Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wezep West 2011
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.WZ109-VG01

Artikel 8 Bos - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen behorende bij de aangrenzende bestemmingen 'Wonen – 1' en 'Wonen - 2';
  2. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
  3. bos en bebossing; 
  4. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt: 
  1. (hout)wallen; 
  2. paden en wegen;
  3. parkeren; 
  4. waterlopen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven en tuinen.

8.2 Bouwregels

  1. In samenhang met de aangrenzende bestemming 'Wonen – 1' of 'Wonen – 2' mag de maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte van het gezamenlijke bouwperceel niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
  2. In samenhang met de aangrenzende bestemming 'Wonen – 1' of 'Wonen – 2' dient op eigen terrein voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats per woning.
  3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    2. bij het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient één strook van 3,00 meter evenwijdig aan een gehele zijdelingse perceelgrens onbebouwd te blijven;
    3. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte overkappingen
      Maximale gezamenlijke oppervlakte per bijbehorende woning op één bouwperceel inclusief een zwembad
      3,50 meter
      5,50 meter
      3,00 meter
      100 m2
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.

8.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van: 
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. een goede woonsituatie;
    3. de milieusituatie;
    4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de sociale veiligheid;
    6. de verkeersveiligheid. 
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 8 lid 3 sub 1 is de volgende procedure van toepassing:
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage; 
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze; 
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
    4. gedurende de in artikel 8 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Indien de bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer bedraagt dan 100 m2, kan het college bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 sub 3 onder c en toestaan dat per bijbehorende woning op één bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk worden vervangen, mits:
  1. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van niet meer dan 200 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan de bestaande legale oppervlakte met een maximum van 200 m2;
  2. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van niet meer dan 500 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 200 m2, vermeerderd met 50% van de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven 200 m2;
  3. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van meer dan 500 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 350 m2, vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven 500 m2;
  4. ruimtelijk gezien een betere situatie zal ontstaan;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • het bebouwingsbeeld;
    • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • de landschappelijke waarden;
    • de milieusituatie;
    • de natuurlijke waarden;
    • de verkeersveiligheid.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal zes weken per jaar;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit; 
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie; 
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen, met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  8. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot en voor het storten van afvalstoffen;
  9. het storten van afvalstoffen en van vuil.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
    2. het aanleggen van aarden wallen;
    3. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, en/of transportkabels en/of transportleidingen;
    4. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van de gronden;
    5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    6. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
    7. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
  2. De in artikel 8 lid 7 sub 1 vermelde verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende omgevingsvergunning.
  3. Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 8 lid 7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
    1. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast;
    2. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
    3. de werken en/of de werkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
    4. indien er geen herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde bomen;
    5. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.