Plan: | Veenwaterweg 9 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0273.BPBGVeenwaterweg9-ON01 |
Het voorliggend bestemmingsplan is een herziening van het op 3 juli 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. Met dit bestemmingsplan wordt medewerking verleend aan het verzoek van de initiatiefnemer om het bestemmingsvlak 'Wonen' van het perceel Veenwaterweg 9 te wijzigen. Het bestemmingsvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied' sluit niet aan bij de gewenste situatie. De initiatiefnemers hebben de vervallen boerderij met bijgebouwen gesloopt en willen hiervoor in de plaats een woning bouwen. Een groot deel van het bestemmingsvlak is in de feitelijke situatie een sloot. Ook bevindt zich binnen het bestemmingsvlak een beschermde houtsingel en een grote solitaire Beukenboom. Hierdoor kan de gewenste ontwikkeling niet binnen de grenzen van het bestemmingsvlak worden ingepast. Om het bestemmingsplan aan te passen heeft de initiatiefnemer een verzoek ingediend om de situering van het bestemmingsvlak te wijzigen.
Het perceel Veenwaterweg 9 ligt in het buitengebied van de gemeente Putten, in het buurtschap Veenhuizerveld, tussen de kernen Putten en Voorthuizen. Het perceel is omgeven door agrarische gronden. Op het perceel is een boerderij met enkele bijgebouwen aanwezig. De boerderij en bijgebouwen verkeren in vervallen staat. In februari 2017 is bij de gemeente Putten een melding gedaan voor het slopen van de boerderij en de bijgebouwen. Inmiddels zijn de gebouwen op het perceel gesloopt. In figuur 1 is deze huidige situatie weergegeven.
Figuur 1: Huidige situatie Veenwaterweg 9 (Luchtfoto gemeente Putten 2015)
Het perceel Veenwaterweg 9 ligt in het bestemmingsplan 'Westelijk Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is voor het perceel de bestemming 'Wonen' van toepassing. Op het perceel is een boerderij en enkele bijgebouwen aanwezig. De gebouwen zijn inmiddels gesloopt.
Op het perceel is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Daarnaast gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ehs natuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Figuur 2 geeft een uitsnede weer van het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Vanwege de situering van het bestemmingsvlak kan een groot gedeelte van het bestemmingsvlak niet worden bebouwd. Er loopt een sloot over het perceel met een beschermde houtsingel. Daarnaast staat op het perceel een grote solitaire beukenboom die de initiatiefnemer graag wil behouden.
Het bestemmingsplan Westelijk Buitengebied biedt geen mogelijkheid om gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid om de vorm van het bestemmingsvlak te wijzigen.
Om de beoogde ontwikkeling toch mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet daarin.
Het beleid van de gemeente Putten vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit bestemmingsplan maakt geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling mogelijk. De vorm van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd zodat er een betere situering van de woning ontstaat. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.
De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:
Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.
Ten aanzien van het wonen is de koers gewijzigd van kwantiteit naar kwaliteit. Regio's dienen zelf te letten op de aansluiting bij de vraag en de provincie vraagt aandacht voor het terugdringen van de algehele plancapaciteit.
Voor dit bestemmingsplan biedt de provinciale omgevingsvisie geen relevante aspecten. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling van de nieuwe situatie (verschuiving van het bestemmingsvlak). De daarbij behorende ontwikkeling is dermate klein van aard dat ook hiervoor geen aspecten relevant zijn.
In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan. Voor dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde aspecten van belang.
Dit bestemming voorziet in een juridisch-planologische regeling van nieuwe situatie (verschuiving van het bestemmingsvlak). De daarbij behorende ontwikkeling is dermate klein van aard dat ook hiervoor geen relevante aspecten worden benoemd in de provinciale verordening.
De gemeenteraad heeft de woonvisie “Thuis in Putten” op 30 april 2015 vastgesteld. De woonvisie is een lokale uitwerking van de ‘Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014’. De gemeentelijke woonvisie is voor de periode 2015-2020 met een doorkijk naar 2025. In de woonvisie staan vier thema's centraal, namelijk: bestaande voorraad, woningbouwprogrammering, wonen-welzijnszorg en duurzaamheid. Dit bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor nieuwe woonlocaties. Het plan richt zich op de verschuiving van het bestemmingsvlak.
De gemeenteraad van Putten heeft de Structuurvisie Putten 2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijke leidraad bij ruimtelijke ontwikkelingen. De visie richt zich onder andere op het agrarisch gebied waar ruimtelijk de agrarische bedrijven zo min mogelijk worden belemmerd. Deze ontwikkeling richt zich op het verschuiven van het bestemmingsvlak waar binnen de woning wordt gesitueerd. Feitelijk wordt de bestaande woning verplaatst. Er wordt met dit plan geen woning toegevoegd wat een belemmering oplevert voor de aanwezige agrarische bedrijven.
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, is door de initiatiefnemer het verzoek ingediend om de situering van het bestemmingsvlak 'Wonen' te wijzigen. Het bestemmingsvlak Veenwaterweg 9 is in de huidige situatie niet logisch bestemd. Een deel van het bestemmingsvlak loopt door een sloot met beschermde houtsingel. Daarnaast staat op het perceel een grote solitaire beukenboom die binnen de begrenzing van het bestemmingsvlak ligt. De initiatiefnemers willen deze grote beukenboom graag behouden.
De aanwezige vervallen boerderij met bijgebouwen zijn inmiddels gesloopt.
De initiatiefnemers zijn van plan om op het perceel een 'natuurhuis' te bouwen. De woning moet passen in de aan te leggen natuur en wordt levensloopbestendig en energieneutraal gebouwd. De gewenste woning kan niet goed worden ingepast in het huidige bestemmingsvlak zonder dat de beschermde houtsingel en grote beukenboom worden aangetast. De voorgestelde situatie is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Voorgestelde nieuwe situatie Veenwaterweg 9 (Bron Bos Bouwadvies, maart 2017)
De voorgestelde verplaatsing van het bestemmingsvlak voor de woning betreft een 'kleinschalige' wijziging. Hoewel de ligging van het bestemmingsvlak in vorm en ligging iets naar het noordoosten verschuift, blijft de ruimtelijke beleving ter plaatse vrijwel gelijk. Het bestemmingsvlak blijft nabij de bestaande houtsingel liggen en houdt de relatie tot de omliggende agrarische gronden.
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Het plan maakt de uitbreiding van een camping mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbijbehorende conclusies.
In de omgeving van Veenwaterweg 9 zijn voornamelijk woningen aanwezig. Daarnaast zijn op grotere afstand enkele agrarische bedrijven, recreatie bedrijven en maatschappelijk voorzieningen aanwezig. Op grond van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt de omgeving rond het perceel Veenwaterweg 9 tot 'rustig buitengebied' gerekend.
Onder andere vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt een woonbestemming een goede afstemming met andere, in de omgeving aanwezige (milieubelastende) functies.
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuwe woonbestemming mogelijk gemaakt. Er vindt een verschuiving plaats van het bestemmingsvlak.
Voor het betreffende perceel geldt op basis van de Archeologisch Waardenkaart van Putten een archeologische dubbelbestemming. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 2'. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek een oppervlakte tot 100 m² en voor ingrepen dieper dan 40 cm bij grondwerkzaamheden.
Het betreft een verschuiving van het bestaande bestemmingsvlak richting het noordoosten. Op het perceel wordt een nieuwe woning gebouwd. Ter plaatse van de nieuwe woning vindt enige bodemroering plaats, die groter is dan 100 m² en een verstoringsdiepte heeft die groter is dan 40 cm. Ter plaatse van de beoogde nieuwbouw mag echter worden aangenomen dat de bodem als gevolg van de eerdere aanleg van het bebouwde woonperceel (en daarmee samenhangende aanleg van verhardingen, bebouwing, riolering en nutsvoorzieningen) al is geroerd. De kans dat ter plaatse een gaaf en ongeschonden bodemarchief wordt aangetroffen is daarom nihil. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Archeologie vormt geen belemmering voor het plan.
Sinds 1 januari 2012 is er de zorgplicht voor cultuurhistorie formeel vastgelegd. Alle cultuurhistorische waarden dienen in ruimtelijke plannen meegewogen te worden. Deze maatregel is een gevolg van het project Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo). Cultuurhistorische waarden kunnen bijdragen aan het landschap van de toekomst. Ze kunnen een bron van inspiratie zijn bij de inrichting van de ruimte en tegelijk iets van het verleden zichtbaar houden. Zo verhoogt cultuurhistorie de kwaliteit van de leefomgeving.
Het plangebied ligt in een gebied dat geen cultuurhistorische waarden kent. De aanwezige vervallen bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische waarden en is inmiddels gesloopt.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Voor het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.
Met dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak in noordoostelijke richting verplaatst. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt is voor het gebruik.
De bestaande functie maakt het mogelijk om in het plangebied één woning te realiseren. In de nieuwe situatie zal dit niet veranderen. Er vindt geen toename plaats van de verkeersintensiteit.
De ontsluiting van de woning vindt op dit moment plaats via een zandweg die aansluit op Veenhuizerveldweg. Met de verplaatsing van het bestemmingsvlak wordt ook de ontsluitingsweg naar het perceel verplaatst. De nieuwe ontsluitingsweg zal in westelijke richting gaan lopen en sluit aan op de Veenwaterweg. De aanleg van deze weg kan via een afzonderlijke omgevingsvergunning worden geregeld.
Het parkeren zal in de nieuwe situatie ook op eigen erf plaats vinden.
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over dit bestemmingsplan. Hiermee is bepaald dat het plan mogelijk een invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen (normale procedure). Binnen het plangebied liggen één of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In dit geval gaat het om een leggerwatergang met beschermingszones. Het Waterschap wenst dan ook om hierover in overleg te gaan. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in bijlage 1, waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten
worden bij het waterschap.
Grondneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Hierbij wordt geadviseerd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Spoorwegen en inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of inrichtingen die een geluidzone hebben.
Wegverkeer
Met dit bestemmingsplan wordt een wijziging in het bestemmingsvlak voorgesteld. Daarbij is de bestaande boerderij gesloopt en zal binnen het nieuwe bestemmingsvlak worden teruggebouwd. Formeel gezien wordt er op deze locatie een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt, echter is in het vigerende bestemmingsplan Westelijk Buitengebied aan het perceel een woonbestemming toegekend. In de nieuwe situatie schuift het bestemmingsvlak in noordoostelijke richting op, waardoor de nieuwe woning op grotere afstand komt te liggen van de Veenwaterweg. Hierdoor zal de geluid situatie op de woning verbeteren.
Onderzoek naar het aspect geluid is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanige omvang dat onaanvaardbare effecten op de luchtkwaliteit niet worden verwacht. De functieverandering wordt dan ook niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de
instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitat en habitat van soorten (Habitatrichtlijn). De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitat.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de nieuwe Wet Natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het verschuiven van het bestemmingsvlak en het realiseren van een nieuwe woning. Voor het slopen van de boerderij met bijgebouwen is in februari 2017 een sloopmelding gedaan. De gebouwen zijn inmiddels gesloopt.
Conclusie
Gebiedsbescherming
De plannen hebben geen negatieve effecten op beschermde waarden binnen Natura 2000- en NNN-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en NNN-beleid is dan ook niet noodzakelijk.
Door de verplaatsing van het bestemmingsvlak zorgt ervoor dat het vlak buiten de beschermde houtsingel met sloot komt te liggen. Daarnaast wordt de grote solitaire beukenboom door een bomenexpert bijgewerkt om de boom voor de toekomst te behouden. De omvang van het bestemmingsvlak blijft in de nieuwe situatie gelijk.
Soortenbescherming
Er worden geen waterlopen gedempt, bomen gekapt of ingrijpende veranderingen aan het erf aangebracht. De aanwezige boerderij en bijgebouwen zijn gesloopt. Gezien de ligging en huidige inrichting van het gebied, is op voorhand niet uit te sluiten dat (mogelijke) verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Een uitsnede van de risicokaart is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
De situatie op het perceel Veenwaterweg 9 verandert in de nieuwe situatie in beperkte mate. Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen beoogd. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
De gronden die niet meer vallen onder de woonbestemming krijgen de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het agrarische gebruik geregeld. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.
De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor vrijstaande woningen. Per bestemming is maximaal één woning toegestaan. Binnen de bestemming is de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven toegestaan.
Binnen het bestemmingsvlak mag één vrijstaande woning worden gerealiseerd die een maximale bouwhoogte mag hebben van 8 meter. De inhoud van de woning is maximaal 660 m³. Deze inhoud komt overeen met de inhoud van omliggende woningen binnen het gebied. De standaard regeling voor bijgebouwen 80 m². De bijgebouwen mogen een kap krijgen. De goothoogte van een bijgebouw mag een hoogte krijgen tot 3,5 meter. De bouwhoogte mag niet hoger zijn dan 6 meter.
Op grond van het reguliere beleid kan het wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden bedrijfs- en/of beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen.
Deze gronden hebben een dubbelbestemming gekregen en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.
Het bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt een ieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Voorbereidingsfase
Gezien de omvang en aard van de functieverandering, het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Wonen', heeft de gemeente er voor gekozen om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen. Wel is overleg gevoerd in het kader van de watertoets met het waterschap Vallei en Veluwe.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij het kostenverhaal een rol speelt. Het opstellen van een exploitatieplan, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.
De noodzakelijke kosten van de gemeente bestaan uit de gebruikelijke kosten voor de planbegeleiding en het voeren van de procedure. Deze kosten worden gedekt uit de legesopbrengsten. Daarnaast wordt er met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten.