van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en het toestaan van (kleine) overschrijding van bouw- en goothoogten.

5.2.3 Dubbelbestemmingen

Het plan bevat verder twee zogenoemde dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn vrijwel allen eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Hierna worden de dubbelbestemmingen beschreven.

Waarde - Archeologische verwachting

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' geldt hetzelfde maar dan voor een oppervlakte van meer dan 500 m². Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.

Een zelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Voor beide archeologische dubbelbestemmingen geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie. Dat is nu niet gedaan omdat de betreffende instanties hebben al eerder aangegeven dat vooroverleg bij plannen (met name in de bebouwde kom) die de belangen van de andere instanties niet raken niet nodig is.

6.2 Zienswijzen

6.2.1 algemeen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Dorrestijnplantsoen 2017' heeft vanaf 11 juli 2017 gedurende zes weken, dus tot en met 22 augustus 2017 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 11 juli 2017 en in het huis-aan-huis blad Rijn en Veluwe van woensdag 11 juli 2017 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was digitaal ook in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.

Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 15 mei 2017 kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Rijn en Veluwe en op de gemeentelijke website. In die kennisgeving was aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan naar verwachting binnen één tot anderhalve maand in ontwerp ter inzage gelegd zou worden.

Hierna zijn de ingediende zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien.

6.2.2 zienswijze 1
Naam:   Mevr. D. Heinen  
Adres:   Chopinlaan 115, 6865 EZ, Doorwerth  
Ontvangst zienswijze:   22 augustus 2017  
Inboeknummer:   59799  

samenvatting zienswijze:

Reclamant maakt, als serieus geïnteresseerde koper van een van de vrije sector kavels, proactief haar zienswijze kenbaar met betrekking tot de inpassing van het Ontwerpbestemmingsplan 'Dorrestijnplantsoen 2017' / Ontwerpbeeldkwaliteitplan 'Dorrestijnplantsoen' te Heelsum binnen de bestaande omgeving.

In het ontwerpbeeldkwaliteitplan staat omschreven: "Doordat de drie vrijstaande woningen aan de Doornenkampseweg niet direct aan de weg liggen, heeft ook verkeer dat op de Doornenkampseweg in zuidelijke richting loopt of rijd, straks een beter zicht op de groenzone."

De hierboven omschreven nieuw te ontwikkelen situatie wordt geïllustreerd middels enkele afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0022.png"

Afbeelding 1b. Beoogde planopzet met nieuwe zichtlijn (rood) vanaf de Doornenkampseweg in Zuidelijke richting

In het beeldkwaliteitsplan op pagina 6 staat geschreven: "De zichtlijnen vanuit de omgeving blijven behouden". Dit is absoluut het geval voor de bestaande zichtlijn vanuit de Heidesteinlaan. Vanaf de Doornenkampseweg in Zuidelijke richting is op dit moment door begroeiing echter geen sprake van een zichtlijn. Reclamant laat dit zien met afbeeldingen.

Betreffende het inpassen van nieuw te ontwikkelen plannen, waaronder ook 'Dorrestijnplantsoen 2017', is binnen Renkums beleid het volgende te vinden.

Conform o.a. Welstandsnota 2013, Nota wonen 2014 en strategische visie 2025 vormt de reeds bestaande omgeving het uitgangspunt voor het inpassen van nieuw te ontwikkelen/bouwen plannen. Ook de gemeentelijke website vermeldt: "Er zijn geen grote nieuwbouwlocaties. Datgene dat nieuw wordt gebouwd, moet binnen de bestaande bebouwingscontouren passen'.

Het nieuw te ontwikkelen plan valt binnen de welstandsnota 2013 in Gebied 8: Naoorlogse planmatige en vrije volkswoningbouw (Deelgebied 8f Woongebied tussen Renkum en Heelsum). Voor dit gebied geldt een zogenaamd 'soepel welstandsregime'.

Naast het inpassen van het plan binnen de bestaande omgeving gaat de Welstandsnota 2013 voor het gebied waartoe het plan Dorrestijnplantsoen 2017 behoort uit van enkele voor dit gebied specifiek omschreven criteria. Een van deze welstandscriteria is behoud van de huidige bestaande (gevel)rooilijn.

De ruimtelijke visie 2025 beschrijft tevens (pagina 51-52) "bij bebouwing moet aansluiting worden gezocht met de voorkomende rooilijnen; is het zo dat overal groene voortuinen aanwezig zijn dan zal de nieuwe situatie daar op moeten aansluiten, is het zo dat bebouwing direct op de stoep wordt gerealiseerd dan is het logisch dat de nieuwe situatie daarop aansluit, is er sprake van een afwisselende rooilijn dan is sprake van maatwerk".

Reclamant heeft met afbeeldingen de huidige rooilijn (15-8-2017) van de omgeving Doornenkampseweg' weergegeven. Drie van de vier nieuw te bouwen vrijstaande woningen zijn gepositioneerd aan de Doornenkampseweg en vallen hiermee in het straatbeeld en rooilijn van de bestaande bebouwing aan de Doornenkampseweg.

Met afbeeldingen toont reclamant de huidige situatie waarbij de reeds bestaande woningen aan de Doornenkampseweg in directe nabijheid van de nieuw te bouwen vrijstaande woningen zonder significant afwijkende verspringen tot de weg zijn gepositioneerd waardoor een duidelijk herkenbare en aanwezige rooilijn aanwezig is.

Afbeelding 10 toont de oorspronkelijke planopzet, waarbij duidelijk is te zien dat uitgegaan is van het inpassen van het plan in de huidige omgeving door rekening te houden met de eerder beschreven bestaande rooilijn (groene lijn). Tevens is duidelijk zichtbaar (gele lijn) dat in deze situatie een zichtlijn vanuit de Doornenkampseweg, zover wenselijk, meer dan haalbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0023.png"

Afbeelding 10. Oorspronkelijke planopzet met (grotendeels) behoud huidige rooilijn (groen)

Na de eerste openbare informatiebijeenkomst in november 2016 zijn twee van de drie vrijstaande woningen op verzoek van een omwonende 90 graden gedraaid met als gedachte zodoende een vrijer zicht naar het Noorden te verkrijgen. In essentie een prima toevoeging aan het plan.

Naast het draaien van twee van de drie nieuw te bouwen vrijstaande woningen zijn deze tevens verder naar het Noorden gepositioneerd waarmee wordt afgeweken van de huidige bestaande rooilijn.

Hierdoor is afgeweken van de oorspronkelijke plansituering van de drie nieuw te bouwen vrijstaande woningen aan de Doornenkampseweg, waarbij rekening was gehouden met de huidige reeds bestaande rooilijn en het aansluiten op de ligging van reeds bestaande bebouwing en is zodoende een onwenselijke situatie ontstaan.

De hiervoor beschreven discrepantie is middels een zeer summiere aanpassing in het huidige plan eenvoudig op te lossen. Alle binnen het plan omliggende huizen aan de Doornenkampseweg zijn met een vrijwel gelijke afstand tot de Doornenkampseweg gepositioneerd. Door aansluiting te zoeken bij deze opstelling blijft de bestaande rooilijn behouden en wordt qua ligging een vergelijkbare situatie als bij de bestaande woningen bereikt. Zoals reeds beschreven wordt ook met het aansluiten bij de bestaande rooilijn nog steeds een nieuwe zichtlijn op de groenzone gecreëerd. De voorgestelde aanpassing zorgt voor een betere inpassing van het nieuwe plangebied binnen de huidige omgeving, met behoud van de bestaande identiteit van de huidige omgeving. Een win-win situatie door een extra kwalitatieve impuls.

Afbeelding 12a +12b tonen de voorgestelde aanpassing waarbij de meest Noordelijk geplande woning aan de Doornenkampseweg blijft staan. De twee andere vrijstaande woningen in Zuidelijke richting sluiten aan bij de reeds bestaande rooilijn waarmee, zoals beschreven, een verdere kwalitatieve impuls wordt gegeven aan de inpassing van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0274.bp0187rh-va02_0024.png"

Afbeelding 12a. nieuwe situatie met vrijstaande woningen Doornenkampseweg aansluitend aan bestaande rooilijn (rood) en creëren nieuwe zichtlijn (blauw)

Door het aansluiten bij de bestaande rooilijn worden tevens een aantal secundaire voordelen behaald.

  • Vanuit de Doornenkampseweg wordt nog steeds de gewenste nieuwe zichtlijn gecreëerd.
  • De bestaande zichtlijn vanuit Heidesteinlaan wordt volledig in stand gehouden.
  • Het verbeterde zicht vanuit Heidesteinlaan tussen de nieuwe woningen door naar Noorden t.b.v. 'vrijer wegkijken' blijft volledig behouden.
  • Bestaande rooilijn blijft behouden, inclusief versterking van huidige straatbeeld en dorpse uitstraling.
  • Door betere aansluiting en inpassing in bestaande omgeving krijgen ook de bestaande omgeving en woningen een verhoogde kwalitatieve impuls!

Take aways...

  • In de voorgestelde situatie ontstaat tevens meer ruimte tussen de woningen aan de Doornenkampseweg en de daaraan grenzende rijwoningen. Zonder kosten ontstaat een vrijer gevoel voor alle toekomstige bewoners.
  • In de nieuwe opzet blijft de nieuw te creëren zichtlijn vanuit Doornenkampseweg behouden. Door seizoensinvloeden zijn de bomen in de zichtlijn ca 6-7 maanden per jaar kaal en hebben dan -uiteraard- geen blad. Is het wenselijk hier een zichtlijn te creëren? In deze periode is er vanuit de Doornenkampseweg richting Zuiden geen zicht op de groenzone maar op een reeds bestaand huis.

Conform richtlijnen gaat reclamant ervan uit dat deze summiere suggestie voor alle betrokken partijen voor een betere inpassing zorgt en veronderstel dan ook dat de gemeente deze zienswijze volgt.

reactie:

De zienswijze lijkt inhoudelijk vooral in te gaan op het beeldkwaliteitplan en (nagenoeg) niet op het bestemmingsplan. De zienswijze raakt indirect wel het bestemmingsplan. Dit door daarin gemaakte opmerkingen over het beeldkwaliteitplan over de voorgevelrooilijn van de drie vrijstaande woningen. Dat gaat indirect de keuze van het bestemmingsplan voor de bouwvlakken van de woningen. Mede daarom wordt deze zienswijze ook betrokken bij het bestemmingsplan.

Op 19 april 2017 heeft de gemeenteraad de (ruimtelijke en stedenbouwkundige) kaders en het ontwerpbeeldkwaliteitplan vastgesteld voor de planontwikkeling. Onderdeel daarvan is de ruimtelijke opzet van het plangebied, en dus ook die van de rooilijn van de drie vrijstaande woningen aan de Doornenkampseweg. In het beeldkwaliteitplan is uitgebreid beschreven waarom voor deze opzet en rooilijn is gekozen. Daar wordt naar verwezen. Dit alles is tot stand gekomen na uitvoering overleg met omwonenden. Het bestemmingsplan volgt (zowel qua indeling van het plangebied als de ligging bouwvlakken van de woningen) de kaderstelling. Wij zien geen reden om dat aan te passen.

De door reclamant genoemde beleidsnota's, zoals de Strategische Visie 2025 en Ruimtelijke Visie 2025, geven slechts algemene uitspraken en ideeën over hoe om gegaan kan worden bij inbreiding van bijvoorbeeld een enkele woning in bestaande bebouwd gebied. Dit is niet dwingend vastgelegd. Hetzelfde geldt voor de Welstandsnota 2013. Daarin staan algemene uitspraken om wat handvaten te hebben bij de toevoeging van bijvoorbeeld een enkele woning. Dus als een woning wordt toegevoegd in een lintbebouwing, dan geven deze nota's een richtlijn over hoe omgegaan kan worden bij de positionering (zoals de voorgevelrooilijn) van die extra woning. Echter dit blijft toch maatwerk, waardoor dan andere keuzes gemaakt kunnen worden. Dat wil dus helemaal niet zeggen dat koste wat het kost een bestaande rooilijn gecontinueerd moet worden.

Daarnaast is de Welstandsnota 2013 vooral bedoeld voor kleine toevoegingen met bouwplannen. Zodra een grotere nieuwe ontwikkeling plaatsvindt, zoals nu bij de Doornenkampseweg, wordt meestal een nieuw welstandsbeleid gemaakt, middels een beeldkwaliteitplan. Dit beeldkwaliteitplan vervangt dan voor dat gebied en die nieuwe ontwikkeling de algemene criteria van de Welstandsnota. Dat is hier het geval.

Over de rooilijn van de vier vrijstaande woningen aan de Doornenkampseweg kan het volgende worden vermeld. Er is ter plaatse van het plangebied aan de Doornenkampseweg geen sprake van een strakke en rechte voorgevelrooilijn. Er is daarom ook geen reden om voorgevelrooilijn te maken die evenwijdig ligt aan de Doornenkampseweg.

Het huidige Dorrestijnplantsoen (aan de noordzijde van de Doornenkampseweg) kent een eigen kenmerkende stedenbouwkundige structuur. Een rechtlijnig structuur met een hofjesopbouw die gedraaid is ten opzichte van de Doornenkampseweg. Langs de Doornenkampseweg is daardoor sprake van een op afstand van de weg gelegen en getande rooilijn. Er is daar dus geen sprake van een rechte voorgevelrooilijn, zoals reclamant aangeeft. Bredere groene gebieden zorgen voor een groen beeld. Weliswaar opgaand groen dat de weg begeleidt. Aan de zuidzijde van de Doornenkampseweg is wel sprake van een eenduidige rooilijn parallel aan de Doornenkampseweg. Uitgangspunt is dit verschil te laten bestaan. Hierdoor behoudt het Dorrestijnplantsoen zijn eigen herkenbare stedenbouwkundige structuur echter met een opener relatie naar zijn omgeving. 

Naast het open zicht vanuit de Heidesteinlaan ontstaat door de gekozen rooilijn van de vier vrijstaande woningen een betere relatie met de open groene zone vanaf de Doornenkampseweg. Vanuit de participatiebijeenkomsten is nadrukkelijk naar voren gekomen dat het wenselijk is zowel vanuit de Heidestijnlaan als de Doornenkampseweg de brede groene zone te kunnen beleven.  De Positie van de woningen, met name de westelijk gelegen woning, is nu zodanig dat er een optimale zichtlijn aanwezig blijft naar de groene zone. De brede en diepe voortuinen met lage erfafscheidingen dragen hieraan bij. Bij het verschuiven van de rooilijn naar de Doornenkampseweg zal dit effect teniet worden gedaan.

conclusie:

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan (of Beeldkwaliteitplan).

6.2.3 zienswijze 2
Naam:   Mevr. L.M. Barneveld (en mede ondertekening door tien personen)  
Adres:   Doornenkampseweg 15, 6866 BA, Heelsum  
Ontvangst zienswijze:   1 augustus 2017  
Inboeknummer:   58838  

samenvatting zienswijze:

Allereerst wil reclamant de gemeente bedanken voor de uitgebreide informatie over de bouwplannen betreffende het Dorrestijnplantsoen. Veel aspecten zijn door de gemeente onderzocht. Veel meer dan reclamant kon bevroeden. Reclamant geeft haar complimenten voor dit werk dat volgens reclamant uitmunt door haar uitgebreidheid en zorgvuldigheid.

Reclamant schrijf echter niet alleen om de gemeente te complimenteren met dit voorbereidend werk, maar ook om een kritisch geluid te laten horen. Zo wil reclamant bijdragen en bereiken dat de omgeving van het Dorrestijnplantsoen leefbaar blijft en zo mogelijk er mooier op wordt.


Punt een van kritiek van reclamant en daarbij ook het belangrijkste betreft de grote dichtheid waarmee de geplande woningen bij elkaar komen te staan. De kavels zijn zo klein dat er nauwelijks ruimte is voor een tuin en al helemaal niet voor een schuurtje. Renkumse bouwmeesters hadden in het verleden meer begrip voor de noodzaak om ruimte rondom de de woningen te reserveren. Alle zgn. arbeiderswoningen die jaren geleden zijn gebouwd beschikken over een ruime tuin met schuur. Waarom kan dat nu niet? Waar moeten de toekomstige bewoners heen met o.a. hun vuilnisbakken. hun fietsen, hun tuinmeubilair en tuingereedschap? Reclamant heeft het idee dat in heel de Gemeente Renkum nauwelijks huizen te vinden zijn zonder schuur en waar bovendien zo weinig ruimte om de woning te vinden is! De conclusie van reclamant is dan ook dat deze opzet alleen maar uitgaat van het idee zoveel mogelijk, maar helaas eenmalig, geldelijk voordeel te behalen.

Reclamant kan alleen maar hopen dat deze gedachtegang fout is en dat het gemeentebestuur alleen verantwoord huizen wil bouwen waar bewoners nu en in de toekomst gelukkig en tevreden mee zijn.

Reclamant blijft wel zitten met de vraag: Heeft het college en de gemeenteraadsleden dit plan in het Dorrestijnplantsoen gezien als een goed plan als aanvulling op de woningvoorraad. En heeft de gemeenteraad invloed kunnen en mogen uitoefenen door alternatieven aan te dragen? En zijn er nu nog mogelijkheden om veranderingen aan te brengen?

Graag wil reclamant onder de aandacht brengen en wijzen op artikelen in de Gelderlander van vrijdag 19 juli en van zaterdag 20 juli waarin drie topmannen van woningcorporaties in deze regio: de heer Walter Hamers van Talis, de heer Eric Angenent van Vivare en de heer Kees Fes van Standvast, waarschuwen voor de vorming van nieuwe getto's, concentraties op buurtniveau van kwetsbare mensen die allemaal op een kluitje belanden in huizen waar de huren het allerlaagst zijn. Het is volgens hen te bizar voor woorden dat we eerst probleemwijken wilden aanpakken maar dat we ze nu weer creëren.

Rest nog een paar kleinere punten.

Het regenwater wordt niet afgevoerd naar het riool maar verdwijnt in de omliggende grond. Overvloedig regenwater wordt opgevangen in een te graven wadi. Prima plan. Alleen jammer dat er geen voorzieningen gepland zijn om regenwater te gebruiken voor het doorspoelen van b.v. het toilet etc.. Vervolgens vraagt reclamant zich af waarom men in deze tijd van energiebesparing niet heeft gedacht om de woningen zo te plaatsen dat er maximaal geprofiteerd kan worden van het zonlicht zowel binnenshuis als daarbuiten. Plaatsing van zonnepanelen kan dan langdurig heel voordelig zijn voor de bewoners die daardoor hun energiekosten laag kunnen houden. Dit voordeel zou wel eens veel groter kunnen zijn dan de eerder genoemde eenmalige geldopbrengst!

Het laatste punt dat reclamant aan wil stippen betreft de gasaansluiting. Is het niet het overwegen waard om de gasaansluiting achterwege te laten om de C02 uitstoot te verminderen? Alles elektrisch is nu het meest milieuvriendelijk, helemaal in combinatie met de zonnepanelen.

Reclamant hoopt dat haar reactie op de plannen gunstig wordt ontvangen. En dat we bij oplevering van de woningen in het Dorrestijnplantsoen trots zullen zijn op het eindresultaat!

reactie:

Inleiding:

Deze zienswijze is ingediend door reclamant (zonder adresgegevens) en is mede ondertekend door tien anderen (ook zonder adresgegevens). Het betreft een brief met name vragen aan het college en de gemeenteraad over het project Dorrestijnplantsoen. Nergens wordt in die brief vermeld dat het gaat om een zienswijze over het bestemmingsplan. De brief bevat met name vragen over de uitvoering van het bouwplan. Echter omdat de brief ingediend is in de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage lag en er enkele vragen in staan die enigzins een ruimtelijke aspecten betreffen is de brief ook als zienswijze meegenomen in dit bestemmingsplan.

Inhoudelijke reactie:

Er is bij de nieuwbouw van Dorrestijnplantsoen geen sprake van en (bijzonder) hoge dichtheid. Dergelijke woningen met bijbehorende percelen worden meer gebouwd in Nederland en in de gemeente. Op de locatie waar nu 53 (zorg)appartementen stonden met een dorpshuis komen nu 'slechts' 31 rijwoningen en 4 vrijstaande woningen. Dit is dus in feite een verdunning. Er is meer ruimte gecreëerd voor de toekomstige bewoners. Daarnaast komen er nu woningen met tuinen van 8 tot 10 meter diep in plaats van de huidige grote gesloten appartementengebouw. Dit is ruimtelijk veel luchtiger. De rijwoningen krijgen allemaal een achter tuin van circa 8 tot 10 meter diep en ook een kleien voortuin. In de achtertuin komen ook bergingen. De huidige tijd en financiën, ook van burgers, zorgt er voor dat niet iedereen meer een (grote) tuin wil of kan betalen. Ruimte is tegenwoordig schaars en duur.

Het nieuwbouwplan van de 31 rijenwoningen (sociale huurwoningen) voorziet in een behoefte (31 grondgebonden woningen in plaats van 53 kleine en verouderde appartementen). Wij vinden dit een ruimtelijk acceptabel plan. Ook mede gezien de huidige bebouwing op die locatie. De gemeenteraad heeft op 19 april 2017 de ruimtelijke en stedenbouwkundige kaders vastgesteld van het project. Daarmee is aangegeven dat deze inrichting ruimtelijk gewenst en akkoord is.

Van door reclamant genoemde 'ghettovorming' is geen sprake. Er ontstaan minder sociale huurwoningen. De herstructurering komt juist tot stand voor verbetering van de omgeving. Het gaat hier om slechts 31 sociale huurwoning in een omgeving met ook andere woningen.

De opmerking over hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld het doorspoelen van een toilet is niet relevant voor een bestemmingsplan. Deze opmerking wordt in dit verband voor kennisgeving aangenomen. De woningen zijn juist zo gepositioneerd dat ze optimaal gebruik gemaakt kan worden van zonlicht. de woningen zijn allemaal nagenoeg noordzuid-georiënteerd. Bij de inrichting van het plangebied is juist rekening gehouden met duurzaamheid en energiebesparing. Ook zal dit gedaan worden bij de inrichting/bouw van de woningen. Zo zijn de woningen zeer duurzaam, mede door een zeer goede isolatie. Door goed te investeren in isolatie zijn de woningen zelf energieneutraler (energiewinst) dan wanneer enkel gekozen zou zijn voor zonnepanelen. Verder kan worden opgemerkt dat de woningen zijn voorbereid op eventuele plaatsing van zonnepanelen (in de toekomst door de huurder zelf te regelen). De gemeente heeft geen beleid over het gasloos bouwen. Gasloos bouwen wordt wel de toekomst maar dat moet (wetgeving) en kan nu nog niet altijd en overal. De gemeente is samen met Vivare in overleg of gasloos bouwen hier mogelijk is (fysiek en financieel).

conclusie:

De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.3 Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen

De ingediende zienswijze leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.4 Ambtshalve wijzigingen

De volgende ambtshalve aanpassing is doorgevoerd:

  • Na de verdere uitwerking van de bouwplannen blijkt dat het bouwvlak van de zuidelijke woningrij net iets te krap is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Daarom is het bouwvlak aan de westkant met 1,5 meter verbreed.